Tag archieven: Jan Lauwereyns

Jan Lauwereyns – Zombie zoekt zielgeno(o)t

Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 1 juni 2023 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik het nieuwe boek van de Vlaamse dichter en schrijver Jan Lauwereyns.

Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Zombie zoekt zielgeno(o)t. Het boek is geschreven door Jan Lauwereyns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van Jan Lauwereyns.

Recensie van Tim Donker

Een nieuwe Lauwereyns is altijd –

en hier stokt de bespreker.

Een nieuwe Lauwereyns is altijd wat? Is altijd goed? Is altijd genieten? Is altijd interessant?

Hum.

Ja.

Misschien.

Ik weet het niet. Of misschien weet ik dit: een nieuwe Lauwereyns is tijd om te zitten, in leesstoel, met licht, en met stilte. Misschien dat een nieuwe Lauwereyns een bereidheid eist die ik ander boeken niet, of toch minder geef. Misschien dat een nieuwe Lauwereyns me zegt de ogen. Altijd de ogen. Steeds weer de ogen. En lezen.

“Een autopsie wees uit dat ik niet stierf van de crash / maar van het tientallen meters meegesleurd worden / door de andere sportwagen.”

dat is zo’n zinnetje. Het is niet eens het eerste gedicht in Zombie zoekt zielgeno(o)t. Maar het derde. Ik was al aan het lezen toen, ik zat daar al. En dan ineens zo’n zinnetje, het soort zinnetje waarin Lauwereyns grossiert. Het soort zinnetje dat opveren doet, het soort zinnetje dat het denken stopt. Want waarom zou er een autopsie voor nodig zijn om te zien dat iemand stierf door een heel eind meegesleept te zijn over asfalt, hoe kan de ik al dood nog een sprekend ik zijn, en hoezo een andere sportwagen? Je leest en je vraagt, je leest en je vraagt je dingen, zo zijn de gedichten van Jan Lauwereyns.

Het bitterzoete. Eeuwig ondode vitascopen heet de eerste afdeling en het lijken een soort voorstudies te zijn, schetsen zeg je, van leven en dood en alles daartussenin. Je neemt het allergewoonste, je neemt koffie en treinen, koffie in de trein, die gast met dat karretje weetjenogwel, die langs kwam en dan kon je iets kopen en dan kocht je koffie, dan kocht je koffie in de trein want je moest nog, wat je zat daar nog wel minstens driekwartier nog, en koffie dus, en de trein dus, wat kon gewoner zijn?, behalve dat het verbonden wordt met transcedentie en neusvleugels en braken en ineens is koffie en trein geen koffie en trein meer. Of gaat het nog wel over een kopje koffie drinken in de trein, soggens vroeg als je naar je werk gaat of naar je studie, als het zegt, als het vervolgt: “Liefde en wiskunde, / de rest is fictie, / zelfs deze hogesnelheidstong is fictie, // net als de nodige holle functie / voor pijn, pijn, pijn, pijn, // beter bekend als totale devotie.”, en iets hierin maakt dat je denken stopt (iets hierin maakt dat je hart stopt) omdat je de a en de b die daar zo naast elkaar staan te staan zelf niet gepaard zou hebben, zoals, ook, in “Skeletten met een nauw zittend wit pakje aan, / vriendelijke marsmannetjes, dansend hand in hand, ernstig, / kalm, met priesters, ambtenaren, kooplieden.” (en Patricia de Martelaere knikt, en Leo Vroman krabt zijn nek).

Maar je kwam nog rustig binnen.

Je kwam nog rustig binnen in de gekte.
Je kwam binnen en je kon nog even om je heen kijken en je kon nog beginnen met denken.

