Karel Čapek – Leven en werk van de componist Foltyn

Karel Čapek Leven en werk van de componist Foltyn recensie en informatie over de inhoud van de laatste roman van de Tsjechische schrijver. Op 8 december 2021 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek de Nederlandse vertaling van de onvoltooide roman Život a dílo skladatele Foltýna van de beroemde Tsjechische schrijver Karel Čapek. De Nederlandse vertaling wordt uitgegeven in de reeks Schwob klassiekers.

Karel Čapek Leven en werk van de componist Foltyn recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van de roman Leven en werk van de componist Fontyn. Het boek is geschreven door de Tsjechische schrijver Karel Čapek. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de laatste roman van de Tsjechische schrijver Karel Čapek.

Recensie van Tim Donker

Het is mijn lot – ofnee, hou op, want wat heeft het lot daar zaken mee?, wat zou het lot zich moeien met wat ik lees? – O, lees je? & wat lees je dan eigenlijk?

Het werd middag. Op streek, zo ver al, dit “ding” dag. En het licht hing. De stilte betekende. En het niets nietst. Nu lopen is de dingen kapot maken, dus blijven zitten maar. Met water van een mooi jaar, en een boek. Lezen, in de middag, in dat licht, in die stoel, in de stilte, in de omstandigheden. Want zelden zag ik een omstandigere omstandigheid dan deze: dat ik nooit es een, ja, normaal boek heb gelezen van Karel Čapek. Ik las Prenten van Holland. Deel 7 uit de Moldaviet-reeks; één van die drie prachtreeksjes van het onvolprezen Voetnoot (Perlouses en Belgica zijn de andere). Een klein boekje met notities van een Tsjech over een bezoek aan Nederland. Ik las Dasja, oftewel het leven van een pup. Een kinderboek dat ik samen met mijn dochter las. En ik las Leven en werk van de componist Foltýn. Wat onvoltooid is gebleven.

Het goede aan een onvoltooid boek is dat het onvoltooid is. Het zit nog vol kieren. Dat is hoe het licht binnen kan. Menig boek is mij veel te af. Het staat daar maar massief voltooid te wezen; het is kant; het is klaar; het is plomp; het neemt geen gevangenen; geen woord hoeft er nog aan toegevoegd; je kunt er alleen maar kennis van nemen. De laatste pagina is reeds aanwezig op de eerste – niet omdat het voorspelbaar zou zijn maar omdat het afgesloten is. Het heeft maar één “ergens naar toe” en die onwrikbaarheid ademt iedere pagina. Kunst wordt beter onder de suggestie van onafheid, probeer ik maar eens een poëtica te hebben – en dan hier, een boek dat écht onaf is.

Het slechte aan een onvoltooid boek is dat het onvoltooid is. Zo half gesproken is het mooi maar het achterplat suggereert iets anders.

Het achterplat, altijd weer dat achterplat. Waar zijn ze, die achterplatschrijvers? Waar zitten ze met hun hoofd. Waarom schreeuwen ze altijd zo hard? Hun geschreeuw doet pijn aan mijn ogen. De achterplatschrijver van Leven en werk van de componist Foltýn lijkt het boek gelezen te hebben alsof het wel voltooid was. Ja, dat is het met achterplatschrijvers. Hun lektuur van een werk is altijd zo af. In dit geval lijkt het meer te slaan op het deel dat Čapek juist niet schreef.

Het gaat over diene mens. Bedřiček Foltýn heet hij. Componist, musicus, man van de wereld. Hij wil een opera maken over de Bijbelse figuur Judith maar hij heeft niet zoveel ervaring met het schrijven van opera’s of het schrijven van muziekstukken tout court want zo gaat dat als je jong bent. Je wordt verpletterd onder tonnen zware ambisies en je komt ontnuchterd of verbitterd aan de andere kant weer tevoorschijn. Foltýn gaat zo hier en daar te rade, en jat zo hier en daar van de mensen waarbij hij te rade gaat.

Zijn verhaal wordt in negen hoofdstukken verteld door een aantal getuigen. Vrienden, vriendinnen, zijn echtgenote, mensen die met hem samenwerkten. De idee is, of lijkt te zijn, dat Foltýn een ploert is, een opportunist, een talentloze kwal, een deerniswekkende figuur. Maar de getuigen aan wie Čapek het woord heeft kunnen geven spreken lang niet allemaal kwaad van hem, integendeel. Bewonderend soms zelfs, met liefde of op zijn meest een zweem van kameraadschap, en niet zelden met begrip voor zijn tekortkomingen. Uit de om en nabij 120 pagina’s die Čapek heeft kunnen vullen met het “leven en werk” van Foltýn rijst bij mij het beeld van een temperamentvolle, zoekende, rusteloze, eerzuchtige, ietwat rancuneuze, nu weer eens onzekere en dan weer van zelfvertrouwen blakende jongeman die misschien niet zo goed blijf weet met zijn ambities. Hoe dik had dit boek zullen zijn? Hoeveel getuigenissen had Čapek er nog aan toe willen voegen? Klaarblijkelijk moest Bedřiček Foltýn de kwal worden die we allen met liefde zouden haten; klaarblijkelijk moest uit zijn “hoe het niet moet” Čapeks “hoe het wel moet” worden gedestilleerd. En het zwaartepunt zou daarbij vermoedelijk liggen bij het hoofdstuk dat wordt verteld door Jan Trojan.

