Joost Oomen – Het Perenlied

Joost Oomen Het Perenlied recensie en informatie over de inhoud van deze nieuwe Nederlandse roman. Op 3 november 2020 verschijnt bij Uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Joost Oomen.

Joost Oomen Het Perenlied Recensie en Informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van het de roman Het Perenlied. Het boek is geschreven door Joost Oomen. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Joost Oomen.

Recensie van Tim Donker

(dacht ik dit gesprek neemt ineens een rare wending) (en ook de volgende dag dacht ik) (dacht aan) (je kunt denken aan zwemmen je kunt denken aan viool je kunt denken aan je ouders je kunt denken aan rode wijn scheefgezakte tuintafeltjes de tekening van je zoon, je kunt denken dat a soft living thing van kippi kaninus het mooiste liedje is dat je kent, je kunt denken aan jeuk op onbereikbare plekken) (of aan zwart bos zwarte zee kun je denken)

Juni 2019. Want dat is ook nog eens een keer.

(aan rare wendingen kun je denken)

Juni 2019. Toen waren we nog vrij, toen was er nog niks aan de hand, toen gingen we nog op konsert op vakantie op kaffee restaurant toen mocht je nog buiten na negen uur saavonts toen was de vleesgeworden politieke nachtmerrie nog niet hier. Maar in maanden is het niet eens zo gek lang geleden dat dat nummer van DW B verscheen: De Magmakamer. Dat heette een eruptie te zijn ja. Een eruptie van jonge nog ondergrondse stemmen of weetikveel, ze waren mij al kwijt geraakt bij “open call”.

(Jonge sla dat was een boek dat ik ooit had gekregen, ik geloof van die Termeer (die later kolder in zijn kop had gekregen en zich Toos Tondeldoos ging noemen), maar het kon ook van iemand anders zijn want ik ben & was het soort gast dat je boeken geeft, en dan het liefst boeken die je vindt op een marktje of bij iemand op een kleedje op straat toen dat nog allemaal mocht, boeken die je vist uit aanbiedingsbakken of van tafels haalt in obscure boekhandels, hoe het ook zij, mensen, iemand gaf me ooit een boek dat Jonge sla heette en dat – zo herinner ik me – jonge stemmen wilde verzamelen, het had de vage belofte van een onderstroom, of toch van iets bezijden de hoofdstroom, ik herinner me weinig van het boek, begon er niet een verhaal met taco’s wie had er nu zin in taco’s, en was er niet een toneeltekst in ook, en was er ook niet iets met iemand die de zeven staties in omgekeerde richting afliep, ik weet niet wat het me gebracht heeft, het waren jonge stemmen, het waren nieuwe stemmen, waarom ligt er altijd zo’n oninlosbare belofte besloten in het nog onbekende?)

Zei DW B: “In het najaar van 2018 schreven we een open call uit:

-DW B De Magmakamer zkt debutanten voor een eruptieve knal in de letteren

De magmakamer is het onderdeel van de vulkaan, waar smeltend gesteente zich opstapelt in afwachting van de uitbarsting. Wanneer de opeenhoping zo groot wordt dat de wanden de druk niet langer houden, wordt de inhoud van de magmakamer met wisselend vulkanisch geweld langs de vulkaanmond naar buiten toe geledigd. Eruptie. Stolling. Flux.

DW B De Magmakamer is die plek. De ruimte waar we ons bevinden vlak voor het gebeurt. Een verzamelplaats voor jonge, nog ondergrondse stemmen. De teksten voor het debuut.

Uit driehonderdtweeënveertig inzendingen selecteerden we zeventien ongepubliceerde schrijvers, die we in de focus van dit nummer graag voorstellen. Ze komen uit verschillende lagen van de vulkaan: woest experimenteel, parlandistisch, middelpuntvliedend, absurdistisch, meditatief. Lees en onthoud ze, nu de rook pas optrekt.”

Dacht ik: waarom staat daar open call?
Dacht ik: waarom staat daar focus? (o god heel mijn leven lang al heb ik toch zo’n gruwelijke hekel aan het woord focus).

