Paul Verrept – Brandingen

Paul Verrept Brandingen recensie en informatie over de inhoud van deze nieuwe Vlaamse novelle. Op 14 september 2021 verschijnt bij uitgeverij Koppernik het nieuwe boek van de Vlaamse schrijver, illustrator en grafisch ontwerper Paul Verrept.

Paul Verrept Brandingen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de novelle Brandingen. Het boek is geschreven door Paul Verrept. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de novelle van de Belgische schrijver Paul Verrept.

Recensie van Tim Donker

Soms in de nacht. Of laat op de avond. Maar niet in dit huis. In dit huis is alles anders. De bank, bijvoorbeeld. Die is anders. Groot en plomp en hoekig staat hij daar te staan. Het televisieabonnement is ook anders. Tientallen, misschien wel honderden zenders zijn er hier. Ik weet het niet. Ik heb ze nog lang niet allemaal bekeken. Op haast elke zender kan haast elk willekeurig programma op elk willekeurig tijdstip na uitzending worden teruggekeken. Soms zit ik er wel eens. In mijn eentje. Op grote plompe hoekige bank. In de nacht. Of laat op de avond. Dan ga ik traagweg langs zoon zes of zeven zenders, en dan bekijk ik wat daar zoals is uitgezonden die avond. Vraag ik me af of daar iets tussen zitten dat ik nu zou willen terugkijken. Slechts zeer zelden vind ik iets. Maar onder deze omstandigheden kan nooit ontstaan wat in mijn vorige huis wel ontstond. Dus meestal zet ik de televisie na een paar minuten maar weer uit. Ga ik schrijven. Of lezen. Of gewoon maar zitten te zitten, en denken. Met weemoed. Aan het vorige huis. Waarom gingen we weg uit het vorige huis? Ik wilde niet weg uit het vorige huis. Waarom gingen we naar dit huis? Ik wilde niet naar dit huis. Toch zit ik er nu, en denk ik er nu. Met weemoed. Aan dat wat in het vorige huis nog wel eens ontstaan wilde. Soms in de nacht. Of laat op de avond. Als iedereen naar bed was en ik me na het schrijven terugvond in één van die zeldzame buien waarin ik televisie kijken wilde. Gewoon zomaar ongericht televisie kijken. Er waren daar, in het vorige huis, maar dertig zenders te ontvangen. En niks kon worden teruggekeken. Wat geweest was, was geweest. Ik moest het doen met wat er op dat moment werd uitgezonden. In de nacht. Of laat op de avond. Onder die omstandigheden en alleen onder die omstandigheden kon het ontstaan. Dat ik me verloor in een film. Eigenlijk hou ik niet van film. Alles aan film doet me hinderlijk nadrukkelijk aan. Het akteren. De filmmuziek die zelden kontrasterend, vrijwel altijd onderstrepend wordt ingezet (wie het nog niet begrepen had: dit is een droevige scene! dat illustreren we met een sielug muziekje! begrijppu het nu? ja? okee? ja? ja? ja?).  Die gezochte, totaal onnatuurlijke camerahoeken. En dan nog de regisseur, die zo overduidelijk de regie in handen heeft en niets aan het toeval overlaat. Neuh. Maar toch. Een enkele keer. Kon het. Daar. In dat oude huis. Gebeuren. Dat een film mij greep. Zo’n stille film weetjewel. Met weinig dialoog. Lange shots. Sobere kleuren. Spaarzame bewegingen. Een verhaallijn die voor je ogen lijkt te ontstaan in plaats van zo opzichtig een doortimmerd scenario te volgen. Dat soort film. Daar viel ik dan in, dan keek ik, en dan bleef ik kijken. Dan was het mooi, dan was alles rustig, dan was het goed. Zoon soort film is Brandingen van Paul Verrept.

Het is niet nieuw. Ik heb deze vergelijking eerder getrokken. Het boek en de stille film op de laatavond of in de vroegnacht. Ach ik trok deze vergelijking al veel te vaak. Waarom nu weer? Waarom weer dit veel te oude paard van stal gehaald? Waarom toch, waarom? Omdat ik me nu op dit eigenste moment geen enkel boek kan herinneren dat deze illusie zo konsekwent in stand weet te houden als Brandingen doet.

