Jane Leusink – Kraanvogels

Jane Leusink Kraanvogels recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 8 april 2022 verschijnt bij uitgeverij Nobelman het boek met nieuwe gedichten van Jane Leusink.

Jane Leusink Kraanvogels recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Kraanvogels. Het boek is geschreven door Jane Leusink. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van Jane Leusink.

Recensie van Tim Donker

Dat krijg je dan gewoon. Ik kende Jane Leusink niet, ik kende uitgeverij Nobelman niet. En dat krijg ik dan gewoon in mijn handen. Kraanvogels. Dat kraanvogels in de Chinese traditie de zielen van de doden op hun rug dragen wist ik ook niet, er is veel om niet te weten, er is veel om niet te kennen. Je kunt ook zeggen er is veel om te leren kennen, er is veel om te weten te komen, ik zet mij, met koffie, op een grijze dag, zet ik mij neder met deze bundel en ik lees. Dat we hier op aarde zijn, en niet in het paradijs lees ik en ik denk o. Het zou over de Pools-Russische oorlog kunnen gaan in deze bundel, het zou over hongersnood kunnen gaan in deze bundel, het zou over epidemieën kunnen gaan in deze bundel. Of misschien gaat het over de dood van een echtgenoot. Misschien gaat het over Todestag. Misschien gaat het over de dood van een dochter, of die van een goede vriendin. De slag in het dichtbegroeide bos van Mametz misschien, kan ook.

Er veel dood en afscheid en oorlog en ellende in deze bundel ja. En ik hou niet perse van dood en afscheid en oorlog en ellende in poëzie. Ik hou van dichters die me kijken laten naar waar ik anders aan voorbij gelopen zou zijn. Ik heb de dichter niet nodig om te weten dat ellende ellendig is. Ik heb de dichter niet nodig om het gewicht van dood te voelen. Dat gaat me zonder de dichter ook goed af. Waarom dichten over dat waar niemand naast kan kijken? De grote thema’s enzo. Ook ik dacht ooit dat poëzie zich daarmee, en daarmee alleen, bezig diende te houden. Maar toen. Ik was 23 toen ik in de trein van Diemen-Zuid naar Utrecht-Overvecht zat, en las. Ik las en las en las. Ik las Een leeuwerik boven een weiland van K. Schippers en ik vond het fantasties. Tot dan toe dacht ik dat de dichter dramaties diende te zijn, of onbegrijpelijk. Schippers was geen van beiden. Schippers toonde me wat ik zag als ik beter keek, als ik deed alsof alles steeds Ierland was. Zo’n ervaring tekent een mens. Door zo’n ervaring is een mens voor altijd getekend. Ja. Ik hou van poëzie die me toont wat er in de barsten van het trottoir verscholen zit. Dat wat door iedereen vertrapt wordt. Dat waaraan iedereen voorbij loopt. Het kleine, ik hou van het kleine. De dood is niet klein. De dood is groot. De dood is geen Ierland. De dood is overal.

Maar dit krijg je dan gewoon. Ik kende Jane Leusink niet, ik kende uitgeverij Nobelman niet. Dit krijg ik dan, en gegeven paarden moet je in de bek kijken. Is wat ik doe. Steeds weer mijn kop helemaal in de muil der poëzie steken, in weerwil van al te scherpe (of juist al te stompe) tanden. En toen ik me nedergezet had en las, las ik dingen. Dingen en ietsen. En ze spraken tegen me, die dingen en die ietsen. Bijvoorbeeld:

Er waren die ochtend geen redenen
om in een betere wereld te geloven, geen
reserves, zelfs de tulp was nog een tulp, mijn fancy
schoenen maatgetrouwe liefde, hoe moet ik zeggen?
Iemand fietste onder zijn regenwolk naar het station.