En goed. Woest experimenteel was geen enkele bijdrage, hoor. Wie dat schrijft, heeft nog nooit iets echt experimenteels gelezen.

Dacht ik.

Open call, zeggen ze. Open call.

F’domme.

Wir sind hier nicht in Seattle, Dirk.

Nee geen woest experimenteel nee maar dat juni 2019 nummer van DW B was eigenlijk best heel erg mooi.

Met best heel erg mooie gedichten van Bob vanden Broeck.
Met best heel erg mooie microfictie van Jan Daems.
Met best heel mooie gedichten van Wout Waanders.
Met best heel mooi.
Best heel mooi.
Best. Mooi.
Heel mooi.
Met best heel mooie gedichten van Dewi de Nijs Bik.

Dat van die vier clownsvissen snapte ik geloof ik niet helemaal.

(we hadden het over politiek gehad, want dit speelt niet lang na de bestorming van het capitool. politiek, had ik gezegd. democraten, had ik gezegd. republikeinen, had ik gezegd. en ik had gezegd, en ik had gevraagd naar. hoe het was als je niet in of nabij washington woonde, of je er iets van merkte. is de burgeroorlog op handen, had ik gevraagd nee dat had ik niet gevraagd maar ik hoopte dat mijn vragen op zoiets zouden neerkomen. na een tijdje spraken we niet meer over politiek maar over eten. dit of dat gerecht, zei ze. dit ben ik aan het maken. vreemde wending neemt dit gesprek, dacht ik. maar misschien lag dat aan mij. ik was er niet meteen met gans mijn kop bij. zat te lezen en te drinken en met een half oor een seedee te luisteren die ik snel eens hoopte te bespreken, dan hoorde ik zoemzoem en dan wist ik dat er een nieuw berichtje was binnen gekomen en dan liep ik naar de boekenkast waar mijn telefoon lag. dan waren er plaatjes van gerechten, dan was er praat over eten, dan stuurde ik dat lijkt me lekker terug, en dan zette ik me weer, en dan las ik, dan dronk ik, dan luisterde ik met een half oor naar die seedee, dan hoorde ik zoemzoem en dan was er weer wat, vreemde wending neemt dit gesprek dacht ik, het bier was lekker, zoemzoem hoorde ik, ik las nog even, ik halfluisterde nog even, ik stond op. toen had ze me dus die foto’s gestuurd)

(en ook de volgende dag nog kon ik daaraan niet denken zonder)

De Magmakamer. Op bladzijde veertig staat de bijdrage van een man waarover in de personalia te lezen staat: “dichter, schrijver, drummer, performer”. En dat hij optrad van kerk tot kippenhok, en in zijn vrije tijd dj is bij literair dj-collectief Team KTW. Die man is Joost Oomen.

Ja. DE kerk. HET kippenhok. Want er is meer één kerk, en één kippenhok.

Hier hebben we Oomen, dus, voordat het gebeurt. Hier hebben we Oomen voor Het Perenlied. Geen fruitliederen hier; de bijdrage is getiteld En van saffraan is Janneke-maan. Ik schrijf “bijdrage”. Ik had ook kunnen schrijven “tekst”. Iemand kan zeggen dat En van saffraan is Janneke-maan gewoon maar een kortverhaal is, en ik zou die iemand niet voor gek verklaren. Iemand (een ander wellicht, of misschien gewoon diezelfde iemand) zou ook kunnen zeggen dat het een prozagedicht is en ook in dat geval zou ik de laatste zijn om het woord gek in de mond te nemen. Dat Oomen zich ook in proza (of vermeend proza) nooit erg ver verwijderd van poëzie is iets dat ook in Het Perenlied direct in het oog springt. Ik zal daar te gelegener tijd meer over vertellen.

