Femke Brockhus – Kleine haperende vluchten

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 25 augustus 2022 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij de tweede roman van de Nederlandse schrijfster Femke Brockhus.

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van de roman Kleine haperende vluchten. Het boek is geschreven en samengesteld door Femke Brockhus. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Femke Brockhus.

Recensie van Tim Donker

Maar ik had het al gezegd. Toen. Toen en daar, in dat eeuwige portiek. De Theo had weer eens wat boeken voor me dus ik dacht komaan ik fiets eens langs bij de Theo. En we stonden daar, en daar stak nog een doos uit zijn brievenbus, man (dat had de Ivo niet goed gedaan zeg), en uithalen: uit de brievenbus de doos en uit de doos het boek (we hadden al gedacht dat er een boek in zou zitten, er zit nooit iets anders in). Ik kreeg dat boek dan in mijn handen gedrukt, want er zat nog iets in zijn brievenbus maar daarvoor moest de Theo naar binnen.

Dus hij: naar binnen, in flat.
Dus ik, doorbladeren, het boek.

Doorbladeren: het boek. Dit boek. Kleine haperende vluchten van Femke Brokhus (die ik niet kende) (zal wel een debutant zijn, had de Theo nog gemompeld vooraleer de grote zware deur van zijn flat achter hem was dichtgeslagen). Het zal seconden zijn geweest. Hoe lang had die tiep nodig gehad om naar zijn brievenbus te lopen, de brievenbus te openen, het poststuk eruit te halen en weer terug te keren naar daar waar ik was? Tien seconden? Twintig? Zelfs een slak doet zoiets toch binnen de halve minuut, kpeins. Dus ten hoogste een halve minuut van doorbladeren later, toen de deur openging en de Theo daar weer was, zei ik die Femke, dat is iets voor mij.

Toen had ik het gezegd.
Toen had ik het dus al gezegd.

“Gewonnen voor de bladspiegel” zei de Theo toen hij over mijn schouder meekeek. Hum. Ja. Of misschien had hij het anders gezegd. Ik weet het niet. Maar in seconden van kijken en bladeren en zien was het ingezogen worden. Meegezogen worden. Op het ritme van de bladspiegel.

Betoverd door de bladspiegel. Het typografisch wit. Leegte, leegte die ademt.

Leegte ademt niet alleen in een portiek. Het ademt in mijn huis ook nog. Het ademt in die stoel ook nog. Het ademt op de bank ook nog. Het ademt in mijn bed ook nog.

(bij manier van spreken dan he want ik lees nooit in bed)

Het ademt boven koffie boven bier boven cognac ook nog.

Het ademt overal. Het ritme. De bladspiegel. Het wit.

Het zijn korte hoofdstukjes met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken. Ik hou van korte hoofdstukjes met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken. Ik hou van zitten, en denken Kan ik misschien nog één hoofdstukje lezen?, en kijken, en zien Ha! n Kort hoofdstukje met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken – dát kan nog wel, dáár heb ik net nog wel even tijd voor en dan, voor je het goed en wel weet ben je dertig, veertig, vijftig bladzijden verder (terwijl je eigenlijk allang in bed had moeten liggen / of je moet nog terug want je bent eieren vergeten / of het is bijna bijna bijna maar nu echt bijna tijd om de kinderen uit school te halen / & er zit nog een wasje in de masjiene ook) (het lied slaapt in de masjiene), terwijl je jezelf nooit had toegestaan om een hoofdstuk van dertig, veertig of vijftig bladzijden te lezen (want hee, je had allang in bed moeten liggen / of je moet nog terug want je bent eieren vergeten / of het is al bijna bijna bijna maar nu echt bijna tijd om de kinderen uit school te halen / & er zit nog een wasje in de masjiene ook) (het lied slaapt in de masjiene).

Ow. En dan die stijl. Die prachtige stijl. Die verstilde en verstillende stijl.

De stijl die je misschien “poëties” zou noemen.

“Poëties”.

Is dat niet een beetje een stukgekauwd woord?

“Poëties”. Alles is altijd maar “poëties”. Vooral als het niet strikt prozaïsch is.

Brockhus laat de woorden zingen ja. Dat wel. Zachtjes zingen de woorden samen in talloze prachtige zinnen. Toen ik het boek uit had, was mijn kladblok verrassend leeg gebleven. Meestal een slecht teken. Er is altijd wel iets dat ik de latere mij wil meegeven. De mij die ik ben als ik niet meer de lezende mij ben maar de schrijvende mij. Let op die passage op pagina 43 of 89 of 603, weetikveel. Dit vond ik grappig, dat zette me denkend, en daar: een bloedmoje zin. Als helemaal niets mijn kladblok heeft gehaald, dan vond ik er niet zo heel veel aan. Want wat moet je zeggen over een boek waarover je niets te zeggen hebt? Maar dit keer zat het anders. Het razende lezen. Het altijd maar blijven lezen. Het lezen om de woorden in te drinken, aan die dronkenschap geen eind willen zien. Altijd maar blijven lezen, door niets onderbroken. Ook niet voor een vlugge notitie. In de roes van Brockhus’ woorden willen blijven. En ik dacht, althans de lezende mij dacht dat de schrijvende mij het ook wel zelf kon uitzoeken. Op elke bladzijde zijn ze met bosjes te rapen, de schitterende zinnen, zie maar, het maakt niet zoveel uit, het is allemaal geweldig en laat me nu gerust ik zit te lezen zie je dat dan niet?

