Tag archieven: Tim Donker

Shira Wolfe – Jugoslovenska Kinoteka

Shira Wolfe Jugoslovenska Kinoteka recensie, review en informatie over het boek met gedichten. Op 30 januari 2025 verschijnt bij The New Menard Press het boek met gedichten van de Nederlands-Amerikaanse schrijfster Shira Wolf. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Shira Wolfe Jugoslovenska Kinoteka recensie van Tim Donker

Reizen in. Scenes. Belgrado. Landschappen. Steden. Wat je ziet. Wat te zien is. Zulke scenes. In poëzie. Wat is. Wat zijn kan. Een droom kan een scene zijn. Een droom van piraten, en de plank lopen, en talloze spotvogels die eruit zien alsof ze van papier gevouwen zijn. Of. Dansen. Wijn drinken. Met zijn drieën op een bed. Zij en hij en jij. Dichtbij. Koppel in een bed en een groen flitslicht. Of. Praten over filosofie en liefde en ruimtevaart. Helder. Sterrennacht. De grootsheid. Kosmos. Rijden. Koffie bij een benzinestation. Monumenten van pijn. Muziek wacht op je bij de grens. Je komt iemand tegen in de ondergrondse punkbeweging. Je zou graag. Misschien. Deel van een jeugdbeweging zijn jij. De bergen, de zee & meneer Robot in een hoek van de bar. Dit alles tweetalig. Dus ook. Gospodin Robot. Denk je aan Karel Čapek. Denk je aan arbeid. Denk je aan Rossums universele. Denk je aan Tsjechië. Landen denken. De filosofie van de ruimte. Of. Dode zwanen in bevroren rivieren kunnen een scene zijn. Of. Een zeeman die haiku’s schrijft. Italjeniese roodwijn uit de ijskast. En steden, en steeds weer Belgrado. Of ook. Een kakkerlak die ze Zaza noemt, vanwege een Nederlands kinderboek (schrijft ze) (en te weten) (en we weten) (en je weet Puk van de Petteflat nog wel en je weet juffrouw Heijligers nog wel en je weet het klaslokaal nog wel en het einde van de schooldag en hoe er dan voorgelezen werd uit Puk van de Petteflat) (en het was de eerste klas, en je was zes jaar oud, en je weet het licht nog wel) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor het boek) (maar dan was al eerder misschien) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor lezen) (maar dat was al eerder misschien) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor het woord) (maar dat was al eerder misschien) (of ook echt pas veel later nog) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor dat joch met zijn pet en zijn kraanwagentje en al die dieren, en luisteren, en luisteren, en luisteren). Misschien ook. Tijden denken. En dat alles tweetalig. Dat heet dat bubašvabi jednog dečačića iz jedne holandske knjige en dat vind je mooi. Talen denken. Denken aan hoe Google knjige vertaalt met gewoon boek en niet kinderboek en denk je misschien zou. Het begrip kinderboek niet bestaan in het Servisch. Kinderboeken denken talen denken landen denken werkelijkheden denken. De werkelijkheid en datgene wat de werkelijkheid representeert. Hyperrealiteit. Simulacrum. Terug naar het hondenhok. Mensen in een grot. Of. Zwemmen naar kleine kerkjes gebouwd op een eiland. Het was heet we bleven in het water. De derde kop koffie op de eerste regendag. Met Sasho en Posho nergens zijn, behalve weg. Waar te zijn. Wat te zijn. Altijd degene willen zijn die je in de ogen van de ander bent. Kopie zonder origineel. En altijd weg, en wegger nog. Van A naar B te gaan. Van B naar C te gaan. Van C naar D te gaan. Blauwe bloemen kunnen een scene zijn. Een verlaten dorp kan een scene zijn. Een oude vrouw een oude man en een grazend paard. Het kan. Een scene zijn. Of zeventig euro moeten betalen voor een fles Brunello. Of. Gesprekken over. Moet Bukowksi verbannen worden van universiteiten omdat hij misogyn was? De lege eenzijdige universiteiten van de bozen en de bangen, en alle balans naar één kant weer. En te denken was hij wel misogyn was hij niet eenvoudiger misantroop misschien en de weinigen die nog deugden in zijn wereld waren bijna allemaal vrouw. Je kunt dromen. Moeders van de zon. Een verhaal van deze wereld. In de late namiddag. En alles, en steeds, en verder nog. Fluisteringen in de bomen. Doet. In de uitkijk op de loer voor een vertrek. Onder de duim en over de maan. Eerst de koffie. Plaatsbepaling. De lucht in de ochtend. Het delirium is weliswaar geweken. Een broer en een zus uit Parijs, en iemand speelt fluit. Want altijd iets te doen. Niemand kan het echt iets schelen als je niet naar het feestje gaat. Kortegolf nachten. Dingen die in je hand passen. En altijd de volgende keer, en altijd wat nog komen gaat. Hoop is een ding met veren. Tot hier weet wanneer. In poëzie of in stilte. Standbeelden kunnen scenes zijn. Gevallen engelen. Gevallen soldaten. Acht moeders. Vandaag geen vogels gezien. En al deze scenes glanzen van schoonheid. En al deze scenes nemen van weemoed aan een diepere tint van koffie. Dan bedoel ik de koffie van het poeder, de koffie voordat het de drank is. Verlangen, gemis, ochtend, koffie (en muziek) (klonk bijvoorbeeld bij Jugoslovenska Kinoteka: Miri van Bassekou Kouyate & Ngoni Ba, een seedee die ik nu, ineens, veel beter vond dan voorheen) (of ooit tevoren) (hoe dingen elkaar onophoudelijk kleuren) (niets altijd dezelfde tint heeft) (& twee keer in dezelfde rivier) (in mistig licht, en mijn weemoed grensde aan droefnis maar het was de goede droefnis de moje droefnis de droefnis die fijn is om te voelen). In al deze scenes. Scenes van vriendschap. Scenes van liefde. Scenes van dansen. Scenes van drinken. Scenes van lopen. Scenes van sneeuw. Scenes van leven. Hoe voelbaar. Voor iedereen. Die in leven is. Een boek als een schittering, een glans, te zien, heel even, en dan weer weg. Maar je hebt het gezien. Je hebt het in handen gehouden. De kracht is dat Wolfe het niet onopgemerkt voorbij liet gaan.

Shira Wolfe Jugoslovenska Kinoteka

Jugoslovenska Kinoteka

  • Auteur: Shira Wolfe (Nederland, Verenigde Staten)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels, Servisch
  • Servische vertaling: Marko Mladenović
  • Uitgever: The New Menard Press
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Prijs: € 24,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Shira Wolfe

In Jugoslovenska Kinoteka, Shira Wolfe’s cinematic poetry reads like scenes from a movie, describing a period of her life spent in Belgrade and traversing the Balkans – from Sarajevo to the Bay of Kotor, from Stara Planina to Mount Avala. Most of all, it is an ode to the Belgrade of her past and the relationships she formed there, constellating around that city and continuously reappearing elsewhere in encounters fuelled by synchronicity. In her world, cities become smells; statues can be read; and the boundaries between art and life, between self and other, are always blurred.

Jugoslovenska Kinoteka is published as a bilingual edition in English and Serbian. The Serbian translation is a collaborative effort by Shira Wolfe and Marko Mladenović.

Shira Wolfe is a Dutch-American writer, poet and translator from Amsterdam. After completing her masters in International Performance Research, with a project about Palestinian poet Mahmoud Darwish, she lived in Belgrade on and off between 2016 and 2021. She is the author of the self-published poetry trilogy Wider Than the Sky (2021), Wider Wings (2022) and Fallen Angel (2023), and contributed to the anthology Vreselijk verlangen. Een verzameling smachtende Mammoetjes (HetMoet Publishing, 2023). Shira leads poetry and writing workshops for asylum seekers in the Netherlands through the organisation De Vrolijkheid, and frequently collaborates with The Mystifiers, a socially engaged music collective. She is also a translator for the publication series Archival Textures.

Bijpassende boeken en informatie

Jay Farley – A Cupboard Full of Tomboys

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys review, recensie en informatie boek met gedichten van de non-binaire Engelse filmmaker. Op 28 februari 2025 verschijnt bij Broken Sleep Books de dichtbundel van Jay Farley. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys recensie van Tim Donker

  is natuurlijk voorschrift, dacht ik. Is wat voorschrijft. Of beslist. Soeverein is hij die over de noodtoestand beslist. Uitnametoestand. De mens komt voor. Dat kan zomaar het geval zijn. Zij is de velen. De vogel vloog weg, en toen kwam de zon op. Het lied van een ik-persoon die hier aanwezig is. De toekomst is rauw, dan wordt die gekookt in het heden, daarna gebakken op een zacht vuurtje, en mettertijd zullen kaantjes overblijven. Man en vrouw en iets voerden de dingen het woord. Vuilnisbelten meubelboulevards silo’s silo’s zendmasten schapenboeren op wolvenjacht sportclubs autosloperijen postsorteercentra bladblazers pizzabezorgers een aan flarden gescheurde bonusfolder, en voor alles een plek. Voor alles een plek.

Plek is voorschrift. Plek is opbergkast. Opbergkast is staties. Is wat vast ligt. Is wat voorgeschreven is. Voorgeschreven rijrichting. Het gekende. De man. De vrouw. Dominerend. Patriarchaal, zeg je. Wit, zeg je. Binair, zeg je. Dat is hoe de opbergkasten getimmerd zijn. Uit hout zo krom. Zet mensen wezens levenden samen in groepen en dat is hoe dingen zullen groeien. De norm normeert. Dat wat de meesten zijn. Dat waaraan het leeuwendeel zich conformeert. De beugel bedacht door de hardst schreeuwenden. Wat past zullen we tolereren. De rest niet. En toen kwam de zon op. Toen klonk het lied van het wij hier aanwezig. En dan juist uitbreken.

Uitbreken. Daarover gaat deze bundel. De opbergkast te krap en sowieso al niet je plek en daar dan weg willen. Dat gaat niet zonder sporen van braak. Farley legt niet alleen de kast of de samenleving, maar gans de taal open. Waardoor deze gedichten geregeld al eens van de bladzijde springen. Op eerste doorbladeren valt al direkt de woekering aan leestekens op. Dus. Je bladert. Je ziet schuine strepen sneeën maken in zinnen, je ziet vierkante haken zich opblazen, je ziet groterdantekentjes hun pijlen richten op wat erna komt. En je denkt. Hier buldert een woedende taal. Maar de leestekens zijn niet zonder betekenis, al is het niet hun gebruikelijke. Een uitleg aan het begin zegt dat [ ] voor onderdrukking staat, < voor slechter wordend, / voor een klein beetje hoopvol. Bijvoorbeeld. Zegt het, om daarna te zeggen dat je die uitleg beter meteen maar weer vergeet en dat zou ik nog willen beklemtonen: vergeet het maar meteen! Het is mojer zonder deze uitleg, het is mojer om de leestekens je eigen gedachten te laten aanjagen, gedichten zijn geen landkaarten, ze kunnen zonder legenda, ze kunnen op zichzelf staan, ze kunnen vrijelijk verkeren met iedere lezer afzonderlijk, ik prefereer een esthetiese duiding, u prefereert iets anders, Jay Farley neigt naar reis, naar progressieve beweging.

En gesproken van reizen. Een nota bene in Nebraska. Het gedicht somt op: paren van twee woorden, het eerste woord begint met een n en het twede met een b. Neutrale biologie. Neurodivers brein. Nucleaire bom. Nieuw bloed. Nagel bijten. Nihilisties bravoure. Non-binair. Misschien het non-binair als een nota bene, een postscriptum, iets wat met de opbergkast niet vanzelf is gegeven, wat niet domineert, wat niet datgene is waaraan de meesten zich wensen te conformeren. Wat pas goed vorm kan krijgen buiten de kast, wat steeds opnieuw bevochten of afgebakend moet worden, als een achterop komend zijnde in het lijf gezet; schrijvend; herrijzen door woorden.

Misschien ook daarom zien deze gedichten er zelden uit zoals gedichten en doorgaans uitzien. Er is een gedicht in de vorm van het twittervogeltje. Mag je nog twitter zeggen? Ik vond twitter altijd een achterlijke naam, maar ik vind x nog grotesker, en die Elon Musk is een van de engste mensen van onze tijd, en twitter was dan nog wel toepasselijk omdat het refereerde aan gekwetter, aan de geluiden die vogels maken, en vogels maken geluid om hun terrein af te bakenen of om wijfjes mee te lokken of om te waarschuwen voor gevaar en is dat niet waar twitter precies over gaat, over territoriale pisserijen, over hee kijk mij eens even, en over alles wat we niet vertrouwen, hier is mijn stukje wereld en daar mag jij niet komen, hier is mijn vrouwtje en daar mag jij niet aan zitten, en daar is alles wat anders is en dat moet wegblijven, geen wonder dat dat medium de aandacht trok van zoon Elon Musk, bureaucratie waarom Nederland wel wat Elon Musk kan gebruiken brallen die rechtse ballen van Elsevier jajaja, in een dictatuur is geen bureaucratie want bureaucratie is tiepies iets van die halfzachte democratiese tijd waarin er allemaal van die stomme regeltjes bestaan om de mensen te beschermen tegen de totale willekeur van wie het toevallig voor het zeggen heeft gelukkig kunnen we soms nog de noodtoestand uitroepen die minstens voor eventjes een eind kan maken aan al die overbodige mensenrechtenonzin zaai angst en heers daar kan Mark van Ranst van meepraten en die laat medisch contact nog koppen iedereen die zegt dat de maatregelen niet nodig waren moet je tegenspreken jajaja laat de angst regeren laat altijd de angst voorop laat nooit iemand de angst ombuigen dat is nodig dat is twitter dus vandaar dat ik liever twitter zeg en niet x. Farley schrijft zijn twittervogeltje vol met messcherpe oordelen over het non-binaire zijn. Het valt aan. Het wijst af. Het gaat door korte bochten. Het heeft geen ogen. Het heft de vinger. Het zegt. Het weet. Het stelt geen vragen. Het poneert. Het sluit uit. En het sluit op. In opbergkasten. Of ontsnappen aan de opbergkasten betekent dat je andere opbergkasten moet bouwen weet ik niet. Maar dat was de vraag niet. Er waren geen vragen.

Of.

Een gedicht in de vorm van een kruiswoordraadsel. Heel onnokosteriaans. Denk ik. Kon je iets zeggen, over. Op een feestje.

Of.

Gedicht in de vorm van een oneindige loop. Heel anselmberriganiaans. Denk ik. Kom in alleen.

Of.

In de vorm van een Roos. Is meisje. Ik had die Pier Paolo Pasolini beter gemogen als die nooit films had gemaakt.

Of. Treurarbeid of. De slinger van foucault of. Het hoofd van vitus bering of. Het leven van quintus fixlein of. Iedereen moet ergens zijn of. De mandril op de slagboom of. De mens een machine of. Ook de nacht is een zon.

Of.

De woorden de namen als haken als ankers het fixeren vasthouden op plek houden en eruit willen een wereld bouwen en daarom dichter zijn (want alleen in je gedichten kan je wonen?).

Of gewoon de gedichten in de vorm van een antwoord. Een zoektocht. Een leven buiten de opbergkast. Het uitbreken, en wat daarna komt.

Gedichten die je bijna hoort.
Gedichten die je bijna aanraken.
Gedichten waarin je kunt wonen als je niet in een opbergkast wil wonen.