Al vrij snel is er een Dr. V.B. die geen goed woord voor hem over heeft. Maar die Dr. V.B. komt bij mij eigenlijk zelf over als een bekrompen, normatieve, sexistische, vreugdeloze chagrijn – de archetypische Boze Buurman – en dat Foltýn zo’n figuur tegen zich in het harnas wist te jagen maakt hem alleen maar innemender. Die Jan Trojan lijkt op het eerste gezicht weinig haren beter. Hij, Trojan, zegt bijvoorbeeld altijd maar “Zo zal het niet gaan” en “Dat gaat niet zeg”; er gaan geen vijf minuten voorbij of hij zegt dat. Het ergert me mateloos. Het lijkt veel te veel op “Dat is de bedoeling niet” of “Zo hoort dat niet”; het zijn alle uitspraken waar ik gruwelijk het land aan heb. De oordelen van Trojan (door Foltýn benaderd om hem te helpen met de instrumentatie van Judith) tekenen hem bij mij af als een kleingeestig man aan wiens woorden men niet zoveel gewicht hoeft toe te kennen. Foltýn heeft geen orde, meent Trojan, en een operaschrijver moet orde in zich hebben en als het er niet in zit kan het hem ook niet bijgebracht worden. De muziek van Foltýn is bovendien niet zuiver en ernstig genoeg, en hij doet teveel dingen die niet “horen”. Als Foltýn dan jouw voorbeeld is van hoe muziek niet hoort, hoe hoort muziek dan wel, Čapek?

Dat er een tijd – dat “geluidskollaazje” – dat de mooiste vrouw ter wereld dat Claire Roussy – dat veldopnamen – dat brikolaazje – dat zes uitingen – dat “performance” – dat toevalsmuziek – dat stilte – dat muziek concreet – dat muziek KONKREET – dat na en ver – dat “plagiarisme” –  dat the tape beatles – dat sampling – dat plunderphonics – dat tribaal – dat vrij – dat oor – dat het vrije oor – dat het nieuwe vrije oor – dat het orkest zich in de jazz verdrinkt – dat de rest niet geloofd is –

dát kon Čapek misschien nog niet weten in 1937 maar 1937, jee,

toen hadden we operavernieuwer Wagner toch al lang en breed gehad
toen hadden we de rel rondom Le Sacre du Printemps al gehad
toen hadden we de eerste werken van Messiaen al gehad
toen was Johanna Beyer al bezig met haar “hybride composities” waar elektrische instrumenten botsten op akoestische, en op dierengeluiden
toen was Percy Graingers “vrije muziek” er al
toen waren de “lawaaimachines” van Luigi Russolo er al; the art of noise (het manifest, niet de band) (die band was art noch noise) (hoewel, voor een topveertigbandje niet geheel onexperimenteel toch); toen was de theremin er al; de russiese futuristen (Avraamov met zijn symfonie van fabriekssirenes of Nikolai Foregger met zijn “orchestra of noises”); dada; bruïtisme; de “Groupe des Six”; Schönberg; Webern; Berg; jazz –
toen kon een mens, een mens als Karel Čapek bijvoorbeeld, al bekend zijn met de idee dat mjoeziek niet perse zuiver, ernstig en ordelijk “hoort” te zijn – dat niet alles een en al harmonie en tonaliteit “hoort” te zijn.

Het goede aan een werk dat onaf is, is dat het onaf is. Ge kondet nog het boek uitgestuurd worden met de idee dat Dr. V.B. en Jan Trojan vervelende zuurpruimen waren die een rusteloos musicus de ruimte ontzeggen om zich te ontwikkelen. Maar dan weer.

Dat stomme achterplat zanikt erover dat het “onbeschaamde jatwerk” niet “onbestraft” zou blijven. Inderdaad: in een nawoord, dus geen onderdeel van de roman, vertelt Olga Scheinpflugová (een naam die verzonnen had moeten worden als die niet al bestaan had), de vrouw van de schrijver, dat Čapek voornemens was om de première van de opera uit te laten lopen op een waar fiasco, waarbij Foltýn zou afgaan als een gieter: bespot, uitgejoeld, weggehoond. Een allusie op de eerder genoemde Sacre-rel? Of een tragedie over een man die nooit daar gekomen is waar hij wilde komen? Waarom had Čapek zulke lugubere plannen met Foltýn? (de dramatische première is het ergste nog niet). Een welverdiende “straf” voor zijn “onbeschaamde jatwerk”? Of toch een “artistiek testament”? Als dit Čapeks filosofie ten aanzien van kunst is, is het bijzonder kleingeestig. Ongeveer dit: KUNST is dit grote, machtige, bijkans heilige en dierhalve ook zeer besloten bolwerk waartoe het enige toegangskaartje TALENT is. En TALENT zou dan iets heel welomschrevens zijn, bijvoorbeeld opera’s maken zoals ze horen. En TALENT moet IN je zitten, je kunt het nooit leren. Als je als operaschrijver voor een dubbeltje geboren wordt, word je toch nooit een kwartje dus dan kun je het maar beter niet proberen ook. Waarom zo definitief allemaal, waarom met zo weinig compassie, waarom niet de minste flexibiliteit van een schrijver die zich toch ook niet bij één genre hield en lang niet alle genres die hij beoefende op een door en door “zuivere” en traditionele manier benaderde?

