Tag archieven: Tim Donker

Oliver Reps – Twintig keer Dee

Oliver Reps Twintig keer Dee. Op 28 maart 2024 verschijnt bij uitgeverij De Harmonie het nieuwe boek van Oliver Reps. Je leest hier informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave. Daarnaast is er aandacht voor de boekbespreking en recensie van Twintig keer Dee, de nieuwe verse novel van Oliver Reps.

Oliver Reps Twintig keer Dee recensie en informatie

Oliver Reps is geboren in Duitsland. Toen hij zes jaar oud was verhuisde hij met zijn ouders naar Nederland. Tegenwoordig woont hij in Amsterdam met zijn gezin. Bovendien is hij mede-eigenaar van de Amsterdamse kinderboekwinkel Casperle.

In 2018 debuteerde hij met De dag die nooit komt, waarvoor hij werd erkend met Beste boek voor jongeren. Bovendien verscheen er een Duitse vertaling die als titel Der Tag der nie kommt heeft gekregen. Zijn tweede boek, een mengvorm van gedicht en roman, ook wel novel verse genoemd, waarover je hier uitgebreide informatie leest, verschijnt eind maart 2024 bij Uitgeverij De Harmonie.

Recensie van Tim Donker

Misschien ken je dat wel: de trein nemen.
Misschien dat je de trein nemen wel kent.

Goed. Dus die gast neemt de trein naar Berlijn. Hij laat een briefje achter voor zijn huisgenoot, en hij gaat. Met de trein. Naar zijn vriendin in Berlijn.

Zijn vriendin Dee. Delana. Die ineens gaan moest, dat heb je soms zo met vriendinnen. Ineens moeten die gaan. In Delana’s geval naar Berlijn. Weet jij veel. Iets met haar studie. Biologie. Iets op de universiteit, iets met een laboratorium. Weet jij veel waarom dat allemaal ineens in Berlijn moet en niet in het Amsterdam kan waar de ikfiguur en zijn Delana wonen. Een tijdje gaat het goed, heen en weer reizend. Daar bij haar zijn, bij Delana zijn, in Berlijn, als gast, als logee, als toerist, en dan weer terug naar huis. Maar op een dag verdraagt de ikfiguur de afstand niet meer en neemt hij de trein. Gewoon. Zomaar. Onafgesproken. Ineens. In een opwelling. Die geen echte opwelling is.

Twintig keer Dee is – ja, wat? Een roman in verzen? Een boeklang poëem? Een verhalend gedicht van 134 bladzijden? Een dichtroman, bestaat dat woord: dichtroman?, zo nee dan munt ik het nu: dichtroman. Alles beter dan dat “verse novel” waar het achterplat mee komt. Waarom dat Engels? Alsof het Nederlands geen woorden heeft. In ieder geval: de bladspiegel is die van poëzie: veel paginawit, korte regels, soms maar een woord of drie, vier, vijf per regel, het geheel ook nog opgedeeld in hoofdstukken dus nog meer paginawit – dat leest snel (daar had ik bijna gezegd: dat leest op treinsnelheid), ik las het in één keer uit, op zondagochtend, in bad. De treinreis van de hoofdfiguur, van Amsterdam naar Berlijn, beslaat bijkans het hele boek.

Zit hij. In de trein. In anticipatie, tussen vrees en hoop, in verlangen, vol verwachting, in angst en twijfel. Zo gaat het, heel de weg naar Delana. En onophoudelijk praat hij tegen haar. In zijn hoofd. Herinneringen, gedachten, mijmeringen. Allemaal voor haar. Vragen, ook. Ook vragen: “Wist je trouwens dat David Bowie een tijdje in Berlijn heeft gewoond?” (ja natuurlijk weet Delana dat David Bowie een tijdje in Berlijn heeft gewoon, heel de wereld weet dat David Bowie een tijdje in Berlijn heeft gewoond en trouwens al die lui hebben een tijdje in Berlijn gewoond en het is niet zo interessant en daarenboven is David Bowie de meest overgewaardeerde artist allertijden maar trek je daar niks van aan, dat is maar mijn mening, daar hoef jij niks mee). En andere dingen. Of ze Midnight Express heeft gezien. (dat vond ik een tijdlang een hele goede film, ik weet niet waarom, ik had iets met Alan Parker ooit, een tijdlang, mijn vader vond het ook een goede film, we kwootten wel eens uit Midnight Express, inderdaad dat stukje met verkeerdom het rondje over de luchtplaats lopen, iets met de slechte exemplaren die terug moesten naar de fabriek ofzo, ik weet het niet meer precies, mijn vader en ik spraken zoon zestig prosent van de tijd in kwoots tegen elkaar). En een gedachte over Buzz Aldrin als twede mens op de maan.

Daar vond de huisgenoot van de ikfiguur iets van trouwens: “toen ik wist dat Buzz Aldrin / De tweede mens op de maan was / Beweerde Flo dat ik het ultieme bewijs ben / Dat er zoiets als reïncarnatie bestaat / Omdat ik dingen weet die ik niet behoor te weten / Omdat ze gebeurden lang voordat ik ben geboren / Ze hebben de harde schijf van mijn vorige leven / Per ongeluk niet helemaal gewist / Flarden zijn blijven hangen”

(wat een tamelik stompzinnige redenering is natuurlijk – alsof een mens alleen “behoort” te weten wat er gedurende zijn leven op aarde gebeurd is. & wat is geschiedschrijving dan eigenlijk volgens Flo’s gedacht? de psychoanalyse van reïncarnatie ofzo?)

(en wie zijn die “ze” dan die die harde schijf niet goed zouden hebben gewist?)

Doch neen. Peins dat niet. Peins niet dat deze ikfiguur een ambetante, belerende, vroegwijze zeur is die gans een treinreis entlang interessantige trivia uitstort over die arme Dee, die er niet eens bij is. Nee, meestentijds denkt hij op aandoenlijke, hartverwarmende, ontroerende wijs na over hun relatie. Over hoe ze elkaar ontmoetten. Over de vogelspin die Dee had als kind. Over iets wat ze samen vanaf Dee’s slaapbank zagen op televisie en wat ze grappig vonden, hoewel het bij nadere beschouwing misschien niet echt grappig was. Over hoe hij, de ikfiguur, in zijn stoutste dromen soms kan zien hoe Dee en hij ooit een afgelegen vuurtoren zullen bemannen ergens voor de kust van Engeland, tezamen met hun twee kinderen. Gedachten gelijk deze, meanderend, in een trein naar Berlijn. In een glasheldere maar niettemin tot ver over heuvelen lichtende taal. Misschien alleen jammer dat hij zijn telefoon steeds “checkt”, waarom kijkt hij niet gewoon op zijn telefoon? Die “jumpscare” kan ik hem vergeven maar alleen maar omdat mijn zoon, mijn moje lieve wijze grappige fantastiese tienjarige zoon het altijd over een “jumpscare” heeft, en elk boek dat me aan mijn zoon doet denken is een goed boek. Maar toch, Reps. Jammer toch. Toch jammer. Waarom is Dee bij vrienden “gecrasht”, waarom is ze daar niet gewoon blijven slapen? Waarom zet de ikfiguur “thx” in een reactie op een bericht van zijn huisgenoot, god wat heb ik daar gruwelijk de pest aan, als ik een bericht van iemand ontvang waar “thx” in staat. Waarom houdt hij er rekening mee dat deze “trip” kansloos is, en hij “delusional” gaat zijn? Waarom al dat Engels, alsof het Nederlands geen woorden heeft.

Maar misschien ben ik hier te oud voor? Reps won met zijn debuut De dag die nooit komt de prijs Beste Boek voor Jongeren, allicht is Twintig keer Dee ook bedoeld als jongerenboek? Jong volwassenen? Of wacht, dan moet je natuurlijk “young adult” zeggen, want het Nederlands heeft klaarblijkelijk geen woorden. Of zotter nog: YA. Zo las ik dat ooit ergens: een YA-roman. En ik dacht, wat is in godsnaam een YA-roman? Een paar seconden lang dacht ik dat het zoiets zou zijn als Oi-punk ofzo, of het omgekeerde van the knights who say ni, ik dacht ook aan nY, ik meende al bijna te mogen geloven dat een YA-roman iets radikaals kon zijn, een revolutionaire kracht, een alles omver werpende roman toen mijn franc viel en ik Achja dacht. Achja en Achzo. Natuurlijk. Alles moet in het Engels, want het Nederlands heeft geen woorden. En alles moet geacroniemiseerd, want niemand heeft nog tijd om woorden voluit te schrijven.

Delana is jong. De ikfiguur is jong. Of jong. Het zijn studenten, ben je nog jong volwassen als je student bent? Toen ik als student, al wat oudere student moet ik zeggen, een jaar of 26 was ik denk ik, stage liep bij het maandblad Roodkoper en er tijdens een redactievergadering mijn speciale aandacht werd gevraagd voor een op handen zijnd artikel over jongeren omdat ik ook daartoe behoren zou, kon ik de rest van de vergadering er alleen maar in alle verbijstering het zwijgen toedoen. Ben ik, eindsweegs verwijderd van de dertig, een jongere? Ik weet nie. Maar goed, oud zijn ze ook niet, en Reps zal ook nog wel geen vijftiger zijn zoals ik. Kan zijn dat dit niet voor mij(n leeftijd) bestemd is. Maarja. Ook vijftigers waren jong, ooit. En iedereen weet hoe dat is, liefde en hoe die je misschien langzaamaan aan het ontglippen is zonder dat je er heel veel aan kunt doen. De wanhoop. En de schoonheid van die wanhoop, want ook dat is liefde. Een liefde waarvan je honderd procent zeker bent noemen we “huwelijk”, en dan is het geen liefde meer. Dat is de paradox. De verliefde mens verlangt zekerheid maar zekerheid en liefde gaan niet samen. Liefde moet ook een heel klein beetje schuren. De pijn. De steken. De trein. De gedachten. Ik, als ouwe lul van vijftig, versta dat. Ik was ook ooit 19. En ik was toen ook verliefd. En mijn vriendin was ook het mooiste meisje van de hele wereld. En ook zij had belangrijkere dingen te doen dan bij mij zijn. Naar Mallorca ging zij, kajje geloven Reps? Naar Mallorca, god weet waarom, voor drie maanden, en onze liefde was daarna nooit meer hetzelfde. Dus ik versta. Ja ik versta. Ik kan mij verplaatsen. Gode, zelfs Bowies Heroes speelde een zekere rol in die relatie. Dat was toen, dat was toen ik 19 was, dat was voor ik Bowie de meest overgewaardeerde artist allertijden vond, hij is misschien, net als Lou Reed, ook een muzikant die voornamelijk jongeren aanspreekt. Een bepaald soort jongeren dan.

Dat Twintig keer Dee snaren kan raken overheen tijd en plaats, is wat ik zeggen wil.

De muziek. De poëzie. De gedachten. De woorden. De moje, zomwijlen onscherpe zwart-witfoto’s. Van een op verschillende plekken en in verschillende standen slapend meisje. Een meisje met oren. God, wat een goeje oren heeft dat meisje denk ik. Soms komt ook een kat even kijken. God, wat een goeje kat is dat denk ik. Foto’s die de algehele schoonheid van het boek nog een klein beetje verhogen. Misschien hadden ze, die foto’s ik meen, niet per se vermeld hoeven te worden in de tekst, zelfs de boektitel komt ermee terug, dat had niet gehoeven Reps, niet alles in een boek behoeft uitleg, een lezer mag eens het boek gelezen is best met een paar vragen achterblijven. Vragen als Maar waarom eigenlijk twintig keer Dee, waarom niet negentien keer, of drieënvijftig misschien? Dat de lezer dus niet had geweten waarom het er precies twintig zijn.

Zo mooi kan een klein boek zijn. Ik dacht al lezende een paar keer aan sommige boeken van Erik Bindervoet. Aan wat denk je als je Duits spreekt van Raymond Cuijpers En ook, soms, zonder te weten waarom, aan Baltazar Krull’s hart zingt maneschijn van Kurt Köhler (iemand zei eens dat hij vermoedde dat Köhler een schuilnaam van Van Ostaijen was maar eigenlijk was het Constant Soetewey) (stiekem vind ik Köhler ook stukken beter dan Van Ostaijen maar dat zul je me nooit hardop horen zeggen en al helemaal niet ooit in een bespreking zien zetten). En natuurlijk aan Helden van Ray Loriga, dat boek waarin hij het ook de hele tijd over Bowie in Berlijn heeft. Die associatie lag voor de hand. Alle boeken die in hun verschillende tijden waarschijnlijk ook voornamelijk jongeren aanspraken, ik weet wel dat ik jonger was toen ik ze las (of naja, Loriga las ik als twintiger maar Köhler, Cuijpers en Bindervoet pas toen ik al in de dertig was). Maar nogmaals: boeken als Twintig keer Dee zingen zich door alle categorieën heen.

Want iedereen heeft hier een heel mooi boek aan. In wat het zegt, en in hoe het spreekt gaat het niet om leeftijd. Het gaat erom dat je voelen nog weet. Dat je liefde nog weet. Dat je de trein nog weet. En dat je de muziek van dat alles nog horen kunt.

Oliver Reps Twintig keer Dee

Twintig keer Dee

  • Auteur: Oliver Reps (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse verse novel, gedichtroman
  • Uitgever: De Harmonie
  • Verschijnt: 28 maart 2024
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Oliver Reps

In een opwelling stapt een jongen ’s ochtends vroeg in de trein naar Berlijn waar zijn vriendin, of ex-vriendin, al een paar maanden studeert via een uitwisselingsprogramma. We volgen hem tijdens zijn treinreis, en gaan mee in de stroom van gedachten, hoop en angst, en zijn pogingen de vermoedens over wat hij in Berlijn zal aantreffen, zo goed als mogelijk te onderdrukken.

Oliver Reps heeft Twintig keer Dee in de vorm van een verse novel geschreven – een versroman – een hybride vorm tussen traditioneel proza en vrije poëzie. De ritmische vertelwijze met korte onder elkaar geplaatste zinnen leent zich bij uitstek om de stream of consciousness van de hoofdpersoon overtuigend, en met relatief weinig woorden, te vertolken. Twintig keer Dee is een universeel verhaal over liefde en kwijtraken, maar vooral over willen vasthouden, misschien wel tegen beter weten in.

Bijpassende boeken

Jonas Eika – Na de zon

Jonas Eika Na de zon. Op 22 februari 2024 verschijnt bij uitgeverij Koppenik de Nederlandse vertaling van de verhalenbundel van de Deense schrijver Jonas Eika. Op deze pagina lees je informatie over de inhoud van het boek en over de uitgave. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Na de zon, het boek van de Deense schrijver Jonas Eika.

Jonas Eika Na de zon informatie

Jonas Eika is in 1991 geboren in de wijk Hasle in de Deense stad Aarhus. In 2015 debuteerde hij met de roman Lageret Huset Marie die nog niet in vertaling is verschenen. Voor zijn verhalenbundel Efter solen (Na de zon ) uit 2018 de verhalenbundel waarover je hier uitgebreide informatie kunt lezen, werd hij bekroond met de Noordse Raad Literatuurprijs, de meest prestigieuze onderscheiding voor literatuur uit Scandinavië.

Recensie en waardering van Na de zon van Jonas Eika

  • “Dit is een boek dat moeilijk uit je hoofd te krijgen is, als een extravagante droom.” (The Guardian)
  • “Van Eik’s proza gaat een lichtvoetig, waakzaam en onvoorspelbaar animalisme uit: het is praktisch panteresk. Een opwindend en uiterst origineel boek.” (Claire-Louise Bennett)
  • “Meedogenloos spannend…een orgie van het onvoorspelbare.” (New York Times Review of Books)

Jonas Eika Na de zon recensie van Tim Donker

Zie hier. Zie de mens. Zie Jonas Eika. Het orzjieneel van deze roman, Efter solen, verscheen bij Basilisk, geen Amerikaanse maar een Deense presser. En ik weet niet of hij in de nacht schrijft bij kale peertjes maar van een mens met grasgroen haar kun je veel verwachten. Het is misschien ook niet direkt schoonheid dat me in het gezicht slaat bij het lezen van Na de zon maar iets hierin slaat me toch zeker wel ins gelaat (en in 1995 ging Levinas dood en vier jaar eerder werd Eika geboren, het kan allemaal al weer geen toeval zijn). Of misschien niet slaat. Misschien klauwt het. Ofnee. Ik denk dat Eika mijn bloes iets te hoog dichtknoopt, nu spant het rond mijn nek.

(toen mijn zoon nog veel jonger was dan vandaag, een dreumes nog of een peuter misschien, zat hij op zijn aankleedtafel terwijl ik zijn bloes dichtknoopte. en altijd zei hij: niet tot en met het hoogenste knoopje dichtknopen he pappa. en altijd zei ik nee hoor wees maar gerust. en altijd hetzelfde, het was allang geen informatieuitwisseling meer, het was meer een ritueel, een roetine, zoiets als het goedemorgen heb je lekker geslapen als ik soggus zijn kamer betrad, iets waarop niet eens altijd een antwoord kwam)

Zie in Eika gerust een kronikeur van het ongemak, een verkenner van het (on)mogelijke. In eerste is er nog niks aan de hand in deze verhalen (ja een verhalenbundel is dit, zei ik dat al?): iemand mist een afspraak; een jonge man neemt een zomerbaantje waarbij hij het strandgasten zoveel mogelijk naar de zin moet maken; een man en een vrouw verwachten een baby; een oude man woont bij een woestijn en kuiert eindsweegs de uitgestrektheid in. Maar bij Eika ligt het surrealistiese en het bizarre steeds op de loer; soms als schoonheid die slaat misschien maar veel vaker als het onheimelijke dat de lezer de keel snoert.

De man die zijn afspraak miste? Ja die moest naar de bank, maar wordt ter plaatse geconfronteerd met het nogal Shaun Prescott-achtige beeld van een bank die in één nacht in de bodem is weggezonken. Het zomerbaantje heeft sektariese trekjes en na hun uren komen de jonge mannen allen tesaam en hebben sex (of iets dat daar genoeg op lijkt om er voor door te kunnen gaan) in een bad waarin hun spermacellen als kleine zwemdiertjes tot leven komen. De man en de vrouw die op gezinsuitbreiding wachten nemen een thuisloze in huis die zich alras gedraagt als pseudo-kind, als sexslaaf, als derde geliefde. En in de woestijn kun je kuieren, als je niet te ver van huis geraakt tenminste, maar je kunt er ook dingen opgraven die van buitenaardse komaf lijken te zijn.