Te gelegener tijd, ik zeg. Want eerst ga ik u nog uitgebreid verhalen van mijn associaties bij alleen maar die titel: En van saffraan is Janneke-maan. Ik dacht aan die keer. Ik dacht aan die keer toen ik samen met mijn kinderen paella kookte. Ik had nog nooit paella gekookt, en ik had ook niet een recept, ik kookte gewoon de paellas uit mijn herinnering na. Iets met rijst en kip en schaaldieren en groenten, en d’r moest ook nog iets met saffraan leek mij. Let op kinderen, zei ik, nu gaan we toveren. Daar stonden we. Drie hoofden boven de pan toen ik er wat slierten saffraan bij goot. Nu, jongens, nu wordt die witte rijst straks geel. We stonden. We keken. Drie hoofden. Het vijfjarige hoofd van mijn dochter, het zevenjarige hoofd van mijn zoon en mijn ouwe vermoeide bijna vijftigjarige rotkop. De rijst werd niet geel. De rijst bleef wit. Misschien had ik er te weinig water bij gedaan. Misschien had ik niet genoeg geduld gehad. Misschien was ik te zuinig geweest met de saffraan omdat mijn vrouw ons op het hart gedrukt had er niet teveel van te gebruiken, want het is een heel duur kruid, het is een heel duur kruid, het is een heel duur kruid. De rijst bleef wit.

(en ook de volgende dag bleven ze bij me die foto’s van haar geslachtsdeel en van haar borsten en haar hele lijf en uren liep ik door de kou en ik dacht hoe zij daar in dat verre amerika nu wel slapen zou en ik dacht aan haar lijf onder warme dekens haar geslachtsdeel haar borsten onder warme dekens zij ademend slapend levend onder warme dekens en eventjes maakte het me gelukkig dat zij daar sliep dat zij ademde dat zij leefde en toen dacht ik weer aan andere dingen want ik was daar wel aan het werk ja)

En van saffraan is Janneke-maan. Niet het mooiste in de magmakamer. Ook niet het vervelendste. Luister, twee astronauten gaan ofnee lees het zelf eigenlijk maar, je kunt ouwe nummers van DW B gemakkelijk nabestellen via de website van Uitgeverij Vrijdag (ja die). Een beetje dik aangezet zo hier en daar, met die janneke maan en wat zich daarop afspeelt, maar dat euvel is ook in Het Perenlied niet volledig afwezig (te gelegener tijd meer). Soms is het me een beetje te knuffelig en te schattig en te aandoenlijk (maar ook nu, mensen, ook nu: Het Perenlied & te gelegener tijd). In mijn achterhoofd knaagde iets, kleine tandjes, ik weet het niet, in mijn achterhoofd knaagde ook bij deze tekst net als bij bijna alle andere teksten in De Magmakamer: waarom is dit geselecteerd uit driehonderdtweeënveertig inzendingen? Het is aardig. Het is niet slecht. Maar ook een beetje gemaniëreerd. Gekunsteld. Alsof de schrijver ervan eerst en vooral een imago heeft willen neerzetten, en daar later een tekst bij bedacht. Ik zou toch met  driehonderdtweeënveertig tamelijk zwakke inzendingen hebben moeten zitten om Hier te zeggen. Om Deze te zeggen. Om Lees dit eens te zeggen. Om de Janneke maan en de saffraan in de magmakamer te zetten en de eruptie de eruptie te laten.

En dan allee komaan weer een jaar gedaan & is het ineens het van de gele hond gescheten jaar 2020. Komt tot mij, langs toevallige weg, Het Perenlied. Oomen is weg uit de magmakamer, hier is die debuutroman. Is dit de eruptie?, is het lava?, is het stollingsgesteente? Weetikveel, ik wil af van die zotte magmakamer-analogie. Een boek. Tweehonderdrieënvijftig pagina’s. Op de voorkant staat dat het een roman is, maar daar kun je nog over in diskussie. Het lijkt in ieder geval een pak minder narratief te zijn dan romans doorgaans zijn. Wat het gemeen heeft met poëzie is dat het stilistiek laat voorgaan op verhalenvertellerij. Een duidelijke plot lijkt minder belangrijk dan gevoelens- en beeldenoverdracht.

