Susannah Stracer – Minerva’s oorsprong recensie

Susannah Stracer Minerva’s oorsprong recensie van Tim Donker  en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman.

Susannah Stracer Minerva’s oorsprong recensie van Tim Donker

En dan, op een dag, jij.

De jij, de ware jij, de echte jij, de allerliefste jij bestaat bij voorkeur in een vacuüm. Of, liever misschien, in een wolk. In een geheel eigen universum. Of een dorp genaamd Llanera. Waar alleen u en de enige echte jij kunnen bestaan, zoals zij daar was, die jij: gewoon, op een dag. In Llanera, in het vacuüm, in de wolk zijn voorgeschiedenissen niet van tel. Dat is te zeggen, uw eigen voorgeschiedenis is onuitwisbaar. In al uw zijn wordt alles wat u was steeds meegedragen. Al uw kijken, denken, voelen is opgebouwd uit al uw voorgaande kijken, denken, voelen. Waar u vandaan komt kan u niet ongeweten laten; waar de liefste jij vandaan komt wel.

Het is niet direct jaloezie waarom de voorgeschiedenis van uw lief eerder een ballast dan een verrijking zou kunnen zijn (al is er geen reden waarom u niet jaloers zou zijn op al die jaren dat de liefste jij er al was zonder dat gij daarbij waart maar zovele anderen wel); het is misschien veeleer zo dat “aardse” verhalen uw toch haast “goddelijke” lief alleen maar kunnen banaliseren. Want ja, ook zij werd geboren. In ergens een plaats, ergens in Nederland ofzo, een lullige, grauwe, nietszeggende plaats misschien wel: daar werd zij aardgebonden. Daar ging zij naar een lagere school die mogelijkerwijs als twee druppels jenever leek op uw lagere school. Daar had zij een problematiese puberteit, en iedereen heeft een problematiese puberteit, met gedoe op school, experimenteren met drank en roken, en met -gruwel-  vriendjes. Daar had ze suffe bijbaantjes, daar deed ze een saje studie, daar besloot ze een paar maanden te gaan werken en leven in Mallorca. Daar ontvouwde zich het verhaal dat er één is van dertien in een dozijn. Uw moje, uw volstrekt unieke, uw allerenige jij kan niet aardgebonden zijn en zeker niet met een verhaal dat het verhaal van velen is. Dat is waarom u uw lief het liefst verhaalloos wenst. Alleen het verhaal dat u samen maakt, in de wolk, in Llanera, in het vacuüm, alleen dat verhaal doet ertoe. Het is zelfs het enige verhaal, er zijn geen andere verhalen meer.

Zou het een gedacht zijn langs lijnen als deze dat Susannah Stracer de inspirasie gaf voor Minerva’s oorsprong? Is het daarom dat het meisje dat dominee Starhem zijn leven teruggaf stem-, naam- en leeftijdsloos blijft? Een meisje zonder achtergrond, zonder familie, zonder vrienden, een meisje dat alleen maar haarzelf is, haar eigenste meisjeszelf alleen voor dominee Starhem en voor verder niemand anders?

Wacht? Dominee? Meisje? Ja, p’sies, daar had ik in het begin ook moeite mee. Meisje klinkt wel erg minderjarig, en dominees en minderjarigen dat is voorwaar geen fijne kombinasie. Maar het zit een beetje anders. Luister.

Ooit was dominee Starhem geen dominee maar gewoon Richard Starhem, een androgyne jonge man die een beetje onbeschaamd de tijd van zijn leven liep te hebben in Rome. Een jobstijding bracht daar verandering in. “Vader is verdwenen, met het geld”, meldde Starhems moeder vanuit Nederland. Daarmee verdwenen ook Starhems middelen van bestaan daar in Rome. Een tante wilde hem wel ondersteunen, maar wel onder een aantal voorwaarden. Starhem moest zijn  bandeloze bestaan in Rome opgeven, terugkomen naar Nederland en theologie gaan studeren. En Starhem, hij kapituleerde. Hij kwam. Hij ging. Naar Nederland, naar Utrecht. Theologie studeren. Hij was, hij deed. Studeerde af. Hij dreef, hij werd. Dreef af en werd dominee te Stronkerheem. Een dorpje nabij Zwolle (verzonnen, in een eerder boek al geloof ik, door Stracer) (Stronkerheem dan he, Zwolle dat bestaat) (Zwolle bestaat, Utrecht bestaat, Nederland bestaat, dominee zijn bestaat).