O. Bij nu hebt u hoogstwaarschijnlijk wel begrepen dat ik film geenszins hoger aansla dan literatuur. Zeer integendeel zelfs. Maar film kijken is passief, en literatuur lezen is aktief. Soms is het mooi als kunst “tot je komt”. Muziek komt tot je. Het raakt je oren, en almeteens raakt het iets diep binnenin je. Voor literatuur moet je haast altijd graven. Op zoek gaan. Je moet je konsentreren, je moet iets in je hersenen aktiveren dat maakt dat dat “iets” binnenin je überhaupt geraakt kan worden. O. Dat zoeken is, versta mij niet verkeerd, één van de schoonheden van literatuur. Maar toch: literatuur kan ook heel mooi zijn als het geen zoektocht van je eist. Zoals Brandingen. Het is net alsof ik niet hoef te lezen. Alsof het zonder enige inspanning mijnerzijds voor mijn ogen ontstaat. Alsof er aan ieder woord in dit boek vanzelf een beeld kleeft dat driedimensionaal een paar millimeter boven de pagina zweeft. Dat is zo aan het begin. En dat is zo aan het eind.

En dat is wel nieuw. “Filmische” boeken las ik eerder. Maar filmische boeken werden altijd toch weer papieren boeken nog voor ik de laatste bladzijde gelezen had. Het soort papieren boek dat enige inspanning van mij vroeg. Het soort inspanning dat ook falen kan. Omdat mijn kop te vol zit, omdat het tikken van de klok niet na laat op mijn zenuwen te werken, omdat één of andere stommeling het waagt om op het verkeerdst mogelijke tijdstip op mijn bel te drukken. Hoe kan zo’n Verrept het filmiese schrijven dan eigenlijk wel tot het eind toe volhouden?

Een eerste voordeel is al de geringe lengte van het boek. 83 bladzijden. Dat is in één sessie gelezen. Net zoals een film in één sessie gezien is. Je moet dus niet op een later moment en in een misschien minder ontvankelijke stemming terugkeren naar Brandingen. Je kunt het in één keer over je uit laten storten.

Iets anders is dat de twee delen waaruit Brandingen bestaat –De vloed en De vlucht– als ik het goed begrepen heb feitelijk als theaterstukken geschreven zijn. Het beeldend schrijven zat er dus al van meet af aan in. De vloed is ook nog echt opgevoerd geweest ook. In 2017, theatergezelschap SKaGeN. Weliswaar solo in een monoloog van Clara van den Broek maar ik neem aan dat theaterpubliek ook de ogen bediend wil krijgen. Of weetikveel. Wat ken ik theaterpubliek eigenlijk?

En dan muziek, wie zei daar muziek, zei iemand daar iets over kontrasterende muziek? Ik las Brandingen grotendeels met Om Shanti Om van Don Cherry op de steerjoo. Sowieso één van de allerbeste platen ooit gemaakt, maar in kombinasie met Brandingen misschien nog wel een graadje gloedvoller. Hoewel de warmige, haast exotische klanken niet bepaald passend lijken bij het weinig opbeurende verhaal.

Het verhaal?

Oja. Het verhaal.

Een man en een vrouw leven in een huis aan zee. Het is er mooi. Alles is fijn. Ze houden van elkaar. Ze zijn verliefd. Er is warmte, genegenheid, saamhorigheid, lust en liefde. Maar dan beginnen er lichamen aan te spoelen. Ze liggen op het strand. De man en de vrouw kunnen ze zien vanuit hun huis. Bootvluchtelingen. Mannen. Vrouwen. Minimaal één keer een kind.

Hun reactie hierop loopt nogal uiteen. De vrouw is ontzet, vervuld van afgrijzen. Leed. Pijn. Schuldgevoel ook. Ze meent dat ze het kind had kunnen redden. Dat ze iets had kunnen doen dat ze naliet. Omdat de man haar tegenhield. Omdat ze twijfelde. Omdat ze stond, en niet deed.

De man daarentegen lijkt alles met een schouderophalen te willen afdoen: “Ook de dagen daarna spoelen ze aan: mannen, vrouwen, ook een kind… Ze leven niet meer en richten geen schade aan. Ze worden opgehaald door vrouwen en mannen met trage bewegingen, in witte pakken, en voor ik het besef is alles weer zoals het was. Ik kijk soms hoe ze weggehaald worden, van achter dubbel glas is de aanblik bijna vredig. Ze spoelen aan terwijl we eten, terwijl we grapjes maken of in boeken kijken, terwijl we vrijen of slapen. Ze komen en gaan. Ze hinderen niet. Ze blijven komen als we hen beu worden, als ze ons vervelen. We slaan geen acht meer op hen.”

