Lena Kurzen Schuilhuisje recensie

Lena Kurzen Schuilhuisje recensie

Schuilhuisje

  • Auteur: Lena Kurzen
  • Soort boek: Nederlandse debuutroman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 20 februari 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de eerste roman van Lena Kurzen

Amsterdam, 2020. Een stel werkt vanuit huis aan een kleine keukentafel. Zij droomt van een kind met hem, hij mist zijn zoon. Hoewel de twee de dagen samen doorbrengen lukt het hun niet om werkelijk contact te maken. Ergernissen kunnen niet uitblijven. Wanneer zij niet goed voor zijn bonsaiboompje zorgt en hun cavia’s door zijn toedoen in de prullenbak belanden, dreigt de situatie te escaleren. Dan komt ze erachter dat hij een dubbelleven leidt, hoe meer ze daarover te weten komt hoe meer ze heen en weer geslingerd wordt tussen ontkenning en nieuwsgierigheid. Hoe lang kunnen ze nog doen alsof er niets aan de hand is?

Op onderkoelde toon en in een volstrekt eigen stijl neemt Kurzen de lezer mee in de geest van een vrouw die haar gedachten niet hardop uitspreekt. Schuilhuisje is een pijnlijk grappige roman over misverstanden, onvolkomenheden en verlangens.

Lena Kurzen Schuilhuisje recensie van Tim Donker

Een onevenwichtige roman.

Denk je. Schrijf je.

&

en dat je het daarbij kunt laten. “Een onevenwichtige roman”, dat zegt eigenlijk alles wat je te zeggen hebt. Je zou het eens bij één zin kunnen laten, waarom niet.

Maar. Nah. Ja. Hum. Waarom niet? Omdat je een besprekerken bent, dat is waarom niet. Een piepklein besprekerken weliswaar, één die zo goed als niks voorstelt maar een besprekerken niettemin. En een besprekerken wil spreken. Spreken over deze roman. Zeggen hoe dat gaat, hoe dat stombelt, hoe dat valt. Hoe het gaan is, en hoe het uit evenwicht geraken is.

Dat het zo goed begint. Dat de eerste bladzijde bloedmooi is, dat je nog denken kon dat je de roman van het jaar ging lezen. Of. Van deze maand toch minstens. Rekenend hoeveel boeken je in een maand leest voorwaar een oordeel dat geen kattendrek is.

Schuilhuisje gaat over een stel. Een stel dat al even samen is, de belangstelling voor elkaar, of vooral de belangstelling van hem voor haar, is al wat verflauwende. U weet. De eerste hitte is er een beetje vanaf, de hele grote lust getemperd, en aan de volumeknop van de verliefdheid van weleer lijkt gedraaid te zijn: ze spreekt minder luid dan ze eerst deed. De kriewelbeestjes kriewelen zachter, of bijna helemaal niet meer. Dat moment. U kent, u weet, u was daar. Kurzen typeert het aldus:

“Ik kijk naar mijn weerspiegeling in je leesbril en ik wil zeggen dat ik van je hou. Ik strek mijn benen onder de keukentafel zodat mijn voeten in de buurt van de jouwe komen. Mijn tenen vinden je pantoffels. Ik wou dat we kinderen hadden. Of een hond. Dan hadden we iets om over te praten omdat er van alles geregeld zou moeten worden. Zijn de poepzakjes alweer op? Heb jij het knuffelkonijn gezien? Ja, we hebben je bonsai, maar die heb jij vanochtend al water gegeven, dat heb ik zelf gezien en jij zag dat ik het zag, dus daar hoeven we het niet meer over te hebben. Ik wil je vragen of je nog koffie wilt, maar je hebt je tweede al op en je mok afgewassen en in het afdruiprek gezet. Je hebt niet door dat ik continu tegen je praat in mijn hoofd. Wanneer ik er precies mee ben begonnen weet ik niet meer. Het moet zijn geweest toen ik me voor het eerst afvroeg of je liever de was doet of een natuurdocumentaire kijkt dan seks te hebben met mij.”

Het zijn de eerste regels van Schuilhuisje en ik vond ze in al hun gewoonheid wonderschoon. Ja, wonderschoon omdat zich hier in een halve bladzijde bijkans een heel leven, of in ieder geval een halve relatie, ontrolt. Kurzen zet met een paar minimale streken twee mensen neer over wie je alles wat je niet al denkt te weten, snel zou kunnen raden. Dat van die hond. Dat van die kinderen. Inderdaad. Er komt een tijd in een relatie, in een huwelijk, dat de kinderen je voornaamste gespreksonderwerp gaat zijn. Dat je met angst en beven denkt aan de tijd dat die ooit het huis uit gaan, want waar moet je het dan nog over hebben. Maar hopen dat ze in de buurt zullen blijven, of anders vaak contact opnemen via welk communicatiemiddel dan ook dat dan populair zal zijn zodat ze nog genoeg stof opleveren: dat je nog praten kunt over hun banen, hun nieuwe huizen, hun auto’s, hun wederzijdse partners waar je dit of dat van kunt vinden.