Eika laat de lezer steeds op zijn hoede zijn, steeds het onverwachte verwachten. Het is horreur, het is koortsdroom, het is een delirium. Het lijkt ook, vaak, de ultieme vorm van alleenheid. Eika’s verhaalfiguren zijn veelal mensen die zich aan de rand van de samenleving bevinden (in een enkel geval zelfs letterlijk). Randelingen, noem je dat zo?, vanaf heden noemen we het zo, die geen enkel “elders” meer hebben om nog naartoe te kunnen. De man die zijn afspraak met de bank miste, wordt opgevangen door een vreemd figuur dat handelt in “derivaten”: “goederen” die (tegen meerprijs uiteraard) worden verkocht nog voor zij zich goed en wel als goederen konden gaan gedragen. Een tijdje leeft de man samen met de derivatenhandelaar in diens vreemde appartement, zulke dingen kunnen gemakkelijk in Eika’s universum, tot hij weer zomaar ergens wordt achtergelaten zonder geld of have of goed. Het zomerbaantje op het stand beschermt tegen niks: als een ontevreden strandgast één van de jongens doodslaat blijft dat zonder consequenties, en lijkt het voor zijn collega’s niet meer te zijn dan een dag als alle andere; zo snel mogelijk het bloed wegpoetsen vooraleer iemand er aanstoot aan neemt. Maar evengoed nemen ze het op zich onschuldige toeristen af te persen met bizarre video’s die ze op het internet zetten. Nog voor de baby komt zit het huis van de toekomstige vader en moeder vol zwervers die de meest onwaarschijnlijke verschijnselen met zich meebrengen. De man in de woestijn geraakt in een onfortuinlijk kruisvuur tussen soldaten en buitenaardse wezens waaruit hij meer dood dan levend tevoorschijn komt maar eenmaal terug thuis in zijn camper lijkt er weinig meer aan de hand te zijn. Alles is maf bij Eika alles is beklemmend bij Eika alles is ongrijpbaar bij Eika.

Dit is waar ik naar heb gezocht. Dit is helemaal niet waarnaar ik heb gezocht. Denkt nu t schrijverken (oké dat van dat mes is niet waar, dat was een emotioneel geladen hyperbool)

Het is dit: dat Eika de lezer vaak het raden laat.

In Casey, de “ik” uit Rory, Aurora en ik (Rory en Aurora zijn dan de toekomstige ouders die de thuisloze Casey een tijdje in huis nemen), zag ik b’voorbeeld een tijdlang een manifestasie van Aurora’s ongeboren kind, en ik dacht hierin een soort Ariel Dorfman te kunnen lezen: de opstand der ongeborenen maar dan blijkt alles weer Eikaesker dan Dorfman ooit had kunnen worden. Zijn de jongens met het strandbaantje in Bad Mexican dog (een verhaal dat op het eind van deze bundel nog eens hernomen wordt trouwens) slachtoffers van een korrupte, kapitalistiese maatschappij of een stelletje bandeloze, hedonistiese, opportune uitvreters? Is wat daar met die oude man in de woestijn gebeurt science fiction of gewoon een in de hete zon gebraden slechte droom? Is Eika een postmodernist, een genie, een maatschappijkritikus of gewoon een verveelde gast die van gekkigheid niet meer weet wat te verzinnen? Uw raad is als goed als de mijne.

En misschie maakt het niet uit wat het is. Misschien moet je gewoon maar lezen. Misschien is er alleen maar schoonheid die slaat, klauwt of snoert.

In beelden van de zee (“De zee is mooi zonder het vermogen de hele tijd een turquoise ansichtkaart te zijn. Mooi zonder de wil de schepen te sparen die er ’s nachts op varen. Een immense plas van volmaakte gehoorzaamheid”) (en zoiets las ik dan in Zeeland he); van in het beton weggezonken bankgebouwen; van een huis stampvol theedrinkende zwervers; van zwevende woorden die de dingen waarnaar ze verwijzen met zich meetrekken.

Of in een angst voor, en enkele maal een verlangen naar, het niet-bestaande.

Want ja van dat laatste gesproken. Wordt het daar in die woestijn allemaal wel heel erg sci-fi met die oude man nabij een dorpje dat Rachel heet en dat in Nevada ligt. Vond ik het wel een beetje obligaat, met die soldaten en dat vermoeden van buitenaardse activiteit. Eindigt het alles is een artikel / in memoriam over Karen Ruthio omdat de vrouw van de man in de woestijn een konsert van haar bezocht op het moment dat hij zijn graafwerk in de woestijn aan het verrichten was. En god, ik dacht.

Oké ik geef toe dat ik Karen Ruthio gegoogled heb. Of liever: ik discogs’te haar maar toen dat niets opleverde probeerde ik google. Maar ze bleek niet te bestaan. ZE BLEEK NIET TE BESTAAN godverdomme. Waarom, Eika, waarom? Waarom deze kwelling? Waarom midst al dat bestaande want

Area 51 bestaat
The Little A’le Inn bestaat
Rachel, Nevada bestaat
de woestijn bestaat
Las Vegas bestaat
konserten bestaan
kleine dieren bestaan

buitenaards leven bestaat zeer vermoedelijk (misschien niet in dit zonnestelsel maar waarom zou dat maffe, stompzinnige aardbolleke van ons de enige planeet in het heelal zijn dat beschikt over die uniciteit die wij “leven” noemen?)

& al deze dingen bestaan en bestaan en bestaan en van de meeste ervan interesseert het me niet eens ene lor dat ze bestaan (hoewel Rachel, Nevada me nog wel een leuke plek lijkt om dood te gaan), waarom me dan, waarom waarom waarom Eika, me tantaliseren met dat verhaal over Ruthio die, als ze bestaan had, naar alle waarschijnlijkheid de allermooiste muziek van heel de wereld op haar naam had gezet; zoals ik het uit dat artikel begreep een mengeling van country, appalachian folk, avantgarde, drone, ambient en Oliveros-achtig accordeonspel – shit man, AL die platen die gij noemt in dat artikel had ik willen hebben. Maar ja. Alles bestaat. Maar Karen Ruthio bestaat niet.

Dit is de wereld van Jonas Eika. Dit is zijn vervreemding. Dit is wat je nooit vertrouwen kunt. Alles is altijd iets anders bij hem. De nachtmerrie waaruit je vaak blij bent te ontwaken. Of de droom die je met spijt in het hart achter moet laten.

Jonas Eika Na de zon

Na de zon

  • Auteur: Jonas Eika (Denemarken)
  • Soort boek: Deense verhalen
  • Origineel: Efter solen (2018)
  • Nederlandse vertaling: Michal van Zelm
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 22 februari 2023
  • Omvang: 168 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Noordse Raad Literatuurprijs

Flaptekst van het boek van de Deense schrijver Jonas Eika

Op het strand in Cancún verrichten jonge jongens diensten aan welgestelden onder de zon. In Kopenhagen mist een IT-consultant zijn werkafspraak en wordt in plaats daarvan verleid door een bleke jongeman die hem laat kennismaken met de handel in derivaten, een spookeconomie die de oude aandelenmarkt heeft vervangen. Een rouwende oude man vindt een vreemd voorwerp in de woestijn dat hem steeds meer in beslag neemt; terwijl zijn vrouw naar een concert in Las Vegas is, probeert hij zich ermee te verenigen. In wat Londen genoemd zou kunnen worden, proberen drie mensen een gezin te zijn, maar worden onder druk gezet door  verslaving, financiën en een baby die op komst is.

Bewust of onbewust nemen ze allemaal deel aan de ontrafeling van deze wereld, als voorbereiding op de wereld die gaat komen.

Bijpassende boeken

 

Susannah Stracer – Minerva’s oorsprong recensie

Susannah Stracer Minerva’s oorsprong recensie van Tim Donker  en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman.

Susannah Stracer Minerva’s oorsprong recensie van Tim Donker

En dan, op een dag, jij.

De jij, de ware jij, de echte jij, de allerliefste jij bestaat bij voorkeur in een vacuüm. Of, liever misschien, in een wolk. In een geheel eigen universum. Of een dorp genaamd Llanera. Waar alleen u en de enige echte jij kunnen bestaan, zoals zij daar was, die jij: gewoon, op een dag. In Llanera, in het vacuüm, in de wolk zijn voorgeschiedenissen niet van tel. Dat is te zeggen, uw eigen voorgeschiedenis is onuitwisbaar. In al uw zijn wordt alles wat u was steeds meegedragen. Al uw kijken, denken, voelen is opgebouwd uit al uw voorgaande kijken, denken, voelen. Waar u vandaan komt kan u niet ongeweten laten; waar de liefste jij vandaan komt wel.

Het is niet direct jaloezie waarom de voorgeschiedenis van uw lief eerder een ballast dan een verrijking zou kunnen zijn (al is er geen reden waarom u niet jaloers zou zijn op al die jaren dat de liefste jij er al was zonder dat gij daarbij waart maar zovele anderen wel); het is misschien veeleer zo dat “aardse” verhalen uw toch haast “goddelijke” lief alleen maar kunnen banaliseren. Want ja, ook zij werd geboren. In ergens een plaats, ergens in Nederland ofzo, een lullige, grauwe, nietszeggende plaats misschien wel: daar werd zij aardgebonden. Daar ging zij naar een lagere school die mogelijkerwijs als twee druppels jenever leek op uw lagere school. Daar had zij een problematiese puberteit, en iedereen heeft een problematiese puberteit, met gedoe op school, experimenteren met drank en roken, en met -gruwel-  vriendjes. Daar had ze suffe bijbaantjes, daar deed ze een saje studie, daar besloot ze een paar maanden te gaan werken en leven in Mallorca. Daar ontvouwde zich het verhaal dat er één is van dertien in een dozijn. Uw moje, uw volstrekt unieke, uw allerenige jij kan niet aardgebonden zijn en zeker niet met een verhaal dat het verhaal van velen is. Dat is waarom u uw lief het liefst verhaalloos wenst. Alleen het verhaal dat u samen maakt, in de wolk, in Llanera, in het vacuüm, alleen dat verhaal doet ertoe. Het is zelfs het enige verhaal, er zijn geen andere verhalen meer.

Zou het een gedacht zijn langs lijnen als deze dat Susannah Stracer de inspirasie gaf voor Minerva’s oorsprong? Is het daarom dat het meisje dat dominee Starhem zijn leven teruggaf stem-, naam- en leeftijdsloos blijft? Een meisje zonder achtergrond, zonder familie, zonder vrienden, een meisje dat alleen maar haarzelf is, haar eigenste meisjeszelf alleen voor dominee Starhem en voor verder niemand anders?

Wacht? Dominee? Meisje? Ja, p’sies, daar had ik in het begin ook moeite mee. Meisje klinkt wel erg minderjarig, en dominees en minderjarigen dat is voorwaar geen fijne kombinasie. Maar het zit een beetje anders. Luister.

Ooit was dominee Starhem geen dominee maar gewoon Richard Starhem, een androgyne jonge man die een beetje onbeschaamd de tijd van zijn leven liep te hebben in Rome. Een jobstijding bracht daar verandering in. “Vader is verdwenen, met het geld”, meldde Starhems moeder vanuit Nederland. Daarmee verdwenen ook Starhems middelen van bestaan daar in Rome. Een tante wilde hem wel ondersteunen, maar wel onder een aantal voorwaarden. Starhem moest zijn  bandeloze bestaan in Rome opgeven, terugkomen naar Nederland en theologie gaan studeren. En Starhem, hij kapituleerde. Hij kwam. Hij ging. Naar Nederland, naar Utrecht. Theologie studeren. Hij was, hij deed. Studeerde af. Hij dreef, hij werd. Dreef af en werd dominee te Stronkerheem. Een dorpje nabij Zwolle (verzonnen, in een eerder boek al geloof ik, door Stracer) (Stronkerheem dan he, Zwolle dat bestaat) (Zwolle bestaat, Utrecht bestaat, Nederland bestaat, dominee zijn bestaat).

Daar leeft loopt en ademt Stracer zijn sleurgeheten routinebestaan. Voor de zondagse preek recycleert hij zonder al teveel enthousiasme teksten van Nicolaas Beets; hij eet, kijkt tv en slaapt aan de zijde van zijn vrouw voor wie hij niet meteen overloopt van liefde; een vrouw die luistert naar de onmogelijke naam Magda (nee, daar stel je je niet direkt een wereldvrouw bij voor nee) (vroeger, toen ik nog een heel klein kinderken waart, kwam er in Sesamstraat een Magda voor. Piet was verliefd op haar, geloof ik. In mijn hoofd zit nog een bijna tot doorzichtigheid vervaagd beeld van Magda en Piet die samen taartjes eten. Allicht waren Tommie en Pino ook daarbij. Ieniemienie niet, die is van later, dan vond ik maar een vervelende, aandachtsverslaafde, egocentriese gilmuis, die heb ik nooit helemaal vertrouwd).

En dan, op een dag, zij.

Want Starhems moeder, die van die jobstijding, is levend en wel. In Amersfoort; er zijn mindere steden om te vegeteren. Wanneer Starhem op een keer zijn moeder bezoekt, en zij hem uit wandelen stuurt om een boodschap, ziet hij, daar, in een Amersfoortse supermarkt, in het pad van de koekjes, een meisje staan.

Een meisje?

Nee. “Het meisje”. Ze kijken elkaar aan, er is liefde, duizend violijnen beginnen te spelen. Hoe lang kan zo een liefde duren, hoe lang kan een mens in het koekjespad in een supermarkt blijven? Starhem loopt door, gaat terug naar zijn moeder, die ineens besloten heeft niet langer in het Amersfoortse verzorgingstehuis te willen blijven, want de moeder is op het krankzinnige af onredelijk, wat Stracer de vrijheid biedt alle kanten met haar op te gaan, en dus gaan ze, Richard Starhem en zijn moeder, die laatste in het bezit van een biezonder dildoëske massagestaaf, naar het station, station Amersfoort, ook ik heb daar wel gestaan totdat ik Schothorst ontdekte, kaartje kopen want moeder gaat ineens mee terug naar Stronkerheem, vermoedelijk voorgoed, waarom niet, en dan, watdoejijweten, wie zien ze daar?, op een perron nee het perron van station Amersfoort?, ja toch wel het koekpadmeisje zeker!

Dan kunnen dingen.

Dan kunnen ineens allemaal dingen.

Welja: het koekpadmeisje heeft klaarblijkelijk geen woonst geen mens geen kraai geen verplichtingen of niets nee zoon meisje kan van het ene op het andere moment gebombardeerd worden tot de persoonlijke verzorgster van Richard Starhems moeder en in die hoedanigheid meereizen naar Stronkerheem (nog een kaartje kopen). Oja. Het koekpadmeisje is stom. Zij spreekt niet. Niemand weet haar naam, haar afkomst, haar achtergrond. Heel het boek lang zal zij “het meisje” heten.

Even dacht ik: Minerva’s oorsprong is een absurdistiese roman. Een moeder met een pseudo-dildo in de trein, en dominee Starhem met zijn stemloze meisje. Een satire; een felle aanval op het christendom; hoe het allemaal samenkomt: het fallussymbool, de dominee, de stemloos gemaakte jeugd. Totdat het meisje ergens in het boek tussen de 28 en 33 wordt geschat door Starhem. Tsja. Hoe lang kun je een vrouw een meisje blijven noemen? Als koosnaampje kan het altijd; ik heb mijn moeder op haar sterfbed nog aangesproken met “meisje”. Maar in een meer algemeen spraakgebruik zullen vrouwen zo rond de twintig wel ophouden een meisje te zijn. Of ze ook ophouden een meisje te zijn als ze een pik blijken te hebben, is een vraag waarover niet alleen zangeres Anouk zich buigt: het is ook een belangrijk tema in Minerva’s oorsprong.

Met “realisme” op een twede of nog lager plan (en terecht), wekt de komst van “het meisje” in de woonst van Starhem misschien wel enige verbazing maar totaal onmogelijk blijkt het niet om er ineens twee gezinsleden bij te hebben. Aan de routine aldaar doet het voor Magda in ieder geval weinig afbreuk; Richard blijft het echter uiteraard in beroering brengen. Mocht bij mij nog even het idee postvatten dat “het meisje” symbool stond voor iets als “zuivere liefde”, misschien wel een theologiese bespiegeling, dan smijt Stracer daar al snel een baksteen in als het tussen Richard en “het meisje” tot sex komt. Dan blijkt ze dus een pik in haar onderbroek te hebben wat Richard niet in het minst verbaast; haar geslachtelijke onbepaaldheid maakt haar alleen maar nog goddelijker in zijn ogen. Dat Starhem haar ook hierna steeds “het meisje” blijft noemen, wijst op een uitgesproken idee over genderfluïditeit. Menig een peins wijt Starhem daar dan ook aan.

 

De tot “verhouding” geworden “zuivere liefde” komt aan het licht als Starhems moeder alsmede twee van zijn kerkelijke kollega’s de schrijfkamer van de dominee komen binnengelopen op het moment dat Starhem daar op zijn knieën zit met de pik van “het meisje” in zijn mond. Van de konsternasie die daarop volgt maken de twee gebruik om het huis te ontvluchten; Stronkerheem te ontvluchten; Nederland te ontvluchten. Naar Italië gaat het, naar het Rome waar Richard zijn gelukkigste jaren heeft gekend.

