Tag archieven: Tim Donker

Jan van Mersbergen – We moeten praten

Jan van Mersbergen We moeten praten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 16 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Jan van Mersbergen.

Jan van Mersbergen We moeten praten recensie en informatie

Een schrijver die je niet kent. En een zwaan. En wat moet je dan. Je denkt: iemand zei iets over hem, je weet niet meer wat precies, je weet nog wel dat het iets geringschattends was. Je pakt je telefoon, je stuurt bericht, je schrijft Wat zei jij ook alweer over die van Mersbergen zei je niet dat je hem nogal wisselend van kwaliteit vond? En je ruimt op, en je doet dingen, en je kijkt uit het raam. En later is er antwoord en het antwoord is Nee dat heb ik niet gezegd ik heb gezegd dat hij een wisselende aanpak had in een vorig boek speelde een paard de hoofdrol en dat vond ik erg goed. En je legt je telefoon weer weg en je denkt Dat is niet wat je zei die keer dat het druilde en grijs was en we daar in dat portiek stonden, ik weet niet meer wat je wel zei maar ik weet wel vrij zeker dat je dat niet hebt gezegd.

En je zit daar maar en drinkt koffie en iets aan die zwaan stoort je.

Iets aan die titel ook trouwens. Er zijn andere boeken van Van Mersbergen verschenen bij Cossee, en die hebben titels als De macht over het stuur en Een goede moeder en De laatste ontsnapping en het mislukt-Celineske Naar de overkant van de nacht, en dat zijn ook allemaal titels die niet overhouden. Je denkt aan iets wat Herman Brusselmans schreef over het belang van goede titels, je weet niet meer in welk boek dat schreef, je enthousiasme voor zijn schrijven was al tanende toen je het las, maar iets ervan lijkt waar te zijn, nu. Nu je zit met zwaan en onbekende schrijver en titel en koffie, goede koffie dat wel, je moet hem vaker zo zetten.

Maar allee. Cossee. Bij Cossee komt veel goeds uit en waarom dus niet aan dit boek begonnen in plaats van al die andere boeken die ook nog op de stapel liggen. Het is geen dik boek, je ziet veel witregels, het belooft een gemakkelijke lees te worden. Misschien kan de muziek iets harder, moje muziek dit, moet je vaker een draai geven.

En dit is wat het is.

Er is die jongen die Koen heet. Die zit in groep zeven en hij houdt een spreekbeurt. Dat is voor de hele klas aanleiding om er eens goed voor te gaan zitten want Koen staat bekend om zijn hardnekkig zwijgen. Koen is gaan zwijgen toen hij net kon praten, en slechts weinigen hebben hem ooit een woord horen zeggen. Koen is de pispaal, de klassenidioot, de mafkees, dit wordt lachen. En daar staat hij dan, zijn verhaal te doen. Zijn hele verhaal. Zijn spreekbeurt gaat over alles. Maar vooral over hemzelf.

En je leest dat en je bent nog maar een paar bladzijden ver in dit boek en je denkt O laat asjeblieft het hele boek die spreekbeurt zijn, laat de spreekbeurt asjeblieft het hele boek beslaan. Je weegt het boek op je hand, dun boekje, 159 bladzijden, op bladzijde 158 meen je nog in de gauwigheid “de juffrouw” te lezen, ah nog steeds iets schools dus, het zou kunnen.

Maar een paar bladzijden verder denk je al O laat asjeblieft niet die spreekbeurt dat hele boek lang door gaan. Want Koens verhaal is een zwaar verhaal. Hij stopte met praten toen hij nog heel klein was, een dreumes of een peuter, en zijn Griekse moeder uit heimwee terugging naar Griekenland, de vader en de zoon achter en aan elkaar over latend. Niet eens zo heel gek veel later vindt Koen zijn vader dood bij de wasmachine of verklap ik nu iets. En dan is er nog een opa die eigenlijk helemaal geen opa is – niet eens familie. Dat verhaal, die Koen, die klas – nee daar zeg ik zo nog wel over.

Laat je weer ik zijn dat is makkelijker vanaf hier.

Mijn stille smeekbede zag ik verhoord: We moeten praten vertelt Koens verhaal vanuit drie verschillende perspektieven. Koen, in de klas. De vader, zorgend, wassend, peinzend, aantekeningen makend in zijn kleine aantekeningenboekje. En “opa” die het verhaal doet tegen de conciërge van Koens school terwijl hij wacht toen Koen klaar is met zijn spreekbeurt.

De drie verschillende perspektieven zijn in essensie een goed idee. Een wisseling in ritme. Mogelijkheden tot andere inzichten. Aanvullende blikken. En Van Mersbergen beheerst dit goed. Zijn stijl is soepel en past zich aan elke spreker aan. Het deel waarin Koen de focalisator is, heeft iets dromerigs, is poëties, soms verwonderend, dan weer (iets te) wijs; hoewel het verhaal over hemzelf gaat, zijn er vele uitstapjes: naar mythologie, biologie, sterrenkunde; de zoekende blik van een intelligent kind dat wil weten, meer wil weten, naar bakens zoekt. Sommige van die bakens gaan vervelen: Californication – de lievelingsplaat van de vader – wordt me iets te vaak opgevoerd. Verre zij het van mij om enige liefde te koesteren voor het werk van Red Hot Chili Peppers, vroeger of nu, maar Californication lijkt mij zelfs dan nog de plaat waarmee het hele kleine beetje dat aan die band eventueel nog te waarderen zou zijn, definitief aan gruizelementen geslagen werd. En de manier waarop “opa” met zijn Brabantse achtergrond een hele zin kan inkoken tot één woord maar daarentegen juist weer “moeilijke” woorden oprekt zodat het een hele zin lijkt, begint me, na de zoveelste keer dat Koen het ter sprake brengt, een heel klein beetje op mijn zenuwen te werken. Maar dat is vaker zo met stokpaardjes.

Het stuk waarin de vader aan het woord is, is harder, illusielozer, soms ook een beetje huilerig. Maar goed, een man die in de steek gelaten is door zijn wondermoje Griekse vrouw en die misschien wel misschien niet genezen is van kanker (of verklap ik nu iets), mag hard en illusieloos en huilerig zijn. Dat hij ergens helemaal “crazy” van wordt vind ik wel vrij onvergeeflijk en ook dat terugkerende “Krankrijk” (reflecterende op een boek dat hij als lector of redacteur of hoe heet dat, alleszins iemand die voor een uitgeverij manuscripten lezen moet, onder handen heeft en waarin een man die kanker heeft niets over zijn ziekte zegt tegen zijn familie en vlucht naar Frankrijk) stoort me in hoge mate. Ik vond dit stuk het ergerlijkste van het hele boek. Dat het relaas van de vader abrupt midderzins afgebroken wordt is na wat we inmiddels via Koen over de vader aan de weet zijn gekomen hartverscheurend maar ook lichtelijke melodramaties.

Het stuk van de opa is feitelijk het schoonst. We hebben die man dankzij Koen leren kennen als een uiterst sympathieke, bedachtzame en totaal unieke man en zo blijkt hij ook te zijn. De denkpauzes in zijn verhaal zijn hoor- en voelbaar. De zomtijds wat bizarre wendingen die het verhaal met zijn woorden neemt hadden voor mij niet gehoeven, maar misschien waren die nodig om de gaten dicht te timmeren, ik weet het niet. Aan het einde hebben de conciërge en de juffrouw (die juffrouw die ik eerder al op bladzijde 158 had zien staan) het over protocol z. Ik heb geen idee wat protocol z is. Ik vermoed dat geen enkele lezer een idee heeft wat protocol z is, misschien weet zelfs Jan van Mersbergen het niet tot in detail. Maar wat wel duidelijk is, is dat “de instanties” (de systemen, systemen) zich nu met Koen en “opa” moejen gaan en als de instanties zich moejen gaan, brengt dat zelden iets verkwikkelijks. De status quo van Koen zal tot een eind geraken en naar de rest is het raden (en dat maakt die conciërge meteen een lul, wat hij eerst niet leek te zijn).

En daar, precies daar, ofnee niet precies daar maar ondere andere daar, zit mijn moeilijkheid met We moeten praten. Met een open einde dat zo wijdopen ligt dat het niet anders kan of iemand heeft dat opgedacht.

Dit is een meestentijds bloedmooi geschreven, verdrietig, hartveroverend, ontroerend, begeesterend boek. Maar Jan van Mersbergen heeft het willen vormgeven. Alsof de woorden er het eerst waren, en later de ideeën. En met de ideeën heb ik moeite.

Allereerst die spreekbeurt. Waarom eigenlijk een spreekbeurt? Ja, we zitten met een jongen die na het vertrek van zijn moeder heeft besloten om nooit meer te spreken; dat zwijgen moet doorbroken worden en daar is iets voor nodig. Dat snap ik. Maar toch. Zie. Koen. Zwijger, pispaal, buitenbeentje, mikpunt. Die dan ineens spreken gaat, heel zijn verhaal vertelt, urenlang, en ook nog doceert over ingewikkelde materie. Dat is – ongeloofwaardig? Nee niet ongeloofwaardig ik maal niet om geloofwaardigheid steek de kachel aan met je geloofwaardigheid man. Maar als die Koen nooit gesproken heeft en bij zijn allereerste keer voor de klas staand de zelfverzekerdheid heeft om zijn klasgenoten niet alleen zijn hele bizarre levensverhaal op te dissen maar ook nog es hen hier en daar flink de les te spellen – dan maakt dat die Koen een beetje eng. Een beetje psychopaties eigenlijk. En ik wil in Koen geen psychopaat zien. Ik wil in Koen de getroebleerde maar niettemin aimabele jongen zien die hij feitelijk is.

En die driedeling in perspektief. Driedelig wordt het zwijgen doorbroken: driedelig is het spreken. Maar het zwijgen was ook al driedelig, niet? De telefoon zweeg toen de Griekse moeder belde; de vader zweeg over zijn ziekte en Koen zweeg al vele jaren. Een driedelig zwijgen gevolgd door een driedelig spreken, ja, dat is me te synchroon. Te symetries. Te bedacht.

Misschien is er toch iets aan geloofwaardigheid dan? Wanneer wat leeft en ademt en bloedstroom heeft wordt onderworpen aan literaire ingrepen? Ik weet het niet. Dit had zo’n verpletterend boek kunnen zijn maar verpletterd ben ik niet. Ik baadde me in veel moois maar wist me ook geërgerd.

Dan toch: door de bedachtheid van de dingen?

Hum. Ja.

Jan van Mersbergen kan heel erg mooi schrijven. Soms slaat dat schrijver echter stuk op zijn ideeëndrang. De bedachtheid der dingen. Zoiets als een paard in de hoofdrol ja. Ook al zoiets bedachts. Minder paarden Jan, en meer schrijven.


Jan van Mersbergen We moeten praten recensie

We moeten praten

  • Auteur: Jan van Mersbergen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 16 november 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Jan van Mersbergen

Als de driejarige Koen met zijn vaders mobieltje speelt en het apparaat plotseling overgaat, strijkt hij onwillekeurig over het groene icoontje. De stem van zijn moeder klinkt. In de veronderstelling dat ze Koens vader aan de lijn heeft zegt ze: ‘We moeten praten.’ Iedereen die ooit een relatie heeft gehad weet: dit is niet goed. En inderdaad, ze staat al op het vliegveld en verhuist terug naar haar geboorteland. Koen en zijn vader blijven achter. Als dit is wat er van praten komt, denkt Koen, dan houd ik voortaan mijn mond.

Acht jaar later zit Koen in groep zeven en praat hij nog steeds zeer zelden. De spreekbeurten komen eraan. Wanneer het Koens beurt is, schuifelt hij naar het digiboard en klikt een afbeelding van De bedreigde zwaan van Jan Asselijn aan. ‘Dit zal jullie wellicht verrassen,’ zegt hij. ‘Verwacht geen verhaal over pony’s of vulkanen. Ik houd mijn spreekbeurt over… alles.’ Hij begint te vertellen over zijn moeder die zei dat ze moesten praten, over het getreiter van zijn klasgenootjes en zijn heimelijke wraak, over zijn vader die hem al die moeilijke woorden heeft geleerd, en over ‘opa’; de man van de moestuin om de hoek, die Koen als enige echt begrijpt.

We moeten praten is een korte maar hartverscheurende roman van Jan van Mersbergen. Een verhaal in de vorm van een spreekbeurt, met een onvergetelijke afloop.

Bijpassende boeken en informatie

Louise Glück – Marigold en Rose

Louise Glück Marigold en Rose recensie en informatie over de inhoud van het prozadebuut van de winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur in 2020. Op 18 juli 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van Marigold and Rose geschreven door de Amerikaanse dichter Louise Glück.

Louise Glück Marigold en Rose recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Marigold en Rose. Het boek is geschreven door Louise Glück. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur in 2020, Louise Glück.

Recensie van Tim Donker

Je zou maar de Nobelprijs voor de literatuur winnen.

(en weet je nog dat Dylan ‘m won)
(en iedereen was boos)
(of naja Willem was boos)
(waar zingt hij dan over, ik versta hem niet)
(zei hij)
(hij heeft die prijs gekregen voor zijn teksten niet voor zijn zangkwaliteiten)
(zei ik)
(en ik stond)
(en ik stond en dacht aan)
(en ik stond en ik dacht aan Welnetzogoedmarieke)

Je zou maar de Nobelprijs voor de literatuur winnen. Wat moet je nog doen, wat kan je nog schrijven, waarmee kun je afkomen dat Nobelprijswinnaarwaardig is, want iedereen gaat doen, iedereen gaat zeggen, iedereen gaan denken, want zo zijn ze wel, die iedereen. Misschien maar gewoon niks. Misschien maar gewoon een of ander artificieel nulpunt. Misschien maar gewoon een begin.

Glück vond een meervoudig nulpunt. Marigold en Rose is haar prozadebuut. En het beschrijft het eerste levensjaar van een tweeling. Dit is de nul waarheen een Nobelprijswinnaar moest kruipen om opnieuw te kunnen betoveren. Want dit is een klein, lief, sprookjesachtig boek geworden dat opmerkelijk genoeg nog poëtieser is dan haar poëzie.

De zusjes Marigold en Rose zijn opmerkelijke babies. Ze kijken, zien, merken op, denken. Ze hebben, vinden ze zelf, “een innerlijk leven”: “Marigold zat nog steeds te lezen. Natuurlijk zat ze niet te lezen. De tweelingzussen konden geen van beiden lezen, ze waren baby’s. Maar we hebben een innerlijk leven, dacht Rose.”