Jay Farley A [Cupboard] Full of Tomboys review by Tim Donker

– is of course prescription, I thought. Is what prescribes. Or decides. Sovereign is he who decides on the state of emergency. State of exception. The human appears. That can just happen to be the case. She is the many. The bird flew away, and then the sun rose. The song of an I-person who is present here. The future is raw, then it gets cooked in the present, then baked on a slow fire, and in time, cracklings will remain. Man and woman and something gave voice to things. Garbage dumps, furniture boulevards, silos, silos, transmission towers, sheep farmers hunting wolves, sports clubs, car wrecking yards, mail sorting centers, leaf blowers, pizza deliverers, a bonus flyer torn to shreds, and for everything a place. For everything a place.

Place is prescription. Place is storage cabinet. Storage cabinet is static. Is what lies fixed. Is what is prescribed. Prescribed direction of travel. The known. The man. The woman. Dominating. Patriarchal, you say. White, you say. Binary, you say. That’s how the storage cabinets are built. From wood so crooked. Put people beings living things together in groups and that is how things will grow. The norm normalizes. That which most are. That to which the lion’s share conforms. The bracket conceived by the loudest shouters. What fits we will tolerate. The rest not. And then the sun rose. Then sounded the song of the we present here. And then precisely break out.

Breaking out. That’s what this collection is about. The storage cabinet too cramped and anyway not your place and wanting to get away from there. That doesn’t happen without traces of breaking and entering. Farley not only opens the cabinet or society, but the entire language. Which is why these poems regularly leap off the page. On first flipping through, the proliferation of punctuation marks is immediately noticeable. So. You browse. You see slashes making cuts in sentences, you see square brackets inflating themselves, you see greater-than signs aiming their arrows at what comes after. And you think. Here roars an angry language. But the punctuation marks are not without meaning, though not their usual one. An explanation at the beginning says that [ ] stands for oppression, < for worsening, / for a little bit hopeful. For example. It says, only to say afterward that you’d better forget that explanation right away and I would like to emphasize: forget it right away! It’s more beautiful without this explanation, it’s more beautiful to let the punctuation marks drive your own thoughts, poems are not maps, they can do without a legend, they can stand on their own, they can freely associate with each reader individually, I prefer an aesthetic interpretation, you prefer something else, Jay Farley tends towards journey, towards progressive movement.

And speaking of journeys. A nota bene in Nebraska. The poem enumerates: pairs of two words, the first word begins with an n and the second with a b. Neutral biology. Neurodiverse brain. Nuclear bomb. New blood. Nail biting. Nihilistic bravado. Non-binary. Perhaps the non-binary as a nota bene, a postscript, something that is not automatically given with the storage cabinet, what doesn’t dominate, what is not that to which most wish to conform. What can only take proper form outside the cabinet, what must be fought for or demarcated again and again, as a latecomer placed in the body; writing; resurrecting through words.

Perhaps that’s also why these poems rarely look like poems typically look. There is a poem in the shape of the Twitter bird. Can you still say Twitter? I always thought Twitter was a silly name, but I find x even more grotesque, and that Elon Musk is one of the scariest people of our time, and Twitter was at least appropriate because it referred to chirping, to the sounds birds make, and birds make sound to mark their territory or to attract females or to warn of danger and isn’t that exactly what Twitter is about, about territorial pissing contests, about hey look at me, and about everything we don’t trust, here is my piece of world and you may not come there, here is my female and you may not touch her, and there is everything that is different and that must stay away, no wonder that medium attracted the attention of son Elon Musk, bureaucracy why the Netherlands could use some Elon Musk those right-wing balls from Elsevier bellow yesyesyes, in a dictatorship there is no bureaucracy because bureaucracy is typically something from that soft-handed democratic time when all those stupid rules exist to protect people against the total arbitrariness of whoever happens to be in charge fortunately we can sometimes still declare a state of emergency which at least for a moment can put an end to all that superfluous human rights nonsense sow fear and rule there Marc van Ranst can talk about that and medical contact still headlines everyone who says the measures weren’t necessary must be contradicted yesyesyes let fear rule let fear always lead never let anyone bend fear that is necessary that is Twitter so that’s why I prefer to say Twitter and not x. Farley fills his Twitter bird with razor-sharp judgments about being non-binary. It attacks. It rejects. It takes sharp turns. It has no eyes. It raises its finger. It says. It knows. It asks no questions. It posits. It excludes. And it locks up. In storage cabinets. Whether escaping the storage cabinets means you have to build other storage cabinets I don’t know. But that wasn’t the question. There were no questions.

Or.

A poem in the form of a crossword puzzle. Very un-Okosterian. I think. You could say something, about it. At a party.

Or.

Poem in the form of an infinite loop. Very Anselm Berriganian. I think. Come in alone.

Or.

In the form of a Rose. Is girl. I would have liked that Pier Paolo Pasolini better if he had never made films.

Or. Grief work or. Foucault’s pendulum or. The head of Vitus Bering or. The life of Quintus Fixlein or. Everyone must be somewhere or. The mandrill on the barrier or. Man a machine or. The night too is a sun.

Or.

The words the names as hooks as anchors the fixing holding keeping in place and wanting to get out build a world and therefore be a poet (because you can only live in your poems?).

Or simply the poems in the form of an answer. A search. A life outside the storage cabinet. The breaking out, and what comes after.

Poems you almost hear. Poems that almost touch you. Poems in which you can live if you don’t want to live in a storage cabinet.

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys

A [Cupboard] Full of Tomboys

  • Auteur: Jay Farley (Engeland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal; Engels
  • Uitgever: Broken Sleep Books
  • Verschijnt: 28 februari 2025
  • Omvang: 56 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: £ 8,99 
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van de dichtbundel van John Farley

Through the poetic and raw lens of a neurodiverse filmmaker, A [Cupboard] Full of Tomboys by Jay Farley navigates the intricate intersections of identity, gender, and class. This collection unfolds the journey of an older, working-class non-binary individual. With a cinematic and surreal texture, the poet uses words not only to validate their existence but also to unlock the transformative power of language itself. From the confines of the metaphorical cupboard to the expansive, defiant explorations of a new, queer world, Farley’s poetry challenges binaries, embraces fluidity, and crafts an unflinching celebration of lived authenticity.

Jay Farley is a non-binary, neurodivergent award winning filmmaker and digital artist. Discovering their Non-binary identity in 2022 aged 48 was profound and they found their voice as a performer and poet. Farley subsequently became award winning with ‘I Wish I’d Won the Miners’ Strike’, published in How it Started, Creative Futures Writers’ Award 2022 anthology. They are published in the Queer Icons anthology, SparksHot Poets anthology and illustrated in Woop Woop magazine. Their debut book of poetry A [Cupboard] Full of Tomboys was created under the mentorship of TS.Elliot Award winning Joelle Taylor and published by Broken Sleep Books.

Bijpassende boeken en informatie

Esther Kondo Heller – Arrangements

Esther Kondo Heller Arrangements review, recensie en informatie dichtbundel van de Keniaans-Duitse dichteres. Op 11 maart 2025 verschijnt bij Fonograf Editions de eerste dichtbundel van de dichteres en experimentele filmmaker Esther Kondo Heller. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Esther Kondo Heller Arrangements review en recensie van Tim Donker

Stel. Een moeder op sterven. Gedurende haar laatste momenten begint ze Engels te spreken. Kind staat erbij, spreekt geen Engels, maar vader moedigt aan en zegt Ja ze kan je begrijpen, ze krijgen nu Engels op school. Wat doet taal op dat moment? Voor het kind is de taal die gesproken wordt iets geslotens. Maar er wordt gedaan alsof het daar ligt, open, vatbaar. Door de ouders. Een stervend. En een die leeft. Taal op grens van leven en sterven, taal op grens van verstaan en niet-verstaan. Taal is een streek. Een land. Om in te dwalen. Om in op zoek te gaan. Ontdekken. Taalbegeerte. Taalhonger. Het onbegrepene begrijpen, in de haast letterlijke zin van be-grijpen; in een greep proberen te krijgen; wat ver was nabij halen. De mens als ontverringsmachine. Heidegger zei het al. Heidegger? Hoe is hij de bespreking binnen gewandeld? Dit gaat over hoe Esther Kondo Heller zich door de taal snuift en betekenis tracht te vinden in elke kier, in elke uiting, en omdat AR:RANGE:MENTS een Engelstalige bundel is, gaat het niet over iets uiten maar over “to utter”. Utter, zet een m voor de u en je bent weer terug bij mutter, bij de moeder waarmee alles altijd begint (broers en lijnen worden uitgeworpen toen Berlijn & vandaar misschien het Duits, er staat ook een pracht van een Duits gedicht in deze bundel) (de overtalige) (de meertalige) (ook nog één in een taal die ik niet ken, iets met damu yanga ina zagunika; het zou iets Afrikaans kunnen zijn) (het pan-afrikaanse ar-kest), en ook mutter kun je fijner snijden, het eerste deel zegt dan mut, bijna mute, wat wijst op stilte want “in linguïstiek is een uiting een eenheid van spraak gevolgd door stilte”; “toen ze stierf was alles wat ik zei: [   ]”- bijgevolg heeft naast spraak stilte de belangrijkste rol in deze bundel. De woorden en het wit rondom de woorden. Wat het zijn de begrenzingen die het begrensde zijn inhoud geven. Het wit maakt de woorden evenzeer als de letters dat doen. Leegte. Leegte die ademt.

Stel je je geest voor als een hond die Denzel heet. Aan de lijn gehouden door een vrouw die er altijd over klaagt dat er teveel tomatenpuree in de stoofpot zit maar toch iedere keer weer alleen schoongezogen botjes voor Denzel overlaat. Stel je het tollen voor in de beweging van het lied van de betover(en)de zee. Jodelend. In de morgen schept een kruiwagen je op en de vrouw die jou een naam heeft gegeven eet Coco Pops met warme opgeschuimde melk en zegt dat ze die hond nooit heeft gemogen omdat hij altijd overal pist en altijd tegen iedereen opspringt. Ja. Stel je dat eens voor.

Stel je een broer voor die boeken verbrandt in de woonkamer om een ei te kunnen koken. Het vuur. De rook. Het smelten van de harde kaften. Je zus vormt woorden doorheen het raam. Geen zorgen, buren, het vuur is onder controle, jullie hoeven de brandweer niet te bellen. Maar natuurlijk bellen de buren de brandweer toch en tot hun grote ongenoegen is het brandje geen reden om de familie het huis uit te zetten want de huur wordt altijd op tijd betaald. Alleen vertoont het tapijt nu een krater nee een mond nee een zwart gat in de grond. Dus stel je een zwart gat in de huiskamer voor: je hoort je ouders nooit meer ruzieën want het geluid van hun gedempte stemmen wordt volkomen geïnhaleerd door het gat.

Stel je een land voor dat niet uit het vliegtuig wordt gegooid. Afgeslachte documenten. Archieven in Berlijn, ja Berlijn, ik zei het toch al, ich hab’ noch eine Koffer in Berlin, een kerk in Berlijn, een interview, misschien in Berlijn misschien elders, een verslaggever die aan Marten Luther King jr. vraagt en vindt u dat deprimerend en Marten Luther King jr. die antwoordt ja dat vind ik zeker deprimerend terwijl ergens buiten beeld een stem opklinkt die zegt vorsicht!

Stel je de zoektocht naar taal voor, naar leven, naar liefde, naar een plek om te mogen, om te kunnen zijn, plekken waar je kan bestaan want de mens komt voor, dat kan zomaar het geval zijn.

Stel je pagina’s voor die geluid maken; een patroon dat gevoeld, gehoord, ervaren kan worden. Gesmolten boeken die één worden. De kinderen van de terminaal zieke moeder (zegt Zappa: alles is terminaal!) (waarna hij woedend de hoorn op de haak gooit). Stel je de vraag voor hoe je een moeder moet noemen die er niet meer is. Nomen est omen. Namen zijn nieuws. Dus. Schuim. Geest. Merg. Wind. Uiting. Muiting. Hun mond naar de oceaan. Een droom waarin alle moeders groeien. Eeuwigdurend aanwezig. Haar: hen: ik: samenzwerend om te zijn.

Stel je de bus voor als een archief van lichamen. Een vrouw die een hardgekookt ei eet aan boord van een trein. Stel het geluid voor dat het breken van dat ei maakt. Dingen die open gaan. Dingen afgesloten. Een taal die langzaamaan openbreekt en begrepen wordt, omdat je wil begrijpen, omdat je begrepen wil worden, Stevie Wonder die zei sommige mensen willen je een heel klein beetje te snel begrijpen, op tv zegt iemand Schrijven is voor mij een boodschap overdragen die begrepen wordt, in het overdragen en het begrijpen, ligt het daar niet?, is dat (deze) poëzie (?): het dragen en het grijpen, van arm naar hand, de hand, de arm, de opflikkering in dat kortstondige contact.

Stel je de opflikkering voor en je stelt je deze bundel voor.

Stel je het voor met het zonlicht dat doorheen de ramen op je blote onderarmen valt. Er is koffie. Er is muziek. David First misschien, of The Red Crayola, of was het alweer Nordvargr / Drakh die keer, wie weet.

Stel je voor dat iemand zegt Waar ist werk van en dat je zwaait met AR:RANGE:MENTS in je hand en zegt Hier ist werk van, stel je handen en ogen en flikkeringen en wind en bomen en leven voor. Stel je voor hoe het kruipt, hoe dat allemaal kruipt, hoe het in en uit de woorden kruipt, omdat dat de kracht is van woorden, de kracht van bundels, de kracht van poëzie.

English translation of the review in Dutch bij Tim Donker

Imagine. A mother dying. During her final moments, she begins to speak English. Child stands nearby, doesn’t speak English, but father encourages and says Yes she can understand you, they’re now learning English at school. What does language do at that moment? For the child, the language being spoken is something closed. But it’s treated as if it lies there, open, graspable. By the parents. One dying. And one living. Language at the border of life and death, language at the border of understanding and non-understanding. Language is a region. A country. To wander in. To search in. Discover. Language-desire. Language-hunger. To understand the incomprehensible, in the almost literal sense of grasping; trying to get a hold of it; bringing near what was far. The human as a de-distancing machine. Heidegger already said it. Heidegger? How did he walk into this discussion? This is about how Esther Kondo Heller sniffs through language and tries to find meaning in every crack, in every utterance, and because AR:RANGE is an English-language collection, it’s not about expressing something but about “to utter.” Utter, put an m before the u and you’re back at mutter, at mother with whom everything always begins (brothers and lines are cast out when Berlin & perhaps that’s why the German, there’s also a beautiful German poem in this collection) (the multilingual) (also one in a language I don’t know, something with damu yanga ina zagunika; it could be something African) (the pan-African or-chestra), and you can also slice mutter more finely, the first part then says mut, almost mute, which points to silence because “in linguistics an utterance is a unit of speech followed by silence”; “when she died all I said was: [ ]” – consequently, alongside speech, silence has the most important role in this collection. The words and the white space around the words. What it is are the boundaries that give the bounded its content. The white space makes the words as much as the letters do. Emptiness. Emptiness that breathes.

Imagine your mind as a dog named Denzel. Held on a leash by a woman who always complains that there’s too much tomato paste in the stew but still every time leaves only cleaned-off bones for Denzel. Imagine the spinning in the movement of the song of the enchant(ing) sea. Yodeling. In the morning a wheelbarrow scoops you up and the woman who gave you a name eats Coco Pops with warm frothy milk and says she never liked that dog because he always pees everywhere and always jumps up against everyone. Yes. Imagine that.