Even later heet het Ik heb je liever dan bloed, heet het dat Zombie het Nederlands weer bekluift, en een eindeloze stoet dichters wordt daar verhaspeld, gesieteerd, (mis)begrepen, door de gehaktmolen gehaald en weer aan elkaar genaaid, de blauwbilgorgel is er niet kwak of kwezidon; gaat koelte ’s nachts niet langs lelies of rozen maar langs venusslippers (zo meen ik dat ook jij bent); een oe en een oe en een oe, en een da en een demband; een bietebauw wordt er, of getracht op poëtische wijze; de dood is een ontroering en niet zwemmen maar fietsen is losbandig slapen (fietsen is bijna een beetje postuum zijn); een junkieverdriet kan hier ook best een zombieverdriet zijn, eeuwenoud of levenslang of korter of langer misschien; als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd nee grijs is, zelfs mijn poëziekast bleek hier net een maat te klein, net een maat te klein, net een maat te klein, waar is die seedee eigenlijk gebleven, ik wist niet hoe ik het had toen ik hoorde dat het Iris was die zong, uiteindelijk vind je elkaar altijd weer terug zei Laura maar dat wist ik nog zo net niet, dat was nog in Parkwijk toen, dat was toen nog de dag dat ik eraan dacht me toe te leggen op het voltijds vegeteren (en uiteindelijk vergeten te existeren), maar goed, ik zei dus dat zelfs mijn toch niet al te krappe poëziekast net een maat te klein bleek want ik wist die alzoheerlijke zinnen als “zeg me dat het tijd is, zeg me dat ik ziek ben” en “het leven is een zijtak van de dood” en “uit alle macht sleepte hij zich naar het klaslokaal” en “draai in de fitting van // een kapotte student een nieuwe student en je hebt weer donker” niet heel trefzeker plaatsen of spreekt Lauwereyns daar gewoon met eigen tong misschien, het kan, en ah! de namen bovenaan de gedichten geven je wel een indikasie van in welke hoek je het zoeken moet maar daartussen zijn ook namen die ik alleen van naam ken daartussen zijn ook namen die ik int geheel niet ken, een tintje zwavel misschien, druif en duits, hij neigt naar een geuze zei ik tegen niemand in het bijzonder (want ik was alleen thuis toen), de ruimte tussen werelden en daar dan doorheen zwemmen, de ruimte tussen dichters en die dan met woorden dichtmetselen, we kruipen door decennia poëzie in deze afdeling en vele namen vallen, vele namen vallen, namen vallen, namen blijven maar vallen, een gedicht waarboven Tedja-Verhelst-Keizer-Franken-Reints staat, begint met: “Geen materialist, die Schierbeek-Polet-Boskma-Pfeiffer-Kregting, // reutelde Zombie met zijn ketens” en dat vond ik grappig, dat was de dag dat mijn zoon schaakte met zijn rugzak om, onherbergzame hiertijd, de klok neeg ter kimme, dat was de dag dat mijn zoon jeudeboulde met zijn t-shirt aan, oerwoudwaaien des te meer, onweer of min, op de tafels komt hemel de totem in verzet, en het fijne geslacht, dat was de dag dat ik Sunnata op onnodig hoog volume door mijn boxen joeg, landijs kan te nauwelijks in woorden vangen, de woordenvanger vangt hij vangt in zee hij vangt weg van het land, houten barak dicht dan wist je dat het erg was, dat was de dag dat de temperatuur naar onredelijke waarden steeg maar Lauwereyns gaat verder, Lauwereyns gaat verder, Lauwereyns gaat altijd maar verder, en dicht, en schrijft, en zegt: “bij de eerste kortademigheid laten we // de mensen verdwijnen” en ja denk ik en zo is het denk ik en zo gingen die dingen denk ik want ja zeg stel je voor dat we ziek worden stel je een snotvalling voor stel je een land voor waar niemand ooit ziek is stel je het klimaat neutraal voor en op geen tafel nog vlees en alles woke en alles fijn en alle neuzen dezelfde kant op en nergens nog zielgeno(o)t.