Ook daar is “praktiese haalbaarheid”, wat dat dan ook moge zijn, niet Stracers voornaamste zorg (het woord “praktijk” schrijft zij overigens ergens in het boek als “praktijd” – is dat een verschrijving of een zeer slechte woordgrap?) (mijn zoon had zijn kamer opgeruimd en al zijn hoeden op zijn tiepmasjiene die mijn ouwe tiepmasjiene is gelegd, ik zei: “Dan ben je in ieder geval altijd op je hoede als je gaat tiepen”, mijn zoon zei: “Slechte woordgrap!”, ik zei: “Alle woordgrappen zijn slecht.”) want binnen de kortste keren beschikken de twee daar over een appartementje waar zij hun idyllische leven leiden onder bezielende leiding van Richard Starhem die heel het boek doorheen maar vooral in Rome monoloog na monoloog houdt, tegen het meisje of in zichzelf, over van alles en nog wat, van letterkundige, theologiese of filosofiese oorsprong (niet alles is even interessant maar het siert Stracer wel dat zij het lef heeft bladzijden lang door te gaan met dit soort betogen), door “het meisje” natuurlijk nooit onderbroken met tegenwerpingen; een verdere “eenwording”, een verder “samenvallen” daar in Rome (het “arcadië” waar in het boek al menigmaal op gezinspeeld werd) totdat Magda hen daar weet te vinden. Wederom komt slecht nieuws naar Rome, en wederom heeft het met de ouders van Richard te maken: onder de voormalige woning van de moeder zou het lijk van zijn vader gevonden zijn. Moeder heeft alle schuld op de naar Rome gevluchte Richard gestoken, en er zou in Nederland nu een hetze gaande zijn tegen “gruweldominee” Starhem. “Het meisje” (over wie Magda overigens ook nog wat weet te vertellen, ineens krijgt “het meisje” een identiteit en een reden om te zwijgen, maar later twijfelt Richard weer aan de juistheid van Magda’s verhalen over haar) lacht alle aantijgingen weg, maar Richard is er niet gerust op en neemt de trein terug in Nederland waar het verhaal eindigt, bij het zien van een Magda-achtige vrouw in nota bene diezelfde Amersfoortse supermarkt waar alles begon, ja je mag best over de top zijn in verhalen zoals een docent mij ooit zei & als het Stracer ook gezegd is, ooit, heeft ze dat ter harte genomen.

en toen was het uit en toen had ik een boek gelezen van een onbekende schrijfster een boek van bijna driehonderd bladzijden dat nu uit was en waar ik nu iets van moest vinden

en het is uit en het is geen boek dat ik zelf gevonden heb of ooit zou vinden het is een boek geweest dat de stapels me brachten

de stapels de stapels & sorry

en het is nacht, en ik zit, en de kompjoetur zoemt, en het scherm, en mijn gezicht, en ergens voorbij de glazen binnendeuren speelt zachtekens Górecki’s Lerchenmusik, en het kon Sofia Gubaidulina ween waarom niet, punten lijnen en zigzag waarom niet, en het kon Širom ween waarom niet, Svet, ki speče konju svet waarom niet, ergens zachtekens, ergens voorbij, en ik zit en drink en zoek, ik struin, zogezegd, de innernet af, ik zit en drink en zoek, ik zoek t werk van nachtschrijvende debutanten door obscure noodlijdende Amerikaanse pressers onder een peertje licht gezet, ik zoek en ik zoek want ik wil geen teleurstelling zijn (omdat het groot) (omdat het buigt maar nooit barst), ik zoek maar vind niet, ergens een verfomfaaid papiertje met “Lucille Clifton – Blessing the boats” erop wat wil dat zeggen?, het blaadje is al oud zo te zien vast al geen debutant meer dus ik zoek verder, ik zoek, ik vind niks, ik wil geen teleurstelling zijn (omdat het buigt), Blake Butler deed ieverans in 2022 nog iets redelijk interessants, iets dat de getoonzette noise zou zijn, iets dat uit zijn voegen zou barsten, iets dat de meeste besprekers niet goed begrepen indertijd, maar Blake Butler is ook al geen debutant en Apocalypse Party kan best noodlijdend zijn, ik weet het niet, wat ken ik van hun inkomsten, ze menen dat literatuur een hallucinogeen kan zijn en dat deugt dan weer wel maar ze geven mij veel te veel van die horror-achtige rotzooi uit, en Butler en Butler en Butler, ik vond die There is no year best heel erg mooi eigenlijk al kan ik me er nu zo’n twaalf jaar later niet veel meer van herinneren dan iets met een huis iets met een etenslift iets met een televisie en van kanaal naar kanaal gaan, ik vond dat wel goed toen, ik las het zoon twaalf jaar geleden, ach die Blake ach die Butler zijn vrouw is dood zijn vrouw pleegde zelfmoord, Molly Brodak, zelf ook een dichter, over haar en over haar zelfmoord schreef hij ook een boek, van later datum nog, maar ik weet niet of ik wil lezen over iemand die meedeed aan the great american baking show en ik weet niet of mijn hart kan bloeden over de zelfmoord van iemand die meedeed aan the great american baking show of zeg ik nu iets heel ergs, en het is laat, het is nacht, ik zoek, ik wil geen teleurstelling zijn (omdat het groot), ik ga nog niet naar bed, ik vind niks, ten slotte keer ik toch maar weer terug naar de stapels, de stapels de stapels & sorry echtwaar, naar Minverva’s oorsprong, het is al er is en in deze nacht volstaat het.

Ik verbaas me over dit boek. Het is zo krankjorum veelgelaagd. Het werpt een ander licht op genderfluïditeit, en op gender als geheel, dat blijkens dit geen kwestie van geslacht zou zijn (en een mens moet oppassen in deze tijden, in deze tijden staat vragen of een geslachtsdeel je geslacht uitmaakt gelijk aan zeggen dat Hitler toch wel een toffe gast was, althans dat menen al die rottige bekende Nederlanders die saavonts samendrommen op de buis om andere bekende Nederlanders af te slachten, want de slachters zijn woke, de slachters zijn heel woke, en als je woke bent moet iedereen die niet woke is de gaskamer in, want de woken zijn de nazi’s van deze tijd aangezien het de vrijheid van ideeën is wat de mens beschaafd maakt)(& het is ook daarom dat ik meestal de kamer uitga als de televisie aangaat, wat dat aangaat snap ik Richard Starhem heel goed, maar ik was aan het dollen met mijn zoon en mijn dochter en het was geheel momenteelderlijk te gezellig om al weg te gaan). Minerva’s oorsprong stelt verdermeer de benepenheid en bekrompenheid van de kerk aan de kaak, de katjes-in-het-donker knijperij, de hipocrisie, de hele vuilheid van dat christendom. Het zegt dingen over sleur, en vastzitten daarin. Mensen lopen en mensen leven, en ineens zijn de mensen vastgelopen in hun baan in hun status in hun huis in hun huwelijk, ineens is daar het leven zoals het is maar zoals je het nooit had voorgesteld toen je nog jonger was en het nog alle kanten op leek te kunnen gaan; dat “is-dit-het-nu?”-gevoel dat iedereen vroeger of later doormaakt (ja dit is het nu). En denk je zoon leven en denk je hoe het is, en hoe het altijd zal zijn, en stel je de flits voor, de flits van iets anders, misschien een “liefde van je leven”, misschien de enige echte ware jij, het zou daar kunnen zijn, op een heuvel, in Llanera of misschien gewoon maar in een supermarkt in Amersfoort, al een heel leven heeft je ingekapseld, kun je, mag je die flits grijpen? Goed, deze laatste vraag stelt Stracer niet expliciet maar op het einde staat Starhem toch maar mooi in die allesveranderende supermarkt in Amersfoort en denkt hij aan Magda en is er de als wanhoop vormgegeven twijfel; de lezer kan dit uitleggen als een vraag naar wat het zwaarste weegt: zijn Magda, het domineeschap, Stronkerheem, het leven dat hij niet gewild maar wel gekregen en zelfs mede gebouwd heeft – is dat alles niet dwingender dan “het meisje”, Rome, de droom? Het lijkt erop dat Minerva’s oorsprong ook over dit soort levensvragen gaat. Het is een reisboek, het is een filosofische roman, en helemaal op het eind wordt het nog eventjes een -weliswaar enigszins gemankeerde- misdaadroman. Dit zou het boeiendste boek allertijden moeten zijn. Maar dat is het niet. Dat is het bijlange niet. Hoe dat komt, is wat ik vraag, waarover ik nadenk, in een nacht, vlak voor het ter bedde neigen, in een nacht dat ik zocht maar niet vond.

Vooreerst heeft Stracer de “goddelijkheid” van “het meisje” te absoluut gemaakt: ze is te hemels. De schrijfster heeft verzuimd wat vlees te sprankelen omheen de botten van “het meisje”. Ze heeft geen stem, geen verleden, geen naam, en voor zover het dit besprekerken aanging ook geen gezicht. Dat ik haar nergens voor me zie, nog geen haartje van haar (terwijl haar haarkleur nog geregeld benoemd wordt!) is veelzeggend; doorgaans heb je toch wel enig beeld bij de verhaalfiguren waarover je leest, hoe weinig konkreet ook (meestal zijn het trouwens gewoon versies van mensen die je in je leven gekend hebt). Doordat ze niks zegt, alleen maar -niet zelden lachend!- knikkend bevestigd wat Richard Starhem zoal vindt en meent en zegt, blijft ze toch, helaas, een beetje zijn buikspreekpop, die alleen bij gratie van de meester tot leven komt. Het is ook steeds haar pik die in de mond genomen wordt; te vaak is ze de lijdende partij, degene die het ondergaat. Er zijn wel momenten waarop haar passiviteit doorbroken wordt maar dan gedraagt ze zich wel helemaal des Starhems. Als “twee zielen één gedachte” of “één ziel in twee lichamen” overtuigen deze passages nauwelijks. Wanneer Richard en ”het meisje” in een Zwolse platenzaak een seedee aanschaffen die “het meisje” mag uitkiezen komt ze aanzetten met de liederen Richard Strauss, een seedee die Starhem ook zonder “het meisje” wel had kunnen uitkiezen. Ze komt minder over als zijn gelijke dan als zijn gedachtenlezende dienares. Ware muziekliefde -muziek voelen tot in de toppen van je tenen- is ook heel goed mogelijk zonder uit te komen bij klassieke muziek. Stracer zou moeten weten dat toch, Stracer speelt een gemene guitaar (ze altijd at in de biefstukbar), als heks in de spiegel (spiegel in spiegel). Ware het niet veel mojer, Stracer, ware het niet veel “vleselijker” (als gebonden aan en voortkomend uit het vlees, de botten, het menszijn) (dat het karakter heeft van het erzijn) als “het meisje” daar in die Zwolse platenzaak was afgekomen met Horses in the sky van Thee Silver Mount Zion Memorial Orchestra & Tra-la-la Band, of Vivadixiesubmarinetransmissionplot van Sparklehorse of Ptah, the el daoud van Alice Coltrane of The shape of jazz to come van Ornette Coleman of Voices from the distant steppe van Shu-De of Sunspotted van Heavy Winged of Madvillainy van Madvillain of Body music van Ellen Fullman of The expanding universe van Laurie Spiegel of Come out of your mine van Mia Doi Todd of The collected short stories of Anne Crowe van The Sad Bastard Book Club of The welcome table van Super Numerii of Tellurium van String Theory of Solve et coagula van The Secret of Visual van Carmine of la procesión de la sangre van Ah Cama-Sotz of The versaille sessions van Murcof of Lahbryce van Sum of R of Murheenkapselista galleriaan ja asemalle van Teatteri Moderni Kanuuna of Vulture prince van Arooi Aftad of Hold onto ld van The Shadow Ring of It was hot, we stayed in the water van The Microphones of Forgotten foundation van Smog of Wat als van Hannelore Bedert of Interiors van Ativin of Sjunga slutet nu van Hans Appelqvist of How I loved you van The Angels of Light of Know by heart van The American Analog Set of Soundtracks for the blind van Swans of Mass III van Amenra of Tabula rasa van Arvo Pärt of Los pájaros no pueden vivir en el agua porque no son peces van Frank T of deathconsiousness van Have A Nice Life of Sample and hold van Sharon Stoned of Bes van The Dwarfs of East Agouza of Stuporstar van Steve Westfield of Trilogie de la mort van Eliane Radigue of Schindler house van Steve Roden of Aurora van Alchimia of Käärmelautakunta van Alamaailman Vasarat of Answering machine music van Casiotone for the Painfully Alone of The new world van A Death Cinematic of Ghettoville van Actress of The shape volumes, repeat van Esther Venrooy of Musique de France van Acid Arab of Blue camel van Rabih Abou-Khalil of the voice of the taniwha van Seht of Hiddensee van Ceeys (ik denk dat Dregke en t schrijverken graag op bed zouden liggen, luisterend naar Hiddensee van Ceeys), of alles alles alles behalve Richard Strauss; zielsverwantschap is niet hetzelfde als een kloon van de ander zijn en hem alleen maar laten zien wat hij zelf ook al zag – nee, zielsverwantschap is iemands universum van binnenuit uitbouwen en de ander dingen laten zien en dingen laten denken die hij zelf had kunnen zien en kunnen denken maar niet zag of dacht zodat hij zoekt, in de avond, naar het werk nacht- of dagschrijvende debutanten en Amerikaanse pressers onder kale peertjes (wat weet gij eigenlijk van dat kale peertje op die ene tekening van mij, mijn befaamde tekening, bekend bij enkelingen en bij eigenlijk niemand, van de bijna lege kamer met alleen een tafel en een stoel in, en een whiskeyfles op die tafel, en een glas daarnaast, en dat alles beschenen door, ja, een kaal peertje; in diverse varianten verschenen in diverse nummers van Kraakpen en Leve Kraakpen!). “Het meisje” lijkt weinig nieuws toe te voegen aan de wereld van Richard Starhem; hooguit brengt ze hem in kontakt met vergeten gevoelens die hij in de loop der jaren had  bedolven onder televisieavonden en zondagochtendpreken. Ze klatst hem breed lachend bijval en ze hoort aan zijn ellenlange monologen. Een zeker gebrek aan eigenheid dat haar iets vluchtigs geeft; ze is geen mens ze is een entiteit. De Onbewogen Beweger, de Onveroorzaakte Oorzaak, de Niet In Gang Gezette Ingangzetter. Of nog: de godheid die uw gebeden aanhoort maar nimmer antwoordt. Pas helemaal op het eind toont “het meisje” zich onverzettelijk; blijkt haar wil onafhankelijk van die van Richard – als hij de reis terug naar Nederland wil maken geeft ze hem te verstaan dat ze nooit nog een voet “ten noorden van Antwerpen” zal zetten (best knap om iemand zonder woorden zoiets gedetailleerds mede te delen), maar dan heeft de lezer al bijna een ganzelijk boek geen grip kunnen krijgen op “het meisje” en dierhalve ook niet op de liefde tussen haar en Starhem.

Want waar “het meisje” te ijl is, is dominee Starhem weer te massief. Ik noem hem niet voor niets met nadruk dominee nu, want hij is lang niet zo ver van zijn gristendom en zijn domineeschap gedwindeld als hij zelf wenst te denken. Nee hoor, vanaf zijn kansel staat hij keer na keer te spuwen op het gepeupel. Zalig zijn alleen hij, en “het meisje” en alles wat klassiek is (klassiek is wat levenskrachtig is). Rome, natuurlijk (waarom gingen ze niet naar Llanera?). En die eeuwige Goethe, natuurlijk. En over zijn muziekkeuze heb ik het al gehad. En dan Shelley; de noodzaak van atheïsme; de vrije liefde; androgyn (en gesproken hierover: de interesse voor Heliogobalus vergeef ik hem dan maar gezien het gendertema); aan omnipotente macht denkt Starhem, en aan Robert Falcon Scott en Roald Amundsen (en dan gaat “het meisje” maar weer eens “zomaar ineens” de antarctische symfonie van Ralph Williams neuriën?) (overigens niet perse een slecht werk, die zevende van Vaughan (niet Steve Ray)), want ook toen koos het gepeupel verkeerde helden. Het gepeupel: de “harige apen”, de “hoeren” – zij zijn in alles laag, dom, verloederd, bespottelijk. Starhems gal treft hen allemaal en van alles wat zij doen, die Gewone Mensen, of van alles waarvan hij alleen maar denkt dat de Gewone Mensen het doen, wenst hij zich verre te houden. Zelfs eten. De harige apen en de hoeren eten te veel en bovendien eten zij slecht bereid voedsel en het enige antwoord daarop is zo af en toe al lopende een appel te verorberen, zoon ascetische levensstijl past die vieze calvinist wel ja. Een man uit één stuk en daarom wil ook hij maar niet tot leven komen. Slechts in een flits zag ik hem soms lopen: Kees. En dan alleen maar omdat Kees de enige dominee is die ik ooit van nabij gekend heb. Maar Kees zou nooit alles in de steek laten voor een meisje met een pik (ook niet voor een meisje zonder pik trouwens), en Kees had een vele, vele, vele betere muzieksmaak dan Richard Starhem. Dat die vullak wél dat smerige kola gedoogt in zijn bekrompen universumpje, terwijl kola zo ongeveer samenvalt met alles wat konsumentisties, plat en vuil is, is een inkonsekwensie -zijn enige!- die de zaak ook niet redt (& dat terwijl ik zo ontzettend veel van mijzelf in hem herken – tot zijn reden om niet te willen vliegen aan toe) – ook Starhem blijft van papier, blijft van woorden.

Woorden die bij Stracer feitelijk statig als zwanen schreiden; Stracer schrijft zoals de oude meesters schilderden. Het licht valt mooi op pagina’s waar een naar het archaïsche neigende taal er haar tijd voor neemt; alles ontvouwt zich slechts langzaamaan (het lelijke, modernistiese, overbodige Engels ontsieren haar “arcadië” echter lelijk; waarom dingen zeggen als “sentimental journey” en “point of no return” en “cover” voor “platenhoes”, of, het allerergste “sightseeën”? Stracers taal is trefzeker en soepel genoeg om het te kunnen stellen zonder dit hipsterjargon) en dus is het des te verbazingwekkender dat ze haar personages met zulke lompe streken neerzet. Zijn de hoofdpersonages al nauwelijks overtuigend te noemen – de bijpersonages zijn ronduit karikaturaal. De Stronkerhemers, en vooral die van verre of nabij met de kerk te maken hebben, zijn stompzinnig en bekrompen en vies en eng (in meer dan één zin); de moeder is geestesziek en Magda is op en top de betuttelende maar verder totaal ingedutte echtgenote. Starhems echtelijke ergernissen zijn helaas niet totaal onbekend te noemen (maar zo werkt dat immers met kliesjees) maar dat neemt niet weg dat Magda wat veelkantiger had gemogen. Pas op het einde, in Italië, lijkt ze iets meer mens te worden; iets minder de bemoeizuchtige helleveeg van een echtgenote en iets meer een goedbedoelende, liefhebbende, tot inkeer gekomen vriendin. Maar als dan een paar bladzijden later de mogelijkheid naar voren komt dat de hele geschiedenis met het lijk misschien wel verzonnen is en de daarop gestoelde raadgevingen waarschijnlijk louter manipulaties waren, is ze toch weer terug het achterbakse, onhebbelijke rotmens.

Er zijn wel meer momenten waarop Stracer haar fijne penseel verruilt voor een grove boerenkwast. Het is bepaaldelijk amateuristies om een personage in de eerste zin al met naam en toenaam genoemd te hebben, en hem bovendien te laten ontwaken uit een droom. Dat is het dikke hout waarvan men in dit geval geen planken maar kwasten zaagt. Ook het einde is wankelmoedig te noemen. Wordt Minerva’s oorsprong in de finale ineens een wieheefthetgedaan? Krijgen we hier een rechtbankdrama op onze handen gedeponeerd, net nu we dachten dat Richard en “het meisje” in veilige haven waren? Of is er toch van een misdaad geen sprake? Starhem neemt de trein terug naar Nederland, is het om uit te zoeken wat er waar is van de geschiedenis met het lijk en zijn zogezegde aandeel daarin of wil hij zijn ouwe spullen terug? Of is de reis nodig om zich te bezinnen op zijn liefde voor “het meisje”? Elke kilometer van zijn reis is Starhem in een ander humeur, en steeds wordt hij bevangen door weer andere twijfels. Gaat hij nog terug geraken in Rome, heeft het allemaal nog wel zin? Komt de dominee in hem boven, is hij in verplichtingen en moraal teveel gebonden aan Nederland? De lezer weet het niet. Het is alsof Stracer alle opties in een hoge hoed gooit, en gij moogt daar dan in grabbelen. Dit is geen open einde, dit is een groot gapend gat in de weg. Iets subtieler was ook een mogelijkheid geweest, Stracer.

Als misdaadroman is Minerva’s oorsprong ronduit zwak.
Als reisboek heeft het zijn tekortkomingen.
Als liefdesgeschiedenis is het net aan voldoende.
Als ideeënroman kent het verbeterpunten.

Als filosofische roman is het redelijk, niet alle monologen van Starhem (interieur dan wel exterieur) zijn even interessant maar dat is tekenend voor filosofie – dat een mens zich langsheen minder boeiende pagina’s moet worstelen om op één vorstelijk idee te stuiten.

Als boek dat al het bovenstaande in zich heeft is het, …tamelijk intrigerend. Ik bleef lezen. Bijna driehonderd pagina’s lang, in Vleuten, in Spanje, in Zeeland, overal waarheen ik dit boek sleepte bleef ik er in lezen. Het leek wel hekserij, Stracer. Het leek wel hekserij.