De regenwolk alleen de zijne, een station het station, ieder station is het station, de tulp gewoon een tulp, en dat op zo’n soort ochtend, een ochtend waarop er geen redenen zijn om in een betere wereld te geloven, een ochtend dus, als zovele, nee zeg alle (ofnee, dan weer, neem die ochtend van laatst nog, het was vroeg, de wekker net gegaan, ten stonde zeven of daarvoor zelfs nog (ik geloof dat die wekker iets voor loopt), ik stommel naar weesee met mijn haren ongekamd, met nog geen kleren aan mijn lijf (behalve dan mijn boxershort), en als ik voorbij de kamer van mijn dochter stommel roept ze me (en hoe herkent ze me aan mijn stommel, stommel ik wezenlijk anders dan moeder?), en ik open haar deur en daar zit ze, rechtop in bed, mijn dochter, mijn moje lieve onvergelijkbare fantastiese zevenjarige dochter, rechtop in haar bed en ze kijkt blootvoetse piekharige lodderig uit de ogen kijkende mij aan en ze zegt heel blij O pappa ik hou van je ik heb je heel lang niet gezien!, en ik had haar de vorige avond nog op bed gelegd, ik leg allebei mijn kinderen alle avonden op bed, eerst mijn dochter, dan mijn zoon, ik breng ze naar bed en lig naast hen in hun hoogslapers, we kijken naar een strip samen, we praten wat, we lachen wat, we dollen wat, dan ga ik op hun kamervloer zitten en lees voor uit een boek, wanneer dan nog niet in slaap zing ik, ik zing Leonard Cohen of Randy Newman of 18th dye of Geraldine Fibbers of Pink Floyd of Gorki of Palace Brothers of Dream City Film Club of Nine Inch Nails en als het moet zing ik zelfs Kalverliefde van Robert Long (dat “zo zal het zeker nooit meer zijn” voelde ik vanaf mijn hoofd diep neerwaarts mijn ruggengraat gaan toen ik kind van tien was (toen dacht ik aan Lonneke) en ik voel het nog altijd zo nu ik bijna vijftig ben), en soggens, van zodra ik wakker ben en heel geregeld ook daarvoor nog, roepen ze mij, mijn kinderen, hun vader, dus de enige uren dat ik ze niet zie zijn de uren dat ze slapend zijn, en die ochtend, de haren gepiekt, de blik nog niet op scherp (is ook moeilijk zonder bril), dacht ik aan een ons overstijgende wereld, een andere wereld, een betere wereld, een wereld waarin wij -mijn kinderen en ik- ook dromend samen konden zijn, en misschien is dat iets om in te kunnen geloven?). Het is niet veel, het is iemand op een fiets en het regent. En juist dat. Voilà. Ik lees verder.

De dingen. De ietsen.

Bijvoorbeeld gieren hun ogen telescopen hun vleugels geschapen tot prozagedichten, en bien sûr zal de pot ons honing verschaffen.

Denk ik het is de taal. Het is de taal bij Jane Leusink. Ze viert de taal. Of ze laat de taal zichzelf vieren. Het is taalgenot denk ik. Het is de spanwijdte van de taal. Het zijn de dingen. Het zijn de ietsen.

Bijvoorbeeld Wij.

Ow.

Wij als titel is voor mij besmet. Ik vond die roman van Elvis Peeters behoorlijk mislukt. Waar ging het ookweer over? Het bedrijf als rechtspersoon toch zoiets?, welk een ziek persoon een bedrijf dan zou zijn?, dat uitdiepen en doordenken en dan kom je uit bij egoïstische pubers, ow en ook de verdorvenheid van het kapitalisme niet?, het rücksichtloze hedonisme van ons consumenten of moet ik zeggen consumentistiese consumenten, en natuurlijk werd het verfilmd, is dat ironie?: de filmindustrie en kapitalisme en hedonisme en alles ja, zo’n lekker sensationalisties filmpke, goedverkopende schokkunst, ow!, en De Boodschap als lauwe excuustruus nee nee nee dit is niet Al plat ja ja ja ik heb hier wel degelijk iets mee te Zeggen ja zal best allemaal maar het zette me toch niet echt denkend het zette me alleen maar zuchtend en het is als je het mij vraagt (je vraagt het mij niet Elvis) dan ook meer dan verzeggend dat de verfilming hier ter lande ooit eens uitgezonden is door pulpomroep BNN en als je ooit iets gemaakt hebt dan aanleiding kan geven tot iets dat kan opgepikt worden door BNN dan is het mislukt en wel zodanig mislukt dat ik maandenlang niet meer kon luisteren naar het eens zo geliefde Aroma Di Amore (daar was je nog Jos Verlooy niet Elvis?), ja, zodanig mislukt dat ik last krijg van convulsies als ik alleen maar de titel Wij ergens tegenkom, dan wil ik daar niks mee te maken hebben, dan wil ik het liefst wat het dan ook is dat ik mijn handen hou in het vuilnisvat werpen.