En:

“Marigold was bezig met het schrijven van een boek. Dat ze niet kon lezen vormde een belemmering. Niettemin nam het boek vorm aan in haar hoofd. De woorden zouden later volgen. In het boek kwamen mensen voor maar ook dieren. In alle boeken, vond Marigold, zouden dieren voor moeten komen. Mensen waren niet genoeg.”

Het menselijk tekort schuilt hem vaak in taal; wat mensen zeggen, dekt, zo zal de tweeling ondervinden, meer dan eens de lading niet:

“Als Moeder het over het huis had zei ze dat de tweeling niet in de benedenwoning paste. Misschien dacht ze aan Marigold en de trap. Maar ze pasten wel degelijk. Het was niet alsof het elastiek was geknapt of de klakkers niet meer dicht klakten. Er waren niet eens klakkers. Er waren alleen maar kamers en badkamers en bedden en wiegjes.”

Of:

“Opeens ging Oma naar de Hemel. Dat was niet hetzelfde als wanneer Vader naar zijn werk ging. Ten eerste, als je naar de Hemel ging, bleef je daar. Ten tweede was de Hemel, volgens moeder fantastisch. Het was een plek ver weg waar mensen van wie je hield naartoe gingen om gelukkig te zijn. Zelfs Rose vond dit twijfelachtig. De tweeling begon te begrijpen dat er een bepaald soort uitleg bestond die geschikt werd bevonden voor baby’s. Wat het verschil was met niet de waarheid vertellen was niet duidelijk. Maar je wist dat je zo’n uitleg had gekregen als Moeder zei: Op een dag zullen jullie het begrijpen, meisjes.”

En dan deze nog, mij als thuisblijfvader uit het hart gegrepen:

“Rond dezelfde tijd begon Moeder te praten over weer aan het werk gaan. Ze zei tegen Vader dat ze een bijdrage wilde leveren aan het huishouden. Als je het de tweeling had gevraagd (wat niemand deed) zouden ze gezegd hebben dat Moeder een bijdrage leverde door Moeder te zijn. Vader legde uit dat dit voor Moeder anders was omdat moeders niet betaald kregen en mensen die betaald kregen blijkbaar iets bijdroegen terwijl je aan mensen die niet betaald kregen helemaal niets had. Daar trapte de tweeling natuurlijk niet in.”

Feitelijk een soort vestzakessay over maatschappelijk nut en, ach laat ik hem dan toch maar gebruiken: kapitalisme – nut dat klaarblijkelijk alleen maar uitdrukbaar is in geld. Hoe ik met mijn zoon, mijn lieve moje wijze nu tienjarige zoon, laatst een gesprekje had over dat er misschien een tijd ging komen, als hij en zijn zus allebei op de middelbare school zaten, ik weer alle dagen zou gaan werken omdat ik dat voor hun geboorte ook had gedaan. En hoe hij zei, stellig, met iets van tranen in zijn stem, dat hij dat absoluut niet wilde, niet nu, niet over een paar jaar. En hoe het gesprek via loon en geld op bruikbaar zijn kwam en hoe ik, met dat gesprekje in het achterhoofd, kippenvel over gans mijn lijf kreeg bij lezing van deze hogergeciteerde regels.

Zo is dit moje boek rijk aan poëzie, dromerigheid, maatschappelijk kommentaar, (taal)filosofie en psychologische en sociologische schetsen. Daar zijn niet per se honderden en honderden bladzijden voor nodig – Glück kan het in minder dan zestig. Maar door de vertalersnoot komt de teller uiteindelijk op 62 pagina’s te staan, een kort exposé over het belang van namen. Er was namelijk overwogen de namen te vertalen in Madelief en Roos. “Maar een Madelief is immers geen eenjarige, maar een vaste plant.” schrijft vertaler Jeske van der Velden. “Een detail waar Marigold niet zomaar overheen zou kunnen stappen – zelfs als ze kon lopen.” En ik dacht aan die kollega, inmiddels ex-kollega, die ooit, in een grijzer verlezen, vertaler was geweest, en zich nog steeds heerlijk opwinden kon over vertaalfouten – voornamelijk vertaalfouten in de ondertiteling op televisie. Een vertaler moet van alles verstand hebben, was zijn dogma. Anders ontstaan er ergerlijke missers. Plantkunde voorkwam dat Marigold zou worden misverstaan als Madelief. Al had ik Madelief en Roos ook wel in mijn hart kunnen sluiten. De ex-kollega en voormalig vertaler had ook een naam. Die heette Willem.

(ja diezelfde Willem die de Nobelprijs van Dylan niet kon verkroppen)
(zoveel mensen ken ik nou)
(het komt altijd weer uit bij)
(het komt altijd weer uit bij wat dezelfde mensen zeggen)
(het komt altijd weer uit bij het licht)
(het licht dat viel)
(hoe het licht haar ogen raakte)
(hoe ze daar stond)
(hoe Welnetzogoedmarieke daar stond)
(en hoe ze dat zelf niet wist)


Louise Glück Marigold en Rose recensie

Marigold en Rose

  • Auteur: Louise Glück (Verenigde Staten)
  • Soort boek: proza
  • Origineel: Marigold and Rose (2022)
  • Nederlandse vertaling: Jeske van den Velden
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 18 juli 2023
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 17,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het prozadebuut van Louise Glück

Marigold en Rose is een wonderlijke kroniek over het eerste levensjaar van twee tweelingzusjes. Ze leren trapklimmen, bekijken elkaar als criminelen door de spijlen van hun bedjes, en beginnen te spreken. Zowel triest als grappig, en doordrongen van een gevoel van stoïcijnse verwondering beschrijft dit proza het grote mysterie van taal en tijd, van wat is, wat is geweest en wat zal komen, en het ontluiken van karakter in een wereld vóór de taal: de sprookjesachtige wereld van onze kindertijd.

Een sprookje en tegelijk een sage van meerdere generaties; een stuk voor twee handen dat ook een symfonie is; een gedicht, maar tevens een briljante autobiografie.

Bijpassende boeken en informatie

Paul Harding – Dit andere paradijs

Paul Harding Dit andere paradijs recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 21 september 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman This Other Eden van de Amerikaanse schrijver Paul Harding. Het boek staat op de shortlist van de Booker Prize 2023.

Paul Harding Dit andere paradijs recensie van Tim Donker

Kan de waardering van een boek afhankelijk zijn van kleuring? Hoe het licht valt, en dat de kleuren dan soms net anders lijken waardoor het boek mojer, of juist minder mooi wordt?

Stel je een eiland voor. Stel je een eiland voor, niet ver van de kust, en hoe iemand zich daar vestigt. En dat die iemand nakomelingen krijgt, en die nakomelingen weer nakomelingen, zodat het eiland reeds een goede eeuw bevolkt is. Stel je de mensen die er wonen voor. Eilandbewoners. Stel je De Honeys voor (direkte afstammelingen van die allereerste bewoner van het eiland), stel je de zussen Iris en Violet McDermott voor, stel je de Larks voor (die neef en nicht zouden zijn, of eigenlijk halfbroer en -zus, of eigenlijk volle broer en zus, wat hen niet belet heeft om vier zeer kleurrijke kinderen op de wereld te zetten: Millie, Camper, Duke en Rabbit), stel je Annie Parker voor of Zachary Hand to God Proverbs (die grotendeels in een holle boom woont waarin hij bijbeltaferelen graveert). Stel je voor hoe deze mensen leven. Eenvoudig, met wat ze aan de natuur kunnen ontlenen. In weer. In wind. In liefde voor en harmonie met elkaar. Iedere dag is maar de dag na de vorige dag. Ze kennen het verleden, zo vol van verwikkelingen en pijn. Ze kennen de seizoenen, ze kennen het licht, de wind, het water, de dieren, de planten. Ze kennen elkaar. En ze kennen Matthew Diamond.

Want iedere zomer onderhoudt schoolmeester Matthew Diamond een heuse zomerschool op dit eiland. En hoewel de bewoners eerder op natuurvolkeren gelijken dan op wat “wij” (wij) “beschaving” menen te mogen noemen, blijken de kinderen goed leerbaar te zijn; enkelen onder hen beschikken over een haast savanteske kennis, en Ethan Honey is een zeer begenadigd schilder / tekenaar. Dit gaat goed, tot Diamond iets over Apple Island en zijn bewoners laat vallen tegen één van de verkeerde personen. Hij is niet van kwade wil, die Diamond, en hij heeft echtwaar het allerbeste met de eilandbewoners voor maar het is vermoedelijk toch wel zijn schuld dat DE INSTANTIES zich op enig moment gaan moeien met Apple Island.

Waar DE INSTANTIES zich roeren, ontstaan ellende.

Als kind had ik een plaat van het Oinkbeest. Het was iets van Elly en Rikkert. Van toen ze nog hippies waren, en niet in de Heere. Er was een angstaanjagend stukje waarin het over De Sistemen gingen; nogal enge wezens – ik heb het voor het laatst als kind gehoord, ik vond het doodeng weet ik nog maar hoe het presies ging en wat het te beduiden wat weet ik niet meer goed – – De Sistemen waren ongetwijfeld systemen — systemen waren ongetwijfeld Het Systeem. Het Systeem dat inpast, uniformeert, schaaft, polijst, en bijsnijdt net zolang tot alle hoofden niet hoger dan het maaiveld zullen zijn. De instanties zijn daar de uitvoerenden van.

Er komen raadslieden naar Apple Island. Een chirurg. Een frenoloog. Een stagiair van het ziekenhuis. Een weduwe die een meerderheidsbelang heeft in het plaatselijke sufferdje en maandelijks ruimte vordert om haar bekrompen stukjes te kunnen plaatsen. Er worden schedels gemeten, en er worden vragen gesteld. Vragen die de eilandbewoners uiteraard niet kunnen beantwoorden. Hoe zouden zij weten dat William Howard Taft op dat moment president van Amerika was, of wat een telefoon is, of een stoommasjiene? Ze kennen de seizoenen, het licht, de wind, het water, de dieren, de planten. Telefoons en stoommasjienes kennen ze niet, en de president van Amerika is nog nooit op het eiland geweest. De onderzoeken die deze naam nauwelijks waardig zijn leiden tot konlusies die op voorhand reeds getrokken waren; het vooroordeel wordt bevestigd dat de bewoners van Apple Island “imbeciel of debiel” zijn; “paupers” wonend “in miserabele omstandigheden”; en “[z]e zijn allemaal bloedverwanten en veel of de meesten van hen zijn zowel klinisch idioot als lui.” Schandelijk natuurlijk, zoiets kan en mag niet bestaan zo vlak voor de kust, n kust waar uiteraard alleen maar nette mensen wonen, zoiets moet weggevaagd worden ja, en Apple Island wordt geëvacueerd.

De eerste die gaat is de jonge schilder Ethan Honey. Matthew Diamond, nog steeds met de allerbeste voornemens (maarja, de weg naar de hel &zo, enzoverder enzovuts), regelt voor hem een plek op de landgoed van de oude meneer Hale, waar Ethan zijn schilderkunst zou kunnen verfijnen, misschien zou Hale, die oud is, en erudiet is, en een grote bibliotheek heeft, en een jongmens wel helpen wil, daarin nog iets kunnen betekenen. Maar Ethan Honey en Bridget Carney, die op het landgoed van meneer Hale dienstmeisje is, en ook van huis is, want haar thuis is eveneens een eiland maar dan voor de kust van Ierland, herkennen iets in elkaar, hun jonkheid, of zoiets als een “eilandgen”, en ze vatten liefde op voor elkaar, en in liefde brengt Bridget soms de nacht door in het bed van Ethan, wat op een keer gezien wordt door de oude meneer Hale, die oordeelt dat zoiets niet kan, schandelijk is, niet mag bestaan, op moet houden, afgelopen, en zo wordt weeral zoveel moje liefde gedood.

Ergens in dit boek voert Paul Harding Darwin op, in een nogal sociaaldarwinistiese kontekst (was Darwin de eerste sociaaldarwinist dan?) (ik dacht altijd dat de evolutieleer een scheutje Nietzsche nodig had gehad om in dat licht onsmakelijk brouwsel uit te monden) en ik denk aan een sociaaldwarwinistiese lezing van Dit andere paradijs. Naja. Dat heet. De idee is dit. De idee is dat de soorten die zich het best hebben aangepast aan hun omgeving (veelal door slechts toevallige mutaties), de beste overlevingskansen hebben. Zo opgevat zijn de bewoners van Apple Island juist schoolvoorbeelden: weinigen leefden ooit méér in harmonie met hun omgeving dan juist deze mensen; Rabbit Lark valt zelfs bijna samen met Apple Island. Maar de simpelen van geest verkortten “aangepast” tot “sterk”, en krachtig genoeg om te overleven in steden die nooit slapen zijn de eilandbewoners natuurlijk niet; in die maatschappij zijn zij het soort mensen dat levenslang in tehuizen moet blijven (en dat allemaal van onze belastingsenten!). Waar beschaving woekert, en het woekert, helaas, overal zijn de bewoners van Apple Island gedoemd want tegen moderniteit zijn zij niet opgewassen. En er zullen niet weinigen zijn die menen dat wie “niet met zijn tijd mee kan gaan” geen bestaansrecht heeft, toch?

En ik dacht hum. En ik dacht ho. En ik dacht brr.

En dan dat andere paradijs, en die hele grote appel op het omslag, en dat Apple Island, en het paradijs dat eindigde daar waar kennis begon want Gode wou dat heel de mensheid levenslang zot bleef ofzo. En ik dacht ho. En ik dacht hum. En ik dacht brr.

(al was dat zeer waarschijnlijk geen appel mensen, niet daar en niet toen en niet in die streken, geen appel, waarom toch altijd weer die appel?)

(het was een andere vrucht)
(het was een sappiger vrucht)
(het was een smakelijker vrucht)

En toen dacht ik dat Paul Harding misschien gewoon maar iemand is die vind dat het allemaal ook wel reilen en zeilen kan met minder overheidsbemoeienis en alleen een mafkees zou het daarmee oneens zijn (zoals die mafkees uit de Adranstraat) (hoe heet hij) (die met zun busje) (ik bedoel die gast die meent dat “democratie” alleen maar “links” kan betekenen) (in kombinasie met “alles voor zoete koek slikken en verder kop omlaag houden”)(want als je binst de democratie tot de bevinding komt dat de democratie niet zo democraties meer is moet je ermee ophouden politiek te bedrijven, en niet langer willen iets aan de kaak te stellen) (zei hij) (zei de mafkees) (uit de Audranstraat) (en ik fietste weg, een beetje daas, want eerst mocht ik hem nog wel), of een illichist (als dat woord nog niet bestaat dan moet het van nu af aan gaan bestaan) met een scherp oog voor de ellende die DE INSTANTIES (noem het De Sistemen) (noem het Het Systeem) brengen kunnen.