Daar leeft loopt en ademt Stracer zijn sleurgeheten routinebestaan. Voor de zondagse preek recycleert hij zonder al teveel enthousiasme teksten van Nicolaas Beets; hij eet, kijkt tv en slaapt aan de zijde van zijn vrouw voor wie hij niet meteen overloopt van liefde; een vrouw die luistert naar de onmogelijke naam Magda (nee, daar stel je je niet direkt een wereldvrouw bij voor nee) (vroeger, toen ik nog een heel klein kinderken waart, kwam er in Sesamstraat een Magda voor. Piet was verliefd op haar, geloof ik. In mijn hoofd zit nog een bijna tot doorzichtigheid vervaagd beeld van Magda en Piet die samen taartjes eten. Allicht waren Tommie en Pino ook daarbij. Ieniemienie niet, die is van later, dan vond ik maar een vervelende, aandachtsverslaafde, egocentriese gilmuis, die heb ik nooit helemaal vertrouwd).

En dan, op een dag, zij.

Want Starhems moeder, die van die jobstijding, is levend en wel. In Amersfoort; er zijn mindere steden om te vegeteren. Wanneer Starhem op een keer zijn moeder bezoekt, en zij hem uit wandelen stuurt om een boodschap, ziet hij, daar, in een Amersfoortse supermarkt, in het pad van de koekjes, een meisje staan.

Een meisje?

Nee. “Het meisje”. Ze kijken elkaar aan, er is liefde, duizend violijnen beginnen te spelen. Hoe lang kan zo een liefde duren, hoe lang kan een mens in het koekjespad in een supermarkt blijven? Starhem loopt door, gaat terug naar zijn moeder, die ineens besloten heeft niet langer in het Amersfoortse verzorgingstehuis te willen blijven, want de moeder is op het krankzinnige af onredelijk, wat Stracer de vrijheid biedt alle kanten met haar op te gaan, en dus gaan ze, Richard Starhem en zijn moeder, die laatste in het bezit van een biezonder dildoëske massagestaaf, naar het station, station Amersfoort, ook ik heb daar wel gestaan totdat ik Schothorst ontdekte, kaartje kopen want moeder gaat ineens mee terug naar Stronkerheem, vermoedelijk voorgoed, waarom niet, en dan, watdoejijweten, wie zien ze daar?, op een perron nee het perron van station Amersfoort?, ja toch wel het koekpadmeisje zeker!

Dan kunnen dingen.

Dan kunnen ineens allemaal dingen.

Welja: het koekpadmeisje heeft klaarblijkelijk geen woonst geen mens geen kraai geen verplichtingen of niets nee zoon meisje kan van het ene op het andere moment gebombardeerd worden tot de persoonlijke verzorgster van Richard Starhems moeder en in die hoedanigheid meereizen naar Stronkerheem (nog een kaartje kopen). Oja. Het koekpadmeisje is stom. Zij spreekt niet. Niemand weet haar naam, haar afkomst, haar achtergrond. Heel het boek lang zal zij “het meisje” heten.

Even dacht ik: Minerva’s oorsprong is een absurdistiese roman. Een moeder met een pseudo-dildo in de trein, en dominee Starhem met zijn stemloze meisje. Een satire; een felle aanval op het christendom; hoe het allemaal samenkomt: het fallussymbool, de dominee, de stemloos gemaakte jeugd. Totdat het meisje ergens in het boek tussen de 28 en 33 wordt geschat door Starhem. Tsja. Hoe lang kun je een vrouw een meisje blijven noemen? Als koosnaampje kan het altijd; ik heb mijn moeder op haar sterfbed nog aangesproken met “meisje”. Maar in een meer algemeen spraakgebruik zullen vrouwen zo rond de twintig wel ophouden een meisje te zijn. Of ze ook ophouden een meisje te zijn als ze een pik blijken te hebben, is een vraag waarover niet alleen zangeres Anouk zich buigt: het is ook een belangrijk tema in Minerva’s oorsprong.