Susannah Stracer Minerva's oorsprong recensie

Minerva’s oorsprong

  • Auteur: Susannah Stracer (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Brave New Books
  • Verschijnt: 20 juli 2023
  • Omvang: 295 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,95
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Susannah Stracer

‘Uitkijkend over de weilanden met de verre rij populieren en daarachter de spoorlijn naar Ommen, vroeg hij zich af wat er in hem was overgebleven van de Romeinse Richard Starhem. Voor de buitenwereld misschien niet veel, maar hij had sterk het gevoel dat het meisje hem gezien had zoals hij toén was geweest – per slot van rekening had hij even tevoren nog op de Janiculus gestaan; tenger, mooi en optimistisch, vervuld van een vanzelfsprekende hoop dat zijn leven zich onafgebroken zou blijven ontwikkelen zoals het gedaan had: in een voortdurende verrijking en uitdijing van het geestelijk bezit, het meest eigen en onvervreemdbare Arcadië; een gestadig bouwen aan wat Goethe genoemd had die Pyramide meines Daseins. Dié Richard Starhem was nooit ouder geworden maar in de bloei van zijn bestaan levend begraven; dié Richard Starhem had de vorige dag voor het eerst sinds jaren het daglicht weer aanschouwd…’

Bijpassende boeken en informatie

Lena Kurzen – Schuilhuisje

Lena Kurzen Schuilhuisje. Op 20 februari 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de debuutroman van Lena Kurzen. Hier lees je informatie over de uitgave en inhoud van de roman. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Schuilhuisje, de eerste roman van Lena Kurzen.

Lena Kurzen Schuilhuisje

Lena Kurzen is in 1982 geboren in Duitsland en kwam naar Nederland om logica te studeren. Kurzen begeleide als logicus projecten in de scheepsbouw voor Critical Minds.

Daarnaast is Lena Kurzen al een tijd bezig met het schrijven van verhalen die gepubliceerd werden in Papieren Helden en op Shortreads.nl. Schuilhuisje is diens eerste literaire werk dat in boekvorm verschijnt. Het verschijnt naar verwachting in februari 2024 en op deze pagina kun je informatie lezen over de inhoud en uitgave van de roman.

Lena Kurzen Schuilhuisje recensie van Tim Donker

Een onevenwichtige roman.

Denk je. Schrijf je.

&

en dat je het daarbij kunt laten. “Een onevenwichtige roman”, dat zegt eigenlijk alles wat je te zeggen hebt. Je zou het eens bij één zin kunnen laten, waarom niet.

Maar. Nah. Ja. Hum. Waarom niet? Omdat je een besprekerken bent, dat is waarom niet. Een piepklein besprekerken weliswaar, één die zo goed als niks voorstelt maar een besprekerken niettemin. En een besprekerken wil spreken. Spreken over deze roman. Zeggen hoe dat gaat, hoe dat stombelt, hoe dat valt. Hoe het gaan is, en hoe het uit evenwicht geraken is.

Dat het zo goed begint. Dat de eerste bladzijde bloedmooi is, dat je nog denken kon dat je de roman van het jaar ging lezen. Of. Van deze maand toch minstens. Rekenend hoeveel boeken je in een maand leest voorwaar een oordeel dat geen kattendrek is.

Schuilhuisje gaat over een stel. Een stel dat al even samen is, de belangstelling voor elkaar, of vooral de belangstelling van hem voor haar, is al wat verflauwende. U weet. De eerste hitte is er een beetje vanaf, de hele grote lust getemperd, en aan de volumeknop van de verliefdheid van weleer lijkt gedraaid te zijn: ze spreekt minder luid dan ze eerst deed. De kriewelbeestjes kriewelen zachter, of bijna helemaal niet meer. Dat moment. U kent, u weet, u was daar. Kurzen typeert het aldus:

“Ik kijk naar mijn weerspiegeling in je leesbril en ik wil zeggen dat ik van je hou. Ik strek mijn benen onder de keukentafel zodat mijn voeten in de buurt van de jouwe komen. Mijn tenen vinden je pantoffels. Ik wou dat we kinderen hadden. Of een hond. Dan hadden we iets om over te praten omdat er van alles geregeld zou moeten worden. Zijn de poepzakjes alweer op? Heb jij het knuffelkonijn gezien? Ja, we hebben je bonsai, maar die heb jij vanochtend al water gegeven, dat heb ik zelf gezien en jij zag dat ik het zag, dus daar hoeven we het niet meer over te hebben. Ik wil je vragen of je nog koffie wilt, maar je hebt je tweede al op en je mok afgewassen en in het afdruiprek gezet. Je hebt niet door dat ik continu tegen je praat in mijn hoofd. Wanneer ik er precies mee ben begonnen weet ik niet meer. Het moet zijn geweest toen ik me voor het eerst afvroeg of je liever de was doet of een natuurdocumentaire kijkt dan seks te hebben met mij.”

Het zijn de eerste regels van Schuilhuisje en ik vond ze in al hun gewoonheid wonderschoon. Ja, wonderschoon omdat zich hier in een halve bladzijde bijkans een heel leven, of in ieder geval een halve relatie, ontrolt. Kurzen zet met een paar minimale streken twee mensen neer over wie je alles wat je niet al denkt te weten, snel zou kunnen raden. Dat van die hond. Dat van die kinderen. Inderdaad. Er komt een tijd in een relatie, in een huwelijk, dat de kinderen je voornaamste gespreksonderwerp gaat zijn. Dat je met angst en beven denkt aan de tijd dat die ooit het huis uit gaan, want waar moet je het dan nog over hebben. Maar hopen dat ze in de buurt zullen blijven, of anders vaak contact opnemen via welk communicatiemiddel dan ook dat dan populair zal zijn zodat ze nog genoeg stof opleveren: dat je nog praten kunt over hun banen, hun nieuwe huizen, hun auto’s, hun wederzijdse partners waar je dit of dat van kunt vinden.

En dan dat “ik” en “jij”. Dat vond ik ook mooi. Heel het boek is feitelijk een monoloog van haar, die de “ik” is, aan hem, die de “jij” is. Sterk. Zij denkt alles op, richt het aan hem, en de lezer die tussen die denkgolven in komt en het opvangt. Het geeft het boek een intieme, sterke kracht. De lezer als getuige van iets wat eigenlijk niet aan hem gericht is, sterker kan een schrijver je niet bij de verhaalfiguren betrekken.

Dat is waar het boek (sterk) staat, waar het gaat, waar het marsjeert. Maar al gauw gaat het mis. De val komt al snel.

Want wat de grote kracht was, in weinig woorden toch veel zeggen, raakt verloren. Veel te snel krijgt de lezer -ineens- veel te veel informatie. Hoe de relatie begonnen is. Hoe braaf en gezapig het nu is. Veel te veel gezeur over heel erg weinig: al die supermarktbezoekjes, waarbij ze zich dan ook nog eens netjes aan alle coronaregeltjes houden. En dat met die slagroomspuit, dat is dan natuurlijk een of andere sexuele toespeling, het gaat ook veel te vaak over sex in dit boek. Alsof dat de enige graadmeter is waaraan je kunt aflezen hoe goed of hoe slecht het zit in een relatie.

Na dat subtiele begin wordt “de ingedutte relatie” juist op bijzonder stereotype wijze neergezet. Over alles wat er in huis gebeurt, wordt in de eerste persoon meervoud gedacht. Dit doen wij altijd zo, dit zetten wij altijd daar neer, dit gaat altijd zus: gans het leven, gans het samenzijn ingericht volgens een oneindig aantal regeltjes en gewoontetjes; alsof er in een (vastgegroeide) relatie geen enkele individualiteit meer kan bestaan. Maar ook de twee hoofdfiguren blinken uit in kleurloosheid. Bij gebrek aan kinderen (of een hond) hebben ze hamsters, en een bonsai (het kind en de bonsai, waar kennen we dat ook alweer van?). Ze houden zich ook binnenshuis strikt aan de coronaregeltjes (bestond dat echt?), ze kijken steeds op de RIVM-site om te weten wat er nu weer (niet) mag. Hij heeft zij hele leven al de meest suffe hobby’s, interesses en voorkeuren, maar hoewel zij nog de meest bruisende van de twee zou moeten zijn, kun je haar evenmin op een krachtige persoonlijkheid betrappen. Als hij over zijn ex (waarover later meer) iets positiefs zegt, één of ander lullig compliment dat eigenlijk nauwelijks die naam mag hebben omdat het iets is wat je ook over duizend andere mensen kunt zeggen, peinst zij:

“Ik vraag me af wat mijn goede eigenschappen zijn waarover je anderen wel eens vertelt. ‘Ze kan cadeaus inpakken met cadeaupapier waarvan je denkt dat het te klein is, dan legt ze het papier schuin en dan past het ineens.’ Of: ‘Ze weet van elke emoji precies wat die betekent, dat is soms iets heel anders dan je zou denken.’ Of: ‘Ze kan in elke situatie een selfie maken, zonder dat het heel lang duurt of er onhandig uitziet, zelfs met een hele groep mensen erop en die passen dan allemaal in het beeld.’”

Als dit het soort “kwaliteiten” is waarop je jezelf wilt laten voorstaan, of -erger nog- als je voorstelt dat je lief vooral trots is omdat je deze duffe eigenschappen hebt, dan kun je toch nauwelijks nog aanspraak maken op het predikaat “mens”, dan ben je eerder een vormloos wezen, een lichtloos, existerend samenraapsel van toevallige stupiditeiten. Kurzen zal zo haar redenen hebben gehad om twee hoofdfiguren op te denken die bijna perfect zijn in hun gebrek aan eigenheid (ik vermoed dat het vervolg van het boek, waarover later meer, daar alles mee te maken heeft) maar ze maakt het de lezer wel zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zich in te leven in deze mensen, in hun liefde, in hun lust. Vooral vraag je je af waar ze de euvele moed vandaan denken te halen een ander belachelijk te maken om haar nietszeggendheid, waarover later – ach laat ook maar.

De schoonheid  van het minimale werd bedolven onder de lelijkheid van het veel te vele. Vooral omdat het vele dient om het weinige dat er is te benadrukken.

Iets diergelijks gebeurt er met het leeftijdsverschil tussen hem en haar. Er zit nog een heel leven achter hem. Hij is getrouwd geweest; samen met ex  Femke heeft hij zoon Joris. Als het gaat over een bokswedstrijd die hij ooit zag in de beginjaren van zijn huwelijk met Femke, realiseert zij zich dat zij toen in groep drie zat. Bijna achteloos, in een terzijde, komt de lezer te weten dat zij dus jonger is dan hij; veel jonger! Daar toont Kurzen weer haar kracht: twee streken en nog een leven, een levensgroot verleden staat op het doek. Totdat het leeftijdsverschil keer na keer, tot vervelens toe, weer benoemd moet worden. De schoonheid van het minimale, en dan meteen weer de lelijkheid van het teveel.

Femke wordt een courgette genoemd, omdat, zo redeneert hij, een courgette zo smaakloos is dat de groente zich onmiddellijk aanpast aan het gerecht waaraan het wordt toegevoegd. Daarom past een courgette in haast alles, zelfs in zoete gerechten. Zo zegt hij. Nu behoort courgette toevallig tot mijn favoriete groenten, en doe ik het inderdaad in bijna alles wat ik maak (tot groot verdriet van mijn zoon). Veel smaak heeft het niet nee, maar smaakloos zou ik het toch niet noemen. Complementair misschien eerder. De courgette is in hun hoogstpersoonlijke taal symbool voor alles dat laf is en geen stelling durft te nemen, of nog, vooral eigenlijk voor Femke. Dat niemand ooit iets lelijks zou mogen zeggen over iemand met de naam Femke is mijn hoogstpersoonlijke mening, daar hoeft Kurzen niks mee, maar op een meer algemeen niveau is het toch weinig kies om honend te spreken over de moeder van je zoon. Zeker als zowel jij zelf alsook je nieuwe lief nu ook niet echt volslagen unieke personen genoemd kunnen worden.

De laatste keer dat Schuilhuisje staat & loopt & marsjeert & valt, is tegen het einde van het boek. Zoals steeds begint het geweldig. Hij leidt een dubbelleven; Kurzen neemt de lezer hier onontkoombaar in mee. Er worden zaadjes geplant, vermoedens, ideeën, onderbuikgevoelens. Er zijn rare brieven, er zijn dingen die niet kloppen, er zijn verklaringen die rammelen. Kurzen zet dit op geslepen wijze uit; al vroeg in de roman ruikt de lezer onraad en begint er van alles te borrelen in brein en in lagere regionen. Hij zal wel dit, hij zal wel dat. Met al haar verdenkingen achtervolgt zij hem, de lezer volgt mee, hij gaat niet naar zijn werk zoals hij zei dat hij zou, misschien gaat het in de richting van het Amsterdamse bos en de lezer denkt, of, naja, deze lezer dan toch, zie je nou wel dat had ik meteen al vermoed met die gast, maar dan, ineens, toch, een onverwachte afslag.

Hij blijkt iets of zijn kerfstok te hebben. Mag ik dat zeggen? Kan ik dat verklappen? Hij blijkt een strafblad te hebben.

De Onverwachte Wending!

En hee, hoe goed doet Kurzen dat. Het is iets dat ik niet had verwacht, nee, ik dacht al vrij zeker te weten welk dubbelleven zij kon ontdekken van hem maar dan is het toch iets dat ik niet bedacht had.

En dan liggen de kaarten op tafel. En dan is de lezer geprikkeld.

En dan duurt het nog een bladzijde of wat voordat alles bekend is. En daar is dan het vallen. Daar was dan het lopen, daar was dan het gaan, daar was dan het vallen.

Een crimineel, nee, dat had de lezer niet in hem gezien. Maar de aard van het vergrijp verwondert dan weer niet. Ja. Zoon vent die heftig knikt bij alles wat de pseudo-fascist tijdens de persconferenties afkondigt als het als “nieuwe normaal” verexcuseerde totalitarisme, zoon nette burgerman, zoon klootloze levende dode – ja, het is niet verwonderlijk dat een tiep als hij de katjes in het donker knijpt.

En dan liggen de kaarten op tafel. En dan gaat het -weeral!- veel te lang door.

De Onverwachte Wending schudde me wakker. Ademloos las ik enkele sleutelpassages. Dat deed Kurzen goed, dat deed Kurzen fantasties. Maar als de roman eigenlijk al “af” is, en niks nieuws meer te bieden heeft, zijn er nog net iets teveel pagina’s te gaan. En omdat de hoofdfiguren me nergens sympathiek werden, is het einde onbegrijpelijk voor mij. Zij gooit hem het huis uit, vergeeft hem niet veel later om god weet welke redenen, zoekt hem op om de relatie te continueren. Want hij was misschien een beetje saai eerst, maar nu blijkt hij “stout”, en dat maakt hem interessant. (?). Sja. Ik geloof niet dat ranzig hetzelfde is als “stout”. Dus. Het sleept. En het sleept. En als het stopt te slepen weet je niet goed waarom we gekomen zijn waar we gekomen zijn.

In Schuilhuisje schuilt heel veel. Een opmerkelijke vertelinstantie, een sterke penseel, een Onverwachte Wending die -ten dele- daadwerkelijk onverwacht is. Maar meer schuilt er daar, iets teveel schuilt daar ook. Dat is dat onevenwichtige. Dat is wat maakt dat dit boek loopt, en gaat, en valt. Maat dit maar een debuut. Een debuut is nog geen oeuvre. Er kan nog meer. Er kan nog meer bij. Volgende boeken. Die misschien gans de tijd in evenwicht zullen zijn. Of, beter nog, vallen. Ja. Boeken die altijd maar struikelen en vallen en ter aarde storten. Dat is precies het oeuvre dat je Kurzen gunnen zou.

Lena Kurzen Schuilhuisje

Schuilhuisje

  • Auteur: Lena Kurzen
  • Soort boek: Nederlandse debuutroman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 20 februari 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de eerste roman van Lena Kurzen

Amsterdam, 2020. Een stel werkt vanuit huis aan een kleine keukentafel. Zij droomt van een kind met hem, hij mist zijn zoon. Hoewel de twee de dagen samen doorbrengen lukt het hun niet om werkelijk contact te maken. Ergernissen kunnen niet uitblijven. Wanneer zij niet goed voor zijn bonsaiboompje zorgt en hun cavia’s door zijn toedoen in de prullenbak belanden, dreigt de situatie te escaleren. Dan komt ze erachter dat hij een dubbelleven leidt, hoe meer ze daarover te weten komt hoe meer ze heen en weer geslingerd wordt tussen ontkenning en nieuwsgierigheid. Hoe lang kunnen ze nog doen alsof er niets aan de hand is?

Op onderkoelde toon en in een volstrekt eigen stijl neemt Kurzen de lezer mee in de geest van een vrouw die haar gedachten niet hardop uitspreekt. Schuilhuisje is een pijnlijk grappige roman over misverstanden, onvolkomenheden en verlangens.

Bijpassende boeken

Maria Kager – De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf

Maria Kager De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf recensie en informatie over de inhoud van de debuutroman, Op 18 januari 2024 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf de eerste roman van Maria Kager.

Maria Kager De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf recensie van Tim Donker

Dat het allicht toch weer het achterplat was, misschien.

Dat we daar stonden, in dat portiek van die flat van hem. En het stapeltje boeken dat aan de boekenstapels in mijn huis zou gaan toegevoegd worden. En praten over boeken lezen. En praten over vastlopen in boeken. Hij vertelde van een boek waarin hij bezig was geweest en waarmee hij maar niet verder kwam. Een lezersblokkade. Sommige boeken hebben dat soms. Ik zei Zou dat boek waarin je maar niet verder komt iets voor mij zijn misschien? En dat hij dat niet wist, en dat we het toen kregen over boeken die buiten alle verwachtingen in iets voor je bleken te zijn.

Stel dat je het in de winkel had zien liggen.

Ja. Stel. In mijn gedachten liep ik al menig maal door een boekwinkel. Een imaginaire boekwinkel. Een ideale boekwinkel. Een boekwinkel waar al die boeken die vroeger of later naast mijn leesstoel terecht komen gewoon op tafels liggen. Stel dat ik daar loop, en al die boeken zie liggen die mij in dat flatportiek ter bespreking in mijn handen geduwd worden. Welke zouden mijn aandacht getrokken hebben als ik geen bespreker was geweest, en niets mij in handen geduwd werd? Zoveel niet. Zoveel meer niet dan wel. Aan zoveel van de boeken die ik met heel veel plezier gelezen heb, zou ik zelfs in de imaginaire winkel straal voorbij gelopen zijn. Om het een. Of om het ander. Vanwege mijn vooroordelen met name. Je kunt niet van alles kennis nemen en daarom zijn vooroordelen zo verrotte handig. Vooroordelen maken je wijs kennis te hebben van alles waar je geen kennis van hebt.