Nu. Hier zittend, en schrijvende ben ik toch wel een beetje nijdig op lezende mij. Die had goed praten daar in zijn luie leesstoel. Waarmee niet gezegd wil zijn dat mijn schrijfstoel een veel aktievere stoel is.

Ja zie maar. Ja ze zijn met bosjes te rapen.

Ja.

Doch tegenover elke zin die ik raap, staan er tien die ik niet raap.

Wat je niet raapt, laat je liggen.

Of erger nog: wat je niet raapt, laat je vallen.

Als een baksteen.

Welke zin of welke zinnen moet ik hier sieteren om u de schoonheid van Kleine haperende vluchten te tonen? En hoeveel zinnen zouden nodig zijn om u de kracht van Femke Brockhus ten volle te laten begrijpen? Kan ik niet gewoon dat hele boek sieteren? Zou dat mogen?

Als ik u zeg hoe ergens aan het begin van het boek de waarnemingen van de hoofdpersoon een poëem worden:

“haar sleutels aan het haakje
deurmat een tik verschoven
losgezongen schaap ver van de kudde
voetafdruk tegen het hek
vliegjes op de grashalmen
uitgedroogde mol aan het prikkeldraad
schoen naast het pad (niet van haar)
dwarrelend oranje plastic zakje
zwarte vogel tussen het bladerdek
trillingen van warme in de lucht
in de kroeg twee mannen aan de bar
vroeg voor bier
buitenlamp kapot bij de gevel
bordje GESLOTEN van de streekwinkel wiegt heen en weer, hij ziet niemand en het licht is uit.”

begrijpt u het dan?

Als ik u zeg dat ergens een intrigerend zinnetje staat “Medeleven kost een lichaam.”, een zinnetje dat ik niet ganselijk begreep maar dat me bezig hield, me vulde met vragen (lost het medeleven met een ander het lichaam op? is medeleven een puur geestelijke kwestie? is medeleven zo intiem dat je je er liever niet aan waagt? waar eindigt een lichaam?) (mystiek lichaam), vragen die me bezig hielden, minstens één fietstocht lang (naar de supermarkt) (maar ik ging naar één van mijn verre supermarkten die keer); een zoon klein zinnetje waarover ik, zo bedacht ik me tijdens die fietstocht, misschien een essay had kunnen schrijven – begrijpt u het dan?

Als er sprake is van een boek, een boek dat Wakefield zou heten (een schrijver wordt niet genoemd), en daar wordt dit over gezegd:

“Het is een verhaal over een man die doet alsof hij op reis gaat, en een kamer huurt op de hoek van zijn straat om daar twintig jaar lang het leven te observeren waar hij uit is verdwenen. Zijn vrouw is ontroostbaar, maar na verloop van tijd verwerkt ze het verlies, accepteert dat ze weduwe is, regelt zijn nalatenschap: iedereen gaat ervan uit dat hij dood is. En dan, op een avond, verlaat hij zijn kamer en komt hij thuis, alsof hij thuiskomt na een dag werken. Ze leven nog lang en gelukkig.”

en als ik u dan zeg dat ik vecht tegen de neiging om op te zoeken of dat boek echt bestaat omdat ik het als het echt bestaat wil lezen maar ik het anderzijds, moest het niet bestaat, bijna geniaal verzonnen vind van Brockhus en ik niet weet wat beter is: een fijne boekentip rijker zijn of de wetenschap dat de Femke de Brockhus, die ik niet kende, bijna geniaal is – begrijpt u het dan?

(ik zoek niet op of dat boek bestaat)

Of heeft u meer nodig misschien? Misschien bent u wel van het slag dat wil weten “waar het eigenlijk over gaat”, vooraleer u besluit een boek te willen lezen.

God. Waar het eigenlijk over gaat.

Er is een man. Er is een vrouw. En er is een hele jonge dochter (feitelijk een beebie). De man is architect, de vrouw schrijfster, en ze verhuizen naar ergens een afgelegen, klein dorpje. t Kon ergens in Engeland ween (als die Ierland was zou ik beter kijken) want er is ergens sprake van rotskusten, kliffen, en er zijn schapen, en het weer lijkt meestentijds druilerig te zijn. De man is naar daar gegaan omdat hij er een groot gebouw heeft laten neerzetten, de vrouw om er in afzondering te kunnen schrijven. Het schrijven lukt haar niet. Meestentijds schrijft ze niets; en als ze iets schrijft, wist ze het later weer. Op enig moment verdwijnt ze. Of eigenlijk is ze al aan het begin van het boek verdwenen. De man blijft achter met hun dochter.