En soms het licht dat valt, en hoe ik Dit andere paradijs in het ene licht net dat beetje schoner vind dan in het andere.

Of ook, hoe zonder licht.

(hoe bij vuur)/(en wie kan ik zeggen dat gebeld heeft?)

Want dat kan ook.

Een boek loszingen van alle filosofiese, politieke of religieuze interpretaties en dan alleen de woorden lezen. Gewoon alleen maar de woorden die er staan.

Dan is Dit andere paradijs gewoon een wondermooi boek over leven, familie, het hoofd boven water houden (soms zelfs letterlijk), loyaliteit, liefde. Een boek dat warmen kan, en troosten, en genezen. In dat prachtig twede deel lees ik over een zomer die misschien op zijn einde loopt, en daar zitten ze, Bridget en Ethan, en Ethan schildert, en samen drinken ze citroenlimonade; en zó mooi schrijft Harding over deze tijd, een andere tijd, een rustigere tijd, een tijd met meer ruimte voor verstilling misschien, het licht nam meer tijd om haast tastbaar te vallen, dat ik het voel, dat ik er ben, bij die rust, bij die herkenning, bij die liefde, en bij mij is het zo’n zielloze zondagochtend waarin ik eigenlijk geen zin heb, met blote voeten en met hoofdpijn zit ik daar en lees ik, en dan gaat het beter, langzaamaan trekt mijn hoofdpijn weg en komt de ziel in de dag. Dat het daar bij Ethan en Bridget helaas der helazen ook naar de verdommenis moet gaan, valt me tegen van die oude meneer Hale die me eerst nog zo innemend leek en dat het 1913 is, is geen exkuus. Dat het 1913 is, is een goed exkuus om geen internet te hebben of nog nooit van rockmuziek te hebben gehoord maar niet om een harteloze, kleingeestige klojo te zijn, met altijd weer dat afkeuren, altijd weer die wenkbrauwen die fronsen, altijd weer alles maar niet goed vinden.

Paul Harding. Ik kende hem niet maar zijn schrijven is grenzeloos. Tilde me op, genas me, maar brak me evenzeer (de evacuatiescene is hartverscheurend). En ook bracht zijn schrijven me in vervoering. Het mooiste stukje vond ik misschien wel dit kleine stukje: “Wou dat krijt smaakt als witte biscuitjes als ik witte stokjes afbijt of droevige man witte stokjes op zwarte muur tikt en witte beestjes maakt en wit krijt tikt als een wit tikbeestje in een tikwit bos. Honing is bitter voor de bozen, zuur zoet.” – aan het woord is hier, zo vermoed ik, Rabbit Lark over haar ervaringen in de zomerschool van Matthew Diamond. Het deed me kleinstwijle wensen dat Harding gans het boek zo geschreven had (en waarom niet u kent A Girl is a Half-formed Thing van Eimear McBride toch wel?) maar kleinstwijlen zijn klein en later (wat veel langer is) dacht ik dat het goed was zo, zoals het geschreven is, dit hier Dit andere paradijs. Dat het niet beter geschreven had kunnen zijn.


Paul Harding Dit andere paradijs recensie

Dit andere paradijs

  • Auteur: Paul Harding (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: This Other Eden (2023)
  • Nederlandse vertaling: Jan Fastenau
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 21 september 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 – € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Shortlist Booker Prize 2023

Flaptekst van de nieuwe roman van Paul Harding

Dit andere paradijs vertelt het op ware gebeurtenissen gebaseerde verhaal van een eiland waar generaties verschoppelingen hun thuis hebben gebouwd, beginnend bij Benjamin Honey, geboren als tot slaaf gemaakte, en zijn Ierse vrouw Patience. Ruim een eeuw later wonen hun nazaten nog steeds op Apple Island, samen met een zeer diverse groep buren. Ze zijn arm en lijden vaak honger, maar zijn gevrijwaard van de discriminatie en segregatie die op het vasteland aan de orde van de dag zijn. Tot de idealistische schoolmeester Matthew Diamond de aandacht van de autoriteiten vestigt op de in zijn ogen erbarmelijke omstandigheden, met de gedwongen evacuatie van het eiland tot gevolg. De bewoners gaan onverschrokken op zoek naar een nieuw paradijs.

Bijpassende boeken en informatie

Émilienne Malfatto – De kolonel slaapt niet

Émilienne Malfatto De kolonel slaapt niet recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 1 september 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van de debuutroman Le colonel ne dort pas van de uit Frankrijk afkomstige oorlogsverslaggever en schrijfster Émilienne Malfatto.

Émilienne Malfatto De kolonel slaapt niet recensie van Tim Donker

En dan een dag, zomaar een dag, de dag na de vorige dag, in de keuken met zon, een stralende dag, misschien één van de laatste stralende dagen van het jaar bedenk ik me, als ik koffie zet, als koffiegeur door het huis gaat, op de ochtend van een dag, van zomaar een dag, van de dag na de vorige dag, van misschien de laatste stralende dag van het jaar, zo’n soort dag, zo’n soort dag met koffie en muziek, wat was het die dag, het kon the fun years zijn geweest of forndom of her name is calla misschien of misschien was het wel immune of hrsta of een eenvoudige blues of jazz kon ook op die dag, met koffie en zon, de laatste stralende dag van het jaar misschien, zomaar dat soort ochtend waarop alles goed is, en geheel momenteelderlijk voel ik zelfs geen verschil tussen mijn linker- en mijn rechterarm, die dag. Alles kan wel even later, alles kan wel even uitgesteld, want eerst nog is er koffie. En een boek. Ik ben toe aan een nieuwe van de stapel; het vorige is inmiddels ter rechterzijde gelegd. Niet omdat het slecht was maar omdat ik er, voor even, genoeg van had. De linkerstapel is een volkomen willekeurige stapel, het zijn de boeken die mij overhandigd zijn, ik leg die gewoon neer, ik breng daar geen volgorde in aan. En dus is het volgende boek -ineens, tussen alle romans- een dichtbundel. Ik zit, ik lees, ik drink koffie, er klinkt muziek. De poëzie lijkt hermeties, ik snap er alleszins niks van, of naja, zo moet je dat niet zeggen als het om gedichten gaat, poëzie is geen mop, het heeft geen clou die je moet vatten. Maar toch. Ik stuur het eerste gedicht per whatsapp aan degene aan wie ik toevallig het laatst een whatsapp-bericht gestuurd heb en vraag hem Kun je hier iets van maken?, en Nee antwoordt hij. En ik lees nog even en vraag me af of ik heerlijk verloren gelopen kan raken in deez hier hermetiek, soms heb ik dat. Soms weet ik zulke poëzie opvatten als pure taal, als konkrete taal, als taal die alleen naar zichzelf verwijst en niet naar objecten en substanties daarbuiten, en soms is dat net als in een andere dimensie gezogen worden en dan vind ik dat fijn. Dan ben ik in een elders waar konsepten als begrijpen er niet meer toe doen, en er alleen maar golven van woord, stormen van taal over me heen razen. Maar dit keer niet.

Dus loop ik opnieuw. Naar de stapel die ter rechterzijde van de leesstoel zat want ja ik las niet in leesstoel dit keer, ik zit aan keukentafel en drink koffie en zit vlakbij de kant vanwaar de zon binnen komt. De dichtbundel gaat op die rechterstapel en de linkerstapel levert het volgende. Emilienne Malfatto. De kolonel slaapt niet. Mweuh. Een oorlogsroman. Heb ik eigenlijk niet zoon zin in. Ik heb nooit zin in oorlogsromans. Het zjanrûh heeft me nooit gegrepen; zijn eerste fout is misschien al dat het überhaupt een zjanrûh is. Maar vooruit. Het is geen al te dik boek, en het is van Cossee, en Cossee is altijd goed, nee streep door en zeg Cossee is meestal goed, nee streep door en zeg Cossee is vaak goed. En bovendien, het was het eerstvolgende boek van de linkerstapel en in die linkerstapel zat geen volgorde toch?, dus dan moet je ook niet zeuren.

En weeral zet ik me. Aan keukentafel. Met koffie, het zoveelste kopje, en inmiddels alweer een andere seedee. Emilienne Malfatto. De kolonel slaapt niet. Een oorlogsroman. Goed.

Ja, het is een oorlogsroman. En dus is het oorlog. Wie vecht er tegen wie? Doet er niet toe. Waarom is het oorlog? Doet er niet toe. In welke tijd moeten we dit situeren? Doet er niet toe. Deze oorlog is alle oorlogen, dit is de archetypiese oorlog, dit is de essentie van oorlog: een stukgeschoten stad, alles grauw, alles grijs, overal dood, overal bommen, overal schieten, overal ellende, overal ontmenselijking in verregaande staat. Derhalve ademt de roman zowel iets futuristies als iets histories als iets hyperaktueels. Want het zou nu kunnen zijn, of ooit, of lang geleden; oorlog is van alle tijden.

Het is oorlog. En dus is er een kolonel. En een generaal. En een ordonnans. Maar het meest is de kolonel er. De kolonel is een specialist in zijn werk. Een ambachtsman, meent hij zelf. Het ambacht bestaat uit het martelen, folteren, zonodig doden van de vijand. Het is voor de goede zaak, het is voor een edel doel. De vijand moet immers overwonnen worden, daar is het oorlog voor. En het doel heiligt de middelen. En dus staat hij daar, dag na dag, in een kelder, met weeral een nieuw slachtoffer op een stoel onder een kaal peertje, met enkele anderen in de lichtkring, te doen wat nodig is om het slachtoffer te kraken, te verdinglijken, te doen wat nodig is om de oorlog te winnen. Het is alles, het is allemaal, voor de goede zaak.

De kolonel slaapt niet. Maar elke nacht komen zijn slachtoffers bij hem langs. Te beginnen met de Vissenmannen, die – ofnee, wat de Vissenmannen zijn dat moet je zelf maar lezen. De Vissenmannen worden gevolgd door de eindeloze stoet aan gemartelden, gefolterden, gedoden. Elke nacht. Nooit laten ze hem gerust. Allengs begint de kolonel af te stompen. Lethargies te worden. Als grauw en grijs als de omgeving.

En hij niet alleen. Ook de generaal zakt weg in zijn eigen wereld. Verschanst zich in zijn hevig lekkend kantoor. Verschuift teilen om het lekwater op te vangen. Totdat het kantoor zodanig onder water staat dat de teilen niet meer verschoven kunnen worden maar zo’n beetje door het water dobberen; de generaal ook ergens daartussen.

Ook de oorlog zelve lijkt afgemat, en de knallen en ontploffingen verstommen, en is er nog wel iemand over om er nog ene lor om te geven?

Het menselijkst, of “normaalst” blijft nog de ordonnans. Misschien omdat hij altijd buiten de lichtkring is gebleven als de kolonel en de zijnen daar in die kelder rond het volgende slachtoffer gegroepeerd stonden?

Ja dit is een oorlogsroman en dus gaat het over oorlog.

En ik zei iemand, het is een oorlogsroman en ik hou niet van oorlogsromans maar dit vind ik fantasties. En degene tot wie ik sprak zei Maar er zijn oorlogsromans die over oorlog gaan en oorlogsromans die niet over oorlog gaan. En ik stond en zweeg en ik dacht Ja en ik stond en zweeg en ik dacht Nee.

De kolonel slaapt niet is een over oorlog gaande oorlogsroman die ik toch ontzettend goed vind. Wat het is aan oorlogsromans dat me door de bank genomen zo tegen staat weet ik niet goed. Ik denk dat het ermee te maken heeft dat het me allemaal zo obligaat lijkt. Oorlog is slecht, is wreed, is onmenselijk, is afgrijselijk. In hoeveel meer woorden, in hoeveel meer boeken wil je dat nog zeggen? En toch weet Malfatto de absurde en ongekende gruwelijkheid van oorlog op een uiterst beklemmende manier te benadrukken. De oorlogsroman die alle andere oorlogsromans overbodig maakt?

Ik vroeg me af, komt het omdat zij de daders, of in ieder geval de aktoren van de oorlog sentraal stelt? Ik weet het niet, ik ben geen expert in oorlogsromans, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat De kolonel slaapt niet de eerste oorlogsroman is die vanuit daderperspectief geschreven is. Al ging het in het handjevol oorlogsromans dat ik in mijn leven las voor zover ik me herinneren kan bijna zonder uitzondering om dat soort van gewoon zomaar mensen dat de hebbelijkheid heeft er niks mee te maken te hebben maar er wel slachtoffer van te zijn.

(er waren altijd huizen en er was altijd duisternis en groepjes mensen, en altijd was er wel één ernstig gewond of ziek of bijna dood, en een ander die er zijn leven voor moest wagen)

Nee. Als niet-expert denk ik te kunnen stellen dat de kracht van Malfatto zit in haar taal. Want die taal is zo mooi, zo huiveringwekkend, keelsnoerend, angstaanjagend mooi. De horreur. De diepe ellende. In die taal, die poëtiese taal. De hypnose ervan. Die dwingende, soms interpunctieloze zinnen. Dit is er weer zo één. Zo’n boek dat je vanaf de eerste zin in de bankschroef neemt en je niet meer loslaat tot je alle bladzijden gelezen hebt. En zelfs na het laatste woord zal het nog niet, nog lang niet gedaan zijn.

Einde ochtend, of begin middag denk ik al. Zon. Geen koffie meer en geen muziek. Geen stoelen meer zelfs. Plat op de grond, verder neer is niet mogelijk. Dit boek vloert je. En dat is prachtig.


Émilienne Malfatto De kolonel slaapt niet recensie

De kolonel slaapt niet

  • Auteur: Émilienne Malfatto (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: Le colonel ne dort pas (2021)
  • Nederlandse vertaling: Martine Woudt
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 1 september 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Prix Goncourt du premier roman 2021

Flaptekst van de roman van Émilienne Malfatto

Sinds zijn aankomst in het hoofdkwartier, boven de stad die geen stad meer is, luistert de kolonel elke avond naar de vernietigende geluiden van de herovering. Eerlijk gezegd is hij dankbaar voor die herrie. Die zorgt ervoor dat hij in elk geval even de stemmen in zijn hoofd niet hoort; zijn geweten, dat hem ’s nachts toch al uit zijn slaap houdt.

Even verderop, in het vervallen paleis, staart de generaal van hetzelfde leger naar een onthoofd borstbeeld. Vroeger of later, denkt hij, zal ook ík vallen, zal ook ik niet levender zijn dan deze marmeren sokkel zonder hoofd.