En zo begint het. Want altijd moet het beginnen. Altijd begint het ergens en voor nu is dit waar het begint. De verwijdering. De vrouw kan maar niet bevatten hoe nonchalant en onverschillig de man blijft onder zoveel ellende en de man ergert zich aan de manier waarop de vrouw zwelgt in drama. Dat is hoe het begint, dat is hoe liefde afkeer wordt. Zo gaan die dingen. Iets gebeurt, iemand zegt iets, iemand zegt iets anders, de een reageert en de ander reageert totaal anders. Er lijkt een heel ander persoon tevoorschijn te komen achter de persoon die je nu al zo lang dacht te kennen. Je hebt iemand lief maar die persoon daar, die zo reageert, die zulke dingen zegt, die kun je toch niet lief hebben? Past je liefde nog wel bij wie hij of zij daar op dit moment aan het worden is? Of heb je er altijd al iemand anders van gemaakt, iemand die je veel gemakkelijker lief kon hebben dan die daar? Scheuren ontstaan. Scheuren niet te dichten. Scheuren die alleen maar groter worden.

Verrept beschrijft dit alles in korte zinnen van extreme schoonheid. Uitgepuurd. Muzikaal. Poëtisch. Badend in paginawit. Veel paginawit hier. Waarom hou ik toch zoveel van het wit van de pagina? Ja omdat het ademt. Yra van Dijk zei het al. Maar hier is het ook alsof het golft. Aanspoelt. Gebracht, en weer genomen wordt door eb en vloed.

In deze taal, in deze hele moje taal de twee delen. De vloed beleeft de lezer mee vanuit het gezichtspunt van de vrouw. Tijdens De vlucht, echter, verplaatsen we ons in de man. Geniaal hoe Verrept je twee keer helemaal mee weet te krijgen in deze zo verschillende hoofden. Lees je De vloed dan voel je de verbijstering van de vrouw: welk monster blijft er nu onaangedaan onder dood, onmacht, onrechtvaardigheid en gesmoorde onschuld? Maar wie De vlucht leest, bemerkt al gauw dat de man geen beest is, hij is sympathiek, je begrijpt hem, je voelt hoe het goed is, hoe het een daad van vrijheidsdrang is om zich niet te laten insluiten door de veeleisende smarten van de vrouw. Je snapt hoe hij niet anders kan dan te vluchten vanonder een juk dat hij nooit gewild heeft.

Maar er is nog iets. Nog iets buiten het reeds genoemde dat maakt dat Brandingen zo’n ongemeen ijzersterk werk is. Iets dat pas op gaat vallen als de laatste bladzijde gelezen is. Want het is snel gelezen inderdaad maar het zaait iets. Iets dat later pas ontkiemen gaat. Als een razende las ik dit boek en als een razende schreef ik mijn recensie. In één ochtend. Aan de keukentafel (nieuw. plomp. hoekig). Met koffie. Mijn ontbijtbordje nog rechts van me. De muziek was inmiddels Captain of none van Colleen, voor wie weten wil. Ik verwaarloosde de huishoudelijke karweitjes die ik normaal doe als de kinderen naar school zijn. Maar aan het eind van de ochtend sprong ik op. Fietste nog even gauw naar het dorp om wat boodschappen. En daar, fietsend, in najaarslicht, viel het me op. Viel me reeds het eerst ontkiemen op. Mijn fietsen een mijmerend peinzend bedachtzaam fietsen. Deed mijn boodschappen haastig. Dan snel terug. Om te zitten. Aan keukentafel. En als een soort postskriptum Dit aan mijn recensie toe te voegen.

Dat er iets in je achter blijft als je Brandingen hebt gelezen. Misschien uren. Misschien dagen. Misschien weken zelfs. Wat in zo’n korte tijd werd opgezogen, werkt na. Ik zie de beelden nog, ik proef de zinnen nog, ik voel het licht en de zeewind nog. Maar ook vraag ik me af. Iets kleins misschien, bijvoorbeeld wat dat gedicht van Paul van Ostaijen daar deed bijna op het eind. Waarom Van Ostaijen waarom net dat gedicht? Goed gedicht dat wel en passend ook, hoe raar ook paste het daar ik had zelfs niet direkt door dat ik een Van Ostaijen aan het lezen was en toen zag ik ineens zijn naam.

Wat zei het?

Wat zei het daar?