Imagine a brother who burns books in the living room to cook an egg. The fire. The smoke. The melting of the hard covers. Your sister forms words through the window. Don’t worry, neighbors, the fire is under control, you don’t need to call the fire department. But of course the neighbors call the fire department anyway and to their great displeasure, the fire is no reason to evict the family from the house because the rent is always paid on time. Only now the carpet shows a crater no a mouth no a black hole in the ground. So imagine a black hole in the living room: you never hear your parents argue again because the sound of their muffled voices is completely inhaled by the hole.

Imagine a country that isn’t thrown out of the airplane. Slaughtered documents. Archives in Berlin, yes Berlin, I already said so, ich hab’ noch eine Koffer in Berlin, a church in Berlin, an interview, maybe in Berlin maybe elsewhere, a reporter who asks Martin Luther King Jr. and do you find that depressing and Martin Luther King Jr. who answers yes I certainly find that depressing while somewhere off-screen a voice sounds saying vorsicht!

Imagine the search for language, for life, for love, for a place to be allowed, to be able to exist, places where you can exist because humans occur, that might just be the case.

Imagine pages that make sound; a pattern that can be felt, heard, experienced. Melted books becoming one. The children of the terminally ill mother (says Zappa: everything is terminal!) (after which he angrily slams down the receiver). Imagine the question of how to call a mother who is no longer there. Nomen est omen. Names are news. So. Foam. Spirit. Marrow. Wind. Utterance. Mutiny. Their mouth to the ocean. A dream in which all mothers grow. Eternally present. Her: them: I: conspiring to be.

Imagine the bus as an archive of bodies. A woman eating a hard-boiled egg on board a train. Imagine the sound that breaking that egg makes. Things that open up. Things sealed. A language that gradually breaks open and is understood, because you want to understand, because you want to be understood, Stevie Wonder who said some people want to understand you a little bit too quickly, on TV someone says Writing for me is conveying a message that is understood, in the conveying and the understanding, doesn’t it lie there?, is that (this) poetry (?): the carrying and the grasping, from arm to hand, the hand, the arm, the flicker in that brief contact.

Imagine the flicker and you imagine this collection.

Imagine it with the sunlight falling through the windows onto your bare forearms. There is coffee. There is music. David First perhaps, or The Red Crayola, or was it Nordvargr / Drakh that time, who knows.

Imagine someone saying Where ist work from and that you wave AR:RANGE in your hand and say Here ist work from, imagine hands and eyes and flickers and wind and trees and life. Imagine how it crawls, how all of that crawls, how it crawls in and out of the words, because that is the power of words, the power of collections, the power of poetry.

Esther Kondo Heller Arrangements

AR:RANGE:MENTS

Poems

  • Auteur: Esther Kondo Heller (Kenia, Duitsland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Fonograf Editions
  • Verschijnt: 11 maart 2025
  • Omvang: 74 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: $ 17,95
  • Boek bestellen bij: Amazon

Flaptekst van de dichtbundel van Esther Kondo Heller

Can words hold a note? Can language foam like a mouth? In Ar:range:mentsEsther Kondo Heller creates textual & visual language that escapes the page to utter and speak past the record, the archive, and the document. What arrangements exist between a mother and child? In listening to Black queer life in Berlin, Mombasa, and London, the action of arranging becomes a means of sounding out a collective utterance of Black survival with joy amidst grief, colonialism, medical racism, and loss.

Ar:range:ments collectively thinks with, amongst others, the works of Audre Lorde, May Ayim, Fred Moten, NourbeSe Philip, Harryette Mullen, Diana Khoi Nguyen, Victoria Adukwei Bulley, Marvin Gaye, Taylor Johnson, and Gabrielle Octavia Rucker.

Esther Kondo Heller is a poet, literary critic, and experimental filmmaker. They are a Barbican Young Poet 18/19, an Obsidian Foundation fellow, and a Ledbury Critic. They have an M.F.A. in Poetry from Cornell University 23′ and are currently, a first-year Ph.D. student in Comparative Literature at Harvard University, where they are working on transnational Black poetics.

Bijpassende boeken en informatie

Willem du Gardijn – Het koor van de 300 moordenaressen

Willem du Gardijn Het koor van de 300 moordenaressen recensie en informatie van de inhoud van de roman over Oost-Berlijn in de DDR. Op 25 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Willem du Gardijn. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Willem du Gardijn Het koor van de 300 moordenaressen recensie van Tim Donker

De koning danst op de muziek van een fascist.
De zon het volk het brood de spelen.
En de koning danst op de muziek van een fascist.

Andermaal spreekt een achterplat maar halve waarheden. Het zegt van Lena en Maksa. Ze wonen naast elkaar in de brede straat, ze reizen samen met de tram naar hun werk, want ook werken doen ze in hetzelfde bedrijf. Dat is waar, het achterplat liegt er niet over. Ze hebben mannen, Frans en Markus, ze hebben kinderen, Rainer en Rosie, twee gezinnen, wonend naast elkaar, de vrouwen zijn al bevriend sedert hun kindertijd, de kinderen krijgen misschien ook wel iets met elkaar. De boodschappen doen Lena en Maksa ook al samen, het zou alles heel gewoon kunnen zijn, heel volks. Behalve dan dat het verhaal speelt in Oost-Berlijn, in de tijd van, denk ik, Erich Honecker, toen de muur nog fier overeind stond (en dat maakt alles anders en net dat zegt het achterplat u niet). U weet. De socialistische eenheidspartij. De Stasi. Alle bedrijven in handen van de staat, alle neuzen dezelfde kant op. Planeconomie. Afgegrendelde grenzen. De welvaart en de mensenrechten waren elders. Alleen het socialisme gold, wie het socialisme niet aanhing was een vijand van het volk. En alles dat van verre of nabij met het gehate kapitalisme in verband gebracht kon worden, was uit den boze. Maar Lena en Maksa willen ook wel eens een spijkerbroek kunnen dragen. Dan. Er worden dingen gefluisterd, er zou iets gaande zijn, het moet alles strikt geheim, Markus weet ervan, er zijn mensen bij betrokken die alleen gekend kunnen en mogen worden via initialen, maar het lijkt echt zo te zijn: dat er een tunnel gebouwd wordt. Een tunnel, dwars onderdoor de muur, een tunnel die uitkomt in West-Berlijn, een tunnel naar de vrijheid, een tunnel naar spijkerbroeken. En hoe opmerkelijk: de tunnel zou uitkomen in de kelder van de slagerij bij Frans, Lena, Maksa en Markus in de straat, de vier buren moeten daar alleen nog even een beginnetje hakken, en dan komen ze hun bevrijders vanzelf tegen. Het moet gebeuren in een nacht, het komt, het komt eraan, nog even geduld en dan kunnen ze gaan.

Het blijkt alles verraad. Maksa speelt een dubbelrol, onduidelijk is hoe lang al, misschien al heel lang, er is geen tunnel, er zijn wel agenten, er wordt geschreeuwd, gerend, geschoten, iemand overleefd het niet, Lena probeert de koelbloedige moord van een agent op andere familieleden te voorkomen, de kogel verdwaalt en doorboort een andere agent, nu is Lena een moordenares, van een agent nog wel, een beschermer van het socialisme, hoe erg kan een mens zijn, Lena komt in de gevangenis.

In de gevangenis is het erg. Manipulaties, vernederingen, vuigheden, vuile spelletjes. Er is gefilmd, in het huis van Lena en Frans, er zijn beelden, ook van Frans met een andere dame op ergens een hotelkamer ofzo, sadistische bewakers laten Lena alles zien, het is alles onderdeel van iets veel groters, Maksa heeft in veel een rol gespeeld, Maksa heulde al langer van de machtshebbers, onduidelijk is hoe lang, in een onvrij land is het onmogelijk om niet af en toe te collaboreren, Rik Zaal toonde dat onlangs al onweerlegbaar aan, hoe zou je zelf zijn, hoe lang kan je je rug recht houden in omstandigheden waaronder de rug buigen zoveel voordeel brengt? Soms is verraad heel begrijpelijk, al zijn er gradaties misschien, en erg onmenselijk schildert Du Gardijn Maksa zeker niet af. En helemaal vrijuit gaat ze ook niet: na een lichtere straf komt ze onder curatele te staan van een misschien niet heel onaardige maar wel tamelijk opdringerige en ook enigszins viezige man die voornamelijk op haar liefde uit is. Het eindigt ermee dat ook Maksa voor moord gevangen wordt gezet.

Ergens, niet ver van Leipzig, is een vrouwengevangenis. Er zitten driehonderd moordenaressen gevangen. Twee ervan zijn Maksa en Lena. De grote hoedster is “het vrouwtje”, een kleine, niet al te moje vrouw die voor vele veranderingen, zeg verbeteringen, in de gevangenis heeft gezorgd. “Het vrouwtje” houdt therapeutische sessies met de moordenaressen, en de veelvuldige, door haar gedirigeerde, koorgezangen hebben een al even therapeutische werking. Hoewel “het vrouwtje” een sleutelrol speelt in Het koor van de 300 moordenaressen, ontwikkelt deze verhaallijn zich pas tegen het einde van het boek – ja dat hele koor van driehonderd moordenaressen komt pas tegen het einde van het boek aan bod. Het is waar de roman een haast surrealistiese lading krijgt. Ofnee. Wacht. Anders.

Want het zal wel. Dat Du Gardijn een te totalitair en te verstikkend beeld schetst van het toenmalige Oost-Berlijn. Jaja. Dat zal best. Ik weet het niet. Ik was toen niet daar, ik ben maar één keer in Berlijn geweest, dat was aan deze zijde van de millenniumwending, de muur was allang verleden tijd, ik was niet heel erg onder de indruk van Berlijn maar achteraf hoorde ik uit vele monden dat ik me niet in de goede wijken begeven had, ik had naar daar en daar moeten gaan, waar het allemaal veel mojer was dan waar ik geweest was. Het zal wel. Het zal allemaal wel. En toen kwam de overheid en zei dat de mensen niet naar hun werk mochten, dat de kinderen niet naar school mochten, dat niemand na tien uur ’s avonds nog de straat op mocht, dat je louter geboeid en gekneveld de supermarkt in mocht, dat de oude mensen moesten sterven zonder ooit nog hun kinderen of hun geliefden te zien, dat wie zich niet liet inspuiten met een of ander veel te snel ontwikkeld serum waarvan niemand de effecten op langere termijn kon voorspellen niet het recht had om op restaurant of op kaffee te gaan, en ik zei Het totalitarisme is geïnstalleerd, we moeten iets doen en monneer Bepaaldekeuzeshebbenbepaaldegevolgenendatisaltijdalzogeweest zei Ik vind niet dat het totalitarisme geïnstalleerd is en ik dacht hoeveel totalitarisme moet er zijn voor je het totalitarisme mag noemen? En de koning danst op de muziek van een fascist, de koning staat met zijn bolle kop vrolijk te wiegen op de muziek van een fascist, en ik denk is dat niet het begin van verstikking? Mijn ademen alleszins al wat stroever bedacht ik me dat het fascisme zo zou komen: met de koning vrolijk, de koning dansend, de koning die van de krommen aas gebaart. Hoe stroef moet het ademen gaan voor er sprake is van verstikking? Ik weet het niet, maar wat meer is –

want er is altijd meer –

wat meer is, is dit: waarom moeten Nederlanders proza toch altijd aan een of andere buitenromaneske realiteit toetsen? Een romancier is geen historicus. Waarom literatuur meten aan een lat die iets zeggen wil over het “wie es eigentlich gewesen war”, er zijn altijd anderen die beter kunnen zeggen wie es eigenlich gewesen war en die mogen anderen dan op de vingers tikken en zeggen ja so war es dus nicht. Nicht zo verstikkend en nicht zo totalitair, jajaja, het zal wel, er waren geloof ik ook westberlijners die liever in het oosten dachten te wonen, hoeveel verstikking is verstikkend genoeg, de koning danst op de muziek van een fascist en Boele zegt dat dat het verschrikkelijke was, voor ons westerlingen, toen, in de jaren tachtig, dat de Stasi alles van je wist, in zo’n soort maatschappij hoopte je toch nooit te hoeven leven, en nu, zegt Boele, geven we al onze privacy prijs aan koekjes en aan het internet, de grote bedrijven weten nu misschien wel meer van ons dan de Stasi ooit van haar burgers wist, misschien is het waar wij nu leven wel verstikkender en totalitairder dan ooit, en so war es dus nicht, waarom moet ik verdomme een abonnement nemen als ik alleen even wil lezen wat een of andere gast over een of ander boek geschreven heeft, nog een reden om kranten te mijden als de pest, maar wat ik zeggen wil is dat realiteitszin volgens mij niet de voornaamste waarde is in Het koor van de 300 moordenaressen. Misschien vergis ik me, maar het lijkt me dat het Du Gardijn er niet om te doen is een volledig en juist beeld te schetsen van het toenmalige Oost-Berlijn (en misschien had hij er wel beter aan gedaan om een fictieve plek in een fictieve tijd als achtergrond te gebruiken), hij lijkt mij, eerder, een podium te willen geven aan een bepaald soort vervreemding.

Die bijna hypnotiese vervreemding.

Dat vreemde sfeertje dat er doorheen gans de roman hangt.

Dat beklemmend is ja, maar ook bijna kinderlijk, bijna sprookjesachtig. Dat onwerkelijke. Dat, sja, toch, dromerige. De ene keer neigend naar een nachtmerrie. De andere keer alleen maar verwarrend. En soms  welhaast mooi.

Gardijns instrument, de taal, is overeenkomstig gestemd. Lange, meandere zinnen, vol komma’s, soms lichtelijk naïef, of, in ieder geval toch, impressionisties. De ene keer is Lena aan het woord, de andere keer Maksa. Iemand zei dat Du Gardijn doorsloeg in zijn schrijfstijl maar ik vind zijn stijl werkelijk prachtig. Ook de taal is gezang hier, ook de taal hypnotiseert. Uiteindelijk creëert het een heel nieuw universum dat het bestaande universum niet wenst te reproduceren maar zo haar eigen wetmatigheden heeft. Geloven in een tunnel naar West-Berlijn kan, je woonst veil hebben voor een spijkerbroek kan, een gevangenis met driehonderd moordenaressen kan, een vrouw die met liefde het koor leidt kan, gelouterd de gevangenispoort uitlopen kan ook. Kan allemaal zo erg dat het universum van Het koor van de 300 moordenaressen iets is waar je zo maar in zou kunnen verdwalen, hier en nu op goede dag of in een daar en dan op een kwadere dag – want in een land waar de koning danst op de muziek van een fascist is er nog veel meer verstikking mogelijk.

Willem du Gardijn Het koor van de 300 moordenaressen

 

Het koor van 300 moordenaressen

  • Auteur: Willem du Gardijn (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse DDR roman
  • Uitgever: Uitgeverij Koppernik
  • Verschijnt: 25 maart 2025
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 11,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Willem du Gardijn

De vriendinnen Anna en Maksa, die werken bij Die Fleisch Union Berlin, worden door een functionaris van de partij uitgenodigd voor een gesprek. De intimiderende ontmoetingen zetten een keten van gebeurtenissen in gang die niet anders dan noodlottig lijkt te kunnen eindigen.