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf van Maria Kager zou mijn aandacht nog wel getrokken hebben, denk ik. Daar, in de imaginaire boekwinkel. De ideale boekwinkel die alleen in mijn hoofd bestaat. Hij zat tussen het stapeltje dat me die keer dat we dat gesprek hadden in mijn handen gedrukt werd, dus vandaar dat ik het me afvroeg. Ik loop door de imaginaire boekwinkel, en ik zie De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf liggen. Dan grijsblauwe plaatje, het kader, de titel. Dat panopticum. Het panopticum interesseert me, ik weet niet waarom, het is een afwijking. Een flukse AC/DC-associatie zou de rest doen. Dat is een puberale associatie, ik weet het. Maar sedert ik de uiterst sympathieke autobiografie van Brian Johnson heb gelezen schaam ik me minder dat zelfs het lichtelijk debiele Thunderstruck een reden zou kunnen zijn om een boek ter hand te nemen. En mijn hand zou. Nemen. Mijn hand zou nemen.

(al is Thunderstruck geloof ik in de Arnhemse koepelgevangenis geschoten)

Maar mijn hand zou weer teruggeven. Aan boekentafel. Als ik gelezen had. Het achterplat. Met zo’n vader die niet vaderlijk is, en een verstoord evenwicht, en het noodlot ook nog eens ook, en dan zou ik nog willen zwijgen van die uitsmijter: “Je kan het kind uit de gevangenis halen, maar hoe haal je de gevangenis uit het kind?”. Het klinkt verdorie als een slogan voor Warchild. (ik hoor marco borsato al zachtjes zingen) (of mag die borsato niet meer) (moet die borsato zich nergens meer mee moejen) (moet die borsato nu hij grenzen overschreed maar beter buiten onze landsgrenzen blijven misschien) (want we zijn zoon voorbeeldige maatschappij) (we zijn zo lief voor elkaar) (we doen elkander niets wat de ander niet wil) (we zijn zo schattig allemaal) (en wie anders denkt kan godverdomme zijn kop ingeslagen krijgen).

Ik ken dat nu wel, met die tirannieke vaders altijd. Zou ik denken. Terwijl ik doorliep. Naar de uitgang. Van mijn imaginaire boekwinkel. Hopend. Dat ik eenmaal buiten. Zou stoppen. Te denken. In halve zinnen.

In imaginaire of in echte boekwinkels, en bij uitbreiding ook in de wereld als geheel (de wereld als wil en voorstelling), zijn vooroordelen een handig stuk gereedschap. Ze kunnen je blik en je hoofd beschermen tegen overbelasting. Je kunt erdoor een beetje minder goed kijken, een beetje minder hard denken. En dus gewoon doorlopen.

Maar ik zag De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf niet liggen op een boekentafel, niet in enige werkelijke boekwinkel en ook niet in mijn allereigenste imaginaire boekwinkel. De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf werd me in mijn handen gedrukt in een flatportiek op de eerste vrijdag dat ik weer terug was op mijn oude wijk. En ik gooide het in mijn stuurtas, en zo kwam het (na al mijn andere postrondes) in mijn huis terecht. Waar ik zat. In leesstoel.

Wie is ook maar weer Frida Wolf, ik peinsde. Een paar minuten lang dacht ik dat het een oostduitse dichter was die in de jaren zestig en zeventig enkele experimentele bundels gepubliceerd had; ja ik kon zelfs menen ooit werk van haar gelezen te hebben, en dat ik het goed had gevonden. En dan dat grauwe panopticum, die dna-achtige wenteltrap. Waar ging dat heen? En toen las ik dat achterplat dus. Geen oostduitse dichter (met welke naam verwar ik?), en waarom moet die verdomde vormgever die dna-struktuur benadrukken? In combinatie met dat warchild-zinnetje op het achterplat komt het er een beetje te duimendik op te liggen op deze manier. Hou de lezer niet voor achterlijker dan hij is, vormgever.

Maarja, daarmee kun je je er niet vanaf maken als bespreker.

En zo’n Kager kan aan de vormgeving niets doen. Of aan het achterplat. Denk ik.

Dus dan toch maar lezen. Minimaal honderd bladzijden. Dat moet als je bespreker bent. Vind ik. Sommige boeken zijn maar honderd bladzijden, die hebben dan geluk. Maar bij Kager kwamen alle volgende bladzijden na die eerste honderd als vanzelf, want het is alweer even geleden dat ik een boek met zoveel plezier, met zoveel honger naar meer, met zo’n ongebreideld enthousiasme las, en bleef lezen.

Met de tirannie van de vaderfiguur viel het wel mee, vond ik (maar mijn vader was het niet). Ja, gans normaal is die man niet. Hij studeerde ooit voor psycholoog, maar werd gevangenisdirekteur. Hij heeft dwangneuroses, een vorm van smetvrees, is niet vrij van dictatoriale neigingen, en heeft net te weinig oog voor de behoeften en noden van zijn vrouw en dochter. Maar hij is ook innemend, intelligent, belezen, anarchistisch, en op een prettige manier onaangepast. En verderop in het boek zitten een paar erg moje vader/dochter-scenes. Als het later is. Als de omstandigheden zijn veranderd. Timofey Wolf is een memorabel boekpersonage; het soort van boekpersonage waaraan je nog vaak terug zult denken. Misschien wel een leven lang. Maar dat is maar mijn voorspelling.

Monumentale boekpersonages creëren is één ding; het beste uit je materiaal halen is een twede. Het materiaal van een schrijver is de taal en Kager lééft de taal. Kager ís de taal. Maria Kager haalt het beste uit de taal naar boven: haar woorden zijn poëties, haar woorden zijn muzikaal, haar woorden zijn mooi. Haar stijl is daarenboven biezonder flexibel. Het De gang van Metzelaar en Metzelaar geheten hoofdstuk is doorspekt met noten en krantenknipsel over de Haarlemse koepelgevangenis en leest als een essay, zonder, echter, dat de proza-struktuur wordt verlaten; er is een hoofdstuk waarin de tegenwoordige tijd wordt verruild voor de verleden tijd; in het hoofdstuk over dat “noodlottige ongeluk” zoals het achterplat dat wenst te noemen, wordt op uiterst meeslepende wijze gegoocheld met chronologie en het prachtige laatste hoofdstuk (waarover later meer) is geschreven vanuit de twede persoon enkelvoud; de je-vorm waarmee Jean-Marie Berckmans ook al zoveel moois wist te doen.

Met haar memorabele personages, haar licht-experimentele vorm en haar bedwelmende taal vertelt Maria Kager het verhaal van Frida Wolf, een meisje dat opgroeit vlakbij de Haarlemse koepelgevangenis. Haar vader is daar de direkteur en hun woning is bijna integraal onderdeel van zijn werkplek. Kager groeide net als Wolf op in Haarlem en studeerde net als Wolf literatuurwetenschappen; een mens kan zich afvragen in hoeverre De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf autobiografies is (er komt in het verhaal trouwens een Kager voor, een directeur van een andere gevangenis). Misschien daarom dat dit boek zo ontzettend sprekend tot leven komt. We volgen Frida van een vroegwijs meisje tot de moeder die ze in het laatste hoofdstuk is (moeder van een dochter, zwanger van een twede kind). Nog één keer keert ze terug naar de Haarlemse koepelgevangenis (minder sympathiek: zij, haar dochter en haar man wonen inmiddels in dat godverrekte klote-Amsterdam), om er, als een soort schrijver-in-residentie een Gouden Boekje te schrijven over die gevangenis (heeft Kager een Gouden Boekje geschreven?) (opzoeken, opzoeken) (ofnee, juist niet opzoeken, in het midden laten) (net zoals dat hoofdstuk met al die voetnoten – ik zou het net iets toffer vinden als ze al die feiten over de koepelgevangenis uit haar duim gezogen had) (ik heb goede herinnering aan mijn zoon Gouden Boekjes voorlezen toen hij nog een peuter was; sommige boekjes had ik al zo vaak voorgelezen dat hij mee ging doen terwijl ik las; het plukje op zijn kruin bewoog heftig heen en weer terwijl hij mijn handgebaren en mimiek nadeed). Hierbij heeft de puberende bakvis-Frida kleinstwijle minder mijn sympathie, alhoewel ik de gesprekken met de jongen aan wie zij haar maagdelijkheid verloor wel weer heel erg schoon vond (onder andere wat de beste Seinfeld-aflevering zou zijn) (Seinfeld kwam ook al voor in het De gang van Metzelaar en Metzelaar-hoofdstuk middels een rake opmerking van Kramer) (ik ervaar het in ieder geval inderdaad meer en meer als een gevangenis) (hoe ook: The parking garage vond Uri; Frida The soup nazi) (zelf zou ik The Chinese restaurant zeggen maar die andere twee zouden zeker in mijn top vijf eindigen; Frida’s keuze een weinig hoger dan die van Uri; die zou net onder The contest komen te staan denk ik).

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf kwam uit in januari 2024 maar ik verklaar het tot nader order al tot het mooiste boek van het jaar. En beer in geest dat dit Kagers debuut is. Als dit zo door gaat groeit Maria Kager met gemak uit tot de allerbeste schrijver die Nederland ooit heeft gekend. Ja. Wat een debuut. Wat een schrijver. Wat een boek.

FridaWolf boeken en informatie

Maria Kager is geboren in 1978 in Amsterdam en groeide op in Haarlem. Ze studeerde literatuurwetenschappen en promoveerde hierin op de Rutgers University in New Brunswick, New Jersey in de Verenigde Staten. Werk van Maria Kager verscheen eerder in een aantal tijdschrijfsten zoals Tirade, De Gids, Hard//Hoofd en De Groene Amsterdammer.

De roman De buitengewone geslaagde opvoeding van Frida Wolf is haar debuutroman die in januari 2024 verschijnt. Hier lees je uitgebreide informatie over de debuutroman van Maria Kager.

Maria Kager De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf recensie

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf

  • Auteur: Maria Kager (Nederland)
  • Soort boek: coming-of-age roman, debuutroman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 18 januari 2024
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de debuutroman van Maria Kager

Frida’s excentrieke vader is niet geschikt voor de rol van vader en ook niet voor die van gevangenisdirecteur. Hij doet op zijn manier zijn best, maar hij drinkt en rookt te veel, neemt zijn dochter mee uit stelen, geeft haar zelfverdedigingslessen met echte wapens en voelt meer affiniteit met de gevangenen in de koepel dan met zijn collega’s bij justitie. Als het fragiele evenwicht in het door de gevangenis gedomineerde gezinsleven wordt verstoord door een tragisch ongeluk, wordt de beklemming van de muren steeds heviger.

Jaren later vraagt Frida zich af in hoeverre de koepel haar leven heeft bepaald. Je kan het kind uit de gevangenis halen, maar hoe haal je de gevangenis uit het kind?

Bijpassende boeken en informatie

Rinske Bouwman – Een soort eelt

Rinske Bouwman Een soort eelt recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 11 janauri 2024 verschijnt bij uitgeverij Orlando de debuutroman van de Nederlandse schrijfster Rinske Bouwman.

Rinske Bouwman Een soort eelt informatie

Rinske Bouwman is geboren in 1988. Ze is is een Utrechtse theatermaker en schrijver. Haar voorstellingen speelden op verschillende festivals en in theaters in Nederland. Rouw is een thema dat in veel van haar werk te vinden is maar meestal op een lichte toon en met een absurde inslag zodat het niet te zwaar wordt.

Met Een soort eelt waarover je op deze pagina uitgebreide informatie kunt lezen, debuteert Rinske Bouwman als romanschrijfster.

Recensie en waardering van Een soort eelt van Rinske Bouwman

  • “Bouwman is een scherpe observator, die complexe emoties secuur en met mededogen en lichtheid ontleedt. Haar zinnen zijn prachtig, haar beelden verrassend, en vaak is ze ook nog eens ontzettend grappig, ook (juist!) wanneer ze over pijnlijke zaken schrijft. Een soort eelt is half Kafka, half Bervoets, maar bovenal helemaal Bouwman.” (Koen Caris, auteur van Stenen eten)

Recensie van Tim Donker

O maar dat is altijd weer een raar moment. Een raar moment hier in het huis. De bespreker leest een boek. Het boek is uit. De bespreker staat op, en loopt met het boek in zijn hand naar de secretaire. Daar legt hij alle boeken neer die gelezen zijn, uit, maar nog niet besproken. Het  boek ligt daar dan, op de hoek, een stapeltje inmiddels, want er is nog wel wat werk aan de winkel voor de bespreker. Dan staat hij, de bespreker, nog even, nog even vlakbij het boek. Dat uit is, maar nog niet besproken. De bespreker slingert zijn beide armen langs zijn lichaam heen en weer, misschien in een poging het boek dat hij zojuist uit las van zich af te schudden. Dan is het weer terug naar de leesstoel, dan is het weer zitten daar, dan is het weer grajen naar het volgende boek op de stapel.

Dat is altijd weer een raar moment. Een raar moment hier in het huis. Het vorige boek is uit, zindert nog na in het lijf van de bespreker, de personages lopen nog door zijn kop. Maar nu moet hij zich gaan inleven in het volgende boek, in nieuwe personages, in een andere schrijver, met andere woorden, andere zinnen, andere dingen te vertellen.

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf was het boek dat ik zojuist neerlegde op de hoek van mijn teergeliefde maar tamelik rotzooierige secretaire. De laatste zin gelezen, en mijn koffie is nog niet eens koud als ik aan Een soort eelt ga beginnen. Het debuut van Maria Kager had me geraakt, goed geraakt, diep geraakt. Het zal niet eenvoudig zijn om kieren te maken in wat Kager in me achter liet zodat het licht van Rinske Bouwman kan binnendringen. Of. Naja. Woorden zijn licht. Toch?

Dat is te zeggen. Ik weet nog wat teejoo zei. Hij zei Ze maakt beelden van vlees op de koelvriesafdeling van een supermarkt, dat leek me wel wat voor jou. En nu ben ik wrevelig. Ik weet niet waarom hij schijnt te denken dat ik zo een siekegheest ben, die alles dat riekt naar dood en ellende en bloed en drek almeteens prachtig zou vinden. Vleesskulpturen, waarom zou ik me vergeilen aan vleesskulpturen? Ik weet niet hoe ik aan dat stigma kom. Wat erger is: ik weet niet hoe er weer af te geraken. Dus ik zit. En ik zucht. En ik monkel.

Maar komaan. De koffie is nog niet eens koud, en Bouwman kan er niks aan doen. Bouwman kan er vermoedelijk niet eens wat aan doen wat er over haar boek op het achterplat (in dit geval zijflap) terecht komt, en minder nog aan wat teejoo daaruit pikt om het boek bij mij aan te prijzen. Dus lezen nu. Lezen nu de koffie nog warm is.

Sarlag is geboren in Nederland en opgegroeid in Mongolië. Nu is ze weer terug in Nederland, om er te studeren. Haar minor ofzo, ik nie weet nie. Hoe heet dat allemaal, toen ik studeerde waren al die amerikaans-achtige termen nog niet zo in zwang. Je studeerde gewoon tot je studie af was en dan was je afgestudeerd en de echte studiebollen konden dan nog promoveren. Maar goed, studeren dus. In Nederland. En dan moet je in je levensonderhoud kunnen voorzien, en daartoe nemen studenten een bijbaantje.

Sarlag op die koelvriesafdeling van een supermarkt. Meer bepaald: de koelvriesafdeling van de Dirk van de Broek. Als u het mij vraagt, u vraagt het mij niet maar daarom zeg ik het toch maar, is de Dirk van de Broek met afstand de meest hollandse, de meest deprimerende, de meest troosteloze supermarkt van Nederland en misschien zelfs wel van Europa en daaraan draagt die achterlijke koelvriesafdeling die ze daar hebben (waar je als klant midden in de zomer in je tiesjurtje nog kans loopt een dubbele longontsteking op te lopen) niet weinig bij. Allicht dat Bouwman net daarom ook voor deze supermarkt gekozen heeft, maar misschien ook niet. Misschien ben ik wel de enige Nederlander die zo intens droevig wordt van de Dirk van de Broek. Van het feit dat iedereen het altijd maar over “De Dirk” heeft, van dat sjeuloze assortiment, van die stomme reclame, van de oerlelijke  bedrijfskleding, van dat algehele gebrek aan sfeer in hun winkels (natuurlijk gaat niemand voor de sfeer naar een supermarkt maar als je er geen stap over de drempel kunt zetten zonder eerst een gezinsverpakking Prozac geslikt te hebben, is het toch wel biezonder erg gesteld).

In de Van de Broek (ja ik weiger “De Dirk” te zeggen) en in haar studentenhuis, maar vooral niet in de kolleezjebanken leeft Sarlag haar studentenleven. Er is een vriend die Kalle heet en die net iets te vaak aardappelsoep maakt. Er zijn huisgenoten die aan yoga doen. Er zijn feestjes. Er is een onmisbare onesie. Er zijn gedachten aan thuis, aan Mongolië, aan haar ouders en een broertje genaamd Yul.

Volgens het achterplat moet het ook duidelijk zijn dat er een groot verdriet is maar eigenlijk is dat zeker aan het begin (maar totaal welke bladzijde kun je in een boek nog van “het begin” spreken?) helemaal niet zo duidelijk. Sarlag is misschien geen doorsnee studente, maar dat kun je ook aan temperament wijten. Aan haar hoogst eigen, zomwijlen enigszins kinderlijke blik op de wereld.

Zo vind Sarlag dat je in Kalles ogen als je wilt mars zou kunnen zien; als hij straalt dansen er marsmannetjes op zijn irissen. Over die in zijn ogen wonende marsmannetjes denkt ze als volgt na: “Ze zullen wel altijd dorst hebben van het zoute traanvocht waarin ze wonen. Ze zijn drenkeling op zee en zijn irissen zijn zinkgaten waar waarschijnlijk zeemonsters wonen.” – dat is tiepies het soort gedachte dat begint in een kinderbrein om afgemaakt te worden in het hoofd van een volwassene (of andersom misschien). Zo stombelt Een soort eelt steeds op en overheen grenzen: tussen kind en volwassene, droom en realiteit, een (on)mogelijk hier en een (on)bereikbaar daar.

Tussen humor en ernst, tussen dagdagelijksheid en hemel, tussen poëzie en banaliteit. Neem de prachtige gedichten die af en toe de verhaallijn onderbreken en rare opsommingen vormen waarvan de zin pas later duidelijk wordt.

Of neem de levendige gedachten van Sarlag; al die beelden waarvan het de lezer niet steeds aanstonds duidelijk is dat het allemaal alleen maar in haar hoofd bestaat: kokend heet water en slappe broccoli over haar buik gieten als ze op de kruimeltafel in de kantine ligt, een meisje bevriezen op haar koelvriesafdeling of samen met alle klanten de hele Vandebroekvloer volgieten met zuivel (en ik dacht aan de pindakaasvloer) (en daardoor dacht ik aan Ernie) (en elk boek dat me doet denken aan Ernie is een goed boek).

Of ook. Een klant vraagt om kreukelfriet maar dat is er niet, en Sarlag raadt hem ribbelfriet aan. Waarna ze peinst aan alle producten die geribbeld kunnen zijn: een grappige, en weeral enigszins kinderlijke opsomming. Totdat condooms zich in de opsomming wringen.