Waarom las ik het toen stilzwijgend waarom bevraag ik het me eerst nu pas?

En wat las ik eigenlijk toen ik Brandingen las?

Een psychologische roman?

Is het wel een roman? Het zijn twee theaterteksten. Monologen. De eerste toch, in ieder geval. Maar theaterteksten zonder theater zijn? Prozagedichten? Of misschien toch: een roman? Een psychologische roman.

Over hoe dat gaat overal waar er twee hoofden zijn. Twee hoofden en één gebeurtenis. Vier ogen zien exact hetzelfde. Maar wat er in de twee hoofden gebeurt is niet hetzelfde. Nee. Totaal niet. Dat zegt iets over hoofden. Dat zegt iets over breinen. Dat zegt iets over mensen. Dat zegt iets over psychologie.

Maar ook over liefde. In het begin is er harmonie, en niets dan harmonie. “We hoeven niet naar elkaar te kijken. We kennen het beeld uit ons hoofd. Ik ken je blik die staart in de avond.” Er is het kijken, het weten, het oplossen in de blik. Elke avond. Maar dan gebeurt datgene dat de harmonie verstoort. Het wordt duidelijk dat een compleet samenvallen van twee mensen tot één gedeeld zijn onmogelijk is. Het gelijke zien is niet meer, is misschien wel nooit geweest (wie weet immers ooit echt zeker wat er zich in het hoofd van een ander afspeelt). Het ideaalbeeld van liefde lijkt altijd te maken te hebben met één of andere vorm van samensmelting. Pas als mijn mijn geheel jouw is en jouw jouw geheel mijn, durven we van waarachtige liefde spreken. Maar misschien is dit ideaalbeeld wel helemaal niet zo ideaal en moeten we een volledig uit handen geven van ons persoon niet eens willen nastreven. Verrept geeft het ons in elk geval te denken.

Maar dit kan evengoed een sociologische onderzoeking zijn. Man / vrouw verhoudingen. Het verschil tussen de sexen. Dat zou moedig zijn van Verrept want het lijkt in deze tijd totaal politiek incorrect om te denken in “typisch manlijk” en “typisch vrouwlijk”. Hoe houdbaar is dat verschil immers nog? En is de reactie van de vrouw hier typerend, is de reactie van de man hier typerend? Want op eerste gezicht is de reactie van de vrouw op de aangespoelde lichamen (over)gevoelig te noemen en die van de man rationeel en zakelijk. “Ze leven niet meer en richten geen schade aan”; zo liet Verrept de man denken. Dat is hoe het kliesjee het wil: de man bekijkt alles altijd met een koele blik. Waarom erom malen als het je geen kwaad doet? De vrouw is dan weer gevoelig voor het leed achter het direkte gegeven. Maar is de man wel zo gevoelloos als hij in de ogen van de vrouw verschijnt? Hij wil zich geen gevoel laten opdringen dat niet het zijne is. De gevoelens van de vrouw zijn niet zachtzinnig maar militant. Ze toont hoe een gevoel niet alleen egoïstisch en opdringerig maar ook bijna hard kan zijn. Voor zover onverzettelijkheid een eigenschap van hardheid is.

Nee. Wacht. Nu weet ik het. Brandingen is een politieke roman. Waarom immers de aangespoelde lichamen van bootvluchtelingen? Er is toch allerminst een strand bezaaid met lijken nodig om een huwelijk op scherp te zetten dunkt me (ik zeg hier huwelijk puur uit gemakzucht; nergens in het verhaal wordt duidelijk dat de man en de vrouw getrouwd zouden zijn) – ik kan me dozijnen subtielere (of zeg: herkenbaardere) splijtzwammen voorstellen. Voorzekers past het bij het filmische van het boek. Iedereen kent de beelden. Iedereen heeft er direkt een voorstelling bij. Al helemaal bij het kind. Ik jij wij allemaal weten het kind nog. Het aangespoelde kind. Iedereen op Facebook voelde zich geroepen die foto te delen. Dat delen had vooral een symbolische waarde. Je zette jezelf ermee aan de Goede Kant. Je zei: dit gaat mij aan het hart, ik kan hieraan niet voorbij zien dus ik ben een Goed Mens. Maar ondertussen verstoorde het de dagelijkse gang van zaken niet of nauwelijks. Iedereen bleef dingen op Facebook delen (diezelfde dag nog, of op zijn laatst de volgende, stonden er onder die foto weer andere, een heel pak trivialere, berichten: iemand was blij met zijn nieuwe schoenen. iemand smulde van een boerenomelet bij de lunch met zijn zus. iemands telefoon was kapot en of iedereen alsjeblieft voorlopig even berichten per e-mail wilde sturen want dan werden ze tenminste gelezen), naar de winkel gaan, praatjes met de buren maken en vakantietjes naar de Ardennen boeken. De op Facebook geëtaleerde ontzetting greep niet al te diep in het werkelijke leven in  (zo het al mogelijk is oprechte gevoelens te tonen op “sociale” platformen als Facebook die pas echt functioneren als alle neuzen dezelfde kant op wijzen) (nicht wahr, Bennie Jolink?). Zo beschouwd staat De Vloed voor de publiekelijk geplengde krokodillentranen en De vlucht voor wat er werkelijk gaande was achter dat masker.