In Het koor van de 300 moordenaressen roept Willem du Gardijn, in zijn geroemde stijl, de donkergrauwe wereld van Oost-Berlijn in de jaren tachtig van de vorige eeuw op. Ondanks de grove ernst van de communistische ideologie en het verraad door je naasten schetst hij een intrigerend claustrofobische wereld die toont dat het zelfs in de meest uitzichtloze tijden saamhorigheid een ontsnapping kan bieden.

Willem du Gardijn (1964) studeerde in Utrecht en Berlijn. In 2008 publiceerde hij de roman Monografie van de mond. Daarmee werd hij genomineerd voor de Academica Literatuur Prijs. In 2011 verscheen zijn buitengewoon goed ontvangen verhalenbundel Negen raven. In 2016 volgde de roman Bevrijding. In de herfst van 2018 verscheen de verhalenbundel Het grote vakantiepark. Met deze verhalenbundel stond du Gardijn op de longlist van de Bookspot Literatuurprijs. Zijn laatste roman Het einde van het lied (2021) stond op de longlist van de Libris Literatuur Prijs en de Boekenbon Literatuurprijs 2022.

Willem du Gardijn Het einde van het lied RecensieWillem du Gardijn (Nederland) – Het einde van het lied
Nederlandse roman
Recensie van Tim Donker
Weergaloos mooi. Het nam me mijn adem. Het stolde mijn bloed. Het zette de tijd stil. Dit is literatuur van het allerhoogste nivo…lees verder >

Bijpassende informatie

Sara Sølberg – Sarabande

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie over de inhoud van de Noorse roman. Op 17 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij HetMoet de Nederlandse vertaling van de roman Sarabande van de uit Noorwegen afkomstige schrijfster Sara Sølberg. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie

  • “Sarabande is een intelligente, veeleisende en zeer actuele roman geworden, die de indruk bevestigt van Sara Sølberg als een bijzonder vaardige en spannende auteur.” (Sigmund Jensen, Stavanger Aftenblad)
  • “Een ongelooflijk goed geschreven hybride roman met een psychose als narratieve drijfkracht.” (Freddy Fjellheim, Vårt Land)

Sara Sølberg Sarabande recensie van Tim Donker

En dan? Wat is dit? Klimaatfictie? Bestaat dat? Wil dat zeggen dat wat schrijvers met het klimaat zien gebeuren fictioneel is? En hoe dan met dit hier Sarabande? Hoe begint dit? Een vrouw in een appartement dat langzaamaan wordt overgenomen door insecten? Wat is dat? Kafka? Stephen King? Daphne Du Maurier? Wat ben ik aan het lezen? Thriller? Horror? Wat moet ik denken van Silja, van de hete zomer, van de dingen die zij ziet? Zitten we gevangen in haar hoofd? Zit Silja zelf gevangen in haar hoofd? En waarom zijn sommige tekstdelen dwars over de pagina gezet? Zodat ik het boek moet keren, zodat ik zelf als een insect overheen de pagina’s kruip? Het begin is in de oersoep? Het begin loopt in de soep? De soep is haar brein? Maar wat als Silja later pagina’s en pagina’s lang, eigenlijk bijkans het hele boek, opgenomen zit in een kliniek? Toch maar Ken Kesey dan? Gaat dit over milieu of over psychiatrie? Is Silja een onbetrouwbare getuige? Waren er helemaal geen insecten? Was de zomer ook niet zo heet dan? Voltrekken zich allicht helemaal geen ecologische rampen? Bestaan de veranderingen die zij in de natuur waarneemt louter in haar hoofd? Is de premisse van dit boek dan dat iedereen die meent dat klimaatverandering iets werkelijks is met werkelijke gevolgen gek is? Dat kan toch niet zo zijn? Wat is om te beginnen het verschil tussen binnen en buiten het hoofd? Alles wordt toch gevormd in je hoofd? Wat immers te denken van een passage als: “Zelfs als de gevaren die ik hoor niet zouden bestaan, worden de zenuwcellen gestimuleerd, wordt het endrociene systeem in werking gezet – de reactiepatronen van de evolutie zitten nog steeds in het lichaam – hormonen vloeien het bloed in, adrenaline geeft de spieren energie. Voorbereiden, alles paraat maken: mijn lichaam is altijd klaar voor de vlucht.”? En waarom zou Sølberg anders zoveel woorden vuil maken aan hoe de evenwichtstoestand die lang op aarde bestaan heeft onder invloed van de mens aan een eind kwam? Waarom zou ze dat allemaal dan zo nauwgezet beschrijven, zo nauwgezet dat delen van dit boek soms veel weg hebben van een lesje biologie? Of is dat eerder aardrijkskunde? Waarom lette ik toch nooit op op school? Verkent Sarabande het binnen ten opzichte van het buiten en/of het dunne vlies daartussen? Is alles misschien metafories bedoeld? De mens als denkend wezen die met zijn denken alles ten einde aan het denken is? Zodat ons hoofd ons tot een werkelijk einde leidt? Of is de kliniek het antropoceen? Het heersende discours waarin we gedwongen worden mee te gaan? Totdat we geleerd hebben te doen alsof onze neus bloedt? Maar dat is toch evenmin conform de werkelijkheid? Milieuproblematiek is toch niet iets dat op geen enkele politieke agenda terug te vinden is? Dat in geen enkel kaffee- of werkvloergesprek weerklinkt? Of bedoelt Sølberg dat we niet anders kunnen dan zijn wie we te zijn hebben? Omdat we geworpen zijnden zijn? En waar komt die Heidegger nu ineens weer vandaan? Zit die in mijn hoofd, in dat van Sølberg? Of is het toch Silja? Het zou toch een mooi bestaan moeten zijn, Silja zijn, en hovenier, en daar zijn, en buiten? Waar komt de frictie dan vandaan? Waarom deze psychose? Is het schizofrenie? Mag je die term wel zomaar gebruiken? Het is toch geen dissociatieve identiteitsstoornis? Hoe omschrijft de DSM IV dat eigenlijk? Is het de wereld die schizofreen is? Kunnen we wel weten wat waan is en wat niet? Is er misschien helemaal niks buiten de waan? Bracht de mens door zelf het onevenwichtigste wezen te zijn alles uit evenwicht? Kunnen we wel vertrouwen op onze inzichten? Welke verwoestingen werden aangericht door nu primitief aandoende behandelmethodes is de psychiatrie? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Gaan we morgen net zo hard lachen met wat we vandaag al zinnig, terecht, nuttig, diepgaand of zelfs onweerlegbaar beschouwen? Is dit het zware synthetiese verdriet? Het onafwendbare? De verontrustende symptomen? Als de aarde schreeuwend sterft liggen wij dan dromend? Omdat we maar nooit weten te ontsnappen uit wat Jay Farley opbergkasten noemt? Kan wat in zijn geval op gender ook van toepassing zijn op normaliteit wetenschap vooruitgang kapitalisme dagdagelijksheid ongemak? Het ziende blind zijn? Alles in de opbergkast, slot erop, en we spreken er niet meer over? Fungeert Silja dan als indicator? Zijn haar psychosen en klimaatverandering gelijkoorspronkelijk? Uitdrukkingen van een zieke aarde? En ecologie en psychiatrie in hetzelfde bedje ziek? Omdat ze achterop komen en veel te traag gaan voor alles dat aan de andere zijde veel te snel gaat? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Of heb ik deze vraag al gesteld? Laat ik het dan anders stellen: is de mens misschien te dom voor zijn eigen intelligentie? En van wie zijn de andere ogen, de ogen die we te leen krijgen op de dwarse pagina’s? Zijn dat insecten? Andere dieren? Die boven het kunnen gaan? Zien wat de mens niet ziet? Weten wat de mens niet weet? Is het het kruipen, in de aarde, over de aarde, is het het vliegen boven de aarde, wat maakt dat Sarabande afwisselend heel rap en dan weer heel traag leest, een konstant versnellen en stoppen, en teruglezen, en ongemerkt al gelezen hebben wat je dacht nog niet gelezen te hebben? Als een muziekstuk misschien? Een barokke suite? Een dans? Een, ja, sarabande? Of eerder toch een paringsdans? Een ritueel? Waar zijn de insecten? Is het deze manier waarop Sølberg ons tot Silja schrijft? Zodat we niet meer zeker weten wat we lezen, wat we zien, wie we zijn? Maar die bijna wetenschappelijk aandoende passages dan? Zijn die om nog enig houvast te schenken? Of juist andersom: daar om twijfel te zaaien over datgene dat de mens ontwikkelde om nu juist zekerheid te verkrijgen over de wereld om hem heen? Als wetenschap ook maar fictie is, een verhaal tussen verhalen, wat blijft er dan nog over? Alleen nog het lichaam en wat het ons laat voelen? Laat voelen dat het scheef zit? Is het ook daarom dat ik Sarabande niet alleen met mijn ogen lees, maar met heel mijn zijn? Dat dit boek alles in mij activeert? De insecten, de lucht, de aarde, het kruipen, het hoofd, de kliniek, hoe het licht valt op de pagina’s? Is het dit laveren tussen wetenschap en proza dat me af en toe aan Jan Lauwereyns deed denken? Zou iedereen begrijpen dat ik het als levensgroot compliment bedoel dat dit boek uitgegeven had kunnen zijn door Koppernik? Is er iets dat literatuur moet? Uit evenwicht brengen misschien? Eindeloze stromen vragen genereren? Altijd twijfel? Omdat kunst dat uiteindelijk toch het beste kan? Als t schrijverken Dregke meenam naar een optreden van Fátima Miranda, zou ze dan denken dat hij gek geworden was of zou ze de schoonheid van haar zang kunnen voelen door de gekte heen? Is gekte een symptoom van schoonheid? Vind ik Sarabande daarom zo mooi? En hoe heet ook alweer die roman die uit louter vragen bestaat? Kon je nu werkelijk geen zinnigere vraag bedenken om deze bespreking mee te eindigen?

Sara Sølberg Sarabande

Sarabande

  • Auteur: Sara Sølberg (Noorwegen)
  • Soort boek: Noorse roman
  • Origineel: Sarabande (2021)
  • Nederlandse vertaling: Liesbeth Huijer
  • Uitgever: Uitgeverij HetMoet
  • Verschijnt: 17 maart 2025
  • Omvang: 350 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van de Noorse schrijfster Sara Sølberg

Het is de warmste zomer ooit gemeten in Noorwegen. Tijdens haar werk als hovenier ziet Silja duidelijk hoe de natuur verandert en onder druk komt te staan, maar ze ziet niet dat dat ook voor haarzelf geldt. Binnen een paar heftige dagen valt de werkelijkheid zoals ze die kent uiteen. Die werkelijkheid wordt niet alleen bezien vanuit Silja’s perspectief, maar ook vanuit dat van een mier, een regenworm, een mot. Wanneer ze in een kliniek ontwaakt is er voor haar iets onomkeerbaar veranderd, alleen lijkt iedereen om haar heen door te gaan zoals voorheen.

Sarabande is een intense roman over een persoon in een crisis en over de crisis waarin de aarde zich bevindt. Hoe kun je leven in een wereld die aan de rand van een ecologische ramp staat, als je weet dat je eigen soort daar schuld aan heeft, en dat de werkelijkheid elk moment kan instorten?

Sara Sølberg is geboren in 1983 in Trondheim, Noorwegen. Ze  volgde van 2012 tot 2014 de schrijversopleiding fictie in Tromsø, waarna zij in 2016 debuteerde met haar roman Seismiske smell (Seismische schok). Hiermee behaalde ze de shortlist van de Tarjei Vesaas’s debutantpris en ontving zij de literatuurprijs van de NTNU. In 2021 verscheen haar tweede roman, Sarabande.

Bijpassende boeken en informatie

Martin Rombouts – Boek 1

Martin Rombouts Boek 1 recensie en informatie van de inhoud van de Nederlandse debuutroman. Op 11 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij Das Mag de eerste roman van Martin Rombouts de uit Nederland afkomstige schrijver, zanger van de de literaire Boyband, en winnaar het 21e seizoen van De slimste mens. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Martin Rombouts Boek 1 recensie van Tim Donker

Goed. Laat me zien of ik dit begrijp. Man is dichter, man doet mee aan een kennisquiz. Dat is al tamelijk suspect, niet?, zeker voor een (zelfverklaard) dichter. Toch. Ik probeer het me voor te stellen. Misschien als ze een geweer tegen je kop hielden ofzo. Misschien als je werkelijk geen ene fuck te doen hebt en dag na dag met je klikken en je klakken op je kale kouwe vloer naar het plafond ligt te staren en beetje bij beetje dood gaat van verveling, en je wordt benaderd, iemand vraagt je, meedoen aan een kennisquiz of doodgaan van verveling, misschien dat je dan onder bepaalde omstandigheden niet voor doodgaan kiest. Misschien omdat je weddenschap verloren hebt, sommigen eten dan hun hoed op maar je hebt geen hoed je zei als ik verlies doe ik mee aan een kennisquiz, je dacht echt dat je niet verliezen kon, je had geloof je nog liever je hoed opgegeten maar je hebt geen hoed en een man en man een woord een woord. Dus oké. Man doet mee. Man wint. Ook nog eens. Te maken materies erger. Ronde na ronde. Met domme, vergetelijke dingen te weten die in een goed functionerend brein meteen vernietigd zouden worden om verregaande vervuiling te voorkomen. Zo niet in mans brein, man weet al die dingen nog, ach ja Karl Kraus zegt “In een hol hoofd past veel kennis”, en ik zeg hem dat graag na. Misschien zouden ze het beter De domste mens noemen. Door alles te onthouden wat het onthouden helemaal niet waard is, wint man uiteindelijk de kennisquiz. En man is dichter, zei ik al dat die kennisquizwinnaar dichter is? Des anderendaags heeft man “e mails van wel negen uitgeverijen” in zijn inbox, en die boden hem “voorschotten die ongekend hoog zijn voor een eerste boek”. Dit boek dus. Dit hier Boek 1 geheten eerste boek.

(stel je bent uitgever, je geeft boeken uit, naar ik aanneem omdat je houdt van literatuur, je zit op een avond onderuitgezakt voor je televisie hologig naar een kennisquiz te kijken, je ziet daar een man ronde na ronde winnen, de man is dichter, waarom kom je, op grond van het loutere feit dat die man een quiz wint, op het idee om die man te benaderen voor een boek, hoe werkt dat, het is een hele populaire kennisquiz, dat wel, zelfs mijn tante keek daar naar, ook zij nu dood, helaas, die had niks met kennis en niks met quizzen en toch keek ze, is het zo dat zo’n uitgever dan denkt half Nederland heeft die man zien winnen, een bepaald percentage daarvan is lezer, een bepaald percentage daarvan gaat zeker en vast een boek kopen van die gast die zoveel wist toen in die kennisquiz, dat moeten we uitgeven, dat gaat ons geld opleveren?)

Van de negen uitgeverijen die hem e-mails stuurden, kiest man uitgerekend Das Mag, welke waren die acht andere uitgeverijen vraagt een mens zich af, wie een tijdschrift Dag Mag noemt is ofwel compleet megalomaan ofwel zo ongekend clichématig dat het bijna aandoenlijk wordt, maar noem een paard een paard: bijzonder vormgegeven is dit Boek 1 wel. Je weet niet wat het is, het lijkt niet direct literatuur en het lijkt ook niet direct nieuw, het kon een of ander oud wetenschappelijk werkje zijn met veel getallen en modellen en schema’s in, of het eerste deel van het heruitgegeven complete oeuvre van een bijna vergeten Russische schrijver op dundruk, maar dan blader je zo’n beetje door en dan denk onee verrek het is een dichtbundel en je denkt ha! en je denkt fijn! en je fiets rappekens naar huis want je houdt van poëzie en dus zet je je neder en zorg je voor iets goeds in je glas en ga je lezen maar verrek. Het is een roman.