En dan dat “ik” en “jij”. Dat vond ik ook mooi. Heel het boek is feitelijk een monoloog van haar, die de “ik” is, aan hem, die de “jij” is. Sterk. Zij denkt alles op, richt het aan hem, en de lezer die tussen die denkgolven in komt en het opvangt. Het geeft het boek een intieme, sterke kracht. De lezer als getuige van iets wat eigenlijk niet aan hem gericht is, sterker kan een schrijver je niet bij de verhaalfiguren betrekken.

Dat is waar het boek (sterk) staat, waar het gaat, waar het marsjeert. Maar al gauw gaat het mis. De val komt al snel.

Want wat de grote kracht was, in weinig woorden toch veel zeggen, raakt verloren. Veel te snel krijgt de lezer -ineens- veel te veel informatie. Hoe de relatie begonnen is. Hoe braaf en gezapig het nu is. Veel te veel gezeur over heel erg weinig: al die supermarktbezoekjes, waarbij ze zich dan ook nog eens netjes aan alle coronaregeltjes houden. En dat met die slagroomspuit, dat is dan natuurlijk een of andere sexuele toespeling, het gaat ook veel te vaak over sex in dit boek. Alsof dat de enige graadmeter is waaraan je kunt aflezen hoe goed of hoe slecht het zit in een relatie.

Na dat subtiele begin wordt “de ingedutte relatie” juist op bijzonder stereotype wijze neergezet. Over alles wat er in huis gebeurt, wordt in de eerste persoon meervoud gedacht. Dit doen wij altijd zo, dit zetten wij altijd daar neer, dit gaat altijd zus: gans het leven, gans het samenzijn ingericht volgens een oneindig aantal regeltjes en gewoontetjes; alsof er in een (vastgegroeide) relatie geen enkele individualiteit meer kan bestaan. Maar ook de twee hoofdfiguren blinken uit in kleurloosheid. Bij gebrek aan kinderen (of een hond) hebben ze hamsters, en een bonsai (het kind en de bonsai, waar kennen we dat ook alweer van?). Ze houden zich ook binnenshuis strikt aan de coronaregeltjes (bestond dat echt?), ze kijken steeds op de RIVM-site om te weten wat er nu weer (niet) mag. Hij heeft zij hele leven al de meest suffe hobby’s, interesses en voorkeuren, maar hoewel zij nog de meest bruisende van de twee zou moeten zijn, kun je haar evenmin op een krachtige persoonlijkheid betrappen. Als hij over zijn ex (waarover later meer) iets positiefs zegt, één of ander lullig compliment dat eigenlijk nauwelijks die naam mag hebben omdat het iets is wat je ook over duizend andere mensen kunt zeggen, peinst zij:

“Ik vraag me af wat mijn goede eigenschappen zijn waarover je anderen wel eens vertelt. ‘Ze kan cadeaus inpakken met cadeaupapier waarvan je denkt dat het te klein is, dan legt ze het papier schuin en dan past het ineens.’ Of: ‘Ze weet van elke emoji precies wat die betekent, dat is soms iets heel anders dan je zou denken.’ Of: ‘Ze kan in elke situatie een selfie maken, zonder dat het heel lang duurt of er onhandig uitziet, zelfs met een hele groep mensen erop en die passen dan allemaal in het beeld.’”

Als dit het soort “kwaliteiten” is waarop je jezelf wilt laten voorstaan, of -erger nog- als je voorstelt dat je lief vooral trots is omdat je deze duffe eigenschappen hebt, dan kun je toch nauwelijks nog aanspraak maken op het predikaat “mens”, dan ben je eerder een vormloos wezen, een lichtloos, existerend samenraapsel van toevallige stupiditeiten. Kurzen zal zo haar redenen hebben gehad om twee hoofdfiguren op te denken die bijna perfect zijn in hun gebrek aan eigenheid (ik vermoed dat het vervolg van het boek, waarover later meer, daar alles mee te maken heeft) maar ze maakt het de lezer wel zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zich in te leven in deze mensen, in hun liefde, in hun lust. Vooral vraag je je af waar ze de euvele moed vandaan denken te halen een ander belachelijk te maken om haar nietszeggendheid, waarover later – ach laat ook maar.

De schoonheid  van het minimale werd bedolven onder de lelijkheid van het veel te vele. Vooral omdat het vele dient om het weinige dat er is te benadrukken.

Iets diergelijks gebeurt er met het leeftijdsverschil tussen hem en haar. Er zit nog een heel leven achter hem. Hij is getrouwd geweest; samen met ex  Femke heeft hij zoon Joris. Als het gaat over een bokswedstrijd die hij ooit zag in de beginjaren van zijn huwelijk met Femke, realiseert zij zich dat zij toen in groep drie zat. Bijna achteloos, in een terzijde, komt de lezer te weten dat zij dus jonger is dan hij; veel jonger! Daar toont Kurzen weer haar kracht: twee streken en nog een leven, een levensgroot verleden staat op het doek. Totdat het leeftijdsverschil keer na keer, tot vervelens toe, weer benoemd moet worden. De schoonheid van het minimale, en dan meteen weer de lelijkheid van het teveel.