Met “realisme” op een twede of nog lager plan (en terecht), wekt de komst van “het meisje” in de woonst van Starhem misschien wel enige verbazing maar totaal onmogelijk blijkt het niet om er ineens twee gezinsleden bij te hebben. Aan de routine aldaar doet het voor Magda in ieder geval weinig afbreuk; Richard blijft het echter uiteraard in beroering brengen. Mocht bij mij nog even het idee postvatten dat “het meisje” symbool stond voor iets als “zuivere liefde”, misschien wel een theologiese bespiegeling, dan smijt Stracer daar al snel een baksteen in als het tussen Richard en “het meisje” tot sex komt. Dan blijkt ze dus een pik in haar onderbroek te hebben wat Richard niet in het minst verbaast; haar geslachtelijke onbepaaldheid maakt haar alleen maar nog goddelijker in zijn ogen. Dat Starhem haar ook hierna steeds “het meisje” blijft noemen, wijst op een uitgesproken idee over genderfluïditeit. Menig een peins wijt Starhem daar dan ook aan.

 

De tot “verhouding” geworden “zuivere liefde” komt aan het licht als Starhems moeder alsmede twee van zijn kerkelijke kollega’s de schrijfkamer van de dominee komen binnengelopen op het moment dat Starhem daar op zijn knieën zit met de pik van “het meisje” in zijn mond. Van de konsternasie die daarop volgt maken de twee gebruik om het huis te ontvluchten; Stronkerheem te ontvluchten; Nederland te ontvluchten. Naar Italië gaat het, naar het Rome waar Richard zijn gelukkigste jaren heeft gekend.

Ook daar is “praktiese haalbaarheid”, wat dat dan ook moge zijn, niet Stracers voornaamste zorg (het woord “praktijk” schrijft zij overigens ergens in het boek als “praktijd” – is dat een verschrijving of een zeer slechte woordgrap?) (mijn zoon had zijn kamer opgeruimd en al zijn hoeden op zijn tiepmasjiene die mijn ouwe tiepmasjiene is gelegd, ik zei: “Dan ben je in ieder geval altijd op je hoede als je gaat tiepen”, mijn zoon zei: “Slechte woordgrap!”, ik zei: “Alle woordgrappen zijn slecht.”) want binnen de kortste keren beschikken de twee daar over een appartementje waar zij hun idyllische leven leiden onder bezielende leiding van Richard Starhem die heel het boek doorheen maar vooral in Rome monoloog na monoloog houdt, tegen het meisje of in zichzelf, over van alles en nog wat, van letterkundige, theologiese of filosofiese oorsprong (niet alles is even interessant maar het siert Stracer wel dat zij het lef heeft bladzijden lang door te gaan met dit soort betogen), door “het meisje” natuurlijk nooit onderbroken met tegenwerpingen; een verdere “eenwording”, een verder “samenvallen” daar in Rome (het “arcadië” waar in het boek al menigmaal op gezinspeeld werd) totdat Magda hen daar weet te vinden. Wederom komt slecht nieuws naar Rome, en wederom heeft het met de ouders van Richard te maken: onder de voormalige woning van de moeder zou het lijk van zijn vader gevonden zijn. Moeder heeft alle schuld op de naar Rome gevluchte Richard gestoken, en er zou in Nederland nu een hetze gaande zijn tegen “gruweldominee” Starhem. “Het meisje” (over wie Magda overigens ook nog wat weet te vertellen, ineens krijgt “het meisje” een identiteit en een reden om te zwijgen, maar later twijfelt Richard weer aan de juistheid van Magda’s verhalen over haar) lacht alle aantijgingen weg, maar Richard is er niet gerust op en neemt de trein terug in Nederland waar het verhaal eindigt, bij het zien van een Magda-achtige vrouw in nota bene diezelfde Amersfoortse supermarkt waar alles begon, ja je mag best over de top zijn in verhalen zoals een docent mij ooit zei & als het Stracer ook gezegd is, ooit, heeft ze dat ter harte genomen.