Een als boeklang poëem vormgegeven roman, het is niets nieuws en met name de laatste jaren zie ik het geregeld. Heeft Bert Schierbeek postuum eindelijk school gemaakt? Of past het bij mensen die zijn opgevoed met snel, met flitsen, met zappen, met “shorts” op YouTube, met alle aandacht altijd maar even, en dan weer verder, dan weer nieuw, dan weer de volgende gedachte het volgende idee het volgende gesprek de volgende straat het volgende huis de volgende baan de volgende kennisquiz de volgende e-mail het volgende bericht het volgende verhaal? Hoewel de dichterlijke bladspiegel niet van invloed is op Rombouts’ schrijfstijl en de afbrekingen iets willekeurigs hebben, slaat het in het geval van Boek 1 nog in zoverre ergens op dat de hoofdpersoon (vermoedelijk gewoon Rombouts zelve) (of een versie van hem) (autofictie &zo, u weet) tot vervelens toe benadrukt dat hij dichter is, en een dichter woont beter in iets dat op een dichtbundel lijkt dan in een traditionele roman.

Het past denk ik ook wel bij een kennisquizwinnaar. Losse, niet in enig verband staande feitjes op elkaar stapelen, is misschien niet zo heel erg ver verwijderd van gedachten, ervaringen, ideeën en observaties op elkaar stapelen en dat is precies wat Rombouts hier doet.

De lezer maakt kennis met een guusgeluk-achtige uitvreter die het allemaal zo’n beetje komt aanwajen, die het kapsel en de baard heeft, die, ondanks een wat onalledaagsere thuissituatie niet al te veel tegenwind heeft gekend; die nu, met wederom niet idioot veel moeite bijna driehonderd pagina’s neder pent over hemzelf. Of. Nee. Ja. Toch. Zelfs als het niet over hem gaat, gaat het over hem.

Want dit hier is het goede ding:
Ofnee, dit hier is het hele vervelende ding:
Ofnee, dit hier is het lucratieve ding:
Of laat ik zeggen dit hier is het geruststellende ding:

Boek 1 is alles wat je verwacht van een dertiger die het kapsel heeft en de baard heeft, die in een “literaire boyband” zit, die een kennisquiz gewonnen heeft, dichter is, en cabaretier, en gesprokenwoordartiest. Dit boek gaat de lezer van het soort dat boeken koopt omdat de schrijver ervan met zijn harses op tievie is geweest, niet teleurstellen. Zeker niet.

Want natuurlijk heeft de man met het kapsel, de man met de baard heel erg veel exen, en natuurlijk spelen die allemaal nog steeds een bepaalde rol in zijn leven, en natuurlijk moet hij daar steeds over praten om zijn status als de man met het kapsel, de man met de baard te bestendigen, en al die praat gaat al voor het boek halverwege is op de zenuwen werken, en later wordt het eigenlijk een beetje grappig, en nog weer later gaat het terug een beetje op de zenuwen werken.

En natuurlijk bevat het boek platte, lompe, of in ieder geval gevoelsarme sex van het soort dat sommige mensen waarschijnlijk schokkend zouden vinden, en net dat is ongetwijfeld precies naar Rombouts’ zin – juist die mensen te schokken die hierdoor geschokt zouden zijn (ooit had je shockrock, bestaat dat eigenlijk nog?, kent dat een literaire pendant of raakt de gemiddelde boekenlezer niet zo snel geschokt?) (van shockrock gesproken, naar het schijnt is Steven Duren inmiddels ganzelijk in den Heere geraakt) (hij speelt nu nog louter relirock) (maar die dingen liggen eigenlijk best dicht bij elkaar) (moet religie het niet evenzeer van het schokeffect hebben?).

En natuurlijk hangt de kennisquizwinnaar graag de wijsneus uit; Rombouts doceert -soms pagina’s lang-  over A.I., economie, geldzaken; dingen die volledig langs mijn interessegebieden heenscheren, maar hij doseert zijn doceren ook, meestal wordt het net niet saai of vervelend, een klein beetje irritant misschien maar wel nog binnen de grenzen van het redelijke.

En natuurlijk is de hoofpersoon een kwal maar je kunt het wel hebben, de branie & het kwallerige worden met de nodige humor gebracht, een lichte vorm van zelfspot zou je met een beetje goede wil kunnen zeggen, of toch, in ieder geval, tong in de wang, enfin, u weet.

En natuurlijk moet een boybandlid daarnaast ook een zekere aaibaarheid hebben en dus openbaart Rombouts ook zijn kwetsbaarheid, hij had -ach gossie toch- als kind een knuffeleendje en nog altijd houdt hij veel van knuffeleendjes, bij mijn moje lieve grappige wijze fantastische tienjarige dochter werkte het alvast: die vond de foto’s van al die knuffeleendjes geweldig.

En natuurlijk krijgt de tweedimensionale televisiefiguur reliëf; we horen van de afwezige vader, de afwezigheid die stempels drukte, we horen van de innige band met de moeder die de opvoeding voor haar rekening nam en die net in de kennisquizperiode van binnenuit werd gesloopt door haar ziekte (kan ook een goede reden zijn om mee te doen), we lezen, we merken deze man is meer dan het kapsel, meer dan de baard.

Ik zou zo ver kunnen gaan: dit boek heb je feitelijk al gelezen voor je het gelezen heb. Maar zo ver ga ik niet. Want daarmee zou Boek 1 onrecht aangedaan worden. Het is misschien geen verpletterende of wonderschone roman. Maar het heeft ontiegelijk veel vaart, en de lezer weet zich vanaf de eerste bladzijde meegesleurd. Langsheen vergezichten, overpeinzingen, herinneringen, en vrij uiteenlopende emoties. Mooi om te lezen zijn vooral zijn tirades. Tegen, bijvoorbeeld, recensenten (ik trek me dat niet aan want ik ga deze bespreking  niet eindigen met een uitsmijter). Of tegen zijn eigen lezers (ik trek me dat niet aan want ik ben geen vrouw en mijn kinderen zijn ook niet uitwonend en omdat ik geen vrouw ben ben ik ook geen moeder al ben ik geloof ik wel de “leukere ouder”). En meer in het algemeen tegen alles wat hem misnoegt.

Als de laatste woord gelezen is, zal Boek 1 misschien sneller verdampen dan menig ander boek, maar de roman draagt beslist de kiemen van wat zomaar kan uitgroeien tot een overtuigend schrijverschap. Zonder het kapsel misschien. Zonder de baard. Of als hij eens een kennisquiz verliest (o fuck nou doe ik het toch).

Martin Rombouts Boek 1

Boek 1

Mijn hemelbestormende debuutroman

  • Auteur: Martin Rombouts (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse debuutroman
  • Uitgever: Das Mag
  • Verschijnt: 11 maart 2025
  • Omvang: 288 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de eerste roman van Martin Rombouts

Eindelijk is het er dan. Mijn boek over geld, kans en willekeur, waarin ik alles vertel over die afkomst van me, waarin ik uitdeel, geef en ontvang.

Van straatarme dichter tot De slimste mens, van jongen tot man.

Waarin ik door eendjes, gasaanstekers en een vrouw in Sri Lanka de wereld iets beter leer begrijpen. En door ex-vriendinnen, erfenissen en een Malinese keizer ook mezelf, eindelijk.

Het boek waarin ik mijn ouders begraaf. Waarin ik in dankbaarheid alles wat me gegeven is op het spel durf te zetten, eindelijk: Boek 1, Mijn hemelbestormende debuutroman.

Martin Rombouts is geboren op 14 december 1992 in Rotterdam. Hij is dichter, schrijver en theatermaker. Hij studeerde Creative Writing aan ArtEZ en werd geselecteerd voor het Slow Writing Lab van het Nederlands Letterenfonds. Hij maakt deel uit van BOYBAND, de literaire boyband, en won het 21e seizoen van De slimste mens.

Bijpassende boeken en informatie

Esther Jansma – We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma We moeten ‘misschien’ blijven denken recensie en informatie van de laatste dichtbundel van de op 23 januari 2025 overleden Nederlandse dichteres. Op 15 november 2025 verschijnt bij uitgeverij Prometheus het boek met nieuwe gedichten van Esther Jansma. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Esther Jansma We moeten ‘misschien’ blijven denken recensie van Tim Donker

Dat de dingen gaan zoals ze gaan
Dat de dingen gaan
Dat dingen gaan zoals ze misschien helemaal niet gaan

En hier is hoe de dingen gaan.

Je doet iets, en het loopt op niets uit, en je doet het nog eens, en weer wordt het niks. Maar er is een verlangen, je blijft doen wat je doet, ooit wordt het iets, ooit wordt het warmer dan vandaag, subtropisch wellicht, ooit zal het wiegen, mogelijkerwijs alleen maar in je hoofd, noem het hoop, zeg dat dat voorlopig genoeg is.

Niet alleen de dingen gaan.

Een vader en een moeder kunnen gaan, uit elkaar dat is, dan zijn er voor jou ineens twee plekken waar je heen kunt, dan kun je doen alsof het huis van de vader het amstelhotel is, en dat jij dan een prinses was, zou dat niet een plan kunnen zijn, want je moet plannen blijven maken, ook de plannen moeten gaan, hoe meer plannen je maakt hoe vrolijker je wordt.

En duiven gaan, en slapeloosheid gaat, en zwajen met je benen als je op de rand van je bed zit gaat, dingen zien, het waarnemen gaat, dingen denken, gedachten gaan, Wat past er veel in zoon hoofd denken gaat, en weten dat ook met die gedachte het hoofd nog niet vol is. Dus is er altijd het Hoofd dat dingen zegt en denkt. En als er een Hoofd is kan er ook een Romanticus zijn, en iemand die ouder is dan jij en van dat ouder zijn een karakter boetseert, noem je Oud. Dan kan er een trialoog gaan, een trialoog tussen Hoofd en Romanticus en Oud.

Zoals het beweegt in We moeten ‘misschien’ blijven denken, zette Jansma me ook nogal eens op het verkeerde been. Er waren gedichten die ik al bijna voor kinderversjes hield. Eitjes die praten met kuikentjes; en er zijn lieve porseleinen poppetjes in een fabriek. De vader en moeder die uit elkaar gingen, en dan hield ik de gesprekken tussen Hoofd en Romanticus en Oud al even voor gesprekken tussen drie kinderen, een avondje alleen thuis, vader in zijn eigen huis alias het amstelhotel en moeder naar het theater, wie weet, de oudste neemt de leiding, zoals dat gaat neemt elk kind zijn vaste rol aan, of die rol hem nu past of niet, dat is hoe de hiërarchie werkt van oudste en middelste en jongste, en zo werden de personages getypologiseerd tot Hoofd, Romanticus en Oud. Waar de gesprekken ineens gaan over chemo, haaruitval en dood, begint het dan te scheuren.

Of stel je een personeelsuitje voor, een personeelsuitje op een boot, en de boot zinkt: dat is ook hoe een einde kan gaan.

Daartegenover de oerknal die ging. En dan ontstaan tijdperken. Misschien, ergens, een dictatuur.

Dat is hoe de dingen gaan, hoe ze ontstaan, hoe ze vergaan, en daartussen. Daartussen vliegt het. Vliegt het alle kanten op. Jansma heeft geen deeltjesversneller nodig om de dingen onophoudelijk op elkaar te laten botsen: wat je tegenkomt, ramen openen, liedjes, gapen, antwoord geven, zomaar een eind wegouwehoeren, dzeza’s, teta’s, mu’s, nu’s, aargh, weggaan uit je huis en hoe dat huis dan ophoudt jouw huis te zijn, weggaan uit je lichaam en hoe dat lichaam er dan nog heel even is, weggaan uit het leven, en heel dat leven is er nog, zonder jou, het hele leven blijft en begint.

Want dat is hoe de dingen gaan.
Dat is hoe gedichten gaan.
Dat is hoe een dichtbundel gaat.

Of deze dichtbundel toch. Zacht, teder, ontroerend, klein, groter dan het leven, over alles, over iets, over klein zijn, over de grote gelijkmaker, met humor, met liefde, met licht, met duister. Esther Jansma is er helaas niet meer maar god wat laat zij een rijk en wonderschoon oeuvre na.

Esther Jansma We moeten 'misschien' blijven denken

We moeten ‘misschien’ blijven denken

  • Auteur: Esther Jansma (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Prometheus
  • Verschijnt: 15 november 2024
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 20,00 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de laatste dichtbundel van Esther Jansma

In haar elfde en misschien laatste poëziebundel richt Esther Jansma het vizier op de (on)eindigheid van het bestaan. Centraal staat het afscheid nemen van het vanzelfsprekende: gezondheid, toekomst, leven. Dit thema wordt uitgewerkt in een waaier van gedichten die het spectrum bestrijkt van maatschappelijk engagement tot mystiek. De drie spreekstemmen uit haar met de Halewijnprijs bekroonde bundel Picknick op de wenteltrap (1997) leveren door de hele bundel heen in korte, tragikomische dialogen commentaar op wat er gaande is.

Esther Jansma is geboren op 24 december 1958 in Amsterdam. Behalve poëzie publiceerde ze de feministische essaybundel Mag ik Orpheus zijn? (2011). Hiernaast publiceerde ze in samenwerking met Wiljan van den Akker twee bundels met vertalingen van de Amerikaanse dichter Mark Strand (2007 en 2011) en de magisch-realistische roman De Messias (2015).

Voor haar poëzie ontving Jansma onder andere de VSB Poëzieprijs, de Jan Campert-prijs en de Adriaan Roland Holstprijs. Eind vorig jaar werd ze benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw voor haar waardevolle bijdrage aan de poëzie en dendrochronologie.

Op 23 januari 2025 overleed Esther Jansma in een hospice in Utrecht en werd 66 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie

Alasdair Gray – Arm ding

Alasdair Gray Arm ding recensie en informatie over de Schotse roman uit 1992. Op 6 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Poor Thing van de uit Schotland afkomstige schrijver Alasdair Gray. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Alasdair Gray Arm ding recensie en informatie

  • “Geestig en heerlijk geschreven.” (New York Times)
  • “Een schitterend, levendig, grappig, vies, intelligent boek.” (London Review of Books)
  • “De grootste Schotse romanschrijver sinds Sir Walter Scott.” (Anthony Burgess)

Arm ding recensie van Tim Donker

Hoe veellagig kan film zijn, weet jij dat?, en waarom moet beeld altijd voorop? Arm ding, ik kursiveer dit nu maar op de site staan titels nooit kursief dus waarom doe ik eigenlijk moeite maar goed, Arm ding dus, is  verfilmd & dan zegt iets, dan zegt iemand, dan zegt één of andere zwakbegaafde Vond je de film Poor things vreemd? Dat is het boek ook, alsof het vanzelfsprekend is dat je de film natuurlijk hebt gezien al lang voor je er überhaupt maar aan kon denken om het boek te lezen, en men vindt zulke zever dan klaarblijkelijk nog zijflapwaardig ook nog ook, waar gaat het heen als zelfs uitgevers als stilzwijgend onderschrijven dat de verfilming voor elke gemiddelde lezer ook al voor het boek uit gaat, ik zag de film ik vond die beter dan het boek maar het was alweer de butler die het had gedaan dat dacht ik al, & alleen vroeger, in mijn late tienerjaren, toen we al in Eindhoven woonden want toen hadden we een videorecorder en een videotheek op loopafstand, keek ik regelmatig films en dan, inderdaad, meestal verfilmingen, van boeken van Stephen King want iets anders las ik niet in die jaren, en dan zaten we, mijn moeder en ik, op de bank met koffie en koek of met wijn en nootjes (o alleen God weet hoe erg ik mijn moeder mis) en dan begon ik, vaak al in het begin maar nooit later dan ergens halverwege, aan een lange verhandeling die ik inluidde met “Dat is in het boek helemaal anders”, en dan hoorde ik mijn moeder al zuchten want die had een hekel aan mijn exposés over hoe het boek veel beter was dan de film en net dat maakte het voor mij des te leuker om ermee door te gaan, tot ik het zelf zat werd, en later werden we die films ook zat, en nog weer later bevond ik me op een opleiding waar ik als cineast vanaf zou komen, dacht ik, want dat leek me het hoogst haalbare op die opleiding maar in mijn leven was films maken ten beste plan B, en nog weer later was ik niks niemendal alleen maar een vader een postbezorger een muziekliefhebber een mens en een lezer, een lezer met een boek, een boek dat Arm ding heet en dat verfilmd is, en ik vraag me af hoe, hoe meerlagig dit boek is, en hoe meerlagig film uiteindelijk kan zijn.