(de schrijver is (g)een verhalenverteller)

(zegt Willem: die experimenten die ken ik nu zo langzamerhand wel, vertel me liever een goed verhaal. Zei ik: die verhalen ken ik nu zo langzamerhand wel, vertel het me liever op een opvallende manier)

(en eigenlijk zijn er welbeschouwd sowieso maar twee verhalen: dat van de liefde en dat van de dood)

(& liefde ging dood) (dat was toen het schrijverken dregke ten grave droeg) (nee dat was toen ik ze allebei ten grave droeg na het woord explosief) (steek je explosief waar de zon nooit schijnt, dacht ik, en bezijden ik zou nooit waarlijk kunnen houden van iemand die in een onderwijsinstelling werkt) (schreef een tekst over het schrijverken die dregke wurgde, wiste die tekst later weer)

(…the body doesn’t relatively dregke.

gewrichtspijn.amsterdam maintain down a transmit

that competence unfortunately.)

Moest iemand het van me vragen maar niemand vraagt het van me dus ik zeg het toch maar: ik zou zeggen Het Perenlied is een redelijk geslaagde poging om twee werkelijkheden met elkaar in dialoog te brengen. De ene werkelijkheid is een fantastische, sprookjesachtige, lieve, zoete, enigszins kinderlijke werkelijkheid. De andere is rauw, hard, meedogenloos, kil, liefdeloos. Een mens zou kunnen zeggen dat die eerste werkelijkheid de poëtische is en die tweede de prozaïsche, maar het mens dat dat zou zeggen, kan er maar beter het zwijgen toedoen.

De verbindende factor tussen beide werkelijkheden is de Bietenkoningin. Een meisje geboren uit een pannetje kokende bieten en het zaad van haar vader. Een heel echt meisje. Misschien wat wereldvreemd. En bovendien heeft ze een opmerkelijke huidskleur. Ze vat liefde op voor een jongeman die Gabriel heet. En samen met deze Gabriel gaat ze de strijd aan met een Disney-pretpark.

En daar zijn we dan. Zit je verdomme met je duim in je mond en een mierzoete port op het bijzettafeltje middenin een eskapisties boeklang poëem vol erotiese groenten en prachtig zingend fruit, komt daar ineens binnen die illusieloze werkelijkheid die we kennen van de straat of voor mijn part van de nieuwsberichten: de werkelijkheid van opportune multinationals, terroristen, armoede, egocentrische vaders die hun dochter in de steek laten, eenzaamheid, onvermogen, een instortend World Trade Center.

En toch. Het werkt. Ja gek. Het werkt. Hoe vaak is het niet ergerlijk opzichtig om in een sprookje de grote wereldthema’s ter sprake te brengen. Maar hier werkt het. Het gesprek neemt een rare wending, maar het is geen onaangename wending. Je praat over politiek en over stoofschotels en een vrouw laat je ineens haar geslachtsdeel zien. Dat is een rare wending, maar wel een niet onaangename wending. Wel. Het Perenlied neemt niet, niet af en toe, een rare wending: Het Perenlied is een rare wending.

Wendingen stotteren.

Wat zeg je als een vrouw haar geslachtsdeel laat zien als je het over politiek en over stoofschotels hebt?

Wat je zegt. Wat zeg je. Je zegt, je stottert. Want wendingen stotteren. Dregke was dan wel dood en daarmee tonnen van je schouders maar bij een vrouwelijk geslachtsdeel stotter je nog altijd.

Misschien zijn het de werkelijkheden niet, maar de manier waarop Oomen ze aanzet.

Een activistisch sprookje, het is niet heel alledaags maar het kan. Oomen laat zien dat het kan. Dat hij daarbij Disney tot kop van Jut gemaakt heeft is begrijpelijk, zij het een beetje obligaat. Het geschimp op alles dat geanimeerde muis of eend is, begint halverwege (of misschien nog wel iets voor halverwege) een beetje te irriteren maar het is een goedaardige irritatie – zoals het eeuwige stokpaardje van iemand die je geweldig lief hebt dat is: daar heb je hem weer, denk je dan, maar je denkt het wel met een glimlach. Waar het stottert, is waar Oomen de verschillende werkelijkheden te absolutistisch aandikt. Het rauwe te rauw maakt, als eerste. De scene waarin de vader van de Bietenkoningin onaneert in de keuken terwijl er een pannetje met bieten op het fornuis staat (overigens de direkte aanleiding tot de geboorte van de Bietenkoningin) is binnen het geheel van het boek erg lelijk, bijna grof. Niet zeggende dat er geen sex zou passen in Het Perenlied. Integendeel zelfs: heel het boek heeft een geweldig erotiese geladenheid. Je kunt je afvragen hoeveel masturbatie in het keukentje van een zweetdoos op het terrein van een pretpark te maken heeft met erotiek, zo goed als je je kunt afvragen of de geboorte van de Bietenkoningin niet iets mooier had gekund (had die tiep niet beter zoals iedereen de liefde bedreven met een bietenplantje, bijvoorbeeld?) of gewoon onverklaard was gebleven: in een boek zo vol met het absurde, het surreële, het dromerige hoeft me dunkt niet alles een duidelijke aanleiding of verklaring te hebben.