en toen was het uit en toen had ik een boek gelezen van een onbekende schrijfster een boek van bijna driehonderd bladzijden dat nu uit was en waar ik nu iets van moest vinden

en het is uit en het is geen boek dat ik zelf gevonden heb of ooit zou vinden het is een boek geweest dat de stapels me brachten

de stapels de stapels & sorry

en het is nacht, en ik zit, en de kompjoetur zoemt, en het scherm, en mijn gezicht, en ergens voorbij de glazen binnendeuren speelt zachtekens Górecki’s Lerchenmusik, en het kon Sofia Gubaidulina ween waarom niet, punten lijnen en zigzag waarom niet, en het kon Širom ween waarom niet, Svet, ki speče konju svet waarom niet, ergens zachtekens, ergens voorbij, en ik zit en drink en zoek, ik struin, zogezegd, de innernet af, ik zit en drink en zoek, ik zoek t werk van nachtschrijvende debutanten door obscure noodlijdende Amerikaanse pressers onder een peertje licht gezet, ik zoek en ik zoek want ik wil geen teleurstelling zijn (omdat het groot) (omdat het buigt maar nooit barst), ik zoek maar vind niet, ergens een verfomfaaid papiertje met “Lucille Clifton – Blessing the boats” erop wat wil dat zeggen?, het blaadje is al oud zo te zien vast al geen debutant meer dus ik zoek verder, ik zoek, ik vind niks, ik wil geen teleurstelling zijn (omdat het buigt), Blake Butler deed ieverans in 2022 nog iets redelijk interessants, iets dat de getoonzette noise zou zijn, iets dat uit zijn voegen zou barsten, iets dat de meeste besprekers niet goed begrepen indertijd, maar Blake Butler is ook al geen debutant en Apocalypse Party kan best noodlijdend zijn, ik weet het niet, wat ken ik van hun inkomsten, ze menen dat literatuur een hallucinogeen kan zijn en dat deugt dan weer wel maar ze geven mij veel te veel van die horror-achtige rotzooi uit, en Butler en Butler en Butler, ik vond die There is no year best heel erg mooi eigenlijk al kan ik me er nu zo’n twaalf jaar later niet veel meer van herinneren dan iets met een huis iets met een etenslift iets met een televisie en van kanaal naar kanaal gaan, ik vond dat wel goed toen, ik las het zoon twaalf jaar geleden, ach die Blake ach die Butler zijn vrouw is dood zijn vrouw pleegde zelfmoord, Molly Brodak, zelf ook een dichter, over haar en over haar zelfmoord schreef hij ook een boek, van later datum nog, maar ik weet niet of ik wil lezen over iemand die meedeed aan the great american baking show en ik weet niet of mijn hart kan bloeden over de zelfmoord van iemand die meedeed aan the great american baking show of zeg ik nu iets heel ergs, en het is laat, het is nacht, ik zoek, ik wil geen teleurstelling zijn (omdat het groot), ik ga nog niet naar bed, ik vind niks, ten slotte keer ik toch maar weer terug naar de stapels, de stapels de stapels & sorry echtwaar, naar Minverva’s oorsprong, het is al er is en in deze nacht volstaat het.