Femke wordt een courgette genoemd, omdat, zo redeneert hij, een courgette zo smaakloos is dat de groente zich onmiddellijk aanpast aan het gerecht waaraan het wordt toegevoegd. Daarom past een courgette in haast alles, zelfs in zoete gerechten. Zo zegt hij. Nu behoort courgette toevallig tot mijn favoriete groenten, en doe ik het inderdaad in bijna alles wat ik maak (tot groot verdriet van mijn zoon). Veel smaak heeft het niet nee, maar smaakloos zou ik het toch niet noemen. Complementair misschien eerder. De courgette is in hun hoogstpersoonlijke taal symbool voor alles dat laf is en geen stelling durft te nemen, of nog, vooral eigenlijk voor Femke. Dat niemand ooit iets lelijks zou mogen zeggen over iemand met de naam Femke is mijn hoogstpersoonlijke mening, daar hoeft Kurzen niks mee, maar op een meer algemeen niveau is het toch weinig kies om honend te spreken over de moeder van je zoon. Zeker als zowel jij zelf alsook je nieuwe lief nu ook niet echt volslagen unieke personen genoemd kunnen worden.

De laatste keer dat Schuilhuisje staat & loopt & marsjeert & valt, is tegen het einde van het boek. Zoals steeds begint het geweldig. Hij leidt een dubbelleven; Kurzen neemt de lezer hier onontkoombaar in mee. Er worden zaadjes geplant, vermoedens, ideeën, onderbuikgevoelens. Er zijn rare brieven, er zijn dingen die niet kloppen, er zijn verklaringen die rammelen. Kurzen zet dit op geslepen wijze uit; al vroeg in de roman ruikt de lezer onraad en begint er van alles te borrelen in brein en in lagere regionen. Hij zal wel dit, hij zal wel dat. Met al haar verdenkingen achtervolgt zij hem, de lezer volgt mee, hij gaat niet naar zijn werk zoals hij zei dat hij zou, misschien gaat het in de richting van het Amsterdamse bos en de lezer denkt, of, naja, deze lezer dan toch, zie je nou wel dat had ik meteen al vermoed met die gast, maar dan, ineens, toch, een onverwachte afslag.

Hij blijkt iets of zijn kerfstok te hebben. Mag ik dat zeggen? Kan ik dat verklappen? Hij blijkt een strafblad te hebben.

De Onverwachte Wending!

En hee, hoe goed doet Kurzen dat. Het is iets dat ik niet had verwacht, nee, ik dacht al vrij zeker te weten welk dubbelleven zij kon ontdekken van hem maar dan is het toch iets dat ik niet bedacht had.

En dan liggen de kaarten op tafel. En dan is de lezer geprikkeld.

En dan duurt het nog een bladzijde of wat voordat alles bekend is. En daar is dan het vallen. Daar was dan het lopen, daar was dan het gaan, daar was dan het vallen.

Een crimineel, nee, dat had de lezer niet in hem gezien. Maar de aard van het vergrijp verwondert dan weer niet. Ja. Zoon vent die heftig knikt bij alles wat de pseudo-fascist tijdens de persconferenties afkondigt als het als “nieuwe normaal” verexcuseerde totalitarisme, zoon nette burgerman, zoon klootloze levende dode – ja, het is niet verwonderlijk dat een tiep als hij de katjes in het donker knijpt.

En dan liggen de kaarten op tafel. En dan gaat het -weeral!- veel te lang door.

De Onverwachte Wending schudde me wakker. Ademloos las ik enkele sleutelpassages. Dat deed Kurzen goed, dat deed Kurzen fantasties. Maar als de roman eigenlijk al “af” is, en niks nieuws meer te bieden heeft, zijn er nog net iets teveel pagina’s te gaan. En omdat de hoofdfiguren me nergens sympathiek werden, is het einde onbegrijpelijk voor mij. Zij gooit hem het huis uit, vergeeft hem niet veel later om god weet welke redenen, zoekt hem op om de relatie te continueren. Want hij was misschien een beetje saai eerst, maar nu blijkt hij “stout”, en dat maakt hem interessant. (?). Sja. Ik geloof niet dat ranzig hetzelfde is als “stout”. Dus. Het sleept. En het sleept. En als het stopt te slepen weet je niet goed waarom we gekomen zijn waar we gekomen zijn.

In Schuilhuisje schuilt heel veel. Een opmerkelijke vertelinstantie, een sterke penseel, een Onverwachte Wending die -ten dele- daadwerkelijk onverwacht is. Maar meer schuilt er daar, iets teveel schuilt daar ook. Dat is dat onevenwichtige. Dat is wat maakt dat dit boek loopt, en gaat, en valt. Maat dit maar een debuut. Een debuut is nog geen oeuvre. Er kan nog meer. Er kan nog meer bij. Volgende boeken. Die misschien gans de tijd in evenwicht zullen zijn. Of, beter nog, vallen. Ja. Boeken die altijd maar struikelen en vallen en ter aarde storten. Dat is precies het oeuvre dat je Kurzen gunnen zou.

Bijpassende boeken