Ook klinken lompe woorden zoals pis en pik en kont in dit boek harder dan ze doorgaans klinken (naja, kont vind ik sowieso een heel erg lelijk woord, de k en de o en de n en de t, zo achter elkaar uitgesproken, dat werkt geweldig op mijn zenuwen; ik corrigeer mijn kinderen zelden op taalgebruik -althans niet in de zin zoals de meeste ouders dan doen: als ze iets zogenaamd “lelijks” zouden zeggen; wel als ze woorden gebruiken die in een bepaalde context niet juist zijn of als paaprika zeggen tegen paprika en puzelen tegen puzzelen- maar voor “kont” draag ik altijd minder harde alternatieven aan). Het Perenlied had van mij gevrijwaard mogen blijven van dit soort voor de Nederlandse literatuur al te lang tieperende schrijverij.

Dan is er nog de passage waar de Bietenkoning in New York is, en Het Perenlied de toon van een vrij gewone grotestadsroman begint aan te slaan. De Bietenkoningin is wel Heel Erg in New York, met wel Heel Erg New Yorkse wolkenkrabbers en een wel Heel Erg New Yorkse metro vol met wel Heel Erg New Yorkse mensen die op een wel Heel Erg New Yorkse manier wel Heel Erg New Yorks onverschillig zitten te wezen. De eigenheid van Het Perenlied wordt daar, met andere woorden, prijs gegeven aan New York en dat is andermaal een gevolg van de wijze waarop Oomen met zijn dikke vette manier van schrijven soms uit de bocht vliegt.

Want ook de sprookjesachtige, lieve, zoete, poëtiese laag kent bij momenten haar teveel is teveel. Te zacht, te zoet, te mooi, te lief, te poëtisch, te surreëel. Te gezocht. Te bedacht. Te vet. “Het Perenlied is niet troebel, het Perenlied is helder. Het is als de druppel die van de punt van een in honing gestoken zakmes druipt. Het Perenlied klinkt in het hart van elke doorzichtige gelatinepudding, in het geel van het vlees van de mango. Het Perenlied ruist door de scherpe, groene kam van de ananas, door het aardbeienbed bedekt met het zachte gele stro, door de bloeiende kersenboom die bij elke noot van het Perenlied een bloesemblad verliest. Papagaaien die van giftige bessen eten en dronken worden, krassen het Perenlied naar een straatlantaarn die ze aanzien voor de maan.” bijvoorbeeld. Of: “Gabriel had medelijden met te dicht op elkaar geduwde knuffels in de supermarkt. Gabriel had medelijden met de oude sandalen die door zijn moeder werden weggegooid. Gabriel had medelijden met het liedje op de radio dat vlak voor het einde werd weggedraaid. Gabriel had medelijden met de eenzame banaan, het onderste washandje, het lelijke ontbijtbord dat nooit gebruikt werd, de twee gordijnenzussen die ’s ochtends zo bruut uit elkaar werden geschoven.” Of: “Bietensoep is een traan uit het oog van een verdrietige ezelin die met een klein mondje Russisch spreekt.” Of wat Gabriel hoort in het Perenlied gezongen door een meloen:

“Een druppende rubberboom.

Een brandende radio voor een voordeur, die met vlammen en het weerbericht de brievenbus binnendringt.

Tientallen tsjirpende vogels die heen en weer schieten tussen twee donkerblauwe heuvels.