Ik verbaas me over dit boek. Het is zo krankjorum veelgelaagd. Het werpt een ander licht op genderfluïditeit, en op gender als geheel, dat blijkens dit geen kwestie van geslacht zou zijn (en een mens moet oppassen in deze tijden, in deze tijden staat vragen of een geslachtsdeel je geslacht uitmaakt gelijk aan zeggen dat Hitler toch wel een toffe gast was, althans dat menen al die rottige bekende Nederlanders die saavonts samendrommen op de buis om andere bekende Nederlanders af te slachten, want de slachters zijn woke, de slachters zijn heel woke, en als je woke bent moet iedereen die niet woke is de gaskamer in, want de woken zijn de nazi’s van deze tijd aangezien het de vrijheid van ideeën is wat de mens beschaafd maakt)(& het is ook daarom dat ik meestal de kamer uitga als de televisie aangaat, wat dat aangaat snap ik Richard Starhem heel goed, maar ik was aan het dollen met mijn zoon en mijn dochter en het was geheel momenteelderlijk te gezellig om al weg te gaan). Minerva’s oorsprong stelt verdermeer de benepenheid en bekrompenheid van de kerk aan de kaak, de katjes-in-het-donker knijperij, de hipocrisie, de hele vuilheid van dat christendom. Het zegt dingen over sleur, en vastzitten daarin. Mensen lopen en mensen leven, en ineens zijn de mensen vastgelopen in hun baan in hun status in hun huis in hun huwelijk, ineens is daar het leven zoals het is maar zoals je het nooit had voorgesteld toen je nog jonger was en het nog alle kanten op leek te kunnen gaan; dat “is-dit-het-nu?”-gevoel dat iedereen vroeger of later doormaakt (ja dit is het nu). En denk je zoon leven en denk je hoe het is, en hoe het altijd zal zijn, en stel je de flits voor, de flits van iets anders, misschien een “liefde van je leven”, misschien de enige echte ware jij, het zou daar kunnen zijn, op een heuvel, in Llanera of misschien gewoon maar in een supermarkt in Amersfoort, al een heel leven heeft je ingekapseld, kun je, mag je die flits grijpen? Goed, deze laatste vraag stelt Stracer niet expliciet maar op het einde staat Starhem toch maar mooi in die allesveranderende supermarkt in Amersfoort en denkt hij aan Magda en is er de als wanhoop vormgegeven twijfel; de lezer kan dit uitleggen als een vraag naar wat het zwaarste weegt: zijn Magda, het domineeschap, Stronkerheem, het leven dat hij niet gewild maar wel gekregen en zelfs mede gebouwd heeft – is dat alles niet dwingender dan “het meisje”, Rome, de droom? Het lijkt erop dat Minerva’s oorsprong ook over dit soort levensvragen gaat. Het is een reisboek, het is een filosofische roman, en helemaal op het eind wordt het nog eventjes een -weliswaar enigszins gemankeerde- misdaadroman. Dit zou het boeiendste boek allertijden moeten zijn. Maar dat is het niet. Dat is het bijlange niet. Hoe dat komt, is wat ik vraag, waarover ik nadenk, in een nacht, vlak voor het ter bedde neigen, in een nacht dat ik zocht maar niet vond.