En dan is er de jonge ordonnans van de generaal. Midden in deze oorlog-zonder-einde denkt hij aan de brieven die zijn moeder hem stuurt, de enige herinnering aan menselijkheid in deze mistige stad, geschreven in een priegelig handschrift.

In een verbluffende, ritmische stijl vol poëzie wekt Emilienne Malfatto drie personages tot leven die allemaal vastzitten in een oorlog die ze niet kunnen winnen. Even krachtig als empathisch beschrijft ze hoe de militairen vluchten voor de onoverkomelijke fouten uit hun verleden en heden: ze verstoppen zich – in de hiërarchie, in een bericht van het thuisfront, of, misschien, in een diepe slaap.

Émilienne Malfatto (1989) is fotograaf, schrijver en journalist. Ze werkte als oorlogsverslaggever in Irak en schreef in Latijns-Amerika reportages over drugscriminaliteit. Haar foto’s werden onder meer geplaatst in The Washington Post en The New York Times. Voor haar roman Que sur toi se lamente le Tigre ontving ze de Goncourt debuutprijs. De kolonel slaapt niet kreeg de Franse prijs voor de beste tweede roman en wordt in negen talen vertaald.

Bijpassende boeken en informatie

Herien Wensink – Soldaat op zolder

Herien Wensink Soldaat op zolder recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 24 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van Herien Wensink.

Herien Wensink Soldaat op zolder recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Soldaat op zolder. Het boek is geschreven door Herien Wensink. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Herien Wensink.

Recensie van Tim Donker

Wat doet de bespreker?
De bespreker bespreekt.
Wat bespreekt de bespreker?
De bespreker bespreekt boeken.
Wat voor boeken bespreekt de bespreker?
De bespreker bespreekt de boeken die op zijn besprekerstafel komen te liggen.
Welke boeken komen er zoal op de besprekerstafel van de bespreker te liggen?

Ja, dat is nou grappig dat je daarover begint. Er duikt zomaar van alles op, op die besprekerstafel van mij. Daar vind ik dingen die ik zelf nooit gezocht zou hebben. Dit Soldaat op zolder b’voorbeeld kon niet verder staan van de boeken die ik normaliter zoek. De titel, wat moet een mens met zo’n titel? Het woord soldaat komt erin voor, ik ben niet biezonder dol op boeken met het woord soldaat in de titel, of naja toch niet op oorlogsromans in ieder geval. Het omslag doet dan weer eerder een liefdesromannetje vermoeden, ook niet meteen mijn eerste keus als ik in de boekhandel sta (en dat is niet badinerend bedoeld, Kees t Hart). Zelfs de naam van de schrijfster bevalt me niet, excuses, maar ik zou ook niet snel een boek lezen van een Maurits of een Koert, met sommige namen heb je dat. En zelfs als ik het boek op zou pakken, als het niet op mijn besprekerstafel had gelegen bedoel ik, maar op zoon tafel in een boekwinkel of op de koffietafel van een bekende, zelfs als ik het, met sarcastiese grijns dan zou opgepakt hebben, wat is dit nu? mompelend, en ik was het achterplat gaan lezen, doorgaans toch al nooit het soort tekst dat me gemakkelijk warm krijgt voor een boek (ik nie weet nie met die achterplatschrijvers nie maar ze bereiken bij mij altijd het tegenovergestelde effekt van wat ze beogen te doen), dan was dáár wel de druppel gevallen die mijn emmer overlopen deed: dat afgrijselijke sietaat bovenaan, het leven voor het vaderland en de liefde voor haar (sorry Wensink, ik weet dat jij het moje lieve romantiese woorden vindt maar ik naar mijn mening is het echt de meest onoprechte en drakerige en goedkope zin allertijden); de schrijfster die op zoek gaat naar de man achter een foto die ze in haar kindertijd op zolder zag staan (met dat slag documentaireromans gaat het vaker mis dan goed) (als je het mij vraagt) (je vroeg het mij niet maar ik zeg het toch maar); en dan nog iets met de Vietnamoorlog om het af te maken ook

(kan aan die oorlog nog iets toegevoegd worden? hoeveel boeken, films, series, liedjes, wat dan ook zijn daar niet al over gemaakt?). Kort en goed: niets, maar dan ook niets aan dit boek trok me aan.

Des te mojer, niet, als, en pas op want daar verraad ik het al, des te mojer als de bespreker zich dan toch gegrepen weet door het boek waarvan hij dacht dat het hem nooit grijpen zou, geraakt door het boek waarvan hij dacht dat het hem nooit raken zou, geboeid door het boek waarvan hij dacht dat het hem nooit boeien zou.

In Soldaat op zolder gaat Herien Wensink inderdaad op zoek naar de achtergrond van Stephen Ralph Mullins, de man die in zijn soldatentenue te zien was op die foto op zolder. Tussen hem en haar moeder bloeide iets als liefde op toen die moeder een tijd in Amerika woonde. Mullins nam later deel aan de oorlog in Vietnam waar hij gesneuveld is. Hij liet de foto na, en een heel pak brieven aan de moeder van Wensink. Stephen zelf kon door Wensink dus niet meer gevonden worden, maar wel zijn vrienden en familie. Een moje zoektocht, maar Soldaat op zolder beschrijft meer dan een zoektocht. Het geeft ook een beeld van de jaren zestig in Amerika. Wensink weet daadwerkelijk nog woorden toe te voegen aan het verhaal van de Vietnamoorlog, put uit boeken en verslagen en geeft vooral een goede inkijk in de psyche van soldaten in oorlogstijd. Ze zette me denkend; het gemakkelijkste oordeel is de veroordeling immers maar Wensink schetst een genuanceerder beeld.

Mullins groeide op in een landelijk Amerika waar weinig te doen was en de vaders veelal werkzaam waren in de mijnen. Ook over mijnwerk geeft Wensink veel informatie. Een ontluisterend beeld van arbeiders om wier gezondheid niet gemaald wordt. Eens te meer is het grootkapitaal het belang waaraan al het andere ondergeschikt wordt gemaakt. Onder mijnwerkers heerst niettemin een zekere trots, en de alternatieven waarmee klimaatactivisten komen (omscholing, daar steenkolenwinning niet meer van deze tijd zou zijn) bevallen hen nog minder. Ook in dit verhaal blijkt stelling nemen minder gemakkelijk dan je in eerste instansie denken zou.

Soldaat op zolder is informatief, ontroerend, aangrijpend, pamflettistisch, filmies, hartveroverend, ontwapenend, spannend en erg goed geschreven (misschien alleen jammer dat Keith “issues” heeft) (misschien alleen jammer dat farmaceutische bedrijven sterke pijnstillers “pushten”) (er is zoiets als de Nederlandse taal, weet je) (maar dan weer, van dat “regelgeving” hou ik ook al niet, je kunt gewoon “gebrek aan regels” zeggen, dat -geving erachter is zo lelijk). Hoewel het boek noodzakelijkerwijs is opgehangen aan de ikoniese, overbekende kanten van Amerika (Vietnam, rock ’n roll, highschool, auto’s, verveling in afgezonderde plattelandsstadjes) is het boek nergens afgezaagd of kliesjeematig. Het is het Amerika dat we kennen uit de films ja, maar Amerika is een film. Ooit was ik daar. In Kentucky dan nog. Ik zocht naar wat er te zien was achter de decors maar het waren geen decors. Het was daar. Het was Kentucky. Het was Amerika. Wensink zocht beter. Er was toch iets te vinden achter wat misschien geen decors waren. Je kunt erover lezen in Soldaat op zolder – het boek dat je nooit zou lezen maar toch lezen moet.


Herien Wensink Soldaat op zolder Recensie

Soldaat op zolder

  • Schrijfster: Herien Wensink (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 23 mei 2023
  • Omvang: 352 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Herien Wensink

Als klein meisje was Herien Wensink verliefd op een foto. Een foto van een knappe Amerikaanse soldaat, die in haar ouderlijk huis op zolder stond. De jongeman bleek ene Stephen Ralph Mullins die op jonge leeftijd sneuvelde in Vietnam. Het portret was een cadeau voor haar moeder, zijn grote liefde. In Soldaat op zolder gaat Wensink op zoek naar deze Steve: in brieven, in archieven en in de bergen van West Virginia. Een verkenning die voert van Hilversum, eind jaren tachtig, via Shady Spring in de sixties naar Vietnam, om uiteindelijk aan te komen in het Amerika van nu.

Bijpassende boeken en informatie

Joana Estrela – Pardalita

Joana Estrela Pardalita recensie en informatie over de inhoud van de graphic novel over nietsonziende verliefdheid. Op 24 augustus 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van Pardalita van de Portugese graphic novel auteur en tekenaar Joana Estrela.

Joana Estrela Pardalita recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de graphic novel Pardalita. Het boek is geschreven en getekend door Joana Estrela. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de de Portugese graphic novel voor lezers van 14+ jaar.

Recensie van Tim Donker

Dat was dan twee keer nieuw voor mij. Ik las nooit eerder een graphic novel en ik las nooit eerder een young adult book. Twee dingen die zo nieuw zijn dat er niet eens meer moeite gedaan is er een behoorlijk Nederlands ekwievalent voor te vinden. Dat Glow van Keerido is trouwens ook iets nieuws, en dus is het ook weer Engels. Later zullen er zoveel nieuwe dingen zijn dat het Nederlands niet meer bestaat.

De greffik nofful eerst dan. De greffik nofful is geen strip maar een, ja, grafische roman. Een literair soort strip misschien? Verzin jij eens iets. Misschien ga ik hiermede alles wat ik nu of ooit nog ga zeggen mee diskwalificeren, maar strips heb ik altijd graag gelezen. Vroeger, toen ik een kinderken waart. Maar ook nu nog lees ik graag, in de ochtend, bij mijn ontbijt, een strip. Het moeten weekdagen zijn, en niemand mag tuis zijn. Het moet zijn na de ochtendhektiek met lunchbakjes en tienuurtjes en ontbijten maken voor de kinderen, de tassen in pakken, ze naar school helpen. Iedereen moet naar school zijn, en naar werk. Het huis alleen. Een moje seedee in de speler, het liefst, in de ochtend nog, eentje van het slag dat niet al teveel laweit maakt. Een zwarte koffij. Een droge schapenkaas op een rozemarijnwafel. En dan dus een strip, ook nu nog, een halve eeuw oud, een reeds lang en diep en breed en ver volwassen man. Toen ik nog maar net een volwassen man was, las ik ook nog graag strips, in die dagen geloof ik juist liever saavonts laat met een biertje en wat nootjes. Je moest er altijd een beetje stil over doen, of ik deed dat tenminste, ik kende andere stripliefhebbers maar die lazen dingen die geloof ik uit Amerika kwamen, en wat duisterder en experimenteler waren, nog geen grafische romans misschien maar de term ook al Engels: comics. Je las geen strips maar je las comics. Dat was goed, want dat werd met een Engels woord aangeduid. Dan was het goed. Dan was het hip.

De tekenstijl van Estrela is simpel. Of hoe zeg je dat. Eenvoudig. Sjarmant? Elementair? Klaar? Zuiver? Ik weet het niet. Ze presteert het, in ieder geval, om met een paar lijnen veel te tonen. In een scene waarin Raquel op een weinig bruisende zondagmiddag op het balkon staat, zijn vrijwel alleen horizontale en vertikale lijnen te zien en toch is de sfeer van de buurt, de flats, de leegte, alles duidelijk voelbaar. Ik dacht aan Barbara Stok af en toe, maar wat is dat toch, hoe gaat dat in mensenhoofden, waarom moeten we bij het ene altijd aan iets anders denken, we zien X en dat doet ons dan aan Y denken, waarom kunnen we bij X niet alleen maar aan X denken, en ik al helemaal, waar praat ik van, ik wist toch immers niks van greffik noffuls nee grafische romans nee literaire strips? Prachtig vind ik haar, Estrela’s, opmerkelijke perpektieven (lap daar had ik bijna van kamerahoeken gewaagd), haar vervreemdende close-ups, de manier waarop ze soms kleine details onherkenbaar opblaast, de omgevingsvervagingen. Een meisje in het ziekenhuis, b’voorbeeld, van toen ze twaalf was, en dat meisje had overal sproeten, ook op haar benen, en je kon die sproeten doorheen haar zwarte panty zien, en, van plaatje tot plaatje, schiet er steeds minder meisje over, en steeds meer sproeten, totdat het laatste plaatje alleen nog maar een sproetenzee is. Veelal zijn er tekeningen die, met weinig tekst of soms zelfs geheel tekstloos, een hele pagina beslaan of ook wel twee overliggende pagina’s. Ook daarin speelt Estrela naar hartenlust met haar biezondere blik. Een aktieve toneelrepetitie (“Bij toneel hebben we / gerend / gesprongen / gezweet / gezwierd / gestrekt / gedraaid / gekraakt / gebogen / gedanst / getrild / gebeefd / gestretcht / gestampt / geschud”) toont wervelende lichamen die in de loop van een achttal pagina’s verworden tot reeksen gebogen lijntjes. Dit soort ingrepen geeft het boek een filmies soort verstilling, een prettige traagte, als het soort film dat het eerder zoekt in stilte en lange shots dan in aksie en harde filmmuziek. Alleen het boek doorbladeren is al een genot, maar dan is er ook nog een verhaal.