Honderden cocons waarin kleine televisies het geluid van kriebelende mieren uitzenden.

Zes Italiaanse vrienden, druk pratend, rinkelend met zes gouden aanstekers in hun zak.

Een vlaflip  met siroop en een zilveren lepel die zachtjes roert.

Een kalfje dat met ruwe tong aan een blokfluit likt.

Twee rupsen die samen een gele pruim leegeten.

Twee voortanden en een onderlip die bijten op een haarelastiek.

Honderden vliesdunne champagneflessen die tegen elkaar omvallen en openbarsten.

Het ritselen van grove dennen, die hun naaldendek tegen elkaar opwrijven in een harde wind.

Het volstorten van een steengroeve vol steranijs.”

Zucht. Ja bij nu weet ik het wel Joost Oomen. Je bent een gevoelig mens, en God je hebt veel fantasie en je kunt de origineelste beelden opdenken. Goed. Fijn. Leuk. Je bent dichter, echtwaar je bent een dichter.

(hee meisje jij eens komen terug naar mij misschien omdat wij dichter is)

(wat zal dit soort schrijverij het goed doen bij alternatieverige meisjes van een jaar of zeventien achttien negentien) (en okee, je kunt een heel wat slechter publiek treffen.

Want dichter, dat is Oomen. Dat is hij ook als hij niet dicht, dat is hij ook als hij een boodschappenlijstje schrijft (wie was het weer die zei dat je de ware schrijver herkent aan zijn boodschappenlijstjes en kattenbelletjes?), dat is hij ook als hij in de winkel loopt (zou je hem zien lopen, en zou het je een beetje tegenvallen als hij gewoon maar een tandenborstel, drie kilo aardappelen, wat bier en een zak chips kocht?) (of -hee- de nieuwe Donald Duck!). Zijn poëzie leeft – ook zonder dat ze extra hard opgepompt wordt.

Oomen hoeft niks te bewijzen, en toch lijkt hij het vaak te willen doen. Het Perenlied is het lied dat klinkt en het klinkt in alle dingen maar je moet de juiste oren hebben om het te (willen) horen. Dan kun je het Perenlied horen zingen in een schuimspaan, in een steen, in een meloen. Dat gaat om tederheid en om liefde; het gaat erom in vervoering gebracht te kunnen worden door de dingen zelve, los van het ego. Vervoering te vinden daar waar zij normaliter niet gezocht wordt: in een modderpoel, een pompelmoes, een kiezelsteentje, een kapotte paraplu, een Prittstift, een mandarijntje, een vuilniszak, of het loeien van een koe. Dat is mooi, want het gaat om openheid. Ontvankelijk zijn voor schoonheid.

Oomen verpest het voor mij een beetje als hij dit soort vervoering gaat afzetten tegen de “georganiseerde” vervoering zoals een fresco, een sonate van Mozart, een kleurenfilm, een marmeren standbeeld, het danstheater of Kwik, Kwek en Kwak. Dat is voor de slaafse, gecorrumpeerde menigte die zich heeft laten temmen en institutionaliseren door het massa-vermaak. Afgezien van het feit dat het een wat wonderlijk poëticum is voor een dichter dat alles wat gemaakt is met de opzet te begeesteren (muziek, literatuur, ballet, en noem jij nu nog eens iets) het altijd zal moeten afleggen tegen de meer verborgen schoonheid van een afgevallen boomblad of een verroest bierblikje, stoort het me dat deze twee soorten van schoonheidsbeleving klaarblijkelijk strikt gescheiden zijn: degenen die een liedje of een gedicht prachtig vinden zijn nooit degenen die verrukt kunnen zijn om stof op de vensterbank of een regendruppel aan een snorhaar van een kat. In het eerste hoofdstuk van het derde deel, geeft Oomen een soort historisch overzicht van het Perenlied en van hen die bij machte waren het te horen opklinken. Dat waren steeds zachtaardige enthousiastelingen, ietwat kinderlijk misschien, en door de volledig aangepasten al snel verdacht gemaakt. “Lieve verschoppelingen”; hun deel was “heksenverbranding en sociaal isolement”. Wij, die niet de anderen zijn. Wij die niet zoals anderen zijn. Wij die het Perenlied horen en hullie niet want hullie lezen de Donald Duck en wij huilen bij een kerstomaatje. Daar wordt iets moois bijna puberaal omdat dat wat geen nadruk behoefde nadrukkelijk benadrukt werd.