Maar daarmee zou ik Jane Leusink, en ook mijzelf danig tekort doen.

Wij staat ongeveer op het midden van Kraanvogels. Het is een gedicht nee het is een gedichtensieklus nee het is een zich over meerdere pagina’s uitstrekkend en met veel paginawit omgeven poëem. “wij leven hier in de verte zonder woorden / wij voelen wat we bijna vergeten waren / oude dingen over onszelf wij is schapen / is lammeren is wij om naar te zoeken wij / is een kudde is honden is haar om ons te leiden / opdat er altijd een weg terug is want wij / is onze taal is gras is water brokken zout / is de stilte van onze lammeren” – ja zeker, zo is wij! (hept de lammetjes al gestopt met schreeuwen, klaries?) (ook een boutfilm (maar bestaat er een ander soort?) (elke film is een boutfilm) maar wel heel aardig om te pastiesjeren) (ik kan geen chianti ontkurken zonder met hese stem te mompel aj eet his livvuh wif ee nais kianti!) (ow, kannibalisme) (ow, ik kan niet wachten op mijn Occult Box, wanneer toch komt mijn Occult Box?); en wij is ook zo: “Wij houden niet van stof en migranten”; “wij blijven veilig” (want wij nemen de prik en wij zitten met een mondkap op in een verder lege auto); “gezwets / onbenullig geklets bestemd voor het kwijlend electoraat” – dat is de wij die maar zomaar de wij van hier zou kunnen zijn maar neen dit gaat niet over Nederland en haar domme Ruttevolk want daarvoor zijn er teveel rotsen teveel jeneverbessen is er teveel warmte en wie is die Violaine Berot die schrijft dat “wij” “slechts een stuk vlees op het bord” zijn? Wij is eetbaar? (aj eet his livvuh wif ee nais kianti!), misschien is wij niet altijd wij (de geperverteerde wij van Peeters) (de geknechte wij van Rutte) (de wij die we nooit wouden zijn), misschien gaat het hier gewoon om beren:

“Wist u dat een berin ja honderdvierkante kilometer aan leefruimte nodig heeft, haar mannelijke evenknie zelfs zeshonderd? wist u dat in de zomerhitte dat aantal kan oplopen tot ja duizend? wist u dat diezelfde beer wier verplaatsingsgedrag men tegenwoordig via een radiozender volgt dan zesenveertig keer jaja de Route nationale 20 moet oversteken? de Route nationale een van de drukste autowegen van de Pyreneeën is? in 2006 werden de Sloveense Hvala Pauloma Franska Sarousse en man Balou hier los gelaten. Pauloma viel nog datzelfde jaar jajaja in een diep ravijn en overleed. Franska overleefde in 2007 een aanrijding met twee auto’s niet. Sarousse heeft in 2010 jajaja twee kleine beertjes gebaard en met Hvala gaat het nog beter, nog beter. In 2007 werden Pollen en Bambou geboren, in 2009 zagen Nheu en Noisette jajaja het daglicht.”

(denk ik: wat zouden beren stemmen als beren stemrecht hadden?)

Of. Een soort van doodgaan waar je langs moet om bij je kamer te komen. Of donkere hoekjes. Of een dier dat geen dier wil zijn (het geniale dier) (organisatiefilosofie, echtwaar?). Of het zonlicht dat breekt. Of hoe woorden dingen worden. Of brood, modder, zout, zout. Of een vriendin met oranje lippen, woudgroene teennagels en avondzongouden oorhangers. Of een Utrechtse parapsycholoog. Of wat E. du Perron van Vicki Baum vond.

Of het licht op huiverend vocabulair.

Of dat er tijden zijn dat het lichaam zo ontvankelijk is voor woorden dat het zeer doet.

Of al die dingen. En al die ietsen.