Ja er is een verhaal. Het verhaal verhaalt. Het is een verhaal van jong volwassenen, klaarblijkelijk, of in ieder geval over jong volwassenen, in dit geval Portugese jong volwassenen, het meisje Raquel voorop, die zestien is, en een vriendje heeft maar heimelijk verliefd is op Pardalita, geen diamantvogel maar een meisje. Dan ben je zestien, dan ben je jong volwassen, dan ben je misschien verliefd op iemand van hetzelfde geslacht, dan ben je “het” misschien. Dat vraagt ze zich af: of ze “het” is. (“Er zijn meer mensen die het zijn, natuurlijk / Je hebt beroemdheden. / Die actrice in Amerika. / Het kwam zelfs op de cover van een magazine / toen ze zei dat ze het was.”)  (misschien alleen jammer dat dat de “cover” van een “magazine” moest zijn, kon dat niet gewoon het omslag van een tijdschrift zijn, ik weet het niet, misschien stond dat er in het Portugese orzjieneel ook zo, misschien praten jong volwassenen zo, misschien kennen die van veel woorden alleen nog maar het Engelse alternatief) (het boek is, verder, mooi, ook tekstueel, op het poëtiese af, geregeld, mooi geschreven, mooi vertaald denk ik dus ook, door Finne Anthonissen) (Finne Anthonissen) (Finne Anthonissen) (hee ken ik die niet uit dat fantastiese lusofonie-nummer van Terras, dat las ik vorige zomer geloof ik, op een strand hier in de buurt, ik was daar met mijn kinderen, ik dronk een motorolie en las van lusofonie, het mocht een geslaagde dag heten) (wat ik over tekst gesproken ook nog wilde zeggen, wat ik mooi vond, was dat er niet alleen bladzijden zijn met alleen maar tekeningen en (soms bijna) niks geen tekst maar ook bladzijden met alleen maar tekst en geen tekeningen) (hee dat was mijn idee) (toen ik, twintig of dertig jaar geleden mijn “romanheld” -de roman is er nooit gekomen- WEERZINWEKman wilde gaan “verstrippen” en ik een vage kennis had die wel kon tekenen, toen wilde ik een stripboek maken waarin misschien ook pagina’s en pagina’s lang geen tekening te zien zou zijn). Ze denkt terug aan toen ze dertien was en klasgenoten zeiden dat je aan je vingers kon zien of je homosexueel was: “Als je ringvinger langer is dan je wijsvinger, dan ben je het.” (en ik, toch, even kijken, en links is mijn ringvinger even lang als mijn wijsvinger maar rechts is mijn ringvinger bizar lang, zelfs langer dan mijn middelvinger, was dat altijd al zo of is dat pas sinds mijn resente val?). Dus komt ze, om Pardalita, bij de toneelgroep terecht en dus reist ze, uiteindelijk, om een of andere vage reden, samen met Pardalita naar Lissabon: een reis die even mooi beschreven als getekend wordt.

Wat is er nog als je jong volwassen bent? Er zijn beste vrienden en gelukkig heeft niemand het over bie ef efs. Er is een vader. Die is niet meer bij de moeder. Die heeft, misschien, wel een nieuwe “haar”. Er is een moeder. Die is politiek geëngageerd, links, maakt zich druk om alles (wat een, euh, “elegante” (?) (ik wilde dat woord eigenlijk gaan vermijden) manier is om toch grote(re) thema’s aan te stippen zonder prekerig te worden). Er is school, want school is er altijd (de middelbare school is een aquarium, zegt Raquel, en ik dacht aan de ramen in het gebouw maar ook aan het onophoudelijke gezien worden: of je schoenen wel deugen, of je jas wel deugt, of je kapsel wel deugt, of je fiets wel deugt, of jij wel deugt). Er is een P in je hand, een steen op je maag, er zijn de watten in je hoofd. Er is leven, er is liefde, er is niet weten wat te doen.

Pardalita is innemend boek dat met leegte -in woord maar ook in tekening- erg veel weet te zeggen. Een boek dat je kunt lezen als je jong volwassen bent, en in Portugal woont, of in Nederland, en verliefd bent op iemand van hetzelfde of het andere geslacht. Of als je een man van vijftig bent met verdacht lange ringvingers. Grafies, strip, roman, poëzie, weet ik veel – dit vond ik gewoon mooi. Gewoon heel erg mooi. En dat is waar het om gaat bij boeken. Niet om hokjes, niet om glow, niet om letterreeksen, niet om jong of oud. Maar om geraakt worden. En door Pardalita wist ik me geraakt.


Joana Estrela Pardalita graphic novel recensie

Pardalita

  • Auteur: Joana Estrela (Portugal)
  • Soort boek: graphic novel (14+ jaar)
  • Origineel: Pardalita
  • Nederlandse vertaling: Finne Anthonissen
  • Uitgever: Querido Glow
  • Verschijnt: 24 augustus 2023
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 17,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de graphic novel van Joana Estrela

De zestienjarige Raquel woont in een kleine stad in Portugal waar iedereen elkaar kent. Haar ouders zijn gescheiden en dat is klote. De leraren op school doen vervelend, maar gelukkig heeft ze haar vriendinnen.

Als het wat oudere en opvallende meisje Pardalita bij haar op school komt, kan Raquel niet meer helder denken. Ze wil alleen nog maar in de buurt van Pardalita zijn. Haar vriendje Miguel ziet ze niet meer staan. ‘Ben ik dit?’ vraagt Raquel zich af. Is ze verliefd geworden op een meisje?

De jonge Joana Estrela is illustrator en auteur. Haar eerste prentenboek won meteen belangrijke buitenlandse prijzen. Pardalita is een poëtische graphic novel over de aardbeving die Pardalita teweegbrengt in het tienerleven van Raquel. Een vrolijk en hoopgevend relaas.

Bijpassende boeken en informatie

Henk van Straten – Het kraaienschip

Henk van Straten Het kraaienschip recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 20 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Henk van Straten.

Henk van Straten Het kraaienschip recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het Kraaienschip. Het boek is geschreven door Henk van Straten. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse auteur Henk van Straten.

Recensie van Tim Donker

Dit heb ik waarschijnlijk al eens verteld. Dit heb ik waarschijnlijk al vele malen verteld. Het was in het van de gele hond gescheten jaar 1995, toen er wel meer dan de verdommenis was gegaan of anders wel bezig was te gaan. Ik zat ik een lokaal waar ik niet wilde zijn in een gebouw waar ik niet wilde zijn een opleiding te volgen die ik niet wilde volgen. Vooraan stond de docent. De docent stond te doceren. Hij leek op een mislukte Jim Henson-pop. Het was een van die vakken waarover je eigenlijk geen les kunt geven. Creatief Schrijven. Er was, eerder al, een opdracht gegeven. Het soort van tiepiese kreatiefschrijven-opdracht waarmee je lachen zou als je er niet mee aan de slag moest. Schrijf een verhaal. Ja. Schrijf een verhaal maar daar blijft dat soort opdrachten zelden bij. Schrijf een verhaal over twee mensen en de één weet iets wat de ander niet weet en het moet zich in een ruimte afspelen waar de ene bekend mee is maar de ander niet. Zoiets. Ik had een semi-autobiografies verhaal geschreven, of hoe heet dat, het was niet echt gebeurd maar het had echt gebeurd kunnen zijn. Het ging over een jongen die was opgegroeid in Brabant maar onlangs naar de randstad was komen wonen. Die jongen was ik. Hij kreeg een vriend op bezoek die hij ontgroeid dacht te zijn, of liever: hij vond dat hij nu hij student was en naar de randstad was komen wonen die vriend ontgroeid zou moeten zijn. Hij deed heel erg uit de hoogte tegen hem, draaide moderne muziek, gaf om de haverklap sieniese antwoorden op de dingen die die vriend zei. De vriend, uit Brabant gekomen voor dit bezoek, had niet in de gaten dat zijn voormalige makker geen zin had in hem, in dat bezoek, en ook niet dat hij steeds belachelijk werd gemaakt. Dat was het verhaal. Het was niet echt gebeurd maar ik had het wel echt opgeschreven. En die vriend was iemand die ik kende, in het verleden rot behandeld had en inmiddels heel erg miste.

Ik moest dat verhaal voorlezen daar in dat lokaal. Toen het uit was vroeg de docent met dat hoofd van een afgekeurde Jim Henson-pop: Wie is de sympathieke figuur in dit verhaal? Ik zweeg stil. Wie was de sympathieke figuur in dat verhaal? Dat was nu eens een vraag waarmee ik met schrijven of voorlezen totaal geen rekening gehouden had. Wie was de sympathieke figuur in dit verhaal, wist ik veel. Het waren gewoon twee gasten. Een gast die nogal leek op mij en een gast die nogal leek op iemand die ik kende. Aarzelend begon ik mijn antwoord te formuleren: “Nou… Die Brabo is natuurlijk wel een beetje een botte hark dat hij totaal niet doorheeft dat zijn vriend veranderd is, of in ieder geval veranderd wil zijn. Maar die ander is ook wel een klojo. Een jongen die jarenlang zijn vriend is geweest ineens beneden zijn waardigheid achten alleen maar omdat hij verhuisd is…” –

“Dat kan niet,” zei de mislukte Jim Henson-pop.
“Dat kan niet?”
“Nee. Dat kan niet. Je kunt in een verhaal niet twee personen tegelijk wegzetten.”
“Wegzetten?” Ik voelde me een beetje een oetlul door steeds alles was die rare popman zei steeds vragend te herhalen maar hij sprak verdorie in louter mafheden.
“Ja, de sympathie van je lezers moet altijd minimaal op de hand van één van je verhaalfiguren zijn. Je kunt niet alleen maar slechteriken opvoeren.”

Weer zweeg ik. Als ik niet verbijsterd kon herhalen wat ze zeiden, dan zweeg ik. Daar. In dat lokaal. Op die opleiding. In het van het gele hond gescheten jaar 1995.

In 2007 publiceerde Patrick Delaere er in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte nog een essay over: “the paradox of caring”; het, in de filosofie kennelijk ruimer besproken fenomeen om te geven om moreel verwerpelijke personages. Delaere ging in dit essay uit van de figuur Tony Soprano uit de televisieserie The Sopranos waarvan ik helaas der helazen nog nooit een aflevering heb gezien. Misschien omdat hij zich op een televisieserie baseert, komt Delaere tot naar mijn smaak niet ganzelijk overtuigende konkluzies; onder andere dat we kunnen meeleven met of geven om abjecte personages omdat ze binnen het gegeven van een bepaald verhaal nog de beste optie zijn.

Sja. Zou dat de jimhensonman niet alsnog gelijk geven? We willen kunnen geven om fiktieve figuren en als we uit alleen maar eikels kunnen kiezen, dan kiezen we maar de minst eikelige eikel. Ofzo. Waar ik mee zat, toen, in dat jaar, in dat gebouw, in dat lokaal, is dat de schrijftip van die dosent misschien opgaat voor wie romantische komedies wil schrijven, of een meeslepende thriller met een duidelijke held. Maar wat als je als schrijver een wereld wilt tonen waarin helemaal niemand deugt? Of als je gewoon over het leven schrijft, het leven zoals dat is, een leven met mensen die nooit volledig deugen maar ook zelden totaal verrot zijn. Twee jongens in een vriendschap die op zijn einde loopt, bijvoorbeeld. Wat als het niet gaat om mogen, om sympathiek zijn, om herkenning, om meeleven met? Ik heb boeken gelezen met alleen maar afschuwelijke onmensen in, met niemand erin die bij benadering ook nog maar iets sympathieks heeft. En toch bleef ik lezen. Omdat ik me gefascineerd wist door wat mogelijkerwijs de visie van de schrijver op de mensheid was. Ik heb ook boeken gelezen met alleen maar slechte mensen en dan vond ik er toch één of twee nog iets hebben, iets dat maakte dat ik ondanks hun slechtheid met ze ging meeleven, inderdaad een paradox of caring. Dat zal. Maar hier. En nu. Speelt een andere paradox me parten.

Noem het the paradox of blijven lezen.

Dit hier Het kraaienschip. Walter Broers is gescheiden van zijn vrouw Hester; samen hebben ze een zoon die Ben heet. Ben is een rondhangpuber. Veel op straat. Met gasten die een bende vormen, of zo’n beetje bendetje spelen, weetikveel, hoe gaat dat met pubers, in ieder geval, er is die groep waartoe Ben behoort en dan is er nog een andere groep en die twee groepen liggen elkaar niet. Eufemisties gezegd, want iemand van Bens groep steekt iemand van de andere groep dood en daardoor is er natuurlijk een hoop heisa, gedoe, doodsbedreigingen, onheil. Het lijkt Walter beter om even met Ben van het toneel te verdwijnen en als een sportschoolmaat hem een bouwvallige hut aan zee in Portugal aanbiedt, vertrekt Walter, nogal hals over kop, samen met Ben naar daar. Om veilig te zijn, om op adem te komen, om de relatie met zijn zoon te hernieuwen, om zich aan een ander leven te laven. Strikt genomen ontvoering natuurlijk, maar gezien de omstandigheden begrijpelijk.

(“Hoe anders kan hij die jongen beschermen?”, vroeg het achterplat al, en stoort dat “die jongen” u ook zo, of heb alleen ik daar last van)

Een vader, een zoon. Ik begrijp dat. Ik had een vader, ik was een zoon. Ik heb een zoon, ik ben een vader. Mijn zoon is gelukkig nog niet in de puberteit maar ik snap het wel. Ineens is er kloterij, je was er niet bij maar je kan het wel oplossen. En Portugal is een mooi land, en hij rijdt helemaal naar daar met zijn zoon, en dat is een moje tocht, en natuurlijk komen ze door de Spaanse regio Galicië en die regio ken ik best goed, daar ben ik in mijn jeugdjaren veel geweest, en het is mooi daar, en alles is goed. En Van Straten heeft wat ik zou willen noemen een snelle schrijfstijl, noem het gestroomlijnd, of dinamies, de pagina’s smelten in je hand. Korte hoofdstukjes waarin heden en (een steeds nabijer) verleden elkaar afwisselen, informatiespreiding, dat heeft Van Straten goed geleerd. En oké het is misschien een beetje goedkoop dat er in de heden-lijn pas toespelingen op bepaalde aspekten uit het verleden worden gemaakt als die aspekten in de verleden-lijn al aan bod zijn geweest (want anders snapt de lezer niet waar dat over gaat he, en de lezer moet niet te vaak in verwarring zijn, daar zou de man met het mislukte jimhensonpop-gezicht het onmiddellijk mee eens zijn). En oké al die lui daar heten allemaal Marcel en Walter en Gerard en Hester, wat zijn dat voor lullige namen, het lijkt wel de presentielijst van de klas van 1983. Maar het leest, en het leest rap.

Punt is: ik mag die Walter niet zo.
Nee, ik verfoei die Walter.
God, wat vind ik die Walter een ongelooflijk stomme eikel.

Het begint al met die sportschool, had ik al iets gezegd over de sportschool? Walter is gespierd. Walter is heel erg gespierd. Walter werkt met gewichten. Het achterplat noemt hem een gewichtheffer maar dan lijkt het net of hij er zijn brood ermee verdient, of ja, kan dat wel, je ziet wel eens van die kerels op televisie bij sportevenementen met veel gebrul een halter de lucht in tillen om hem vervolgens weer heel boos op de grond te smijten, zijn dat professionele gewichtheffers?, is dat hun baan?, verdienen die zo hun geld zoals voetballers met voetballen hun geld verdienen?, ik weet eigenlijk niet of dat bestaat: professioneel gewichtheffer. Maar Walter komt er niet mee op televisie en doet het sowieso als hobby. En ik snap dat niet. Waarom al die spieren kweken, ik snap zulke gasten echt niet, waar heb je in godsnaam al die spieren voor nodig? Ik kan dat nog verstaan als je voor je werk heel vaak met stenen moet sjouwen, of met stalen balken ofzo. Of als je een huisgenoot hebt die niet helemaal spoort en elke maand de inrichting wil omgojen zodat je geregeld met bedden en kasten en bureaus op je rug door de kamers moet gaan en als het tegenzit een of twee trappen af. Of als je mantelzorger bent van iemand die 120 kilo weegt. Ik bedoel, ik kan me best situaties voorstellen waarin het handig kan zijn om gespierd te zijn. Zomaar voor de lol een beetje hele grote spieren gaan zitten kweken echter, dat gaat mijn verstand te boven zoals de oom van Sinay zou zeggen (laat maar, iemand die ik ken). Een Körperkultur die ver van me af staat en waar ik eerlijk gezegd ook een beetje van gruwel.