Ik dacht eerst: dit is hoe de banaliteit van Nederland, een banaliteit zo banaal dat wij beter spreken van Holland (Holland is waar Nederland te laag wordt om nog neder te mogen zijn en al haar holheid onverbloemd prijs geeft); dit is hoe de fantasieloze werkelijkheid; dit is hoe de aldag Sarlag langzaamaan opeet maar neen, naar het einde toe wordt het boek zelfs een slagje surrealistieser (en krijgt ook de proloog, gefocaliseerd vanuit een tussen laaglandse koeien levende jak, die proloog die mij in beginsel zo vergezocht leek, alle betekenis).

Het gaat niet om gekonsumeerd worden door een verpletterende roetiene in een sowieso weinig tot frivoliteiten geneigd land (wat ik, lezend, nog wel even dacht); het gaat, wel degelijk, om een verdriet dat zijn oorsprong vindt in Mongolië en door Sarlag nergens ontlopen kan worden. Het Mongolië waar haar vader wolkenjager was, haar broer Yul zo gek was op zijn playstation, de ger verplaatsbaar was, en de zomer helemaal zomer was met de rendiermensen van de taiga, met het meer van Hövsgöl waar ze woonde en het Ulanbataar waar ze studeerde (wat door mij nooit los gezien kan worden van de rockband Ulan Bator & hoe ik hou van hun En France wat volgens mij niet eens hun beste seedee is) (de Mongolië-passages -ja om en om komt het verleden beslag nemen van Sarlag, de lezer en Een soort eelt– –om en om wat– —om en om de hoofdstukken natuurlijk let dan ook op truttemie—; welaan dus, de Mongolië-passages zijn erg mooi, erg beeldend, erg sprekend beschreven, dit leer je niet uit films of boeken of gesprekken, een mens zou haast gaan denken dat Bouwman langstwijlen in Mongolië woonde). Verdriet vloert. Plat op de vloer. Er is geen verder neer mogelijk.

Misschien zegt Bouwman iets te vaak “zich ergens toe verhouden”, misschien gaat het iets te vaak over (tong)kussen met jongens, misschien is het iets te vaak gewild poëties (zoals in een hap sneeuw nemen die “naar oplossingen [smaakt]”) maar alles bij alles is Een soort eelt een cadeau voor de bespreker: het beste boek om alle voorgaande boeken mee te vergeten.

Dit is een mooi boek.
Dit is een poëties boek.
Dit is ondanks dat hele grote verdriet een hartwarmend boek.

Ik zou haast zeggen: dit is een leuk boek. Ware het niet dat dat een beetje een lullig en besmuikt woord is. Wat is leuk een schaap is leuk zeggen de mensen dan. Of een jak. Is ook leuk. Ja. Een jak is ook leuk.


Rinske Bouwman Een soort eelt recensie

Een soort eelt

  • Auteur: Rinske Bouwman (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando
  • Verschijnt: 11 januari 2024
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 16,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Rinske Bouwman

Tragikomische debuutroman over verdriet, familie en de kracht van verhalen.

De Nederlandse Sarlag is grotendeels in Mongolië opgegroeid en keert als studente terug naar Utrecht. Ze draagt een groot verdriet met zich mee, maar heeft veel talent om dat uit de weg te gaan. Tijdens de lange dagen die ze maakt op haar werk op de koel-vriesafdeling van de supermarkt, boetseert ze half gesmolten vriesproducten tot vleesbeeldjes en kalmeert ze zichzelf door haar favoriete feiten op te noemen.

Gaandeweg wordt duidelijk wat er gebeurd is in haar gezin, maar ondertussen heeft het onverwerkte verdriet zich al vastgezet in Sarlags lichaam en vindt er een absurde metamorfose plaats.

​Rinske Bouwman (1988) is een Utrechtse theatermaker en schrijver. Haar voorstellingen speelden op verschillende festivals en in theaters in Nederland. Haar teksten zijn macaber en humorvol. Vaak is rouw een hoofdthema in haar werk, dat ze met een lichte toon en absurde inslag hoopvol maakt. Een soort eelt is haar debuutroman.

Bijpassende boeken en informatie

Ellen Heijmerikx – Broer, moordenaar

Ellen Heijmerikx Broer, moordenaar autobiografische roman, recensie en informatie over de inhoud. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Ellen Heijmerikx.

Ellen Heijmerikx boeken en informatie

Ellen Heijmerikx is op 27 maart 1963 geboren in Beverwijk. Voordat ze schrijver werd, volgde ze lessen bij kreeg les van auteurs als Jan van Mersbergen en Ton Rozema. Haar debuutroman Blinde wereld verscheen in 2009, gevolgd door de roman Wij dansen niet in 2011. In 2015 werd haar derde roman En nooit was iets gelogen is in 2016 uitgegeven.

Veel van haar werk heeft een autobiografisch karakter alhoewel de romanvorm meestal door haar gekozen is. En dat is ook weer het geval met deze nieuwe roman die in januari 2024 zal worden uitgegeven.

Ellen Heijmerikx Broer, moordenaar recensie van Tim Donker

Het is dat ik niet goed weet hoe ik moet schoren met mijn voeten, anders zou ik zeggen dat het niet anders is dan schoorvoetend dat ik hier sta. Schoorvoetend om te spreken, en te zeggen. Te zeggen iets, te spreken over dit hier boek dat Broer, moordenaar heet en dat misschien zoiets als een schuldig pleziertje voor me was. Wat is een schuldig pleziertje?, u vraagt, en Een schuldig pleziertje is een pleziertje dat een mens misplaatst acht, ik zeg. We zijn allen kalvinisten, ommers. Plezier kan ons doen schrikken.

Omdat we onszelf niet het soort persoon achten plezier te beleven aan iets als dit. Omdat we vinden dat plezier hier niet in de haak is. Of omdat het plezier hier om allerlei redenen te schaamtevol aanvoelt om er rond voor uit te durven komen. En zeg nu zelf, plezier is in zichzelf al iets raars. Plezier is niet altijd plezierig hoor.

God, er was al van bij aanvang zoveel mis met dit boek. Dat omslag alleen al. Het is met afstand het lelijkste omslag dat ik in de afgelopen vijf jaar zag. Die getraliede schaduwen waarvan het knooppunt net op haar neus zit. Die ontevreden, verbitterde trek om haar mond. Het onderwerp net náást het midden, zo leer in je in de eerste les op de fotogravenvakschool. Het duister te duister, het licht te uitgekiend. Alles verbeeldend een bedacht soort realisme. Bovenin die titel, ja die titel, wat een rare titel is dat. Broer, moordenaar doet denken aan. Broer Konijn of Grote Broer of broer mongool maar dat laatste is iets van vroeger, iets van het gezin dat we waren maar het kwam van televisie en we waren in die tijd nog niet zo woke en dus waren we vrij want we gingen niet gebukt onder de tirannie van Goede Smaak.

Hoe moet ik zo’n titel duiden? Als introductie van de broerfiguur uit het boek? Is Broer, moordenaar kort voor “Dit is mijn broer, hij is een moordenaar!”? Is zijn moordenaarschap neven- of ondergeschikt aan zijn broerheid? Het blijft toch je broer he maar hij is wel een moordenaar. Hij is een moordenaar, maar ook mijn broer. Hij is mijn broer en bij een van de vele andere aspekten die hem kenmerkt, hoort ook het feit dat hij een paar moorden op zijn geweten heeft. Wie broer zegt zegt moordenaar.

En aan dit, mensen, liggen feiten ten grondslag.

Toen dacht ik aan mijn moeder. Want die hield daarvan. Ik weet nog hoe we samen op de bank zaten en video’s keken. Het was het begin van de jaren negentig, we waren net naar Eindhoven verhuisd en we keken de ene na de andere film op onze nagelnieuwe videorecorder. Er was een videotheek op loopafstand, dit was de grootstad, dit was het ware leven, we kwamen uit een piepklein dorp waar nooit wat te beleven viel, maar hier had je het divertissement voor het oprapen van zodra je één stap over de drempel zette. Videoavonden. De ene keer ging ik de banden halen, de andere keer zij. Degene die de banden ging halen, nam op de terugweg een versnapering mee. Meestal een zakje pistachenoten want daar waren we allebei dol op. De films die mijn moeder uitkoos zaten steevast vol drama. En altijd keek ze me tijdens de heftigste scene van opzij aan en zei dan: Dit is waargebeurd! En dan was het aan mij om Tsss te zeggen of Je houdt het niet voor de waarheid! of tistochgodsgeklaagd.

Ik zou Broer, moordenaar in de videorecorder kunnen steken – het zou me niks verbazen als er beeld verscheen. Vanaf de Midnight express-achtige openingsscene, ademt heel dit boek een hollywoodiaanse orkestratie. Een filmische montage; je ziet dit boek eerder dan je het leest. Terwijl het toch een aanklacht beoogt te zijn, zo is mijn gevoel erbij althans: als een Astrid Holleeder maakt Ellen Heijmerixk in haar Broer, moordenaar geheten Judas hoe verdorven de broer feitelijk is.

Ofnee. Dat laatste is een oneerlijke vergelijking. De Egbert uit dit boek is bij lange geen Willem. Maar hij heeft wel heel echt moorden gepleegd, en Ellen is zijn hele echte zus.

Het verleden dat ze delen is voorwaar niet pijnvrij. Ze groeiden op in een soort sekte, “de Broeders”. Het was er alles jolijt en halleluja en liefde voor God en voor elkaar en wie het niet wist kon het nog eens goed ingestampt krijgen. De ouders van Egbert en Ellen waren niet vies van stevige tuchtigingen. De lezer vangt daar slechts glimpen van op maar het is in ieder geval duidelijk dat er een bankschroef aan te pas kwam. Ja dan ben je niet langer bezig om naar beste eer en geweten, desnoods via krasse weg, eerzame mensen van je kinderen te maken (want wie zijn kinderen liefheeft, spaart de roede niet, hee?); dan ben je gewoon een sadistische eikel. Dat snap ik. Maar waarom blijft zoveel van dit verleden buiten het boek? Waarom krijgt de vader totaal geen gestalte (anders dan een -nogal groot- skelet in de kast), waarom wordt er niet iets dieper ingegaan op wie of wat deze “Broeders” waren, waarom krijgt de lezer niks te weten over andere broers en zussen van Egbert en Ellen? De moeder toont zich niet totaal onmenselijk. In “wel doen en niet omzien” is ze nog niet volleerd: ze wil haar kinderen overduidelijk niet zonder slag of stoot aan die liederlijke buitenwereld prijsgeven, al kiest ze uiteindelijk toch liever voor haar man en voor “de Broeders” dan voor haar kinderen, wat haar als moeder onmiddellijk diskwalificeert – ook daarin kan ik Ellen geen ongelijk geven.

Maar als lezer blijft er net iets teveel te raden over. Raden is goed, maakt een roman sterker, maar bij een (pseudo-?)autobiografisch gewrocht als dit moet ik raden naar dingen waarnaar ik niet raden wil maar die zonder invulling teveel witte plekken overlaten. Wat gebeurde Ellen en Egbert nadat ze “de Broeders” verlieten? Wie is die Douke, Egberts vrouw, en waarom is zij niet bij hem nu Egbert stervende is en hij kennelijk alleen zijn zus nog naar zich toe roepen kon om hem bij te staan? Wat is dat met dat huwelijk van hem, hoe is dat afgelopen en waarom? Welke “droom” die Douke kennelijk had, moet Egbert gaan waarmaken in Belize? Hoe zit het met dat partytentenbedrijfje dat hij had en de manier waarop hij zijn zakenpartner een loer heeft gedraaid? Waarom verlaten Santi en zijn ouders Egbert uiteindelijk en waarom moet Santi, de jongen die de langste tijd toch zo dol op Egbert leek te zijn, hem als laatste woorden zoiets gemeens toefluisteren? Waarom wordt dat allemaal aangestipt, maar niet nader uitgelegd?

Naar Belize, dus, is Egbert gegaan, in een poging zijn huwelijk te redden ofzoiets, mij moet je ook niet aankijken want ik weet er ook niets van. De poging is hoe dan ook niet geslaagd: nu gaat Egbert dood en zus Ellen is de enige stervensbegeleider die hij bedenken kon. Die het ook niet tot het eind toe volhouden kon; haar weerzin tegen broer Egbert en zijn kerfstok (en wat daarop is) wint het toch van haar zusterlijke liefde (en ook zijn er mensen die thuis op haar wachten maar die blijven in dit boek ook maar gezichten in de menigte). Doch omdat Ellen niet het allerganzelijkste achterste van haar tong laat zien, wordt die weerzin voor mij als lezer toch niet volledig invoelbaar. Er vonden gruwelijkheden plaats. Ja. Waar. Moorden. Verkrachting. Alles waar. Maar Egbert werd overvallen, daarbij meedogenloos mishandelt en voor dood achtergelaten. Alles met het kennelijke doel hem weg te jagen uit Belize. Dat Egbert eenmaal weer op de been er als een Charles Bronson voor kiest om wraak te nemen op zijn overvallers, zou niet mijn keuze zijn. Ik zou zonder de minste gene mijn staart tussen mijn benen nemen, en het eerste vliegtuig terug naar Nederland. Maar er is Egbert zoveel aan gelegen om Doukes droom waar te maken, wat die droom ook wezen mogen, dat hij zich als hard en onverzettelijk wenst te tonen. In een door-en-door criminele omgeving als Belize moeten ferme jongens stoere knapen daarvoor kennelijk tot het uiterste gaan, en tot het uiterste ging Egbert. Zijn daden zijn verwerpelijk, maar zijn gevoelens erachter zijn begrijpelijk. Ik zou die corrupte agent die de overval en mishandeling die Egbert komt rapporteren alleen maar met nog een paar extra bedreigingen kan beantwoorden óók het liefste onthoofd willen zien maar ik zou hem niet, zoals Egbert, werkelijk onthoofd willen zien. Dat de praktische bezwaren die tussen droom en werkelijkheid staan voor Egbert in zijn omgeving niet gelden maakt hem misschien hardvochtig; een psychopaat of een monster kan ik echter niet in hem zien: hij heeft zich voor zijn daden willen aangeven bij de politie -waaruit berouw blijkt-; een aangifte die echter niet tot straf leidt maar van hem zelfs, uiteindelijk, een soort dorpsoudste maakt. In die functie moet hij een keer beslissen over het lot van een vooronderstelde crimineel die hem voor de voeten wordt geworpen (onduidelijk waar deze man van verdacht wordt). In plaats van de dorpelingen de lynchpartij te gunnen waar zij zo overduidelijk naar dorsten, roept hij op tot een “eerlijk proces” (voor zover mogelijk in Belize), waaruit een geweten blijkt. Een gewetensvolle berouwling is geen psychopaat, lijkt mij.

De vraag waarrond dit boek gesponnen is, en die Ellen zichzelf ook herhaaldelijk stelt, te weten: is zij, omdat ze dezelfde opvoeding heeft gehad, tot hetzelfde in staat als Egbert; legden “de Broeders” de voedingsbodem voor de geestesgesteldheid die Egbert kon laten doen wat hij deed, vind ik dan ook oninteressant en erg gezocht. Het is niet alleen maar hun vreselijke jeugd, het is ook, het is vooral misschien zelfs, Belize die van “Broer” (zoals Egbert tot gekmakens toe genoemd wordt in dit boek) een “moordenaar” maakte.

Op sommige vlakken vind ik Egbert zelfs redelijker (want, okee, mogelijkerwijs emotielozer)  dan Ellen. Ten opzichte van “de Broeders” maakt zijn weigering in hen waarlijk slechte mensen te zien, hem in mijn ogen een weinig sympathieker dan Ellen die zich aan haar haat wenst vast te klampen. Nee, geen enkele lezer met een beetje verstand in zijn kop (en/of gevoel in zijn lijf) zal Egbert in zijn hart sluiten maar de Ellenfiguur maakt zichzelf ook niet biezonder geliefd (al zijn de passages over de agressie en misogynie in haast elke religie bijzonder raak en heeft zij daar al het gelijk van de wereld aan haar zijde).

Dat alles verwoord wordt in een vettig RTL4-taaltje dat doorspekt is met popularismen als “shaken”, “issues”, “gasten omleggen”, “opzouten”, “kachelen” (god wat haat ik dat woord), “ogen sluiten” (als eufemisme voor dood gaan), “zijn klokkenspel” (zijnde zijn geslachtsdelen), “pensionado” (god wat haat ik dat woord), “locals”, “een plannetje popt op”, “[ergens mee] dealen”, “caretaker”, “kast” (steevast gebruikt voor “borst” en in deze zin al na een paar pagina’s hyperirritant), “community”, “mindfuck”, “property” helpt ook nog eens niet mee.

Of. Naja. Ik zeg.

Vettig, zei ik. De taal als sjuu, of als ve-tsin voor mijn part, die maakt dat je deze hapklare brokken gedachteloos naar binnen blijft lepelen. Broer, moordenaar roept vele vragen op; vragen die Heijmerikx goeddeels onbeantwoord laat maar dat weet de lezer pas als hij het laatste woord gelezen heeft, en bij die laatste zin had ik, zoals Spinvis zou zeggen, “zelfs een echte traan” waardoor ik me er niet eens heel erg rot onder voelde dat het boek me partiëel onbevredigd achter liet. Dit boek lezen was me als een hamburger van een fastfoodketen nuttigen: je had honger en de burger was niet eens zo rotslecht als je hem graag had willen vinden. Daar zit je met je familie, achter het rijdoor-loket op de parkeerplaats, de vettige bakjes overal op je schoot (waarom geven je kinderen hun afval toch altijd aan jou?). Graag had je de hele rommel half opgegeten in het vuilnisvat zien verdwijnen, graag had je een tirade kunnen afsteken die begon met Ja kinderen en daarom moet je nooit fastfood eten (je had iets willen zeggen over slow food, over sommige dingen moeten langzaam, over aandacht, over liefde had je willen praten maar je zit daar maar met je vette bek en je afval en je zwijgen en je milkshake-adem) maar daar was het gewoon niet slecht genoeg voor, daar moet een mens eerlijk in zijn. En je weet dat je voorlopig niet meer zoiets zult eten maar je weet ook dat je jezelf niet beloven kunt dat je nooit meer zoiets zult eten.

Zoiets dus. Dat ik Broer, moordenaar niet zo slecht vond als ik het dacht te moeten gaan vinden. Dat is het niet geheel zonder smaak genuttigd heb. Dat het daarom mijn schuldige pleziertje was. Dat het zoiets is. Maar dat ben ik maar.

Want hamburger en een echte traan: miljoenen mensen zijn daar dol op. En zij hebben geen verdere aansporing meer nodig.


Ellen Heijmerikx Broer, moordenaar

Broer, moordenaar

  • Auteur: Ellen Heijmerikx (Nederland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Uitgever: Nieuw Amsterdam
  • Verschijnt: 9 januari 2024
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Ellen Heijmerikx

Wanneer haar ernstig zieke broer belt vanuit Belize om te vragen of ze hem tijdens zijn laatste dagen gezelschap komt houden, moet Ellen een beslissing nemen. Ze weet dat hij van alles op zijn kerfstok heeft, zelfs een moord. Maar haar loyaliteit wint het van haar afkeer en ze boekt de reis. Ellen en haar broer zijn beiden opgegroeid binnen een religieuze sekte, beiden hebben ze de sekte inmiddels verlaten. Hun band is sterk.