(misschien alleen jammer, want “fancy” daar kan ik nog overheen stappen, zij het met moeite, misschien alleen jammer, dus, dat Leusink (die me verder zeer integer lijkt) dat achterlijke stomme oerlelijke oliedomme woord “vechtscheiding” gebruiken moeten en o! ik kan u, of wie dan ook, niet eens beginnen te vertellen hoe intens mijn weerzin is tegen dat woord. ik haat het. ik veracht het. ik kots ervan. het doet mijn nekharen overeind staan, het is hoe smal holland altijd weer is, want weer een leutig neologismetje om er tegenaan te smijten, het moet weer in het spitsvondige getrokken worden, zeker weer zo’n domme cabaretier die ooit met die “vondst” is afgekomen, of anders wel een Bekende Nederlander, het soort Bekende Nederlander dat alleen maar Bekende Nederlander is omdat het Bekende Nederlander is want iedereen is al vergeten waarmee die Nederlander überhaupt ooit Bekend geworden is en nu is hij alleen nog maar die mens die met zijn kop op televisie komt omdat hij nu eenmaal die mens is die met zijn kop op televisie komt)

(en oké wat moet dat met dat “virusvrije” de hele tijd, was een keer niet genoeg ofzo?)

Of gewoon een grijze dag en ik krijg dit gewoon en ik kende Jane Leusink niet en ik kende uitgeverij Nobelman niet en ik las dit, ik las deze bundel en ik trof er ietsen en dingen in aan die ik mooi vond, die ik werkelijk heel erg mooi vond, en ik schrijf deze woorden, ik bedoel ik schrijf “heel erg mooi vond” en dan wordt er aangebeld, en het is de bezorger, en hij overhandigt mij met Occult Box, en het is donker, en er is poëzie, er daar zitten mijn kinderen en het is avond maar toch denk ik deze avond is een ochtend om heel even in een betere wereld te kunnen geloven.


Jane Leusink Kraanvogels Recensie

Kraanvogels

  • Schrijfster: Jane Leusink (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Uitgeverij Nobelman
  • Verschijnt: 8 april 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,95
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Jane Leusink

Kraanvogels staan voor waakzaamheid. In de Chinese traditie dragen ze op hun rug de zielen van de doden. Bij Plinius plaatsen kraanvogels schildwachten als ze tijdens de trek uitrusten. Op een poot staand, met een steen in de andere, weten ze zeker waakzaam te zullen blijven.

Jane Leusink gaat verder met waar ze in haar vorige, vijfde bundel Een grazende streep in de lucht een begin mee heeft maakt. Zonder in het particuliere te vervallen, verbindt ze in een achttal lange, soms epische, dan weer lyrische gedichten persoonlijke geschiedenissen met universele vragen omtrent groei, dood en rouw. Ze onderzoekt de kunst van het sterven op Bali in de Puputan van 1906, ze speculeert over de voor pogrom en oorlog vluchtende Russisch-Pools-Joodse voorouders en onderneemt een zoektocht naar een gestorven dochter die ze ergens onderweg was kwijtgeraakt. ‘Want iets wat in de jeugd gebeurt, is dikwijls het gevolg van een voorval op oudere leeftijd.’ Dat schrijft Marten Toonder in een brief aan Dick Matena (zie Brieven 1979-1991). Oftewel wij zijn ons geheugen, dat ogenschijnlijk grillige fenomeen dat zo open staat voor toeval en avontuur.

Jane  Leusink (Velp, 1949) is dichter, docent en poëzierecensent. In 2003 ontving ze de C. Buddingh’- prijs voor haar debuut Mos en gladde paadjes. Daarna schreef ze nog vier bundels. Kraanvogels is haar zesde bundel. Ze zat in de redactie van Kwam iemand in de tuin vanmiddag (2007), een hommage aan de dichter C.O. Jellema en in die van Wierde van Wierum (2010), ter gelegenheid van de renovatie van een wierde.

Haar gedichten verschenen in diverse literaire tijdschriften en ze stond op diverse dichterspodia. Daarnaast nam ze als jurylid deel aan poëziewedstrijden en schreef ze recensies over verschenen dichtbundels. Tegenwoordig geeft ze les aan de Schrijversvakschool van Groningen. Jane Leusink heeft Nederlandse Taal- en Letterkunde en Literatuurwetenschap gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, ze is werkzaam geweest aan het Spinozalyceum in Amsterdam en de faculteit Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit.

Bijpassende boeken en informatie