Vooreerst heeft Stracer de “goddelijkheid” van “het meisje” te absoluut gemaakt: ze is te hemels. De schrijfster heeft verzuimd wat vlees te sprankelen omheen de botten van “het meisje”. Ze heeft geen stem, geen verleden, geen naam, en voor zover het dit besprekerken aanging ook geen gezicht. Dat ik haar nergens voor me zie, nog geen haartje van haar (terwijl haar haarkleur nog geregeld benoemd wordt!) is veelzeggend; doorgaans heb je toch wel enig beeld bij de verhaalfiguren waarover je leest, hoe weinig konkreet ook (meestal zijn het trouwens gewoon versies van mensen die je in je leven gekend hebt). Doordat ze niks zegt, alleen maar -niet zelden lachend!- knikkend bevestigd wat Richard Starhem zoal vindt en meent en zegt, blijft ze toch, helaas, een beetje zijn buikspreekpop, die alleen bij gratie van de meester tot leven komt. Het is ook steeds haar pik die in de mond genomen wordt; te vaak is ze de lijdende partij, degene die het ondergaat. Er zijn wel momenten waarop haar passiviteit doorbroken wordt maar dan gedraagt ze zich wel helemaal des Starhems. Als “twee zielen één gedachte” of “één ziel in twee lichamen” overtuigen deze passages nauwelijks. Wanneer Richard en ”het meisje” in een Zwolse platenzaak een seedee aanschaffen die “het meisje” mag uitkiezen komt ze aanzetten met de liederen Richard Strauss, een seedee die Starhem ook zonder “het meisje” wel had kunnen uitkiezen. Ze komt minder over als zijn gelijke dan als zijn gedachtenlezende dienares. Ware muziekliefde -muziek voelen tot in de toppen van je tenen- is ook heel goed mogelijk zonder uit te komen bij klassieke muziek. Stracer zou moeten weten dat toch, Stracer speelt een gemene guitaar (ze altijd at in de biefstukbar), als heks in de spiegel (spiegel in spiegel). Ware het niet veel mojer, Stracer, ware het niet veel “vleselijker” (als gebonden aan en voortkomend uit het vlees, de botten, het menszijn) (dat het karakter heeft van het erzijn) als “het meisje” daar in die Zwolse platenzaak was afgekomen met Horses in the sky van Thee Silver Mount Zion Memorial Orchestra & Tra-la-la Band, of Vivadixiesubmarinetransmissionplot van Sparklehorse of Ptah, the el daoud van Alice Coltrane of The shape of jazz to come van Ornette Coleman of Voices from the distant steppe van Shu-De of Sunspotted van Heavy Winged of Madvillainy van Madvillain of Body music van Ellen Fullman of The expanding universe van Laurie Spiegel of Come out of your mine van Mia Doi Todd of The collected short stories of Anne Crowe van The Sad Bastard Book Club of The welcome table van Super Numerii of Tellurium van String Theory of Solve et coagula van The Secret of Visual van Carmine of la procesión de la sangre van Ah Cama-Sotz of The versaille sessions van Murcof of Lahbryce van Sum of R of Murheenkapselista galleriaan ja asemalle van Teatteri Moderni Kanuuna of Vulture prince van Arooi Aftad of Hold onto ld van The Shadow Ring of It was hot, we stayed in the water van The Microphones of Forgotten foundation van Smog of Wat als van Hannelore Bedert of Interiors van Ativin of Sjunga slutet nu van Hans Appelqvist of How I loved you van The Angels of Light of Know by heart van The American Analog Set of Soundtracks for the blind van Swans of Mass III van Amenra of Tabula rasa van Arvo Pärt of Los pájaros no pueden vivir en el agua porque no son peces van Frank T of deathconsiousness van Have A Nice Life of Sample and hold van Sharon Stoned of Bes van The Dwarfs of East Agouza of Stuporstar van Steve Westfield of Trilogie de la mort van Eliane Radigue of Schindler house van Steve Roden of Aurora van Alchimia of Käärmelautakunta van Alamaailman Vasarat of Answering machine music van Casiotone for the Painfully Alone of The new world van A Death Cinematic of Ghettoville van Actress of The shape volumes, repeat van Esther Venrooy of Musique de France van Acid Arab of Blue camel van Rabih Abou-Khalil of the voice of the taniwha van Seht of Hiddensee van Ceeys (ik denk dat Dregke en t schrijverken graag op bed zouden liggen, luisterend naar Hiddensee van Ceeys), of alles alles alles behalve Richard Strauss; zielsverwantschap is niet hetzelfde als een kloon van de ander zijn en hem alleen maar laten zien wat hij zelf ook al zag – nee, zielsverwantschap is iemands universum van binnenuit uitbouwen en de ander dingen laten zien en dingen laten denken die hij zelf had kunnen zien en kunnen denken maar niet zag of dacht zodat hij zoekt, in de avond, naar het werk nacht- of dagschrijvende debutanten en Amerikaanse pressers onder kale peertjes (wat weet gij eigenlijk van dat kale peertje op die ene tekening van mij, mijn befaamde tekening, bekend bij enkelingen en bij eigenlijk niemand, van de bijna lege kamer met alleen een tafel en een stoel in, en een whiskeyfles op die tafel, en een glas daarnaast, en dat alles beschenen door, ja, een kaal peertje; in diverse varianten verschenen in diverse nummers van Kraakpen en Leve Kraakpen!). “Het meisje” lijkt weinig nieuws toe te voegen aan de wereld van Richard Starhem; hooguit brengt ze hem in kontakt met vergeten gevoelens die hij in de loop der jaren had  bedolven onder televisieavonden en zondagochtendpreken. Ze klatst hem breed lachend bijval en ze hoort aan zijn ellenlange monologen. Een zeker gebrek aan eigenheid dat haar iets vluchtigs geeft; ze is geen mens ze is een entiteit. De Onbewogen Beweger, de Onveroorzaakte Oorzaak, de Niet In Gang Gezette Ingangzetter. Of nog: de godheid die uw gebeden aanhoort maar nimmer antwoordt. Pas helemaal op het eind toont “het meisje” zich onverzettelijk; blijkt haar wil onafhankelijk van die van Richard – als hij de reis terug naar Nederland wil maken geeft ze hem te verstaan dat ze nooit nog een voet “ten noorden van Antwerpen” zal zetten (best knap om iemand zonder woorden zoiets gedetailleerds mede te delen), maar dan heeft de lezer al bijna een ganzelijk boek geen grip kunnen krijgen op “het meisje” en dierhalve ook niet op de liefde tussen haar en Starhem.