In Broer, moordenaar volgen we haar broer in zijn begindagen in Belize, hoe hij probeert een nieuw leven op te bouwen en hoe hij verzeild raakt in criminaliteit. En we volgen Ellen, die haar zieke broer verzorgt en antwoord probeert te vinden op de vraag: als we dezelfde gewelddadige indoctrinatie hebben meegemaakt, en broer in staat is tot moord; wat zegt dat dan over mij?

Een ijzersterke roman over het onvermijdelijke verband tussen religie en geweld, voor de lezers van De meisjes van Emma Cline en Ik ga leven van Lale Gül. Ellen Heijmerikx baseerde het boek op haar eigen ervaringen.

Bijpassende boeken en informatie

Hanna Bervoets – Leer me alles wat je weet

Hanna Bervoets Leer me alles wat je weet recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 28 november 2023 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Hanna Bervoets.

Hanna Bervoets Leer me alles wat je weet recensie en informatie

Hanna Bervoets is op 14 februari 1984 geboren in Amsterdam. Ze volgde de bacheloropleiding Media en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisatie Televisie en Populaire Cultuur. Als student schreef Hanna Bervoets al filmrecensies en columns in stadsmagazine NL20. Kort daarna schreef ze voor ElsevierNRCde VolkskrantDe Correspondent en Das Magazin. De columns uit deze periode zijn uitgegeven in de boeken Leuk zeg doei (2010)Opstaan, aankleden, niet doodgaan (2013) en En alweer bleven we ongedeerd (2015).

Haar debuutroman Of Hoe Waarom verscheen in 2009, gevolgd in 2011 door de roman Lieve Céline. Haar derde roman Alles wat er was verscheen in 2013, Efter in 2014 en Ivanov in 2016 waarvoor ze de BG Literatuurprijs ontving, Fuzzie in 2017 en Welkom in het Rijk der zieken in 2019. Daarna werd ze gevraagd om het Boekenweekgeschenk voor 2021 te schrijven. Dat werd de roman Wat wij zagen. Ook in 2021 verscheen de verhalenbundel Een modern verlagen. Over de nieuwe en achtste roman van Hanna Bervoets, Leer me alles wat je weet die in november 2023 verschijnt kun je hier alle informatie vinden.

Recensie van Tim Donker

zegt iemand, zegt wie, zegt Paul: O dat boek heeft een hele slechte recensie gekregen in NRC –

ja en toen had hij het voor elkaar. Ik was op bladzijde 150 ofzo, toen hij dat zei. Maar voor elkaar had hij het.

Hij werkt nog niet zo lang bij ons, de Paul, maar de vraag Wat ben je op dit moment aan het lezen? is al een vaste waarde geworden als ik hem tref in het depot. Want hij leest ook, de Paul, hij heeft zelfs een paar boeken geschreven. En altijd als ik hem zie, vraagt hij me wat ik nu weer aan het lezen ben.

Wat ben je aan het lezen, Tim? Wat lees je nu weer, Tim. Ben je nog in iets moois bezig, Tim?

Wel. Ja. Wat lees ik? Ik was Leer me alles wat je weet van Hanna Bervoets aan het lezen en –

Dat boek heeft een hele slechte recensie gehad. In NRC. Niet om door te komen, vond de recensent. Vooral het middenstuk. Rommelig. Modderig. Loopt vast. Twee van de vijf, geloof ik.

Nou. Ja. Zeg. Ik vind het tot nog toe wel aardig, eigenlijk. Maar ik ben nog maar op bladzijde 150 ofzo en het –

Ja het is dik he. Vijfhonderd pagina’s dacht ik?

Eigenlijk bijna zeshonderd. Ja, het is dik dus ik heb nog heel wat te gaan maar vooralsnog vind ik het niet slecht.

De recensent vond vooral het middenstuk heel erg slecht. Dus succes.

Okee. Ja. Ik zal aan je denken als ik het boek uit pure ergernis uit het raam ga keilen.

En dan lachen we en dan gaan we want welaan de post moet ook nog bezorgd worden. Maar hij had het wel voor elkaar, de Paul. Al merkte ik dat pas die avond. Die avond, toen ik zat, en las. Het was pas laat op de avond toen ik genoeg stilte en genoeg duisternis om me heen verzameld had om verder te lezen in Leer me alles wat je weet en ik las niet eens veel; stombelde slechts een weinig voorbij pagina 200 of 220, wie zal het nu nog zeggen, wie nam er nota, wie schreef het op in zijn notitieblok. Maar ik dacht O shit. En dat de verdomde Paul het voor elkaar had. Wat een lichte Bervoetsvermoeienis had toegeslagen. Het zoveelste personage was geïntroduceerd en het was voor het eerst dat ik dacht O nee. Of Moet dat nou, al die mensen. Of gewoon een diepe zucht.

En kwam dat dan door de Paul. Of door die recensent. Wat maal ik immers om ennersee, ik vind ennersee op geen enkele manier gezaghebbender dan welk ander medium dan ook. Zelf lees ik geen kranten. Net daarom misschien, zou ik haast zeggen, lees ik geen kranten. Of spreekt ennersee hier gewoon recht en niet krom, en ben ik gestrand in wat men een “middenstuk” noemen kon, waar begint het midden, waar begint jouw lichaam, een boek heeft wel een kop en ook een staart maar toch is een boek nooit een paard. Ik weet het niet, ik dacht alleen maar, misschien kortstondig, dat ik niet zat te wachten op weer een figuur die een grote wending ging betekenen in het leven van Daniel de Koster.

Wie?

Daniel de Koster. Daarover gaat dit boek, en dat was ook wat ik er in eerste instantie het goede aan vond. Het boek is geschreven in de ik-persoon, maar de ik is niet Daniel de Koster. De ik is de geliefde van Daniel, Jody. En Daniel is trouwens dood. Dat vond ik goed, allemaal. Het deed me denken aan de woorden van Laurie Anderson over de detectiveroman, de enige romansoort waarlijk uitgevonden in de twintigste eeuw, want in de detectiveroman is de held al aan het begin dood.

Ja, een detectiveroman. Dat is ook een manier om Leer me alles wat je weet te benaderen. Want Daniel is dood en Jody onderzoekt hoe dat heeft kunnen gebeuren en daartoe speurt ze. Ze speurt heel Daniels leven af op zoek naar aanwijzingen. En dat is het ook zo’n beetje wat de lezer in deze “bijna zeshonderd” bladzijden krijgt voorgeschoteld: heel Daniels leven.

Veel?

Ja. Veel.

Te veel?

Ja. Nee. Ik weet het niet. Niet noodzakelijkerwijs misschien.

Een boek dat me doet denken aan woorden van Laurie Anderson kan niet echt slecht zijn. Daniel zelve is alvast ook niet slecht: een mens met een groot hart wordt hier beschreven. Een heldin die opkomt voor de verdrukten. In de jaren tachtig werkte ze met aidspatiënten; daarna zette zich een tijdlang in voor een anti-kwakzalverij-organisatie. Nog weer later: bekommernis om mensen die nog geen juiste diagnose hebben kunnen krijgen van hun arts; veelal vrouwen en veelal omdat artsen hun klachten achteloos weghonen als “psychisch” (ja dat is de medische stand voor u dames en heren) (zei daar iemand: mannelijk sjovinisme?). Dan: medische tuchtraad, de rechtszaken, het aanklagen. Een enkele keer draaft ze een weinig door, die Daniel, en doet ze meer kwaad dan goed. Maar alles gebeurt met een enorme inzet, liefde en een massa goede bedoelingen.

Veel?

Ja. Veel.

Te veel?

Ja. Nee. Ik weet het niet. Niet noodzakelijkerwijs misschien.

Want Bervoets portretteert Daniel nauwgezet, zo nauwgezet dat ze vlees aan haar botten schrijft, en bloed in haar aderen. Ik zag Daniel voor me, duidelijker dan ik boekpersonages doorgaans voor me zie (ze leek op Suzanne, een meisje dat bij mij in de klas zat toen ik havo 4 en 5 deed) (ik mocht Suzanne) (ik mocht Suzanne graag) (ik mocht Suzanne erg graag) (heel erg graag) (maar Daniel had springeriger, krulleriger haar dan Suzanne, dat wel). En ik ging van Daniel houden. Nu overkomt me dat vaker, zeker de laatste tijd, het zal de ouderdom zijn die me week maakt, maar ik sluit zeker niet elk boekpersonage in mijn hart. En verdomd, ik denk zo af en toe nog aan Daniel. Als een situatie er om vraagt. Ik vond Daniel in elk geval een stuk sympathieker dan ikpersoon Jody – Daniel ging ook sympathieker met de coronahysterie van weleer om (want ook dat komt voorbij in dit boek). Fluisterde een “Dank je” naar Bervoets omdat Daniels dood met nadruk niet corona-gerelateerd bleek te zijn (een vermoeden dat op enig moment wel in Jody’s hoofd opkomt).

Daniel werd me een huisgenoot van het soort waarop je gesteld raakt en waarmee je zo af en toe eens samen eet. Gesprekken aan de keukentafel. Niet al haar wederwaardigheden waren even interessant maar ik vond het wel leuk om ze te vernemen. Want de door de Paul of die recensent aangejaagde impasse bleek van tijdelijke aard: van een modderig of vermoeiend middenstuk heb ik weinig last gehad; ik ben blijven lezen en had het boek op een week tijd uit. Wat voor een bespreker misschien aan de lange kant is maar deze bespreker heeft meer te doen dan lezen alleen (uit het raam kijken bijvoorbeeld, of de gaten in het plafond tellen, of wachten op de dingen die komen gaan). Doorgaans verdwijnen boeken met een omvang als deze bij mij weer op de stapel – voor even of voorgoed – om plaats te maken voor andere boeken, van weeral een andere stapel. Maar dit “detectiveboek” hield me gezeteld. En geboeid. De lezer krijgt niet weinig over zich uitgestrooid. Een heel leven, als gezegd. Maar de “Wat als?”-vraag ligt steeds op de loer. Wat als we dit, wat als we dat. Had Daniel dan nog geleefd? Wat als? is een welbekend spel dat elkendeen weleens speelt. Wat als ik een andere studie was gaan doen, wat als ik die wereldreis had gemaakt, wat als ik betere gesprekken had gevoerd met mijn ouders, wat als ik ja had gezegd toen ik nee zei, wat als links was gegaan toen ik rechts ging, wat als ik vijf minuten later van kantoor was gegaan. Maar het Wat als?-spel is niet vrijblijvend; onder de oppervlakte liggen wezenlijke vragen over dat wat wij bij gebrek aan een beter woord “leven” noemen. Zou ons leven werkelijk anders zijn geweest als we andere keuzes hadden gemaakt? Bestaat vrije wil? Worden we bepaald door omstandigheden buiten onze controle om: biologie, opvoeding, capaciteiten, intelligentie. Is alles een reeks toevalligheden, of is ingrijpen tot op zekere hoogte mogelijk? Moeten we besluiten tot een deterministisch mensbeeld? Met de vraag of Daniel had kunnen blijven leven, werpt Bervoets veel meer, en veel algemenere, vragen op en dat maakt dat het detectiveboek evengoed als filosofisch werk kan worden gelezen.

En meer nog. Want Bervoets legt de loep ook elders. Kijkt met een kritisch oog naar kwakzalvers en anti-kwakzalverij-organisaties. Naar artsen. Naar de medische tuchtraad. Naar de opkomst van sociale media en de hetzes die zij kunnen veroorzaken. Daarbij gaat de schrijfster niet over één nacht ijs, ze confronteert de lezer keer na keer met de veelkantigheden van fenomenen. Want net als je denkt dat het goed is dat er mensen zijn die kwakzalvers aanpakken (ik was in de jaren 00 zelf een fervent anti-kwakzalver en las veel boeken en tijdschriften over dit thema), laat ze zien dat “kwakzalvers” niet perse gewetenloze oplichters zijn die er alleen maar op uit zijn mensen op hun kwetsbaarste momenten met goedkope rommel een poot uit te drajen. Er bestaan ook goede bedoelingen. Eén vrouw laat ze zeggen: “Placebo-werking is ook een werking”, en verdorie, dat had ik een paar weken geleden nog tegen mijn dochter gezegd toen ze toch heil ondervond van een door mij bekritiseerde neusspray. Er zit koren tussen het kaf, en dingen kunnen werken ondanks dat de wetenschap het tegenspreekt. Wetenschap zelf is trouwen niet onaantastbaar. En later, als je als lezer meer en meer overtuigd raakt van het nut, nee de volstrekte noodzaak van de medische tuchtraad, voor het gerecht al die sukkelende klote-artsen!, vind je in het boek steeds weer een oprecht goede arts die zijn werk bijna niet meer kan doen door alle protocollen; de verlammende angst om aangeklaagd te worden gaat een normaal functioneren in de weg zitten.

Dit zijn waardevolle dingen om over na te denken; dat de lezer aan het denken wordt gezet is sowieso al een goed teken. Goed, misschien had het iets minder gekund. Er komt een bonte stoet aan patiënten en kwalen voorbij in dit boek, met allen die voor hulp naar Daniel toe komen. Van een casusje of wat minder was Leer me alles wat je weet zeker niet slechter geworden. Het boek bevat naar mijn smaak ook iets teveel sexscenes; na Ipso facto, het boek waarmee Iegor Gran op meesterlijke wijze al die obligate sex in moderne romans persifleerde (verplichte kost voor iedereen met twee ogen in zijn kop) (één oog mag ook), doet voor mij iedere sexscene een beetje potsierlijk aan en bovendien voegt het zo zelden veel toe aan de loop van het verhaal (net daarom dat die sex bij Gran ook altijd zo totaal willekeurig, ongepast en bizar was). Ook zijn de metaforen bij Bervoets niet allemaal even trefzeker; de stijl had hier en daar een snufje minder wijdlopig mogen zijn. Maar dat zijn spijkers op laag water en voor Leer me alles wat je weet gaat geen zee te hoog. Of je deze hoge zeeën bevaren wil, ligt aan wat voor soort lezer je bent. Ik raad dit boek niet aan voor hypocriete lezers; ik bedoel die vervelende neppers die graag meer zouden willen lezen maar “er geen tijd voor hebben” (het moje aan lezen is juist dat je het overal kunt doen: in de trein in de bus op de plee in bad of gewoon bij jou thuis op de bank – dan laat je dat stomme Netnix eens keer een avondje uit!) en daarom alleen maar op vakantie lezen. Als je maar twee of drie boeken per jaar leest, moet Leer me alles wat je weet daar misschien niet één van zijn. Maar als je toch al tientallen boeken per jaar verstouwt zie ik geen enkele reden om dit boek links te laten liggen. En je kunt er, in tegenstelling tot wat sommigen suggereren, denk ik ook goed weken over doen. Lees andere boeken tussendoor. Keer daarna terug naar Daniel. Keer altijd weer terug naar Daniel. Ik was blij Daniel te leren kennen. Ik was blij na te denken over alle dingen waar Bervoets me over liet denken. Ik was blij Leer me alles wat je weet gelezen te hebben.

Hanna Bervoets Leer me alles wat je weet

Leer me alles wat je weet

  • Auteur: Hanna Bervoets (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 28 november 2023
  • Omvang: 600 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 27,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Hanna Bervoets

Dit boek gaat over Danielle – ‘Daniel’ – de Koster. Heldin volgens velen, knettergek volgens sommigen; Daniel leidt een bewogen leven. Na een aantal vormende omzwervingen vindt ze haar bestemming: ze gaat patiënten bijstaan, ‘kenniszoekers’ die nog geen medische diagnose hebben. Als een ridder in blinkend harnas zal ze haar zwaard ophouden voor hen die haar hulp nodig hebben. Zij, Daniel, zal onbaatzuchtig het goede doen. Maar hoe onbaatzuchtig is ze werkelijk? En hoe weet je wat het goede is? Wanneer Daniels reputatie verslechtert, voelt ze zich in het nauw gedreven.

En nu is Daniel dood. Jodie, haar grote liefde, wil weten waarom en gaat te rade bij de mensen die haar het beste kenden. Bij Sjoerd, met wie Daniel in de jaren negentig voor de hiv-vereniging werkte. Bij Daniels ex Barbara, die altijd een bepalende rol in haar leven bleef spelen. Voor hen was Daniel een getroebleerde vriend en complexe geliefde, die nooit echt heeft leren omgaan met haar eigen gemankeerde lichaam. Zo reconstrueert Jodie Daniels levensverhaal. Een modern heldenepos.

Leer me alles wat je weet is een diep romantische liefdesgeschiedenis, een familieroman zonder bloedverwanten en het verhaal van een tijdperk.

Bijpassende boeken en informatie

Federico Falco – De vlaktes

Federico Falco De vlaktes recensie en informatie over de inhoud van de Argentijnse roman. Op 27 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Los llanos van de uit Argentinië afkomstige schrijver Federico Falco.

Federico Falco De vlaktes recensie van Tim Donker

Slechts een man en zijn gedachten – kun je daar een meer dan tweehonderd pagina’s tellend boek mee vullen? Ja, zeg ik. Ja. Dat kan. Een man en zijn gedachten in een boerderijtje op de Argentijnse pampa; meer heeft Federico Falco niet nodig om een prachtvolle, broeierig-lome en hoogst intrigerende roman te schrijven.

De hoofdpersoon van De vlaktes woonde een tijd lang in Buenas Aires met Ciro, met afstand de liefde van zijn leven. Maar de relatie liep spaak, zoals relaties plegen te doen (zegt iemand, zegt Ciro: “we groeiden samen, we vergisten ons samen, we liepen samen in alle vallen, we zagen elkaar van onze donkerste kanten. Het is moeilijk te accepteren dat iemand je zo goed kent.”; en ik ken dat wel, dat onheimelijke gevoel, na jaren en jaren, bij de ander, omdat zij je ook zag op je zwakst, je stomst, je zieligst, je domst, je lelijkst, en dat je weet dat dat allemaal daar is, in haar hoofd, en dat dat nooit meer weg gaat, en hoe dat na een aanvankelijke meerwaarde steeds meer een struikelblok lijkt te worden – dat je voor haar nooit meer fris en nieuw en ongekend zult zijn) en “Fede”, zoals Ciro de “ik” van De vlaktes pleegde te noemen (dat zou maar zo voor “Federico” kunnen staan, nietwaar?) trekt zich terug in een piepklein dorpje op het platteland. Daar leeft hij, daar verbouwt hij kruiden en groenten, daar maakt hij gerechten van wat hij verbouwt. Daar denkt hij na over taal, boeken, zaaien, oogsten, seizoenen. Daar mijmert hij over zijn kindertijd en het loozjeren, toen, bij zijn oma; over hoe zijn uitkomen voor zijn homoseksualiteit destijds zo slecht viel bij zijn ouders; over zijn relatie met Ciro en hoe die inmiddels naar de wuppe is.

Daar vloeit de tijd trager. Daar rijgen de dagen zich aaneen.