Het slechte aan een werk dat onaf is, is dat het onaf is.

Leven en werk van de componist Foltýn is een briljant geschreven roman. Eenzelfde onderwerp vanuit verschillende gezichtspunten benaderen, werkt altijd goed maar in handen van een schrijver als Čapek wordt met dit stijlmiddel het goddelijke benaderd. Getuigenissen kunnen zurig zijn, of licht melancholiek, een enkele keer lief en zachtaardig. Maar ronduit fantastisch is hoofdstuk 7. Het begin alleen al:

“Wij, drie arme jongens, volgden een meestercursus aan het conservatorium: Procházka, genaamd Ládíček, die viool studeerde, de dikke slaperige Mikeš, alias Fatty, en ik. Waar we van leefden, dat weet alleen de lieve Heer; het zal wel van dat ene briefje van twintig zijn geweest dat Fatty op een goede avond in een nachtclub bij elkaar gespeeld had en dat we steeds van elkaar leenden.”

Het is grappig, het is licht, het is vrolijk, het is muzikaal en het is mooi. Het is een geweldig hoofdstuk in een geweldig boek.

Een geweldig boek ja. Had ik dat nog niet gezegd?

Het gekke is dat het ongeschrevene nu meer gewicht krijgt omdat het ongeschreven is. Had Čapek het boek voltooid, en had alleen een zeer koppig lezer zich nog kunnen onttrekken aan de konkluzie dat Leven en werk van de componist Foltýn inderdaad de kunstfilosofie van de schrijver weergeeft, dan had je je misschien maar een heel klein beetje gestoord aan een overtuiging die ook in 1937 al lichtelijk ouderwets was. En met genoeg getuigenissen om Foltýn definitief antipathiek te maken bij de lezer, was het einde misschien ook minder hard overgekomen.

Maar ja. Leven en werk van de componist Foltýn is niet af. En wat niet af is, biedt ruimte aan hoop. Hoop dat een andere lektuur misschien toch nog op zijn plaats zou blijken te zijn. Dat Jan Trojan en Dr. V.B. degenen waren op wie Čapek zijn pijlen richtte. Dat Karel Čapek niet alleen het woord robot uitvond (naja, eigenlijk zijn broer) maar ook het sampelen (alleen heet dat hier dan “onbeschaamd jatwerk”) (ja zo hadden we DJ Shadow natuurlijk ook af kunnen doen). En al dat peinzen over hoe het eruit zou zullen zien, maakt dat vermeende “artistiek testament” zo zwaar, dat het bijna de schoonheid van het boek overschaduwt.

Dus. Lees het achterplat niet. Lees het nawoord van de vrouw van de schrijver niet. Lees 9 moje hoofdstukjes en sluit af met de zalige gedachte dat het er nog meer hadden kunnen zijn.

Karel Čapek Leven en werk van de componist Foltyn Recensie

Leven en werk van de componist Foltyn

  • Schrijver: Karel Čapek (Tsjechië)
  • Soort boek:  Tsjechische roman
  • Origineel: Život a dílo skladatele Foltýna (1939)
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 8 december 2022
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Prijs: € 17.50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de laatste roman van Karel Čapek

In deze biografie van de fictieve componist Bedrich Foltyn wordt vanuit verschillende gezichtspunten een beeld geschetst van zijn leven en werk. Bedrich beschouwt zichzelf als een genie, maar wegens zijn gebrek aan talent lukt het hem niet om de opera over de Bijbelse figuur Judith te voltooien, waarna hij overgaat tot het plagiëren en plunderen van het werk van getalenteerde jonge muziekstudenten en arme dichters. Zijn onbeschaamde jatwerk blijft niet onbestraft.

Het boek bestaat uit een reeks ‘getuigenissen’ van Foltyns ‘vrienden’ over zijn leven en werk, waaruit een geloofwaardig beeld oprijst van een gemiddeld man met bovengemiddelde ambities. De laatste pagina’s van deze onvoltooide roman zijn een vlammend pleidooi voor het aanleggen van de hoogste maatstaven bij het beoordelen van kunstwerken en worden algemeen beschouwd als een artistiek testament van Karel Capek.

Capeks vrouw, de schrijfster Olga Scheinpflugova, schreef een nawoord.

Bijpassende boeken en informatie