Joost Oomen schrijft het sterkst als hij juist niets aan het bewijzen is. Als hij niet aan het bewijzen is wat een prachtmensen die personages van hem toch zijn, zo gevoelig en zo anders dan de anderen. Als hij niet aan het bewijzen is wat een origineel poëet hij is, en wat een wonderlijke beelden hij zoals opdenken kan. Maar gewoon schrijft, en de poëzie meanderen laat. Dan is de liefde tussen Gabriel en de Bietenkoningen gewoon alleen maar mooi en de scéne met Prinses Kortweg Helen op een aangrijpende manier klein en lieflijk en teer. Dan is zijn beschrijving van de aanslag op het World Trade Center keelsnoerend, wat tamelijk knap is voor iets dat al zo vaak beschreven en zo vaak vertoond is. Dan is die merkwaardige mengeling van sprookje en beenharde realiteit een rare wending die niet stottert maar een geheel eigen logica heeft die je als lezer al na een paar bladzijde tot de jouwe hebt gemaakt. Dan zingt het Perenlied haar wonderschone lied hier in Het Perenlied.

Joost Oomen Het Perenlied Recensie

Dus niet het brullen, gelijk apen, we who are not as others we who are not as others we who are not as others!!!, en niet het zachte zingen van de poëzie zonodig tot krijsen brengen, en niet het wegkijken van de pure existenz –

(de pure existenz, hoor mij bezig)

(zegt Erín Moure: what she knows of existence, she claims only that it exists)

(en ook, dagen later, die viedjoo waarop ze net uit bed kwam met haar haar in de war en dat maffe hoge lachje, en hoe mooi het licht daar viel op de rimpels in haar gezicht)

(en ook later)

(en ook nu)

(kon je ook wel wezen) (kon je zijnd misschien ook niet meer niet-aktivisties zijn) (wat met de mens) (wat met het systeem) (zegt Ulf Stolterfoht: aby denni mensi – vas tu mit denni mensi?) (lekar smecka, zegt hij) (en iets over den fuk-system) (ach) (ach het was mooi als de schouder van vee) (en ook later viel het licht altijd nog door de ramen) (en zonder wendingen was het ook mooi) (en zonder vrouwelijke geslachtsdelen was het ook mooi) (en met ramen en koffie was het ook mooi) (en met Black Forest / Black Sea op de steerjoo was het ook mooi) (en alleen daar was het ook mooi) (keek niet weg van) (zong vandaag in pure existenz ook een perenlied)

Het Perenlied

  • Schrijver: Joost Oomen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 3 november 2020
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: Paperback / Ebook
  • Recensie van Tim Donker

Waardering voor de roman Het perenlied

  • “Een wonderlijk sprookje, blijmoedig, tintelfris en toch ontregelend.” (Thomas van den Bergh, HP De Tijd)

Flaptekst van de nieuwe roman van Joost Oomen

Het Perenlied is een kleurrijke, erotische, vrolijke, opstandige én troostrijke roman. In Het Perenlied nemen de Bietenkoningin en Gabriel het op tegen het grootste Disney-pretpark van Amerika. Met behulp van een zelfgeschoten naaktfoto strijden zij voor het recht om zelf te mogen beslissen wat mooi en lief is. Er wordt een meisje gestekt aan de oevers van een kristalheldere beek vol dromende zeekoeien. Er wordt een Russische prinses gerustgesteld in een appartement vol tafelzilver. Het World Trade Center stort in en aan de rand van het monument voor 9/11 trouwt een vader met een pop van fruit onder het groente- en fruitschap van een verlaten supermarkt. In Het Perenlied worden romantiek en avontuur gekruist met bietensoep en roze dolfijnen. Een vrolijk zingend magisch-realistisch debuut is het resultaat.

Bijpassende boeken en informatie