Doch deze treurige, opgeblazen he-man nagelt zichzelf dan ook nog eens voortdurend aan zijn zelfverkozen kruis. Hij betrekt alles op zichzelf, vertaalt alles in “slagen” of “falen”, is onophoudelijk bezig zichzelf met alle anderen te meten. In Portugal heeft hij zijn gewichten niet, kan hij niet trainen zoals hij gewend is, worden zijn spieren allengs een fractie minder massief, en ook daar maakt hij drama van, altijd maar zit hij te jammeren over het afnemen van zijn spieren. En dan dat misplaatste gevoel van trots van hem steeds, de oermens die zijn stam moet verdedigen, volgens hem de enige aanvaardbare levenshouding.

Ik kan die Walter niet luchten.

Maar ik blijf wel lezen.

En ik dacht aan Patrick Delaere want toen, eens in Portugal, Ben en Walter werden opgezocht door Hester, was ik wel op Walters hand en grijnsde ik inwendig toen Ben aangaf nog even in Portugal te willen blijven, minstens voor de duur van een surfkamp. Maar dat heeft die Van Straten handig gedaan natuurlijk. Zo’n heel boek lang doorheen de ogen van Walter en hij heeft nog steeds bitter weinig vlees op de botten p’don ik bedoel op zijn spieren, maar alle andere verhaalfiguren zijn nog platter gebleven, bijna tiepetjes: het ongeïnteresseerde puber-tiepetje; het spirituele, houten kralenketting-tiepetje; het carrièrevrouw-tiepetje – met die bordpapieren karakters is zeker niets aan te vangen en dus blijft Walter nogal als de meest menselijke over.

Misschien een boek om niet teveel over na te denken.
Gewoon lezen ja, lezen doe je dit boek gemakkelijk.
Aan het zwembad in Portugal ofzo, al komt deze aanbeveling voor hen die aan het hoogseizoen gebonden zijn een beetje laat (zelve las ik delen ervan aan een zwembad in Spanje trouwens).

Dit is een boek en ik heb het gelezen en wat meer kan je willen van een boek.

Dan nog dit: dat Henk van Straten, meer nog dan alle schrijvers die boeken schreven vol wreedaards en sadisten, voor eens en voor altijd het ongelijk van mijn toenmalige dosent bewijst: om te blijven lezen hoeft helemaal geen enkele verhaalfiguur je sympathie te hebben. Niemand hier mocht ik en toch bleef ik lezen. Dosent kan nu naar huis en daar blijven. Daar blijf ik Van Straten eeuwig dankbaar voor.


Henk van Straten Het kraaienschip recensie

Het kraaienschip

  • Auteur: Henk van Straten (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 20 juni 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Henk van Straten

Een vader ontvoert zijn zoon. Hoe anders kan hij die jongen beschermen?

Walter Broers, gescheiden vader en gewichtheffer, en inmiddels al een poosje werkloos, ziet zich gedwongen om een radicaal plan uit voeren. Nadat zijn tienerzoon betrokken is geraakt bij een steekpartij en sindsdien wordt bedreigd, besluit hij om de jongen halverwege het schooljaar mee te nemen naar een afgelegen, vervallen huisje aan de westkust van Portugal. Daar, achtervolgd door mails en telefoontjes van verscheidene instanties en zijn ex, probeert hij te geloven in een ander leven, ver weg van alles, voor hem en zijn zoon.

Henk van Straten (Rotterdam, 30 augustus 1980) is schrijver
en journalist. In 2015 verscheen zijn roman Bidden en vallen, gevolgd door zijn twee memoires Wij zeggen hier niet halfbroer (2017) en Berichten uit het tussenhuisje (2018). In 2020 publiceerde hij de maatschappelijk beladen thriller Kwaad bloed (eerder verschenen als het eerste Brabants Boek Present) en de roman Ernest Hemingway is gecanceld.

Bijpassende boeken en informatie

Graeme Macrae Burnet – Een casus

Graeme Macrae Burnet Een casus recensie en informatie over de inhoud van de roman Schotland. Op 20 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van de roman Case Study van de Schotse schrijver Graeme Macrae Burnet.

Graeme Macrae Burnet Een casus recensie van Tim Donker

Wat het dan eigenlijk wel was met dit boek.

Hum. Ja. Toch dat ik meer en meer ging peinzen dat die gast echt bestaan heeft, denk ik.

Want het gegeven is me te dun. Een vrouw meent dat haar zus zelfmoord heeft gepleegd door toedoen van haar psychotherapeut en gaat om dit verder te onderzoeken met een valse identiteit bij hem in therapie. Van haar bevindingen houdt ze een dagboek bij.

Welaan. Daar heb je klip en klaar een literaire thriller, van het slag dat nog wel eens verfilmd gaat worden ook nog ook (om de zaken nog erger te maken). Is wat ik dacht. Plus daarbij: niemand kan verantwoordelijk worden gehouden voor de zelfmoord van een ander. Zelfmoord doe je zelf, net daarom dat het zo heet. Wat een ander zegt of doet, zelfs al is het jou het touw aanreiken, is geen reden. Je hebt geen andere reden nodig dan jouzelf want zonder jouzelf valt er immers niemand te doden.

Ik zette me dus met de nodige wrevel of naja, met de nodige skepsis in ieder geval was het dat ik zette, dat ik me lezend zette. Aan dit boek. Dat begon. Met zo’n voorwoord, weetjewel, zo’n voorwoord, jekentdatwel, dat zeggen moet dat niet G.M.B. schrijver dezes is, maar dat hij de woorden hierin slechts opgedolven heeft; iemand kwam met schriftjes aan, schriftjes die G.M.B. best zouden interesseren, schriftjes waar het allemaal in stond.

En ik zuchtte. Ja. Wees gerust dat ik zuchtte. De flauwste literaire truuk allertijden. Het gevonden manuscript. En ach en oh en mysterie. Moet dat nou? Mag ik me al onlezend zetten? Ik ben pas op bladzijde 10, van Sergio zou ik nog niet de handdoek in de ring mogen werpen, hij was ooit mijn buurman, hij had een maatstaf, hoe noem je dat, een ultimatum, als je een boek na een bepaald aantal pagina’s nog steeds met tegenzin las, mocht je er van hem zeker van zijn dat het je ook niet meer ging grijpen, leg het dan maar weg, zei hij, begin aan een nieuw boek. Ik vergeet aldoor welk paginanummer hij daarbij als ijzeren regel hield maar het zal toch wel verder dan bladzijde 10 geweest zijn. Dus ik lees. Dus ik ben nog altijd gezeten. In leesstoel. Lezend.

Na het voorwoord komt Het eerste schrift. Dat zou dan dus geschreven zijn door de zus van die zelfmoordenaar. Althans zulks is de suggestie. De stijl is levensecht. Zo zou zo’n zus kunnen schrijven. Het ratelt. Het ratelt prettig naast de kwestie. Niet voor lang: tegen het einde van de eerste bladzijde uit haar schrift valt dan de naam van die psychotherapeut die haar zus tot zelfmoord gedreven zou hebben: Colins Braithwaite. “Je zult hem in de pers zijn tegengekomen als ‘de gevaarlijkste man van Engeland’, vanwege zijn ideeën over psychiatrie.”, schrijft ze. En toen was ik gefascineerd. Toen wilde ik meer.

Ja, hoe gaat dat. Hoe werkt dat in een lezersbrein. In dit lezersbrein zegt het dan al vrij snel: goed volk. Het waren de laatste tijd in mijn ogen niet de slechtsten die volksgevaarlijk werden verklaard. Als iedereen panikerend één kant op holt, moet je alleen maar naar voren brengen dat er misschien nog andere kanten zijn waarheen een mens hollen kan en hop – dan ben je al asociaal, gevaarlijk, opruiend, of minstens toch een wappie. De ideeën van Braithwaite over psychiatrie (een vakgebied dat om meerdere redenen mijn interesse heeft) gingen nog wel eens heerlijk ontnuchterend kunnen zijn. Is wat ik dacht.

Ze schrijft ook dat ze Colins Braithwaite al eens op televisie had gezien, in een programma van Joan Bakewell. Die opmerking is een voetnoot waard: “Deze aflevering van de Late Night Line-Up werd op BBC2 uitgezonden op zondag 15 augustus 1965. De andere deelnemers waren Anthony Storr, Donald Winnicott en de toenmalige bisschop van Londen, Robert Stopford. R.D. Laing was ook uitgenodigd maar weigerde het podium te delen met Braithwaite. Er is helaas geen opname bewaard gebleven van het programma, maar Joan Bakewell schreef later dat Braithwaite ‘een van de arrogantste en onaangenaamste individuen’ was die ze ooit tot haar spijt had moeten ontmoeten.”. En ik. Gefascineerd. En ik. Meer.

Want wacht. Ronald D Laing ken ik. Ik las ooit zelfs een boek van hem. toestanden, zo heette dat, en ik heb het indertijd benaderd als experimentele poëzie en als zodanig vond ik het steengoed. Pas later leerde ik dat hij psychiater was, of naja, dat zei het achterplat van toestanden ook al, maar dat hij, dus, een grote stem was in de anti-psychiatrie, dat leerde ik pas later. Zo een man. Die werd in zomaar een voetnoot geplaatst naast of bij of tegenover die Colins Braithwaite, die dan ook weer een boek had geschreven. Untherapy. En hoe is dat als titel. Een boek over “bezoekers” -geen patiënten, want ook Braithwaite draagt de anti-psychiatrie een warm hart toe- die hij er alleen maar van wilde overtuigen dat ze geen therapie nodig hadden. (Schrijft de zus: “zijn missie was het ‘broddelwerk’ van de psychiatrie af te breken.”). In één van de bezoekers herkent de ikfiguur haar zus Veronica. Braithwaite bedacht haar met een heel hoofdstuk onder de gefingeerde naam Dorothy. De ikfiguur acht het belang van dat hoofdstuk zo groot, dat ze het integraal invoegt in haar schrift. Toen was ik om. Ja. Ik was nog maar op pagina 17 en nu kwam al de derde schrijver aan het woord: na de inleiding van G.M.B., het dagboek-achtige proza van de ikfiguur nu een “anti-academische” gevalsbeschrijving van een psychotherapeut. Godja, die Graeme Macrae Burnet wist me hier eventjes een polyfoon deuntje blazen zeg. Hier moest geen Sergio meer aan te pas komen, dit ging ik gewoon uit lezen!

Deuren dicht. Muziek op. Koffie in mok. En lezen.

Een portret. Van een tijd, ten eerste. Want dit speelt in de zestiger jaren, had ik al gezegd dat dit speelt in de zestiger jaren, misschien had ik eerder moeten melden dat dit speelt in de zestiger jaren. Dat was een goede tijd om kontroversiëel te zijn. Denk ik, weetikveel, ik leefde toen nog niet. In ieder geval waren  er heel veel vervelende dingen die er nu wel zijn toen nog niet, en ik denk dat de jazz jazziër was en Laing was er en de anti-psychiaters en er waren misschien nog wel eens dingen op televisie die de moeite van het zien waard waren.

Een portret ook van de psychologie. De ideeën van Braithwaite zijn tamelijk sterk. Wat moet je denken van een vakgebied dat zichzelf sterk houdt door zomwijlen gezochte en niet altijd even wetenschappelijke diagnostiseringen? Is homosexualiteit, b’voorbeeld, niet pas begin zeventiger jaren uit de DSM gehaald? Problematiseer wat niet per se geproblematiseerd hoeft te worden en verzin er een therapie bij; zo worden “bezoekers” tot patiënten gemaakt. De anti-psychiatrie wist de vinger goed op de zere plek leggen; misschien is het in Nederland al te zeer besmet geraakt door Foudraine-achtige halfzachtheid en allicht is het ook niet altijd even heilzaam om wat als psychische stoornis te boek staat te willen zien als een gealterneerde of lucide zijnsstaat (waar je ook van zou kunnen leren) (ah), maar wat Braithwaite hier oppert over het (schizoïde) zelf snijdt bepaaldelijk hout (om het maar weer even op Foudraine terug te werpen).

Een portret van Colins Braithwaite ook ten slotte. Want dat was nog iets: doorheen de schriften van de ikfiguur (die het alter waaronder ze bij Braithwaite in therapie gegaan is meer en meer als een van haar losstaande persoon gaat zien en alzo verwordt tot een illustrasie van Braithwaites döppelganger / “schizophrening”-tejorie – welk van onze zelven is het meest echte zelf?) (wil het meest echte zelf nu opstaan?) komen steeds biografische notities van de hand van G.M.B. over Braithwaites leven: kronologies gerangschikt en gaand van periode naar periode ontstaat zo een beeld van zijn opkomst en zijn neergang. En het waren die biografieën die mijn hersens deden kraken. Of. Geen kraken was te horen. Een zoemen misschien. Het zoemen van de bierkaai. Het zoemen rond de vraag Heeft die Colins Braithwaite nou echt bestaan?

Het kon.
Het zou kunnen.
Het had gekund.

De jaren zestig hebben bestaan. Anti-psychiatrie bestaat. R.D. Laing bestaat. Isaiah Berlin bestaat. Voltaire & Rousseau als boekwinkel in Glasgow bestaat. Paul McCartney bestaat. En Braithwaite wordt levensecht genoeg geschilderd om te bestaan, of ooit bestaan te hebben. En nog zoemde het. Het zoemde van andere vragen. Maakt het uit of Colins Braithwaite echt bestaan heeft? Wordt het boek beter, of slechter als Colins Braithwaite echt bestaan heeft? Is Graeme Macrae Burnet een geniaal schrijver als hij een personage zodanig tot leven kan wekken dat de lezer gaat peinzen aan een historiese figuur?