Daar stelt hij zich vragen. Kinderlijke vragen soms. “Waarom worden mensen verliefd?”, vraagt hij zich ergens af. Waarom wel op de ene en niet op de andere terwijl die misschien beschikt over alle kenmerken die je normaliter aantrekkelijk vindt? Tsja, Fede. Je kunt je evengoed afvragen waarom je het ene liedje bloedmooi vindt terwijl het andere liedje langs je kouwe kleren naar beneden glijdt zelfs al lijken ze in stijl, instrumentarium en stemgeluid van de zanger sterk op elkaar. Fede (en Falco?) lijkt te willen suggereren dat er een speciale Ene moet zijn; iemand met een Onbenoembaar Iets dat voorbij gaat aan alle uiterlijke en innerlijke kenmerken; een Ware waar er misschien maar één van is. Ik vrees echter dat het in werkelijkheid een stuk banaler is dan dat en dat de Omstandigheden een flink woordje meespreken. Precies zoals die plaat die je diep in je hart raakte op een herfstige ochtend toen je alleen was, en koffie dronk, en je af en toe van je boek op en door de beregende ruiten naar buiten keek, je “ineens” niet veel meer doet op namiddag in de zomer als je na een veel te drukke dag staat te koken en je kinderen onophoudelijk van buiten naar binnen blijven rennen met die eeuwige vraag “wanneer het eten nu eindelijk eens klaar is”, kan het wel of niet ontluiken van liefde te maken hebben met zoiets futiels als hoe het licht op een dag viel op haar gezicht, een terloops geplaatste opmerking, je stemming of iets wat een dag eerder gebeurde en feitelijk volledig losstaat van deze persoon zodat je je ineens in vuur en vlam voelt voor iemand van wie je dat nooit verwacht had terwijl je bij een mogelijke Ene “toevallig” net alle kansen miste, want de gemorste koffie op je broek had je sacherijnig gemaakt zodat je de blik in haar ogen niet zag, iemand zeurde aan je kop over iets onzinnigs zodat je de opmerking die je geweldig had gevonden net niet hoorde en die bloedmoje jurk droeg ze uitgerekend op de dag dat jij je dood had gemeld (zegt iemand, zegt Chip Taylor: i used up all my sickdays, so i just called in dead). “Mysterieuzer” dan dat wordt de liefde misschien wel nooit.

Maar zie: daar heeft hij je. Daar heeft Falco je bij de hand. Je loopt met hem mee, je kijkt met hem mee, je denkt met hem mee. Hulde aan Michail Bachtin en zijn nog immer werkzame konsept van “dialogiciteit”. De vlaktes loopt onophoudelijk in me over, en ik loop onophoudelijk over in De vlaktes. Niet vaak was het verbond tussen literatuur en lezer zo innig.

In een wonderschone, door veel wit omgeven, poëtische taal, die nu eens aan een Poel van Claire-Louise Bennett doet denken; vanwege de vele citaten ook geregeld Dave Markson in herinnering brengt maar evenzovaak onherleidbaar is tot alles wat je eerder las, houdt Falco de lezer tot het eind toe geboeid. Ook bij zaken die de lezer doorgaans minder boeien. Of deze lezer toch: de wanhoop als de moestuin dreigt te mislukken, de ongegeneerd lange passages over de gewassen die wel of juist minder goed opkomen en wat “Fede” er zoal mee bereiden kan; kleinstwijlen was ik terug in Horssen, op de tot woning omgebouwde boerderij van mijn diepbetreurde nicht Anne (ook zij nu dood): hoe we daar stonden, haar enthousiasme over alles wat zij daar verbouwde me aanvankelijk nog wel vertederde maar na verloop van tijd wier ik toch meer en meer steelse blikken over haar schouder naar de lange rijen gewassen achter haar en dan vroeg ik me af Gaat ze echt overal halt houden gaat ze overal takjes afbreken en die onder mijn neus steken gaat ze steeds opnieuw vertellen waarin het allemaal het beste tot zijn recht komt? Maar Falco, weer, heeft me. Ik loop ik zie ik ruik. Door de vele landschapsbeschrijvingen -iets dat me bij veel andere boeken juist enorm op de zenuwen werkt- ben ik helemaal daar, in een omgeving die niet erger kon verschillen van de mijne. Hoe aangrijpend een boek kan zijn waarin bijna niks gebeurd, is bijna verbijsterend en Falco speelt het klaar.

De vlaktes, weer een fantastiese loot aan de nog altijd intrigerende Koppernik-boom, is een boek om in ondergedompeld te raken; er bijna in te verzuipen. Het doet je je gevoel voor tijd verliezen -dit is een boek dat vertraagt; je drinkt het op kamertemperatuur- en ook je gevoel voor plaats. Delen ervan zullen nog lang aan je blijven kleven. Een boek dat je eerder ervaart dan dat je het leest – precies, dus, wat literatuur moet zijn.

Federico Falko De vlaktes

De vlaktes

  • Auteur: Federico Falco (Argentinië)
  • Soort boek: Argentijnse roman
  • Origineel: Los llanos (2020)
  • Nederlandse vertaling: Eugenie Schoolderman
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 27 november 2023
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Federico Falco

In zelfgekozen eenzaamheid en omgeven door de barre kale vlakte van de Argentijnse pampa probeert de schrijvende hoofdpersoon uit De velden, op de vlucht voor zichzelf en gebroken door de stukgelopen relatie met Ciro, troost te vinden in het aanleggen van een tuin. Het dorre landschap en de herinneringen aan de verloren liefde laten zich echter maar moeilijk beteugelen.

De velden is een intense roman over de moeilijkheid om je staande te houden in een maatschappij waarin de liefde tussen mannen allerminst vanzelfsprekend is en over het vinden van schoonheid door – ondanks alle barre omstandigheden – de wereld langzaam naar eigen inzicht vorm te geven.

Bijpassende boeken en informatie

Craig Strete – De vloek van de familie Darkland

Craig Strete De vloek van de familie Darkland. Op 21 november 2023 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de laatste roman van de Indiaans-Amerikaanse schrijver Craig Strete. Hier lees je informatie over de uitgave en de inhoud van de roman. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van De vloek van de familie Darkland van Craig Strete.

Informatie over Craig Strete

Craig Strete is geboren op 6 mei 1950 en is van Cherokee afstamming. Hij studeerde aan de Wayne State University en de University of California in Irvine. Terwijl hij werkte in de film- en televisie industrie begon hij al begin jaren met het schrijver van Amerikaans-Indiaanse romans en sciencefiction boeken. Bij uitgeverij In de Knipscheer is in de afgelopen decennia een aantal van zijn boeken in Nederlandse vertaling uitgegeven.

Over zijn laatste roman The Angry Dead, in het Nederlands vertaal met De vloek van de familie Darkland kun je hier uitgebreide informatie lezen.

Craig Strete De vloek van de familie Darkland recensie van Tim Donker

Soms ben je ineens weer zeventien. Of achttien. Naja, ik kan geen jaar ouder geweest zijn dan negentien toen ik daar liep. Het was in Eindhoven, dat weet ik nog, en daar heb ik niet langer dan vier jaar gewoond. Meer bepaald: het was in de Bijenkorf van Eindhoven dat ik de huizenhoge boekenstapels verramsjt zag (zegt iemand zegt wie zegt Jezetha van Zanareth tot Hoefbeek: de ramsj is te vaak het ongewenste kind van overproductie en middelmaat). Naja, met dat huizenhoog zal het wel mee hebben gevallen inderdaad, maar ik hoop dat u mij een hyperbool of twee toestaat (zo niet stop dan nu maar met lezen). De schrijver: Craig Strete. De titels waar de Bijenkorf klaarblijkelijk zo hoognodig van af moest: Als al het andere faalt en Doodsriten. Het jaar? Negentig of éénennegentig zou ik zeggen, geef of neem twee jaar. Ik weet niet waarom ik de boeken oppakte. Dat het goedkoper was dan boeken doorgaans zijn, zal hebben meegespeeld. Ik was een boekenwurm ofnee ik wilde een boekenwurm zijn maar ik had de richting waarin ik te wurmen had nog niet gevonden. En ik was scholier. Te lui voor een bijbaan. Geld voor boeken had ik zelden, hoe ging ik in godsnaam ooit de bibliotheek die ik ambieerde te hebben opbouwen? Wel, een voordelig geprijsd boek trok in die dagen altoos mijn aandacht, ik zal niet liegen. En ik weet ook waarom ik beide boeken kocht. Dat was omdat Als al het andere faalt voluit Als al het andere faalt kunnen we de zweep leggen over de ogen van het paard en hem laten huilen en slapen heette. Dat vond ik een geniale titel voor een boek. Maar ik denk dat ik dat pas zag toen ik het boek had opgepakt en doorbladerde; het lijkt me niet waarschijnlijk dat die titel zó op het omslag stond (ik kan het niet meer nagaan; ik kan de drie -ja drie maar dat komt zo nog- boeken die ik van Craig Strete moet hebben nergens meer vinden, misschien zitten ze nog in ergens een onuitgepakte verhuisdoos doch vrezen doe ik ook dat ze abusievelijk terecht gekomen zijn tussen de krat met boeken die ik vlak voor mijn verhuis naar de kringloop gebracht heb). Waarom ik het boek oppakte, behalve de aantrekkelijke prijs, kan ik niet meer nagaan. Maar kopen deed ik het, en gelezen heb ik Als al het andere faalt ook (Doodsriten volgens mij niet). Ik vond het wat gezocht “exotisch”, Strete koketteerde me iets teveel met zijn Indiaanse wortels: sjamanisme, transgressie, bovennatuurlijke ervaringen; alles wat ik bij Castaneda eerder had gelezen (en toen ook al lichtelijk saai had gevonden); maar Strete leek zijn tong in zijn wang te houden. Genoeg, in ieder geval om, later & zeer tweedehands, Twee spionnen in het huis van de liefde in aanschaf te doen. Dat ging over Jim Morrison, en al vond ik die Doors-film een enorm zeikerige, veel te lang durende draak van een rolprent; de idee, dan en daar in die Slegte ogenblikkelijk postvattend, dat Strete de Indiaan was maar Morrison mee danste, was me te intrigerend om Twee spionnen in het huis van de liefde te laten liggen. Gelezen heb ik het echter nooit; daarvoor stonden de titel en de Doors-connectie me bij nader inzien toch te zeer tegen. Daarom ben ik, en blijf ik, altijd zeventien of achttien of negentien als het op Craig Strete aankomt.

Vijftig moest ik worden om weer eens nieuw werk van Strete in mijn vingers te krijgen. De vloek van de familie Darkland heet het, en het is, godbetere het, horror! Strete lijkt zich de laatste jaren wel vaker toe te leggen op zjanrûh-werkjes; De dronken detective uit 2016 was, met zo’n titel weinig verbazingwekkend, een hardgekookte detectiveroman. Waar de grenzen liggen tussen “zereneus” schrijven (zo daar bij zjanrûhs als deze überhaupt al sprake van kan zijn), en pastiche of zelfs regelrechte persiflage is moeilijk aan te geven. Ooit was ik horrorfanaat. Maar dat is lang geleden; daarvoor moet ik nog verder terug dan die eerder genoemde Eindhovense jaren – helemaal de jaren tochtig in! Maar zelfs als ik te rade ga bij de jongen die ik was, de vijftien-/zestienjarige horrorlezer en -vooral!- -kijker, kan ik moeilijk bepalen hoe ernstig het Strete hier is.

Het gegeven is platter dan plat. Maar is dat bij horror niet altijd zo? De stadse Sees Jane Elkhart gaat voor het eerst de zomer doorbrengen bij haar opa, de vader van haar vader. Deze “grootvader Elkhart” is een Indiaan en elke zomer te vinden in een oud, groot, naargeestig huis waar een vloek op zou rusten. Natuurlijk is de oude man te koppig om aan de vloek te geloven of zich erdoor weg te laten jagen; en natuurlijk is de vloek verantwoordelijk voor de vele enge dingen die gebeuren daar in dat huis. Natuurlijk is er een eng schilderij aan de muur met een inmiddels dood meisje. Natuurlijk spookt het dode meisje daar nog rond. Natuurlijk zijn er heel veel kamers, natuurlijk zijn sommige daarvan op slot. En natuurlijk gaat het mis, heel erg mis. Want natuurlijk zijn de doden boos.

(de orzjienele, engelstalige versie van dit boek was getiteld The Angry Dead; dat De boze doden geen klinkende titel is, daarin geef ik vertaler Irma van Dam volledig gelijk maar De vloek van de familie Darkland beklemtoond langs de andere kant wel de kazigheid van dit boek)

De opening komt al direkt uit Hollywood. Dit beeld hebben we al zo vaak gezien: het stadsmeisje krijgt een lift van een lompe plattelander en wordt ter plaatse zo goed als uit zijn auto gesmeten; ze pakt haar spullen bij elkaar en het nichtje dat voor het enge huis op haar staat te wachten ontvangt haar bepaald niet in alle hartelijkheid; alles ademt een vijandige, onheilspellende, dreigende sfeer. Maar natuurlijk worden de twee hartsvriendinnen, even later in de film p’don ik bedoel natuurlijk het boek.

En natuurlijk is er een onbenaderbare en onaardige maar stiekem ook best een beetje aantrekkelijke jongen; natuurlijk is er een dood meisje in het meer dat Sees Jane naar beneden probeert te trekken; natuurlijk speelt een Indiaanse begraafplaats een rol; natuurlijk speelt zich alles af in een klein van de buitenwereld afgesneden dorpje; natuurlijk is er een storm; natuurlijk zijn de telefoonlijnen dood; natuurlijk is er een uit het niets opduikende ouwe gek in een rolstoel die scheldend en waanzinnig lachend de huiveringwekkende voorgeschiedenis van het huis uit de doeken gaat doen; natuurlijk moeten ze met een roeibootje dat enge meer op; natuurlijk is er een avond dat ze uitgaan en lol hebben met elkaar en alle vervelende gebeurtenissen even kunnen vergeten (je hoort het zoetig muzakje al bijna uit het boek opklinken) (maar ik had André Boucourechlieu) (god wat heb ik het intussen wel gehad met konkrete muziek), natuurlijk moet je niet in slaap vallen want dan worden je nachtmerries werkelijkheid; natuurlijk gaat de temperatuur tot onder nul als de entiteiten zich melden: de verwijzingen naar films als The exorcist, Nightmare on Elm Street en Friday the thirteenth liggen voor het oprapen (een van de personages heet zelfs Jason!). Een enkele maal verlaat Strete de ijselijke horror om uit te komen bij een Evil dead-achtige, naar slapstick neigende lappenpoppenhumor. Zo is er een scene dat het-meisje-op-het-schilderij tot leven komt maar dan als schilderij, dus met lijst en al! Dit soort passages zijn echter toch te spaarzaam om De vloek van de familie Darkland als echte horror-parodie te kunnen lezen; daarvoor mist het boek ook een zekere scherpte.

Zodat de vraag voor wie dit eigenlijk geschreven is, me bezig blijft houden. Voor een liefhebber van “respektabele” literatuur, mist dit boek zeker enige diepgang (te afgezaagd, te voorspelbaar, te dik aangezet); de sterfhard horroradept echter heeft dit alles al duizend keer gelezen en gezien (maar allicht is dat voor de sterfhard horroradept nu net de grote aantrekkingskracht van het zjanrûh: dat je altijd precies datgene krijgt dat je verwacht had te krijgen) en zal de met een beetje goede wil als parodiërend aan te merken stukken misschien juist weer belachelijk vinden. Het kan zijn dat boeken als De vloek van de familie Darkland en De dronken detective voor Strete slechts vingeroefeningen zijn; eens zien in welke stijlen hij zich zoal bekwamen kan (als pure spielerei kan ik het dan wel weer waarderen).

Wie een onderhoudend, spannend, bij vlagen grappig boek zoekt dat gedurende een middellange treinreis gemakkelijk uit te lezen is, doet aan De vloek van de familie Darkland voorwaar geen slechte keus. Ik kan niet zeggen dat ik het met tegenzin gelezen heb. Onderhouden heeft het me; beklijven zal het niet. Het boek gaat open, het houdt me bezig, het boek gaat het dicht en het houdt me niet langer bezig. Maar ja. Meer dan treinlang vermaak hoeft een boek ook niet altijd te zijn.

Craig Strete De vloek van de familie Darkland

De vloek van de familie Darkland

  • Schrijver: Craig Strete (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaans-Indiaanse roman, spookroman
  • Origineel: The Angry Dead (2018)
  • Nederlandse vertaling: Irma van Dam
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 21 november 2023
  • Omvang: 236 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Craig Strete

De Amerikaans-indiaanse schrijver Craig Strete verrast zijn lezers voortdurend. Met zijn magisch-realistische (SF-) verhalen in o.a. Als al het andere faalt en Doodsriten (resp. bejubeld door Jorge Luis Borges en Salvador Dalí), met zijn realistische rock-’n-rollroman Twee spionnen in het huis van de liefde, met zijn bekroonde jeugdromans zoals Grootvaders reisdoel, met zijn avonturenroman De roep van stormbrenger, met zijn ‘Shakespeareaanse’ historische roman Het mes in de geest, met zijn (anti-)oorlogsroman Het spel van Kat en Adelaar, met zijn detectiveroman De dronken detective, maar ook met zijn poëzie (o.a. met Jim Morrrison) en toneelstukken. En bijna altijd speelt zijn indiaanse erfenis een rol in zijn literatuur, zo ook in De vloek van de familie Darkland. De tiener Sees Jane Elkhart is half indiaans, half blank. Zij woont met haar moeder in de grote stad. Haar vader, haar indiaanse deel, is overleden toen zij nog maar een klein kind was. Zij kan zich weinig van hem herinneren. Haar moeder heeft kortstondige relaties met vriendjes, die haar allemaal weer na verloop van tijd verlaten, en verwaarloost Sees Jane. Het vriendje dat ze deze zomer heeft, weet haar ervan te overtuigen Sees Jane de zomer door te laten brengen bij haar grootvader, de vader van haar vader, en haar nichtje. Sees Jane heeft hen nooit eerder ontmoet, haar moeder heeft dit al die jaren niet toegestaan. Grootvader Elkhart en nichtje Mary hebben een huis gehuurd aan een meer, bij de grond van de stam van haar vader. Het is een groot maar vervallen huis, en het is het enige huis aan deze kant van het meer. Aan de andere kant van het meer staan caravans, en bevindt zich een indiaanse winkel, waarboven de familievriend Jason Two Elks woont, die geregeld het meer over peddelt in zijn kano.

Sees Jane komt er al snel achter dat er iets niet deugt in het huis. Sommige kamers zitten op slot, en ze bespeurt een aanwezigheid. Een meisje op een schilderij lijkt tot leven te komen. Ze ontdekt dat er iets moet zijn gebeurd met de oude bewoners van het huis, een groot en gruwelijk geheim, dat er iets duisters heeft plaatsgevonden. Maar de grootvader, oud als hij is, is sterk en koppig – hij laat zich niet wegjagen.

De vloek van de familie Darkland is een klassiek spookverhaal. Als de doden niet tot rust komen, als de doden boos zijn, zijn de levenden in hun nabijheid niet veilig. Gaandeweg ontdekken de bewoners van het huis dat er iets moet zijn waarvoor zelfs de boze doden bang zijn. Een krachtmeting volgt. Zal de familievloek eindelijk kunnen worden doorbroken, of zal deze strijd op leven en dood tot de ondergang leiden?

Bijpassende boeken en informatie