Een passage bijna aan het eind van het boek is duister. Wat als de dode vluchtelingen waren opgestaan en voortstrompelend als zombies langzaamaan bezit hadden genomen van “ons” land? “Zij vluchten uit het water naar het land. We doen alles om hen te stoppen, zorgen dat hun boten vertrekken maar laten ze niet aankomen, we laten hen zonder eten of drinken achter op de zee. Maar ze zijn met te veel. Ze hebben te weinig en willen een deel van het onze. Ze brengen hun razernij en hun goden mee. Sommigen bereiken onvermijdelijk het land. Daar duiken ze onder, verdwijnen in het zand, broeden, wachten om hun slag te slaan, een plek in te nemen die vroeger van ons was.” Dat begint toch wel heel erg de kant op te gaan van eng-rechtse they-took-our-jobs achtige retoriek! (want populisme is een puur rechtse hobby toch?) (zegt See) (maar zoals See is zijn er velen) (helaas) (dacht ik even dat See de alleruniekste man was die ik ooit ontmoet had) (is tijd van) (maskers af maskers af) Doch. En niettemin. Het is oneindig veel makkelijk medelijden te hebben met en een diepe sympathie te koesteren voor de doden. Die leggen ons immers niets meer in de weg. Zo zei al Jacques Esprit. Of wacht, was hij dat wel? Hoe groot zou het hart nog zijn van hen die publiekelijk tranen meenden te moeten plengen als de doden niet dood bleven maar als levenden doorheen de straten gingen en een ruimte opeisten die de tranenplengers altijd als de hunne hadden beschouwd? Lukt het je nog lang om een van de Goede Mensen te blijven als je er iets voor moet inleveren? Iets dierbaars misschien? Of misschien niet eens iets dierbaars, misschien gewoon alleen maar elke dag een beetje van je tijd, een beetje van je aandacht, een beetje van het jouwe? Wat als betrokkenheid meer kost dan het delen van een foto op Facebook? Als het – o! – je je huwelijk zou kosten?

Nee. Brandingen is nog niet klaar als je het boek hebt dicht geslagen. Het is maar zoon heel klein boekje maar het is groot in zijn zeggingskracht. Maximalistisch minimalisme. Diepe buiging voor Paul Verrept. Geweldig, dit.

Paul Verrept Brandingen Recensie

Brandingen

  • Schrijver: Paul Verrept (België)
  • Soort boek: Vlaamse novelle
  • Uitgever: Koppernik
  • verschijnt: 14 september 2021
  • Omvang: 86 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de novellen van Paul Verrept

Een vrouw en een man leven in een huis op een duin met zicht op de zee. Hun leven lijkt perfect harmonieus tot de ochtend waarop er lichamen aanspoelen op de kust. Hun veilige wereld verdwijnt, beminnen wordt ontwijken, en de zee brengt hen naar een wereld die ze nooit in het echt hadden gezien. Gescheiden zoeken ze wanhopig naar de herinneringen aan hoe het ooit was, naar wat hen bindt, naar een spoortje hoop aan de horizon. Brandingen is een pijnlijk en ragfijn portret van een relatie. Gehavend door de actualiteiten, die we in het alledaagse leven liever negeren, beweegt ze richtingloos naar een nieuw leven waar niets meer is zoals het was.

Paul Verrept (1963) woont en werkt in Antwerpen. Hij is auteur, illustrator en grafisch ontwerper. Hij schreef en illustreerde meerdere boeken waarvan Het meisje de jongen de rivier is bekroond met de Gouden Uil van de Jonge Lezer. De Franse editie van Brandingen verscheen in 2020 bij Actes Sud.