Waarschijnlijk heeft Yorgos Lanthimos de hoofdtekst van Arm ding als uitgangspunt genomen want dat kun je lekker vet aanzetten, maar zelfs die hoofdtekst is al tamelijk meerduidig. (dat is al één ding dat ik haat aan verfilmingen, wittenie, dat je zit te kijken naar een tot eindgeldig verklaarde interpretatie van die ene der vele lezers). We bevinden ons ergens aan het eind van de negentiende eeuw en Godwin Baxter is een, lawwezeggûh, “excentrieke” wetenschapper. Van kindsbeen af opgeleid in de mediese kunst door zijn al even eigengereide vader heeft Baxter het hoogst maryshelleyekse bereikt – hij is nu levensschepper. Shelleys meisjesnaam was, ja, Godwin; Grays roman zit stampensvol met dit soort knipoogjes. Op een avond springt de hoogzwangere Victoria in de Clyde waardoor zij komt te overlijden. Ze is het zat, zo zullen we later in het boek leren; ze is haar leven zat: haar gewelddadige, gevoelsarme vader; haar dominante, normatieve, bekrompen man, een militair van grote faam; het keurslijf waarin ze gedwongen wordt. Victoria’s lijk wordt opgevist door een vriend van Baxter, een vent wiens baan het is om lijken uit de Clyde op te vissen! De man tipt Baxter en die komt het lijk halen, snijdt de foetus uit het lijf van Victoria en via een operatie weet hij de hersens van de ongeboren baby in het hoofd van Victoria te plaatsen en deze laatste uiteindelijk weer tot leven te wekken. Een volwassen vrouw met een markant litteken boven op haar hoofd, de hersens van een baby, de vrolijkheid en onbevangenheid van een kind in een -kennelijk- aantrekkelijk vrouwenlichaam, jajaja, ik kan me de kolderieke scènes reeds voorstellen! Kostuumdrama met kolderieke, kleurrijke personages die ongebruikelijke koppen hebben – op zeker het soort film waarvoor de akteurs langer in de griem zitten dan dat ze bezig zijn met akteren. Hoe ook, huisvriend Archibald McCandless, ook een dokter, treft de inmiddels tot Bella omgedoopte Victoria op een dag aan achter de pianola, uitzinnig, extaties, volkomen opgaand in haar spel (en nu we het toch over beeld hebben: bij deze passage zag ik Henryk Górecki voor me – hoe die, in een documentaire van Reinbert de Leeuw, zingend, swingend, achter de piano zat, in mijn herinnering speelde hij Pools volkswijsje maar dat laatste weet ik niet meer zeker) & hij is direkt verkocht. Liefde bloeit op, dan en daar, een weinig later al besluiten “Bella” en Archibald te trouwen.

Een bizarre, sprookjesachtige liefdesgeschiedenis ja ik zie de film al voor me. Maar dat is maar de eerste laag. Want evengoed kun je in Arm ding een feministies pamflet lezen over de door de man gemaakte of minimaal toch gevormde vrouw. De door man en vader onder de duim gehouden Victoria krijgt in een twede leven opnieuw pas in mannenhanden gestalte: eerst door Baxter als levensschepper en opvoeder en later aan de zijde van McCandless waar zij misschien in de eerste plaats echtgenote heeft te zijn, hoezeer McCandless haar ook haar eigen pad als medicus gunt. In de hoofdtekst heeft de lezer naar dat laatste vooral het raden. Ze is begaan met de zwakken, met vrouwen en sexualtiteit, met abortus maar het blijft bij snelle blikken in de toekomst daar het verhaal afbreekt nog voor “Bella” McCandless haar professionele ambities ten volle waar kan maken. Ergens, zo’n beetje voor het midden van de roman, wordt “Bella” (dan nog) Baxter geschaakt door Duncan Wedderburn, een achterbakse, weke, gluiperige en neurotiese advocaat. Schaken is misschien niet helemaal het goede woord; “Bella” is niet erg gekant tegen het reisje over de wereld dat Wedderburn haar voorspiegelt. Aan zijn zijde, met hem, maar vooral ook zonder hem, ontdekt “Bella” haar sexualiteit. Vrouwelijke lustgevoelens; de vrouw de baas over haar eigen sexualiteit; hoe een intelligente, leergierige, vrolijke, empathische vrouw ook doorlopend “geil” kan zijn; we hebben niet perse een Simone de Beauvoir nodig om daar iets van te vinden. Maar zou Lanthimos ook dit lijntje hebben opgepikt?

En dan. Arm ding is wel erg grotesk. Aan het einde zit een scene waarin Victoria’s vader en voormalig echtgenoot hun opwachting maken & de degens worden gekruist. Gray gebruikt zulke dikke lage verf voor zijn vertelling dat het niet anders kan of iets wordt hier gepercifleerd of op zijn minst gepasticheerd. De negentiende-eeuwse roman, de kostuumfilm (kon Gray al op zijn klompen aanvoelen dat Arm ding ging verfilmd worden?), heel dat duister-romantiese sfeertje, er worden, dunkt me, draken mee gestoken; een “hilarische” (als er één stukgebruikt rotwoord is!) “politieke allegorie” misschien niet, maar duidelijke aanwijzingen dat je het niet allemaal bloedserieus moet nemen, lijkt Gray toch wel te geven.

En dat is maar de hoofdtekst! Want neem dit. Arm ding is je bekende “gevonden manuscript”; Gray heeft het niet geschreven, alleen maar bezorgd! Schrijver van de hoofdtekst is Archibald McCandless, ja. Voor de volledigheid laat Gray McCandless tekst uitluiden met een brief van Victoria McCandless aan het nageslacht; haar kleinkind die de roman en brief misschien ergens in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zal lezen. Uit die brief valt op te maken dat er niks klopt van alles wat we tot nog toe hebben gelezen. Godwin Baxter was geen gekke geleerde, Victoria werd niet uit de dood opgewekt, Wedderburn was geen schurk en Archibald McCandless al zeker niet de innemende, verlegen, warmbloedige romanticus zoals we die op de voorgaande bladzijden hebben leren kennen. Alles ging helemaal anders. En ik las dat en in eerste dacht ik hum en tsss en hmm. Wie wil iets moois zien, en dan iemand naast zich hebben die al die schoonheid gaat kapotanalyseren? Maar bij verdere lezing blijkt de brief van Victoria McCandless een zoveelste laag. Misschien krijg je als lezer nog wel een veeg uit de pan. Misschien ben je toch wel latent misogyn als je Archibald McCandless een sympathieke figuur vond, of als je de vrolijke, lieve, maar vooral erg kinderlijke “Bella” Baxter iets aantrekkelijks vond hebben. Sja. Das dan misschien de eerste keer dat schoonheidsbeleving een suspekt bijsmaakje krijgt en dat in zichzelf is al iets wat weinigen Gray zullen nadoen.

Pas in het allerlaatste deel neemt Gray zonder mombakkes de pen op: hij is degene die het boek als geheel annoteert, inkleurt en kadreert. Andermaal wordt de lezer met vragen geconfronteerd. Is dit Grays ultieme poging tot historisering van Arm ding? Of wordt hier de geschiedschrijving in zichzelf op de korrel genomen? Uiteindelijk is immers alles fictie, wetenschap evengoed als religie. Alles is maar verhaal voor de mens om vat te krijgen op dat wat hem omringt.

Te denken, is wat Arm ding geeft. Ik vond het boek niet vreemd. Ik vond het boek prikkelend. Het boorde aan. Filosofie. Politiek. Dingen. Het leven. Alles. Ja. Dat is wat het is. Een boek over alles.

Alasdair Gray Arm ding

Arm ding

  • Auteur: Alasdair Gray (Schotland)
  • Soort boek: Schotse roman
  • Origineel: Poor Things (1992)
  • Nederlandse vertaling: Robbert-Jan Henkes
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 6 maart 2025
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Winnaar Whitbread Novel Award
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1992 van Alasdair Gray

De wetenschappelijke ambitie van Godwin Baxter om de perfecte metgezel te creëren lijkt werkelijkheid te kunnen worden wanneer hij het verdronken lichaam van de mooie Bella Baxter vindt dat hij weer tot leven weet te wekken. Zijn droom wordt echter gedwarsboomd door de jaloerse liefde van dr. Archilbald McCandless voor zijn creatie. Maar wat denkt Bella ervan?

Arm ding is tegelijkertijd een satirische versie van de klassieke Victoriaanse roman en een hilarische politieke allorgie over de onverenigdbaarheid van de verlangens van de mannen en de onafhankelijkheid van vrouwen.

Alasdair Gray (28 december 1934, Riddrie, Glasgow, Schotland – 29 december 2019, Shieldhall, Glasgow) is een Schotse schrijver en kunstenaar. Zijn magnum opus Lanark verscheen in 2017 in Nederlandse vertaling bij Koppernik. Hij wordt beschouwd als een klassieker en werd door The Guardian “een van de mijlpalen van de twintigste eeuw” genoemd. Arm ding (1992) won de Whitbread Novel Award en de Guardian Fiction Prize en werd in 2023 verfilmd door de Griekse filmregisseur Yorgos Lanthimos.

Bijpassende boeken en informatie

René ten Bos – Het laatste woord

René ten Bos Het laatste woord recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse filosoof. Op 13 maart 2025 verschijnt bij Boom Uitgevers het nieuwe boek van de voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019) René ten Bos. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

René ten Bos Het laatste woord recensie van Tim Donker

Dikke Smurfin waakt over de stad. Dikke Smurfin sluit een restaurant. De mensen die in dat restaurant werkten hadden de onbeschaamdheid vertoond gewoon mensen toe te laten die weigerden zich te laten inspuiten met één of ander onbekend serum waarvan niemand de gevolgen op langere termijn kan voorspellen. Niet iedereen wilde dat spul in zijn lijf, niet iedereen zag er het profijt of de noodzaak van in. Dat kon natuurlijk niet zijn. Dikke Smurfin moest waken over de stad, en iedereen moest hetzelfde denken en hetzelfde doen. Voor filosofie was immers geen plaats, had ons aller potentaatje Rutte gezegd.

Dat laatste was René ten Bos ook ter ore gekomen. “Ik ga een boek schrijven”, dacht hij toen. Zo vertelde hij indertijd bij Café Weltschmerz – zo’n beetje het enige waar ik nog naar keek in die dagen. Dat boek werd De coronastorm. Hoe een virus ons verstand wegvaagde (met name die ondertitel vond ik geweldig); het boek dat, samen met De psychologie van totalitarisme van Mattias Desmet en de verzamelde polemische stukken van Giorgio Agamben die in Nederland bij Starfish Books zijn verschenen als Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal, het beste was dat ik in die van de gele hond gescheten coronajaren gelezen heb over (de doorsnee reactie op) “de pandemie”. Ten Bos schreef een boek omdat ook in benauwde tijden -of misschien zelfs: juist in benauwde tijden- er plaats moet zijn om te filosoferen. Angst is een slechte raadgever immers, en blinde volgzaamheid is vaker niet dan wel de meest geëigende houding.

Toch zit volgzaamheid diep ingesleten in de mens. Ooit volgde hij God. Verlichting en Nietzsche verklaarden God dood maar daarmee verdween de volgzaamheid niet. Iemand sprak over de verraders van de verlichting, maar de verlichting is niet verraden; de verlichting heeft gewoon nooit werkelijk verlichting gebracht. Als we God niet kunnen gehoorzamen, dan gehoorzamen we maar aan wat men wetenschap heet. Als er maar iets is dat een laatste woord brengen kan, iets waaraan we niet meer hoeven te twijfelen.

Het moet zijn dat René ten Bos zich nog steeds verbaast over al het wrakhout waaraan de uit het Paradijs verdreven mens zich wenst vast te klampen, wat hij heeft met Het laatste woord een boek gepend dat goed aansluit bij wat hij in De coronastorm reeds aanroerde. De mensen en hun zwijgzaamheid. Hun weerzin tegen filosoferen. Of tegen twijfelen. Tegen zoeken. Die grote hang naar zekerheden. Het volgzame. De gehoorzame mens. Een onderwerp waardoor, bijvoorbeeld, Isolde Charim zich laatstelijk ook geprikkeld wist: in 2022 publiceerde zij Die Qualen des Narzissmus. Über freiwillige Unterwerfung (in ’23 bij Athenaeum – Polak & Van Gennep verschenen als Narcisme. Over vrijwillige onderwerping). Ik ga meteen moeten bekennen dat ik dat boek niet gelezen heb, op internet las ik wel het voorwoord en dat vond ik bijzonder intrigerend. Maar een reactor haalde het boek door de gehaktmolen omdat Charim Lacan verkeerd gelezen zou hebben. De reactor wist het allemaal veel beter hoe dat zat met Jacques. Tsja. Dat zal. In een hol hoofd past veel kennis, zeg ik Karl Kraus dan na. In ieder geval lijkt Ten Bos bij bepaalde gedachtegangen, met name tegen het eind van dit boek, veel op Charim te leunen.

Was het abecedarium dat De coronastorm was een beetje aan de korte kant zodat er op punten naar mijn smaak te weinig kon worden doorgegaan, in Het laatste woord neemt hij er de tijd en de ruimte voor. Omdat ontogenese klaarblijkelijk altijd nog een recapitulatie van fylogenese inhoudt, iets wat me ook trof in Bonnie Honings Publieke dingen (maar daar kom ik een latere keer misschien nog over te spreken), omdat, anders gezegd, de wet van Ernst Haeckel nog altijd ijzersterk blijkt te zijn, op filosofisch niveau toch zeker, begint Ten Bos bij het kind. Geef een kind, een jong kind, een peuter misschien, een potlood en een stuk papier en het gaat gewoon maar wat krassen. Het maalt niet om wat het op papier zet, het tekent niets na, het zet gewoon krassen. Er is alleen maar een dat, zo zegt Ten Bos, en nog geen wat. Artsen, onderwijzers en ouders waken er echter voor dat het kind niet in het dat-stadium blijft steken want elk dat moet op een gegeven moment een wat worden. Het ongevormde moet vorm krijgen. Dat is een juiste observatie en één die niet alleen opgaat voor tekeningen: vanaf de leerplichtige leeftijd, vanaf dus het moment dat een kind onderwijsinstellingen gaat frequenteren, zie je het vrije existeren langzaamaan sterven: het verwerft enige bewustzijn over hoe zijn zijn is, hoe dat zijn overkomt op anderen, hoe het zijn van andere kinderen is, hoe het om allerlei redenen beter is niet al te ver af te wijken van het “algemene” zijn.