Want waar “het meisje” te ijl is, is dominee Starhem weer te massief. Ik noem hem niet voor niets met nadruk dominee nu, want hij is lang niet zo ver van zijn gristendom en zijn domineeschap gedwindeld als hij zelf wenst te denken. Nee hoor, vanaf zijn kansel staat hij keer na keer te spuwen op het gepeupel. Zalig zijn alleen hij, en “het meisje” en alles wat klassiek is (klassiek is wat levenskrachtig is). Rome, natuurlijk (waarom gingen ze niet naar Llanera?). En die eeuwige Goethe, natuurlijk. En over zijn muziekkeuze heb ik het al gehad. En dan Shelley; de noodzaak van atheïsme; de vrije liefde; androgyn (en gesproken hierover: de interesse voor Heliogobalus vergeef ik hem dan maar gezien het gendertema); aan omnipotente macht denkt Starhem, en aan Robert Falcon Scott en Roald Amundsen (en dan gaat “het meisje” maar weer eens “zomaar ineens” de antarctische symfonie van Ralph Williams neuriën?) (overigens niet perse een slecht werk, die zevende van Vaughan (niet Steve Ray)), want ook toen koos het gepeupel verkeerde helden. Het gepeupel: de “harige apen”, de “hoeren” – zij zijn in alles laag, dom, verloederd, bespottelijk. Starhems gal treft hen allemaal en van alles wat zij doen, die Gewone Mensen, of van alles waarvan hij alleen maar denkt dat de Gewone Mensen het doen, wenst hij zich verre te houden. Zelfs eten. De harige apen en de hoeren eten te veel en bovendien eten zij slecht bereid voedsel en het enige antwoord daarop is zo af en toe al lopende een appel te verorberen, zoon ascetische levensstijl past die vieze calvinist wel ja. Een man uit één stuk en daarom wil ook hij maar niet tot leven komen. Slechts in een flits zag ik hem soms lopen: Kees. En dan alleen maar omdat Kees de enige dominee is die ik ooit van nabij gekend heb. Maar Kees zou nooit alles in de steek laten voor een meisje met een pik (ook niet voor een meisje zonder pik trouwens), en Kees had een vele, vele, vele betere muzieksmaak dan Richard Starhem. Dat die vullak wél dat smerige kola gedoogt in zijn bekrompen universumpje, terwijl kola zo ongeveer samenvalt met alles wat konsumentisties, plat en vuil is, is een inkonsekwensie -zijn enige!- die de zaak ook niet redt (& dat terwijl ik zo ontzettend veel van mijzelf in hem herken – tot zijn reden om niet te willen vliegen aan toe) – ook Starhem blijft van papier, blijft van woorden.

Woorden die bij Stracer feitelijk statig als zwanen schreiden; Stracer schrijft zoals de oude meesters schilderden. Het licht valt mooi op pagina’s waar een naar het archaïsche neigende taal er haar tijd voor neemt; alles ontvouwt zich slechts langzaamaan (het lelijke, modernistiese, overbodige Engels ontsieren haar “arcadië” echter lelijk; waarom dingen zeggen als “sentimental journey” en “point of no return” en “cover” voor “platenhoes”, of, het allerergste “sightseeën”? Stracers taal is trefzeker en soepel genoeg om het te kunnen stellen zonder dit hipsterjargon) en dus is het des te verbazingwekkender dat ze haar personages met zulke lompe streken neerzet. Zijn de hoofdpersonages al nauwelijks overtuigend te noemen – de bijpersonages zijn ronduit karikaturaal. De Stronkerhemers, en vooral die van verre of nabij met de kerk te maken hebben, zijn stompzinnig en bekrompen en vies en eng (in meer dan één zin); de moeder is geestesziek en Magda is op en top de betuttelende maar verder totaal ingedutte echtgenote. Starhems echtelijke ergernissen zijn helaas niet totaal onbekend te noemen (maar zo werkt dat immers met kliesjees) maar dat neemt niet weg dat Magda wat veelkantiger had gemogen. Pas op het einde, in Italië, lijkt ze iets meer mens te worden; iets minder de bemoeizuchtige helleveeg van een echtgenote en iets meer een goedbedoelende, liefhebbende, tot inkeer gekomen vriendin. Maar als dan een paar bladzijden later de mogelijkheid naar voren komt dat de hele geschiedenis met het lijk misschien wel verzonnen is en de daarop gestoelde raadgevingen waarschijnlijk louter manipulaties waren, is ze toch weer terug het achterbakse, onhebbelijke rotmens.