Ik schreef ooit voor een muziektijdschrift dat Fake heette en de hoofdredacteur van dat blad was een gast die Lukas heette. Hij had in een nummer geschreven over een dooltocht door Polen en hoe hij op een avond in gezelschap was geraakt van wat gasten die tesaam in een bandje zaten, een nogal obscuur bandje, een nogal experimenteel bandje. Later zat ik in Lukas zijn stomme bus, want hij had die avond een optreden ofzo, en hij ging al wat dingen klaar zetten, en ik ging mee, waarom ging ik in godsnaam mee. Maar dat we in de bus zaten, is waar ik het over wil hebben, en dat ik aan hem vroeg of hij teeps had of liever nog seedees van die Poolse band uit het laatste nummer van “ons” tijdschrift. Hij zei me dat het stuk proza was. Fictie. Die hele Poolse band bestond niet. Ik was even stil en zei toen O dat heb je goed gedaan dan want ik dacht dat het om een echt artikel over een echte band ging. Lukas zei dat het daar helemaal niet om ging, dat het hem er helemaal niet om te doen was om mensen te laten geloven dat het echt was. Waar het wel om ging ben ik in de mist der tijden helaas vergeten; het had een handvat kunnen zijn bij de lektuur van Een casus.

Burnet beschrijft wel een echt probleem. Er is een psycholoog met een ongebruikelijke kijk op zijn professie, een andere aanpak, hij schrijft vreemde boeken misschien. Hij zegt patiënten, p’don ik bedoel natuurlijk “bezoekers” dat ze hun “zelf” moeten doden, daarmee bedoelt hij dan hun konsept van het zelf. Dat had die Veronica dus mooi misbegrepen (al ligt het misverstand in de Engelse taal wat meer voor de hand: kill yourself of kill your self; “dood je zelf” zal in het Neerlands toch niet snel worden opgevat als een serieuze aansporing tot zelfdoding). Hij is misschien wat te ijdel. Hij heeft een levensstijl die men promiscue kan noemen. O en de beschuldiging van “grensoverschrijdend gedrag” waarmee men tegenwoordig zo graag komt, kon hem moeiteloos in de schoenen geschoven worden. En dan ben je ineens “de gevaarlijkste man van Engeland”.

Maar ook een lul kan zinnige dingen zeggen.
Ook een dwaas kan zinnige dingen zeggen.
Ook iemand die voor negentig per sent van de tijd onzin plaudeert, kan zinnige dingen zeggen.

En dit hier is de ziekte waarvan ik dacht dat het de ziekte van deze tijd was maar beter is het te denken dat het de ziekte van alle tijden is: brandmerken, koud stellen, ridikulizeren of -o god ik had nog zo gezworen dat woord nooit of nooit te gebruiken- voor mijn part “demoniseren”; het zijn steeds weer strategieën om maar niet hoeven te luisteren naar het zinnigs van aldiegenen die niet meepanikeren als de rest zo gezellig aan het panikeren is, die al te heilige huisjes omver trappen of het wagen te twijfelen aan waar net onaantastbare overeenstemming over was ontstaan. De voorbeelden liggen ook in deze tijd voor het oprapen.

Misschien wilde ik hierom dat Colins Braithwaite echt had bestaan: dat dat in ieder geval een gegeven zou zijn, en het totale gewicht van mijn lezen (mijn leesgewicht) kon liggen bij hoofden boven het maaiveld, en het gemakzuchtig afserveren van zinvolle mededelingen op grond van de levensstijl van degene die de mededeling doet, of op grond van mededelingen die de mededeler in het verleden heeft gedaan. En dat dat deel van mijn brein dat zicht richtte op het literaire “spel” met de lezer (en de ingenieuziteit daarvan) geheel uit mocht, en het deel dat zich richtte op de stompzinnigheid van de massa die als ze het niet meer weet maar lekker gaat lachen helemaal, totaal en volledig AAN gezet kon worden.

Een casus is mooi, prikkelend, ten dele tragisch, en interessant. Het is misschien niet echt gebeurd maar Graeme Macrae Burnet heeft het u wel echt verteld.


Graeme Macrae Burnet Een casus recensie

Een casus

  • Auteur: Graeme Macrae Burnet (Schotland)
  • Soort boek: Schotse roman
  • Origineel: Case Study (2021)
  • Nederlandse vertaling: Corine Kisling
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 20 juni 2023
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Graeme Macrae Burnet

Londen, 1965. Een vrouw gelooft dat haar zus zelfmoord heeft gepleegd door toedoen van haar charismatische psychotherapeut, Collins Braithwaite. Om de waarheid te achterhalen doet ze zich met een andere identiteit bij hem voor als patiënt en gaat in therapie. Haar ervaringen houdt ze bij in notitieboekjes. Al snel wordt ze een wereld in getrokken waarin ze nergens meer zeker van kan zijn.

Jaren later krijgt een schrijver, ene GMB, deze notities in handen en presenteert ze aan de lezer, afgewisseld met de biografie van de psychiater. Wat is waarheid, wat is identiteit?

De Schotse auteur Graeme Macrae Burnet (oktober 1967, Kilmarnock, Schotland) publiceerde vier romans. Zijn bloedige plan(2017) stond op de shortlist van de Booker Prize en is vertaald in meer dan twintig talen. Een casus (longlist Booker Prize 2022) is zijn recentste roman.

Bijpassende boeken en informatie

Caleb Azumah Nelson – Kleine werelden

Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 13 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de roman Small Worlds van de Brits-Ghanese schrijver Caleb Azumah Nelson.

Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Kleine werelden. Het boek is geschreven door Caleb Azumah Nelson. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van schrijver en fotograaf Caleb Azumah Nelson.

Recensie van Tom Donker

Dan komt het gaan.
Dan gaat het komen.

Dan is er het dansen, dan is er muziek, dan is er Stephen, dan is er London. Hoe het gaan gaat in een metropool als London, als je Stephen bent, als je ouders uit Ghana zijn gekomen in de hoop op meer, op beter, op vrijer daar in London, als je daar bent, als je in London bent, als dat je achtergrond is, als Ghana in je bloed zit in je botten zit in je hoofd zit in je hart zit op je tong zit in je spieren zit, als het overal zit, en je daar bent en daar leeft en daar beweegt en daar danst als je Stephen bent, hoe dat dan gaat.

Zo’n soort boek is het.

Dan is er een kerkdienst. Het dansen van de ouders is misschien slechts religieuze extaze. Maar dansen is niet minder dan een hertaling van de muziek en muziek is het meest nabije. Wees gekend in muziek en ken de muziek in jezelf: “Ik geef Raymond een por. Blij en broederlijk lachen we naar elkaar. Ik weet dat zijn geloof, net als het mijne, een dagelijkse strijd is, dat hij ergens anders een kerk heeft moeten bouwen om zichzelf te leren kennen. Allebei maken we dezelfde beweging, een twostep op onze plaats, omdat, ondanks alles, de muziek onmisbaar is. Ik heb mezelf alleen gekend in muziek, tussen de noten door, op die plek waar taal niet toereikend is, maar de drums misschien wel, waar die misschien voor ons spreken, misschien uitspreken wat we in ons hart met ons meedragen. Op dat moment, terwijl de muziek versnelt, zich nog één keer herhaalt, aan waanzin voorbijgaat, vervoering nadert, terwijl dat gebed vleugels krijgt, I’m trading my sorrow, I’m trading my shame, voel ik de neiging Raymond nog eens te porren, om tegen hem te zeggen: ik wou dat we altijd zo open met elkaar konden zijn, dat we altijd iets van deze vrijheid konden voelen. Ik weet niet of ik daar de woorden voor heb. Maar aangezien dansen het enige is wat het gros van onze problemen kan oplossen, is het alleen maar logisch dat we ons hier, wanneer onze ouders ons het teken geven, bij hen voegen.”

Zo’n soort boek is het.

Dan is er een feest, natuurlijk is er een feest, Stephen is jong zijn broer Raymond is jong al hun vrienden zijn jong dus waarom zou er geen feest zijn om de overwinning te vieren van het leven op de dood? Natuurlijk is Del daar, Del is er altijd, zonder Del gaat het niet, en natuurlijk is er muziek want zonder muziek is er niets. Ze drajen Buy out da bar, van tienerrapper Charmz misschien, doodgestoken, ooit, na een optreden, of misschien ging het om Buy off the bar van Sugar Minott, kan ook, en ze drajen Too many man, misschien de Too many man van Wiley (wat goed is maar ik vind Headbanger beter), en ze drajen 21 seconds, van Sol Solid Crew misschien, wie weet, hoe grime is so grimey, en ze drajen Pow!, van Inqui dacht ik eerst maar dat leek me onwaarschijnlijk want wat doet progressive house op een grimefeestje?, want het is een feest nee het is een treffen nee een samenzijn, en als ze, al snel, moe beginnen te worden, verdwijnen ze de nacht in, op zoek naar eten, natuurlijk komen ze uit bij Bagel King want die zijn altijd open, zo vergaan zulke feestjes nee zulke treffens nee zulke samenzijns en nooit is er afscheid, alleen maar een “tot snel, wat niet zozeer een afscheid is, maar eerder een belofte om te blijven leven”, en zo’n soort boek is het.

Een boek met een zeer poëtiese kracht.
Een voelbaar boek. Een boek dat leeft, en klopt in je handen.

Misschien alleen jammer dat ze de dj meteen “spotten”. Maar dat is natuurlijk de vertaler, dat is Adiëlle Westercappel (wat wel een hele moje naam is), dat is niet Nelson, hij schreef dit boek namelijk in het Engels, hij mag dat.

Een hoorbaar boek.

Een luisterboek: de muziek vloeit, haast op elke bladzij wel klinkt een lied. Je zou dit boek een muziekboek kunnen noemen en ik zou je er niet op aan kijken. Ik luisterde. Ik luisterde naar de muziek, alle muziek, ik ben veel muziek rijker geworden door Kleine werelden en alleen dat is al om van op mijn knieën te vallen en dank te zeggen, dank aan Caleb Azumah Nelson, dank aan Querido, iedereen die mijn seedeekasten vergroot krijgt mijn oneindige dank, zo is het nu eenmaal.

Zo’n soort boek is het.

Ook de wereld wordt vergroot.

De wereld van daar, London, zo nabij en toch ook zo onbekend (ik was daar, twee keer, met mijn vader en het enige wat ik me ervan herinner is dat we een keer laat op de avond, ik meen dat het elf uur was maar het zal misschien vroeger geweest zijn, in een boekhandel stonden en ik kocht iets, een boek, een kunstboek, met reproducties van schilderijen van Dalí die toen al niet echt meer mijn idool was nee maar ik wilde gewoon iets gekocht hebben, laat op de avond, laat het elf uur geweest zijn of iets vroeger dan, laat op de avond een boek gekocht hebben in een boekhandel in London) en de wereld van verder nog: Ghana – want ook Ghana vloeit doorheen heel Kleine werelden. Het eten: Stephen, altijd aan het koken (dat heeft hij van zijn moeder) & verderop in het boek ook in professioneel opzicht kok en altijd de gerechten, de kruiden, de smaken van het thuisland van zijn ouders. De muziek: A.B. Crentsil, George Darko, Ebo Taylor, Pat Thomas (nee niet die van Saint Katharine); jazzy blazers, meerdere guitaren, de zon, brandend, in elke noot: u weet, wat men noemt highlife, wat men noemt afrobeat. De taal ook. Etomi. Ik ben moe tot in het diepst van mijn wezen. In het Ghanees. Hoe mooi, hoe krachtig is je taal niet als je een woord hebt voor wat in een andere taal een hele zin kost?

Zo’n soort boek is het.
Een talig boek.
Een ritmies boek.

De herhaling is mooi. Strikte herhaling de ene keer, zinnen die maar blijven terugkomen b’voorbeeld; een “verschoven” herhaling de andere keer waardoor de herhaling niet meer letterlijk is maar vervormd wat het bijna nog mojer maakt.

Dan komt de heimwee van de moeder.
Dan komt het verhaal van de moeder.
Dan komt het gaan uit het Ghana, daar gaat het komen naar London.
Dan komt de honger. Homo ye mi. De honger heeft me in zijn greep.

Misschien alleen jammer dat Stephen een berichtje op zijn telefoon “checkt”. Maar dat is de vertaler, dat is Adiëlle Westercappel. Wat wel een hele moje naam is.

Misschien alleen jammer dat er een laatste keer is dat hij “gesmoked” heeft. Misschien alleen jammer dat ze de garderobe “skippen”. Misschien alleen jammer dat de “beat” “dropt”. Misschien alleen jammer dat de dag langzaam “in focus” komt. Misschien alleen jammer dat de platen van zijn vader in een grote “flightcase” zitten. Misschien alleen jammer van dat jaar “couchsurfen”. Er is zoiets als de Nederlandse taal, Adiëlle, en die zit vol met moje en goed bruikbare woorden. U had uw toevlucht niet hoeven nemen naar dat rare Nederlands-Engels van u, u is immers geen ster op youtube of misschien is u dat wel, wat weet ik er allemaal van immers, ik ben maar gewoon een oude lul.

Dan komt de tijd dat het misgaat.
Dan komt de wijn.

Dan komt de avond dat ik een paar wijntjes teveel drink en van de trap val en mijn sleutelbeen breek en een paar weken wel kan lezen maar niet kan schrijven en mijn zoon, mijn moje lieve wijze grappige zorgzame tien jaar oude zoon de aantekeningen over dit boek voor zijn rekening moet nemen.

Dan komt de tijd dat het misgaat: Stephen gaat studeren maar geeft het al na een paar maanden op, hij trekt terug in bij zijn ouders maar na een woordenwisseling gooit zijn vader hem op straat. Dan komt Mark Duggan. Dan komt politiegeweld. Dan komt de historische, sociale context. Dan komt de politiek. Dan krijgt Kleine wereld ineens een keelsnoerend randje.

Dan stelt Stephen misschien nog meer belang in Ghana, hij zou naar Ghana, met zijn moeder, maar dan komt het overlijden, dan komt het gaan van de moeder, dan gaat de moeder dood, ik weet niet of ik dat al mocht vertellen, Stephen gaat alleen naar Auntie Yaa, naar Ghana, waar hij dus die koffer met platen van zijn vader krijgt. Als hij bij zijn terugkomst intrekt bij de vader, die het moeilijk heeft na de dood van zijn vrouw, is er, op grond van de muziek en van wat Stephen in Ghana meegemaakt heeft weer toenadering wat resulteert het bloedmoje, op één na laatste hoofdstuk dat geschreven is in de jij-vorm (de “jij” is de vader) en dat de geschiedenis vertelt van de ouders van Stephen in Ghana: de ontluikende liefde, de muziek, de emigratie aan London om aan de beklemmende verwachtingen van de familie te ontkomen, de worsteling daar, in die metropool, om er een menswaardig bestaan op te bouwen. Ze ging naar London om vrij te zijn maar in London vonden ze die vrijheid niet, werden weer op andere manieren beknot. Misschien zijn ze nooit echt vrij geweest.