In Het laatste woord onderzoekt René ten Bos hoe op verschillende terreinen -politiek, management, zorg- de ongevormdheid tot vorm geslagen wordt, hoe er een laatste woord moet komen dat geen tegenwerping meer duldt, hoe het existeren (als erbuiten staan, van ex en stare of sistere) van een “in onevenwicht” zijn, een louter bestaan, dus een wat een stevig, duidelijk omlijnd wat wordt.

De staat, die Ten Bos heel lefortiaans (ja waarom wordt Claude Lefort eigenlijk nergens in dit boek genoemd?) ziet als een lege ruimte die opgevuld moet worden, gebruikt de wet als iets waar niets boven kan staan, behalve de wet zelve. Hobbes zei “Auctorias, non veritas, facit legem”, oftewel: “Gezag, niet waarheid maakt de wet”. De wet mag alleen door de wet(gever) geïnterpreteerd worden, hoeft daarbij niet te overtuigen alleen maar te poneren, te stellen, te funderen; iets dat Walter Hamacher “Gesetztotalitarismus” noemt. Nog ontluisterender is het inzicht dat de wet hierbij geneigd is iets feitelijks onwettigs als geweld te monopoliseren, iets dat de politie volgens Ten Bos goed zichtbaar maakt door uit naam van veiligheid voortdurend naar rechteloze middelen te grijpen (ook die gedachte zou Bonnie Honing van harte onderschrijven) (ja waarom wordt Bonnie Honing eigenlijk nergens in dit boek genoemd?).

De wet is een duidelijk dat; het verschaft een kader waarbinnen bewogen mag worden. Over dit kader kan niet gediscussieerd worden (en Rutte zag dat het goed was); waar nodig worden de kaders met krasse maatregelen gehandhaafd. De mens, het wettige dier.

Deze structuren konden ontstaan omdat de mens, minstens vanaf Plato, altijd gevoelig is geweest voor dogma’s, wetten, regels en laatste woorden; in den beginne was er het woord; al vanaf het eerste woord is elk weerwoord uitgesloten. Dat is precies naar de zin van elke manager, wat misschien is waarom Ten Bos in het twede en langste deel van Het laatste woord dieper in gaat op “het zachte imperium”, oftewel het management. “Efficiëntie is in het managementtijdperk de nieuwe referent geworden: alles gebeurt in naam van die efficiëntie. Wie eraan twijfelt, is gek. Iedereen wordt geacht zich eraan te onderwerpen. Het gaat om een quasireligieus evangelie. Als de bewakers van de efficiëntie zeggen dat iets bijvoorbeeld om financiële redenen niet kan, dan gebeurt het ook niet. Het gaat om ‘verschrikkelijke nee-zeggers’, die weten dat ‘nee’ altijd veiliger is dan ‘ja’, al was het alleen al omdat bevestiging meer werk met zich meebrengt dan ontkenning. Hoe zacht deze ontkenningsdictatuur ook is, door onszelf op het werk, in de wetenschap of zelfs in het dagelijks bestaan te onderwerpen aan de eisen ervan, werken we allemaal mee aan een nieuw soort feodalisme dat zijn eigen rituelen en liturgieën kent.” schrijft hij; het is deze gezamenlijkheid die het mogelijk maakt restaurants te sluiten uit naam van de volksgezondheid, me peinst, hoe meer het zich sluit, op allerlei nivo’s, hoe onmogelijker het wordt eraan te ontkomen. Hierin precies, wortelt het ontzeggen van rechten. Een verschijnsel dat door Jacques Ellul ook gesignaleerd wordt in propaganda: de neiging het individu ondergeschikt te maken aan het collectief.

Propaganda en massa gaan uiteraard altijd samen. Dezelfde Ellul ziet propaganda namelijk ook als orthopraxie; iets dat, anders dat orthodoxie, gericht is op reflexief handelen. De succesvol gepropagandeerde heeft het gevoel dat hij doet wat hij doet omdat hij het zelf wil (dat zijn de mensen die destijds over de vaccinaties zeiden dat ze “geen seconde getwijfeld” hadden) (had op zijn minst één seconde getwijfeld man) (en liever nog twee). Al het denken moet uitgeschakeld worden, omdat denken nogal eens de hinderlijke neiging heeft handelen te vertragen of zelfs te belemmeren (dan ga je zomaar een seconde twijfelen voordat je eender welk serum waarvan je de samenstelling helemaal niet kent in je lijf wil toelaten). “[M]ensen die geen vlieg kwaad zouden doen [sloten] hun kinderen op zolder [op] wanneer deze met het vermaledijde virus besmet bleken te zijn.” brengt Ten Bos fijntjes naar voren; en inderdaad zag je juist in de coronaperiode hoe mensen die doorgaans kritisch waren ten opzichte van de regering, sommigen zelfs met licht anarchistische neigingen, totaal kritiekloos het door de overheid naar voren gebrachte discours slikten, geheel geloofden in de zin en het nut van elke volgende idiote maatregel en netjes in de pas bleven lopen waar ze zich in andere tijden eerder op een recalcitrantie lieten voorstaan. Er bestaat ook geen “collectief kritische geest: dus het zich aan het collectief ondergeschikt makende individu stoot zijn vermogen tot kritisch oordelen af, met graagte zelfs, want het is prettiger om niet zelf na te hoeven denken maar de door “experts” gepropageerde “feiten” als voedsel op te zuigen. En iedereen die twijfels of kritiek uit, belemmert de constante levering van dit voedsel en wordt daarom als gevaarlijk en ondermijnend beschouwd. Propaganda verschaf de onthechte, geseculariseerde, “slimme” mens zekerheid, een opgaan in de massa waar iedereen dezelfde mening deelt, zodat die dus wel de juiste moet zijn. Zegt Ten Bos: “Als iedereen de persoonlijke mening is toegedaan dat een vaccin de hoofdweg uit de pandemie is of dat de oorlog in Oekraïne begonnen is door Rusland (en in het bijzonder door zijn

autoritaire leider), als daarbij geen enkele twijfel of tegengeluid nog wordt toegestaan, dan is de eigen positie automatisch gelegitimeerd.”

Een zoeken naar deze legitimatie in het hogere, het zelf overstijgende, is wat de mens altijd gekenmerkt heeft; mythes en goden hebben ooit in deze behoefte voorzien en sedert wat men wel verlichting heet, zijn de bronnen waaraan de massa zich laven kan allicht veeleer wetenschap en kennis. Dit brengt Ten Bos ertoe de maatschappij te kenschetsen als epistemocratie: een samenleving waarin alle macht komt te liggen bij diegenen die pretenderen over de juiste kennis te beschikken (allicht gelardeerd met een snuifje schrik want Hobbes sprak recht en niet krom toen hij zei dat iedereen die de mensen angst kan in boezemen gezag heeft). Zo zagen we in de coronaperiode voortduren epidemiologen, virologen, immunologen en diergelijke aan het woord; vakgebieden waarvan geen zinnig mens daarvoor ooit gehoord had maar nu over alles het laatste woord hadden. De macht die God ooit had, ligt nu bij het weten: via het weten is alles oplosbaar, via het weten is de waarheid toegankelijk en al het andere is onwaar en daarom ronduit gevaarlijk (heel erg ver van ketterverbrandingen hebben we ons vooralsnog niet bewogen). Wetenschap is en blijft echter mensenwerk en daarom te allen tijden gevoelig voor tekortkomingen, fraude, gemakzucht en simplisme. Wetenschap is evenmin de godheid die God zelve ooit was. Er is ook geen militia sine malitia, dat wil zeggen een strijden voor het goede zonder kwaad te doen (aan andersdenkenden); de epistemocratische mens is er echter van overtuigd dat er één duidelijk en aanwijsbaar kwaad is waartegen gestreden moet worden door de goeden die ook strijden uit naam van hen die (nog) niet inzien wat dat goede is. Denk daarbij aan woke, dat heilig overtuigd is van de superioriteit van het eigen gelijk. Of aan wat duurzaamheid is komen te heten; als zelfs iemand als Bruno Latour begon te zeggen dat “klimaatontkenners” geen spreekrecht meer mochten krijgen, is er echt wel iets aan de hand. Of denk. Die afgrijselijke, gluiperige, achterbakse kobold Pannenkoek die vond dat ongevaccineerden best een beetje mochten twijfelen hoor, dat mocht best, zo ruimhartig is die vullak wel, als ze uiteindelijk maar weer op de “goede weg” kwamen.

Vanuit hedendaagse invalshoeken legt Ten Bos eeuwenoude structuren bloot. Via een wat spitsvondige interpretatie van de Narcissusmythe komt hij uiteindelijk uit bij de narcistische wortels in elk mens die maar al te graag deel heeft aan iets onsterfelijks – een gelijk, een waarheid, een weten dat ons allemaal zal overleven.

Hoewel Het laatste woord bij momenten best iets scherper had mogen zijn, verschaft het een moje inleiding in het twijfelen als levenshouding. Dat maakt het boek waarlijk filosofie. Immers gaat filosofie nooit over weten maar altijd over denken. En dat gaat altijd voorbij aan elk laatste woord.

René ten Bos Het laatste woord

Het laatste woord

Twijfelen aan zekerheden

  • Auteur: René ten Bos (Nederland)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Uitgever: Boom
  • Verschijnt: 13 maart 2025
  • Omvang: 312 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,90 / € 24,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van filosoof René ten Bos

Wie met gezag en geloofwaardigheid spreken wil, moet dit namens het hogere kunnen doen. Daarom heeft onze seculiere samenleving alternatieven gevonden voor God: we spreken niet langer in Zijn naam, maar in die van waarheid, rechtvaardigheid, efficiency, gezondheid, veiligheid of duurzaamheid. Dit heeft een nieuwe vorm van dogmatiek de wereld in gebracht, een machtige stem die geen tegenspraak duldt en altijd het laatste woord opeist.

In Het laatste woord legt René ten Bos de institutionele, psychologische en politieke mechanismen bloot die verklaren waarom we zo dogmatisch zijn en blijven. ‘Onderwerping,’ zo signaleert hij, ‘is de prijs die we maar al te graag willen betalen om iemand te worden.’ Tegelijkertijd heeft de samenleving behoefte aan sceptici die zich niets gelegen laten liggen aan leerstelligheid en de bijbehorende waarheidspretenties. Onze instituties hebben juist baat bij de frisse lucht van de twijfel om tot nieuwe inzichten te komen.

René ten Bos is geboren op 9 september 1959 in Hengelo. Hij is hoogleraar filosofie en voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019). Van zijn hand verschenen bij Boom onder meer Water (2014, genomineerd voor de ECI Literatuurprijs), Bureaucratie is een inktvis (2015, winnaar Socratesbeker 2016), Dwalen in het antropoceen (2017) en Meteosofie (2021).

Bijpassende boeken

Antonío Lobo Antunes – De omvang van de wereld

Antonío Lobo Antunes De omvang van de wereld recensie en informatie van de inhoud van de Portugese roman. Op 26 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Van Maaskant Haun de Nederlandse vertaling van de roman O Tamanho do mundo, geschreven door de uit Portugal afkomstige schrijver Antonío Lobo Antunes. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Antonío Lobo Antunes De omvang van de wereld recensie en informatie

  • “Een bijna minimalistische opera (tussen een druppende kraan
    en krakende meubels) vol herhalingen van het leven van alledag,
    met als een van de hoofdthema’s het geheugen, die kist met
    fetse afdankertjes vol overbodige gebeurtenissen en nutteloze
    herinneringen.” (O Público)
  • “Zeggen dat niemand schrijft als Lobo Antunes is zowel een
    gemeenplaats als de hoogste lof die je hem kunt toezwaaien.” (Ponto Final Macau)

Recensie van Tim Donker

Zou dit niet ook Veghel kunnen zijn
maar het is Veghel niet

Zou dit niet ook Port Bannatyne kunnen zijn
maar het is Port Bannatyne niet

Zou dit niet ook Vilaxoán kunnen zijn
maar het is Vilaxoán niet

je denkt zou dit niet elders kunnen zijn of overal, maar het is Lissabon en dat is ook een moje stad, al prefereer je O Porto maar als ver als een locatie om meer dan driehonderd bladzijden lang te vertoeven gaat kun je niet klagen, zeker niet omdat het een verhaal is dat ook hier zou kunnen zijn, of daar, of daar nog

in de stemmen die opklinken

vier stemmen klinken op

Vier stemmen klinken op. Een oude, rijke fabriekseigenaar die een groot deel van zijn leven bezig is geweest zijn imperium te bestieren en dierhalve voor niet heel veel andere dingen tijd heeft gehad. Een vrouw, de dochter van de rijke fabriekseigenaar, maar dochter vooreerst in bloed, ze is het kind dat hij toen hij jong was verwerkte bij een fabrieksarbeidster werkzaam in de fabriek die toen nog van zijn vader was; toen de dochter klein was, was de man vaak in het souterrain waar ze leefde met haar moeder maar later verdween hij meer en meer in zijn werk, en nu is het meisje volwassen en moet zijn bedrijf gaan overnemen. Een andere jonge vrouw is de persoonlijk verzorgster van de oude man. Een advocaat die een relatie onderhoudt met één van zijn cliënten, niet toevallig de verzorgster van de oude man die haar deel van de erfenis veilig gesteld wil zien; de advocaat weet wel hoe het geld van de man in te pikken en ook hoe voornamelijk hijzelf daar beter van kan worden.

Geld, een oude man, jonge vrouwen, een door haar vader in de steek gelaten dochter; je kan denken dit zal wel een thriller zijn over haat en macht en wraak en wellust. Maar neen.
Of je denkt dit moet een moderne variant van een Grieks drama zijn over vaders die onttroond worden en kapitalen die verdwijnen. Maar neen.
Of je denkt dit is allicht een pamflettistisch geschrift over vaders die hun verantwoordelijkheid niet nemen, en oude mensen die uitgebuit worden, en het geld dat alles zodanig regeert dat er geen plaats meer is voor mededogen, en zachtheid, en liefde. Maar dat is het ook niet helemaal.

De omvang van de wereld is een suite voor vier stemmen, die zich gaandeweg het boek meer en meer in elkaar wikkelen, en die spreken over verloren jeugd, over eenzaamheid, over stilte, over verlangen, over onvermogen, over genegenheid, over gemis, over verkeken kansen, over ouderdom, over leven, over sterven. Over de beelden die je altijd met je meedraagt. Over alles wat voor immer buiten het bereik is komen te liggen. Over het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn.