Dit komt tot de lezer in brokstukken. Alles gefragmenteerd (maar is er ooit iets anders dan fragmenten) (zegt wie) (zegt iemand). Als ik me kan voorstellen dat je zoon vermissing ook werkelijk beleven zou. Nu eens schuift dit, dan dat naar voren. Uiteindelijk weet je misschien niet eens wat eerder kwam.

Het gaat van heden naar vroeger naar een nog vroeger vroeger naar iets nabij het heden naar een voorschot op een mogelijke toekomst naar gisteren naar duizend jaar voor ik jou ontmoette (zong wie zong iemand) (ooit).

Brockhus maakt de verwarring van de hoofdpersoon voelbaar. Zo krijgt niemand een naam, behalve de verdwenen schrijfster, de verdwijnkunstenaar, die Julia heet. De hoofdpersoon zelf blijft naamloos (omdat hij alleen voor wie hij liefheeft, wil heten?); de beebie blijft meisje of dochtertje; alle anderen zijn een zee aan zij’s en hij’s & zo dobbert ook de lezer stuurloos omdat het ene hoofdstuk (of noem ik het liever fragment?) niet perse aansluit op het vorige zodat niet steeds duidelijk is wie spreekt, denkt, handelt, meningen geeft, of waar het over gaat; kontoeren, invulligen, gestalte krijgt het soms pas lopende het hoofdstuk, fragment, brokstuk.

Zo wordt paginawit breinwit: momenten waarop het blanco is, interval in de tijdslijn, geen blackout maar een wituit.

Brein houdt niet van wit, brein wil kleur, dus brein vult in. Want brein moet houvast, zonder houvast in brein nergens meer. Daarin is mijn eigen stomme brein helaas niet anders dus wajerde uit: assoosjasies (want waar kan brein aanhaken om eindelijk weer vaste grond onder breins voeten te krijgen?). Door de man met het hele jonge dochtertje dacht ik aan A crow looked at me, de afscheidsplaat die Phil Elverum als Mount Eerie maakte bij de dood van zijn vrouw, toen hij achterbleef met een meisje in de leeftijd van het meisje in het boek (een plaat die ik misschien best had kunnen drajen toen ik Kleine haperende vluchten las maar ik draaide Schaduwland van Jan Swers – een plaat die ik meestentijds veel te mooi vind: kijk mij eens mooi en stemmig en droefgeestig en melankoliek en het muzikaal ekwievalent van ochtendmist ween maar ik las dan ook niet eerder Kleine haperende vluchten bij Schaduwland en kijk aan, nu vond ik het echt een moje plaat & zelfs de koffie smaakte me beter).

Brein sleepte ook nog As if a bird flew by me van Sara Greenslit aan maar waar sloeg dat op? Dat was toch, ten dele, een historiese roman die, ten dele, over de heksenvervolgingen ging?

Kwam brein af met Brandingen van Paul Verrept misschien?

Of –

maar wacht nou hoor es ik ga nu echt niet opstaan en helemaal naar de boekenkast lopen om te zien of al die losse assoosjasies die dat zotte brein van mij aan het opboeren is enig hout snijden want ik zit hier veel te lekker te schrijven en bezijden: ik wil de eigenheid van Brockhus’  stem niet smoren onder de eigenheid van andere misschien verwante stemmen.

Hou het erop dat het een heel mooi boek is.

Hou het erop dat ze me heeft. De Femke. De Brockhus.

Zal wel een debutant zijn, had de Theo nog gemompeld. Neen. Kleine haperende vluchten is haar tweede boek. Het debuut heette Laat het stil zijn. 2017. Een veelgeprezen debuut, zegt het achterplat. Maar ik prees niks want ik wist het niet. Van de Femke. Van de Brockhus. Maar ik weet nu. Ze heeft me. Oja. Ze heeft me helemaal. En nu wil ik meer.

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten Recensie

Kleine haperende vluchten

  • Schrijfster: Femke Brockhus (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 25 augustus 2022
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de tweede roman van Femke Brockhus

Een ongewoon mooie roman over een vrouw die verdwijnt en haar man en dochtertje achterlaat.

Een architect en een schrijfster verhuizen naar een afgelegen plek. Het is een toevluchtsoord aan de rand van een onbedorven dorp waarvoor hij het nieuwe dorpscentrum heeft ontworpen. Zij hoopt er te kunnen schrijven, er iets uitzonderlijks te maken. Maar de stilte en de afzondering trekken algauw naar binnen. Ze gedraagt zich steeds dromeriger, onttrekt zich aan de wereld en dan verdwijnt ze. Spoorloos, terwijl hij achterblijft met hun dochtertje.

In een uitzonderlijke stijl en met een zeldzame precisie schetst Femke Brockhus het leven van dit jonge stel, waarin altijd al barsten zaten. Kleine haperende vluchten is een ontroerende en beklemmende roman over ouderschap, omgaan met verlies en het al te menselijke verlangen om te willen verdwijnen. Een boek dat in stilte overdondert.

Bijpassende boeken en informatie