Er zijn wel meer momenten waarop Stracer haar fijne penseel verruilt voor een grove boerenkwast. Het is bepaaldelijk amateuristies om een personage in de eerste zin al met naam en toenaam genoemd te hebben, en hem bovendien te laten ontwaken uit een droom. Dat is het dikke hout waarvan men in dit geval geen planken maar kwasten zaagt. Ook het einde is wankelmoedig te noemen. Wordt Minerva’s oorsprong in de finale ineens een wieheefthetgedaan? Krijgen we hier een rechtbankdrama op onze handen gedeponeerd, net nu we dachten dat Richard en “het meisje” in veilige haven waren? Of is er toch van een misdaad geen sprake? Starhem neemt de trein terug naar Nederland, is het om uit te zoeken wat er waar is van de geschiedenis met het lijk en zijn zogezegde aandeel daarin of wil hij zijn ouwe spullen terug? Of is de reis nodig om zich te bezinnen op zijn liefde voor “het meisje”? Elke kilometer van zijn reis is Starhem in een ander humeur, en steeds wordt hij bevangen door weer andere twijfels. Gaat hij nog terug geraken in Rome, heeft het allemaal nog wel zin? Komt de dominee in hem boven, is hij in verplichtingen en moraal teveel gebonden aan Nederland? De lezer weet het niet. Het is alsof Stracer alle opties in een hoge hoed gooit, en gij moogt daar dan in grabbelen. Dit is geen open einde, dit is een groot gapend gat in de weg. Iets subtieler was ook een mogelijkheid geweest, Stracer.

Als misdaadroman is Minerva’s oorsprong ronduit zwak.
Als reisboek heeft het zijn tekortkomingen.
Als liefdesgeschiedenis is het net aan voldoende.
Als ideeënroman kent het verbeterpunten.

Als filosofische roman is het redelijk, niet alle monologen van Starhem (interieur dan wel exterieur) zijn even interessant maar dat is tekenend voor filosofie – dat een mens zich langsheen minder boeiende pagina’s moet worstelen om op één vorstelijk idee te stuiten.

Als boek dat al het bovenstaande in zich heeft is het, …tamelijk intrigerend. Ik bleef lezen. Bijna driehonderd pagina’s lang, in Vleuten, in Spanje, in Zeeland, overal waarheen ik dit boek sleepte bleef ik er in lezen. Het leek wel hekserij, Stracer. Het leek wel hekserij.

Susannah Stracer Minerva's oorsprong recensie

Minerva’s oorsprong

  • Auteur: Susannah Stracer (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Brave New Books
  • Verschijnt: 20 juli 2023
  • Omvang: 295 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,95
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Susannah Stracer

‘Uitkijkend over de weilanden met de verre rij populieren en daarachter de spoorlijn naar Ommen, vroeg hij zich af wat er in hem was overgebleven van de Romeinse Richard Starhem. Voor de buitenwereld misschien niet veel, maar hij had sterk het gevoel dat het meisje hem gezien had zoals hij toén was geweest – per slot van rekening had hij even tevoren nog op de Janiculus gestaan; tenger, mooi en optimistisch, vervuld van een vanzelfsprekende hoop dat zijn leven zich onafgebroken zou blijven ontwikkelen zoals het gedaan had: in een voortdurende verrijking en uitdijing van het geestelijk bezit, het meest eigen en onvervreemdbare Arcadië; een gestadig bouwen aan wat Goethe genoemd had die Pyramide meines Daseins. Dié Richard Starhem was nooit ouder geworden maar in de bloei van zijn bestaan levend begraven; dié Richard Starhem had de vorige dag voor het eerst sinds jaren het daglicht weer aanschouwd…’

Bijpassende boeken en informatie