Sentrale figuur is allicht de oude man. Hij is ziek, hij is stervend, en, welja, op het eind is hij dood. Hij stal, min of meer toch, de fabriek van zijn vader, hij verwekte een dochter waarnaar hij op zeker ogenblik niet meer omkeek, hij is rijk en hij is alleen. Je denkt dat zal wel een verschrikkelijke vent zijn. Maar in zijn kop zitten al die beelden, die beelden van zijn dochter en van haar moeder, en hij is vervuld van warmte. Steeds opnieuw komen de herinneringen terug aan hoe hij zijn dochter duwde op de schommel, hoe hij deed alsof hij haar neus stal, hoe hij een horloge op haar pols tekende zodat ze altijd op tijd zou komen. En keer en keer opnieuw valt de enorme liefde op die hij had voor zijn dochter, en voor haar moeder. De liefde die zelfs de wrangste scenes mooi maakt. Zo is er, losstaand van de dochter en van haar moeder, de scene waarin de oude man de fabriek eenzijdig overneemt van zijn vader. Die vader komt de directiekamer binnen op het moment dat de zoon de papieren ondertekent waarmee de overdracht een feit is. De vader denkt, hoopt, dat het één of andere misplaatste grap is, wordt steeds wanhopiger, verlaat uiteindelijk het terrein. Maar doorheen dat alles zitten herinneringen -ja herinneringen binnen herinneringen- aan de jeugd van de vader (de vader van de hoofdpersoon) (de hoofdpersoon zelve is ook vader) (alles spiegelt zich in alles) (de belangrijkste personen blijven bovendien naamloos waardoor iedereen nog meer op iedereen gaat lijken) (maar daarover later meer): toen hij een kleine jongen was en soep gevoerd kreeg door het dienstmeisje, uit een bord waarin op de bodem een vrolijke kikker getekend stond die over een al even vrolijke schildpad sprong (want toen die vader klein was glimlachten alle dieren: schildpadden, kikkers, olifanten, pinguïns, er bestond niet één dier dat niet gelukkig was) en later brengt het dienstmeisje de vader-als-jongen naar bed en ze aait hem zachtjes over zijn hoofd zodat hij er rustig genoeg van wordt om in slaap te vallen, en het is mooi en lieflijk en ook een beetje droevig, en het is niet helemaal zeker of die vader zich het herinnert of dat de zoon zich herinnert hoe de vader zich dit in die herinnering misschien herinnerde, want heden en verleden lopen hier, zoals over elders, voortdurend door elkaar.

En de dochter woonde in een klein souterraintje met haar moeder terwijl haar heel erg rijke vader nergens was, soms kwam, en dan weer dagenlang wegbleef, en uiteindelijk zelfs nooit meer kwam, en je denkt zij zal wel een diepe wrok koesteren tegen haar vader. Maar toch, ook hier overheerst warmte en liefde en iets van gelukzaligheid als zij terugkijkt op haar jeugd, waarbij veel van de beelden terugkomen die ook de vader zich graag herinnert. Misschien tekent hij als oude man opnieuw een horloge op haar inmiddels volwassen pols, misschien is dit alleen maar een wensgedachte, misschien ziet ze hem nooit in de fabriek waarin zij nu ook een hoge positie bekleedt, klaar om in zijn voetsporen te treden, misschien is er soms ook weerzin, en boosheid, maar het tast nooit de beelden van vroeger aan die onverkort mooi blijven.

En de vrouw, bijkans een meisje nog, die voor de oude stervende rijke man zorgt en die, denkt de lezer in eerste instantie toch, alleen maar op zijn geld uit lijkt te zijn, wat een harteloos mens moet dat zijn zeg. Maar neen. Weeral neen. Ze voelt genegenheid voor de man, innige genegenheid, bij tijd en stond kon het lijken op lichamelijk genegenheid, betoont ze hem ook sexuele diensten?, heeft ze erotiese fantasieën over hem?, of gaat dat over een andere man, over andere mensen, want mensen en plaatsen lopen hier, zoals over elders, voortdurend in elkaar over.

Zelfs de advocaat. Ja. Bij eerste blik voldoet hij helemaal aan het clichébeeld van de snelle jongen. Protserige auto, veel vriendinnen, en hij zal het deel van de erfenis waar de verzorgster recht op heeft, of in ieder geval denkt te hebben, wel even veilig stellen en er en passant voor zorgen dat het leeuwendeel in zijn eigen handen zal vallen. Zelfs dat soort van mens, dat eerst zo banaal en stereotype wordt neergezet weet Lobo Antunes met elke volgende penseelstreek nee elke volgende maat in deze suite steeds een klein beetje sympathieker te maken. Ook hij is maar een sukkelaar, een mens met zijn onvermogens, een man die een lange weg heeft afgelegd om zijn dorpse en wat armoedige jeugd te ontvluchten. Vol liefde denkt hij terug aan een zekere meneer Baptista die hij gekend heeft toen hij jonger was en “het” probeerde te maken in de grootstad die Lissabon was. Misschien was deze Baptista een soort mentor, of een oudere collega, of een (huis)baas ofzo; alleszins een oudere man die hem eindsweegs op zijn weg geholpen heeft, en nu een grote rol speelt in zijn herinneringen. Een man die er nu niet meer is, of die hij in ieder geval nooit meer ziet, en van wie hij overduidelijk gehouden heeft. Ook mensen die je voor nietsontziend houdt hebben verhalen, hebben een verleden, hebben plekken waar ze geraakt kunnen worden. De zachtheid onder de hardheid is waar Lobo Antunes je iedere keer weer naar terug weet te brengen.

En dan kan je redeneren dat de oude rijke zieke stervende man de hoofdrol heeft want om hem heen sirkelen ook de andere verhalen, en sommige van zijn herinneringen worden gedeeld door alle verhaalfiguren

Ook kan je redeneren dat de hoofdrol in De omvang van de wereld voor de tijd is. Tijd als fictie. Tijd als concept. Tijd als mars. Tijd als ideologie. Tijd als methodologie. Tijd als religiesurrogaat. Tijd als imperialisme. Tijd als vernedering. Tijd als automatisering. Tijd als koopwaar. Tijd als verzet. Tijd als grote gelijkmaker. En je zit daar in je huis en er speelt die seedee van Steve Westfield en hij zingt life is too long en o hoezeer je het altijd bent eens geweest met die woorden, zeker toen er alleen nog maar het verleden was en het oneindige wachten en alles hetzelfde was als voorheen alleen dat je nu wist wat je miste, maar in de achteruitkijk, in de blik terug (in blik terug ontstaan de dingen die onze liefde aan ons binden) was het nog maar gisteren dat je terugliep, in je doje eentje, het hele eind van kleuterschool het Heitje op de gasthuisstraat naar jullie huis aan de oudartstraat, een grote grijns op je gezicht want mamma ging nog al eens opkijken dat je m dat zo helemaal alleen gelapt had, en zo ook vliegen de levens hier. De vader van de oude man was ooit kind, de oude man zelf was ooit jong en duwde zijn dochter op de schommel, de dochter die kind was in het souterrain, de advocaat die kind was in een dorp ergens in Portugal. In hun jeugd, of in ieder geval in het herinneren van de jeugd, zijn alle vier de levens merkwaardigerwijze gelijk. Soms lijkt het alsof hun brein een loopje met hun neemt en alsof een herinnering van een ander in hun kop terecht is gekomen want ja soms werken breinen zo. Iedereen heeft herinneringen waarvan hij met recht kan aannemen dat het niet bijster waarschijnlijk is dat ze precies zó gegaan zijn als ze herinnert worden; je brein gooit dingen door elkaar, heeft er een laag overheen gelegd, verwart jouw verhalen met gelijkende verhalen van anderen; en ook zijn er dromen die zo levendig waren dat je achteraf niet meer goed weet of het nu iets is dat je echt hebt meegemaakt of iets dat je alleen maar hebt gedroomd ooit. Maar veel vaker is het gewoon het gelijkende, de grond waarin allen, of velen toch, geworteld zijn. Drie van de vier verhalen figuren groeiden op in een dorp en kijken dierhalve uit op gelijkaardige vergezichten. De wouwen, de genetkatten. Maar ook levens in het algemeen lijken op elkaar. Iedereen heeft wel die oude vrouw in de buurt die boodschappen doet met zo’n boodschappentas op wielen waarvan een van de wieltjes het niet goed meer doet; er was altijd wel iemand die altijd een lucifer of tandenstoker in zijn mond had; altijd werkt er iemand met rood haar op kantoor zoals ook altijd een dikzak. Iedereen heeft wel ergens in zijn leven diepe genegenheid opgevat voor iemand, iedereen heeft aandoenlijke beelden over de eigen jeugd in het hoofd; iedereen probeert iets te ontvluchten of juist weer iets terug in handen te krijgen. Levens zo dissonant eindigen in harmonie. We waren klein en we zijn eigenlijk nooit echt groot geworden. Dat is waarom je zeggen kan dat de waarlijke hoofdrol hier (en overal elders) voor de tijd is.

Maar toch zeg ik neen. Want de feitelijke hoofdrol wordt bij António Lobo Antunes opgeëist door taal. Door die fantastiese, muzikale, hypnotiese, bezwerende prachttaal van hem. Elk hoofdstuk bestaat uit één lange zin die voortdurende onderbroken wordt (soms zelfs midden in een woord) door beelden, uitspraken, flitsen uit een verleden. Lange zinnen die voortrollen (als de tijd ja) en het ene bloedmoje beeld op het andere nog veel mojere beeld stapelen. Soms schittert er iets bovenuit dat er om vraagt hardop voorgelezen te worden, “de klok in de gang met zijn brede heupen [die] vette uren schommelde”, bijvoorbeeld, of “de wereld bestaat uit allerlei flauwekul die niet bestaat”, hoe een waar woord trouwens daar, of alles waarmee eenzaamheid vergeleken of aan afgemeten kan worden: “eenzaamheid kun je afmeten aan het kraken van de meubels ’s avonds”; “eenzaamheid is een hapje dat nog niet bij de keel is aangekomen”; “eenzaamheid meet je af aan je verborgen verdriet”; “eenzaamheid is een leiding die trilt in de muur”; “eenzaamheid kun je afmeten aan de paniek van de ziekenwagens op straat”; “eenzaamheid meet je af aan de lege yoghurtbakjes met een koffielepeltje erin vergeten op het aanrecht”. Maar ook de vele terugkerende beelden, zinnen, of zelfs hele passages, niet zelden letterlijke herhalingen, fungerend als ritmiese refreinen in dit meerstemmige muziekstuk. En dan, om de genialiteit naar een nog hoger nivo te tillen, af en toe het doorbreken van de vierde wand, of hoe heet dat in literatuur, het doorbreken van de derde kaft ofzo, in ieder geval de momenten waarop het boek zich expliciet als boek laat kennen middels zinnen als “denkt u maar wat u wil, want dit is geen roman maar een sprookje” of “zo meteen komt er een eind aan dit boek en dan vergeten ze ons” (en verhaalfiguren willen zich niet laten doen, vraag dat maar na aan Dregke en aan t schrijverken).

Dit is het mensen.
Dit is dat soort boek.
Dit is weer eens het soort boek om enorm dankbaar voor te zijn. Dat het op je pad kwam. Dat je het las. Dat het moois doorheen je ogen in je kop mocht komen.

Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik António Lobo Antunes

Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik Harrie Lemmens, die dit onnavolgbaar moje boek zo onnavolgbaar goed vertaald heeft en zodus bereikbaar heeft gemaakt voor al wie geen Portugees spreekt (nog altijd meer mensen, denk ik, dan die die dat wel doen).

Ik kende hem niet, deze António Lobo Antunes. Wel had zijn schrijfstijl van meet af aan iets bekends voor me, en ik stond voor mijn boekenkast en greep boek na boek eruit, denkend, waar ken ik dit ookalweer van, die door- en doorgaande zinnen, die onderbrekingen, die tussen haakjes gezette beelden, uitspraken, flitsen?, en ik stond daar maar en stond daar maar en zocht maar en zocht maar, maar ik vond het niet. Misschien is de stijl van Lobo Antunes zó overweldigend dat hij je al na een paar regels zodanig in zijn ban heeft dat het lijkt alsof je nooit anders gekend hebt (zulke ontmoetingen heb je ook, met mensen, zij het maar één of twee keer in je leven).

En ook dat is het weer mensen. Hier is voor mij een nieuwe held geboren. António Lobo Antunes. Nu wil ik alles van hem lezen. Dat is lang geleden: dat een boek meer dan een voorzichtige nieuwsgierigheid naar de rest van het oeuvre van de schrijver in mij wakker riep; dat het een razende leeshonger losmaakte, dat ik elk laatste woord van hem kennen wilde. Dat is geleden van de dagen dat ik het werk van JMH Berckmans leerde kennen en dan spreken we denk ik van de jaren negentig of hooguit de vroege jaren 00. Decennia later is het er dan weer. Deze schrijver die ik niet kende wil ik kennen nu tot op het bot. Vierendertig romans schreef António Lobo Antunes (naar het schijnt is het onderhavige boek het laatste dat hij schrijven zal) en veertien ervan (plus een brievenboek) heeft Harrie Lemmens in het Nederlands vertaald (wederom val ik op mijn knieën en dank ik Harrie Lemmens). Die wil ik allemaal lezen (bij welke uitgeverij(en) eigenlijk, Lemmens?). En als ik de veertiende uit heb, heb jij hopelijk gedaan met het vertalen van die andere twintig.

Antonío Lobo Antunes De omvang van de wereld

De omvang van de wereld

  • Auteur: Antonío Lobo Antunes (Portugal)
  • Soort boek: Portugese roman
  • Origineel: O Tamanho do mundo (2022)
  • Nederlandse vertaling: Harrie Lemmens
  • Uitgever: Van Maaskant Haun
  • Verschijnt: 26 februari 2025
  • Omvang: 340 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 27,00 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Portugese schrijver Antonío Lobo Antunes

Het verhaal in De omvang van de wereld wordt verteld door vierpersonages (stemmen). Als eerste is daar een 77-jarige zieke industrieel, om wie alles draait, die zijn leven overziet aan de hand van vervagende herinneringen. Als jongeman heeft hij een kind verwekt bij een meisje dat in een fabriek van de familie werkte. Dat kind, een dochter, is de tweede stem. Op latere leeftijd wordt ze door haar vader in dienst genomen met de bedoeling hem op te volgen. De industrieel woont in een appartement in Lissabon, met uitzicht op de Taag, in het gezelschap van een jongere dame afkomstig uit zijn geboortedorp (de derde stem) die samen met
haar minnaar, een advocaat (de vierde stem), zijn bezittingen probeert weg te sluizen.

Hoe dat afloopt, is niet van belang: wat telt zijn de met elkaar vervlochten levens van de vier personages, die afwisselend het woord nemen in negentien hoofdstukken, waar seks als een rode draad doorheen loopt. Afgezien van de oorlog komen alle hoofdthema’s van Lobo Antunes in deze terugblik met autobiografsche elementen aan de orde: de kinderjaren, het dorp en de stad, het geheugen, de eenzaamheid, tekortkomingen en een onoverbrugbare afstand. Het verhaal is zeer beeldend en zit vol humor. Met dit boek heeft Lobo Antunes zijn gigantische oeuvre waardig afgesloten.

António Lobo Antunes is geboren op 1 september 1942 in Lissabon.  Hij werd opgeleid tot psychiater en diende als arts in Angola tijdens de koloniale oorlog. Na zijn terugkeer naar zijn vaderland, in 1973, ging hij aan de slag in een psychiatrisch ziekenhuis in Lissabon. Hij debuteerde als schrijver in 1979 met een furore makende roman over zijn echtscheiding, Memória de Elefante, nog in hetzelfde jaar gevolgd door de wrange monoloog De judaskus (1979), waarin een man diep getraumatiseerd terugkeert uit actieve dienst in Afrika. Het betekende na een landelijke ook zijn internationale doorbraak en vormde het begin van een indrukwekkende reeks romans, waarvan De omvang van de wereld (2022) de laatste is.

Bijpassende boeken en informatie