Op het eind zijn Stephen en zijn vader alleen, pratend, dansend, etend in het gesloten restaurant waar Stephen werkt en dat is mooi en zo’n soort boek is het.

Een boek dat je proeft, hoort, beleeft, ondergaat. Een boek van grote kracht. Kleine werelden maakt werelden groot.


Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie

Kleine werelden

  • Auteur: Caleb Azumah Nelson (Engeland, Ghana)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Small Worlds (2023)
  • Nederlandse vertaling: Adiëlle Westercappel
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 13 juni 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Recensie van Tim Donker >

Flaptekst van de nieuwe roman van Caleb Azumah Nelson

Dansen is het enige wat het gros van Stephens problemen kan oplossen. Dansen in de kerk met zijn ouders en zijn broer, want al gelooft hij misschien niet meer, hij zal altijd blijven geloven in ritme. Dansen met zijn band, de pijn en de vreugde van het leven tot muziek transformerend. Dansen in de woonkamer met zijn beste vriendin Adeline, hun voorhoofden tegen elkaar. Dansen in z’n eentje op het geluid van de oude lp’s van zijn vader, die voor hem altijd onkenbaar is gebleven.

Maar wat als de muziek stilvalt? Als zijn vader niet meer met hem spreekt, als Stephens huis niet langer zijn thuis is? Wie is hij dan nog

Van Londen naar Ghana en weer terug, drie zomers lang, neemt Kleine werelden ons mee naar de werelden die we zelf creëren en soms weer kapotmaken, werelden vol leven, liefde en verlies,

Bijpassende boeken en informatie

Voor alle dagen

Voor alle dagen recensie en informatie over de inhoud van de bundel met gedichten samengesteld door Joost Oomen, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum het instagramkanaal @poezieiseendaad. Op 6 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Podium deze bloemlezing met Nederlandse en Vlaamse gedichten samengesteld door @poezieiseendaad.

Voor alle dagen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de bloemlezing met Nederlandse en Vlaamse gedichten Voor alle dagen. Het boek is samengesteld door @poezieiseendaad. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de bloemlezing,

Recensie van Tim Donker

Joepie. Een bloemlezing. Hoe fijn. Zit ik net op te wachten. Weer één of andere arrogante gast die de lezertjes wel eens vertellen zal wat de Nederlandse poëzie van de negentiende en de twintigste eeuw is in duizend en enige gedichten. Of anders een opgepompte eikel van televisie die zo nodig moet laten weten dat hij ook best iets van poëzie kent. Of, erger nog, poëzie verzameld rond een of ander luchtig tema zodat het goed verkoopbaar is, leuke kadoboekjes voor speciale gelegenheden: voor je oude moedertje die een nieuw lief gevonden heeft via dat rare internet, voor je buurman die met pensioen gaat, voor je maat die per ongeluk op het hamstertje van zijn dochter is gaan staan. Zelden, zeer zelden, las ik een pruimbare bloemlezing. Ik hou van poëzie maar ik haat bloemlezingen.

Maar wat meteen opvalt is dat Stefanie Liebreks, Joost Oomen en Yentl van Stokkum het anders hebben aangepakt. Oké, die Oomen kun je inderdaad ook kennen van televisie. Maar hij heeft tenminste nog nooit een boek geschreven dat Fit heette. Nee, bij deze mensen stroomt de poëzie door hun aderen. Ze reiken de gedichten in Voor alle dagen ook niet vanuit de hoogte aan: deze poëzie moet u kennen (met daarbij de onderliggende boodschap: alle andere poëzie mag u best negeren); ze delen graag gedichten die ze zelf mooi vinden. In de hoop te enthousiasmeren. Verder te lezen. Buiten deze bloemlezing om, buiten deze dag om. Want ja. Dat kan maar zo: op alle heel gewone nikserige niksdagen poëzie lezen.

Wat opvalt is dat dit dus geen gewone bloemlezing is. Dat hier bloem gelezen wordt uit de aldag. Uit gewoonstleven. Want wij allen dansen. Wij allen zingen. Wij allen verlangen. Wij allen storten in. Wij allen dromen. Wij allen observeren. Wij allen schreeuwen. Wij allen werken en bloeden en fietsen en gaan en staan, en sommigen overleven. Op deze momenten kun je lezen, op welke momenten zou je geen poëzie willen lezen? Voor alle dagen reikt momenten aan, heel gewone momenten op hele gewone dagen, die om poëzie kunnen vragen of misschien erom schreeuwen. Poëzie voor als je je verveelt, het stormt, je kwaad bent, je niet kunt slapen, je toe bent aan weekend, je vandaag alleen maar saje gedachten gehad hebt. Poëzie voor zulke momenten en andere nog.

Wat opvalt is dat de drie konservators onevenredig veel momenten noem het zijnsmodi hebben uitgekozen die op één of andere manier samenhangen met liefde: verliefd zijn, al een tijdje bij elkaar zijn maar elkaar nog steeds erg leuk vinden (dat schijnt te kunnen), inmiddels zo lang bij elkaar zijn dat je moeite moet doen om nog te zien wat je ooit zo leuk aan de ander vond (klinkt al bekender), of, als het echt allemaal faalde: liefdesverdriet en later nog de wens om nooit meer iets van doen te hebben met afspraakjes, relaties en één of andere betekenisvolle Ander. Wijltjenslang ben ik, oprecht, verbaasd: gaat het in poëzie zo vaak over liefde dan? En ik sta voor mijn poëziekast en pak er zo hier en zo daar een bundel uit en ik denk hmm ja misschien. Maar toch. Ik zie daar ook veel, heel veel bundels staan waar ik niet één (1) liefdesgedicht in weet staan.

Wat opvalt is dat veel van mijn favoriete dichters ontbreken, ik wil daar niks mee zeggen, het viel me gewoon op.

Wat opvalt is dat veel van mijn favoriete dichters niet ontbreken. Ik noem een Monika Rinck een K. Schippers een Bert Schierbeek een Sybren Polet een Alfred Schaffer een Jack Spicer een Tonnus Oosterhoff een Anne Vegter een H.H. ter Balkt een K. Michel een Gerrit Krol een Eva Gerlach een Breyten Breytenbach (hoewel ik hem als romanschrijver hoger heb zitten) een Wim Brands een Mark Boog een Hans Arp misschien zou ik met de nodige reserves zelfs nog een Jan Elburg of een Riekus Waskowsky kunnen noemen.

Wat opvalt is dat dichters waar ik geen biezonder hoge pet van op heb, hier toch vertegenwoordigd zijn met een meer dan redelijk gedicht. Neem nu zo’n Gerrit Kouwenaar. Ja neem zo’n man nou eens. Ik weet niet. Vind dat een beetje pretentieuzerig, een beetje wauwelig, een beetje interessantdoenerig, een beetje aanstellerig soms. Ik heb met hem dezelfde moeite die ik ook met sommige beat-poëten heb. Laten we het allemaal een beetje in het vage houden, gooi er iets mystieks doorheen hier en wat -liefst sjamanisties- geleuter daar en dan kan het misschien wel voor iets heel diepgaands doorgaan. Maar dit hier Doe die deur open vond ik mooi, verstillend, simpel, doeltreffend en niet volstrekt humorloos ook.

Wat opvalt is dat ik opvallend veel dichters hier niet ken, totaal niet ken, niet eens van naam. Mijn poëziekast is niet armzalig, en dan spreek ik nog niet eens van de vele, vele literaire bladeren die overal rond mijn huis slingeren en let op, ik zeg niet dat het totaal onmogelijk is om mij een mij onbekende dichter te presenteren maar dat er zoveel waren waar ik nog nooit van gehoord had verbaasde mij toch wel een beetje.

Wat opvalt is het moois, het vele moois, het zo heel erg veel vele moois dat hier langs komt.

Wat opvalt is dat deze samenstellers een zeer gelukkige hand van kiezen nee een gelukkige kieshand nee dat zij gelukkige handen hebben.

Wat opvalt is dat ik meteen, of snel toch, de neiging voel op te staan en voor te dragen (desnoods in een lege kamer), niets hoeft op kamertemperatuur te komen, het hoeft niet te groejen, eerst, het moois is direkt daar, en ik sta op, en draag voor, zoals, nu, de Dominicaanse dichter Frank Báez (die ik niet kende, nooitvangehoord), wiens Geef mijn zus haar MacBook terug ik gewoon hardop moest horen, dan maar met mijn eigen stem, ik stond naast mijn stoel, mijn zoon kwam langs, mijn prachtige wijze zachtaardige lieve tienjarige zoon die stilstond en luisterde, het was nog vijf minuten voor school, hij stond stil, hij luisterde, hij leek het al gauw een slagje of twee minder geweldig te vinden dan ik.

Wat opvalt is dat Sjoerd Kuyper (die ik niet kende, nooitvangehoord) gewoon naar Stavoren vaart om er te wachten op dolfijnen die niet kwamen die nooit komen maar dat maakt niet uit want het is juist het wachten op dolfijnen dat zo mooi is. Wat opvalt is dat hier onderzeeërs door je haren kunnen varen en dat Rik Andreae (die ik niet kende, nooitvangehoord) dat doet mijmeren: “Voor een hoofd / is een volle zee een mooi bezit”, wat misschien wel de mooiste zin uit de bloemlezing is, de mooiste zin sinds, ach, vul dat zelf maar in. Wat opvalt is dat je kunt denken vanaf een flatgebouw, zoals Gerard B. Berends doet (die ik niet kende, nooitvangehoord).

Wat opvalt is dat het deze dag, zoon en dochter inmiddels in school maar nog voor ontbijt ja zelfs nog voor koffie, zo goed, zo heel erg goed samen gaat met Fuck Buttons op de steerjoo (misschien niet de beste maar toch zeer zeker ook niet de slechtste band die er is).

Wat opvalt is hoezeer ik in Voor alle dagen wil blijven lezen.

Wat opvalt is dat het later die dag, inmiddels wel ontbijt gehad, inmiddels koffie gehad, zo heel erg goed samen gaat met Blue Camel van Rabih Abou-Khalil.

Wat opvalt is dat ik de afwas steeds langer uitstel.

Wat opvalt is dat je je hart wel net zo goed op het dak kon gojen (zegt Alfonsina Storni) (die ik niet kende, nooitvangehoord) (maar haar vertaler, Wouter Noordewier, ken ik wel) (hallo Wouter hoe gaat het met je) (sorry dat het blad er nooit gekomen is, man, ik had er opeens helemaal geen zin meer in het was teveel werk voor een man alleen en er stonden te weinig goede gevoelens tegenover) (ik kwam het nog tegen bij mijn verhuis, de losse bladen die ooit dat blad had moeten worden, en het zou een fantasties blad geworden zijn, Wouter, het mooiste dat ik nooit gemaakt heb) (is het waar, Wouter, dat Alfonsina Storni zich ziek door kanker in 1938 verzopen heeft door zich bij Mar de Plata in zee te werpen nadat ze een krant haar laatste gedicht getiteld Voy a domir had toegestuurd, zoon titel en dan zoon daad, denk daar eens over na) (bij wie las ik ookalweer dat de verdrinkingsdood een hele vreselijke dood is?).

Wat opvalt is dat ik de bundel onmiddellijk zie liggen als ik thuis kom van de winkel, een pak koffie in mijn ene en een kaascroissant in mijn andere hand.

Wat opvalt is hoe stil het gedicht van Kira Wuck me maakte, hoe ik  het steeds opnieuw en opnieuw wilde lezen, Kira Wuck die dacht ik wel te kennen toch, niet nooitvangehoord maar eerder een hele verre bel en wat een bloedmooi gedicht dit gedicht hier.

Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met Writing On The Wall. Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met The Deviants. Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met Chicken Shack. Maar dat was alweer later, weeral later die dag, toen stond de hartige aspergetaart al in de oven.

Wat opvalt is hoe nabij verlorenen kunnen blijven: “er hoeft nog altijd niet veel / te gebeuren voor ik aan je denk // iets wat niet op jou lijkt is al genoeg / dan denk ik kijk // dit lijkt echt niet op haar” dicht Maud Vanhauwaert (die ik niet kende, nooitvangehoord) en dat vond ik zoon lief, zoon klein, zoon sjarmant gedicht en dacht ik hoe weinig woorden heeft poëzie eigenlijk nodig om poëzie te zijn en is dat niet het moje, het verbazende, het geniale aan poëzie en aan taal; een woord is duizend klappen in het gezicht waard.

Wat opvalt is dat deze bloemlezing me meer bevalt dan treinwrakken bouwen als de zon ondergaat.

Wat opvalt is dat Voor alle dagen een bloemlezing is die opvalt door niet op te vallen: in deze gedichten kun je wonen. En zingen. En aspergetaart maken. En de afwas uitstellen.

Wat opvalt is dat hier precies gebeurt wat beoogd werd: door Voor alle dagen realiseer je je weer dat poëzie altijd is, en overal.


Voor alle dagen recensie en informatie

Voor alle dagen

Honderd-nog-wat gedichten door @poezieiseendaad

  • Auteurs: Diverse dichters
  • Samenstellers: Joost Oomen, Stefanie Liebreks, Yentl van Stokkum
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Podium
  • Verschijnt: 5 juni 2023
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de bundel met gedichten

Op het hoogtepunt van de pandemie startten Joost Oomen, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum het instagramkanaal @poezieiseendaad. Sindsdien delen zij dagelijks hun liefde voor poëzie met een almaar groeiend aantal volgers. Binnen een jaar had het account 10.000 volgers en inmiddels staat de teller op ruim 17.000. De missie van Poëzie is een Daad: meer poëzie in ieders leven. Er is een gedicht voor elk moment, elke gelegenheid – niet alleen voor de gewichtige. Dus bijvoorbeeld ook voor als je op maandag al toe bent aan weekend, voor als het code rood is, als de verkiezingsuitslagen tegenvallen, als je al te lang ligt te scrollen op de bank, of voor die eerste dag dat je de lente kunt ruiken.

Met de bloemlezing Voor alle dagen gaan Joost, Stefanie en Yentl van het (telefoon)scherm weer terug naar het papier, waar de gekozen gedichten oorspronkelijk vandaan komen. Voor de selectie putten ze uit alle uithoeken van de literatuur: van bekende Nederlandse en Vlaamse dichters die in een bloemlezing niet mogen ontbreken tot jonge dichters die hun debuut nog niet maakten, en van vertaalde grootheden tot obscure, inmiddels vergeten parels. Sommige gedichten deelden ze al eerder online, andere zijn zorgvuldig bewaard, tot dit moment.

Bijpassende boeken en informatie