(witregel wegens even op adem komen)

Het is niet alles van poëzie gemaakte poëzie, we hebben de sample horen luiden maar we weten niet waar de soundbite hangt, we stombelen verder, we strompelen vuts, gelukkig raken we verder verloren gelopen, gelukkig is er een afdeling verder al meer rust want we kijken om ons heen en het blaakt er van het paginawit, het spreekt, het zegt: “Wat heel eenvoudig is, de liefde / heeft jou nodig, en jij knikt. // Wat heel gek is, het leven / kan niet zonder jou, en vice versa. // Wat heel logisch is, de natuur / werk in golven. Als het donker is, / wordt het licht. // Wat heel mooi is, de zorg / zorgt ervoor.” en dat vond ik mooi (vooral als ik de laatste regels ironies duidt) (duiding is in het oog van de lezer) (ironie is in het hoofd van de zombie) (de zorg die ervoor zorgt) (en het is afzien in de zorg) (maar het is dankbaar in de zorg) (kom en laten we voor onze voordeur gaan staan en klappen voor de zorg) want dan kan het een lief liefdesgedicht zijn misschien of een gedicht over de dingen die toch gaan zoals ze gaan en de dingen die jou nodig hebben om gezien te worden, het is een kier denk ik, het is een kier naar een andere kier, het is een kier die kiert naar wat kiert naar wat kiert naar wat kiert, zegt Lauwereyns: “Ze kermt zachtjes, / de korenbloemblauwe yukata valt open, // ik schrik, // niet van het glorieuze weelderige schaamhaar / dat ik voor het eerst te zien krijg, / maar van de oranje waterval, / de goudvissenwildgroei die eruit stroomt.”; precies zo, denk ik, is zijn poëzie: glorieus als weelderig vrouwenschaamhaar waar goudvissenwildgroei uit stroomt: de opwinding en de verbijstering: wat het is en wat meer nog het zijn kan: de weelderigheid en wat daaruit stroomt: zoals water stroomt: (“Water, water, water, / water, water, // om in te verdrinken”) zegt nee schrijft nee dicht Lauwereyns: “Ik, nu, neem een douche // Ik, nu, ben het lichaam aan het lezen met water / zonder zout” en dat vind ik mooi en dat een “krengetje” (“mijn krengetje” zelfs) zegt dat iets, wat, het maakt niet uit, waar is “emmers vol waar” ook, of anders “beetjes pijn die net genoeg prikkelen”, ja, zulke beetjes, zulke pijn, zulk prikkelen, zulk net genoeg, dat was de dag dat Mia Doi Todd zich onbehoorlijk diep in mijn gehoorgang boorde; Zombie zoekt zielgeno(o)t bevindt zich niet op het hoogtepunt van het Al maar erin (of ernaast) (of eronder): overal beetjes: overal flarden: en alles steeds heel luid: en alles steeds crescendo: en emmers vol taal: en een wolkenflard van louter mogelijkheid.

En zo, taal razend, raastalig, komt Lauwereyns, en hij alleen, weg met alles wat ik doorgaans vreselijk vind: mijn eigen poëziehoofdzonden. Voorwaar ik zeg u: niets is erger dan elke regel beginnen met een hoofdletter ook al is de zin nog niet afgelopen. Lauwereyns doet het. Voorwaar ik zeg u: niets is erger dan poëzie op rijm. Lauwereyns doet het. Lauwereyns doet het en komt ermee weg. Vooral, denk ik, omdat hij zo niet persifleert dan toch wel pastiesjeert (dat rijm van hem is wel een heel erg sinterklazig flauwrijm b’voorbeeld). Of omdat hij de taallandse literatuurkist maar blijft plunderen, met feesten van angst en pijn en symbolen en cimbalen en een scooter gevolgd door een ladida (al moet ons dat misschien niet per se doen denken aan een lady godiva op een scooter). Of omdat het sterven gulzig kan zijn bij Lauwereyns. Of omdat hij zegt: “Je hoort het, hoe hard je ook maar niet verkiest te luisteren” en ook hoe o en hoe ja en hoe ook ik zo vaak hoor terwijl ik niet luisteren verkies en hoe raak dat geformuleerd hier. Of omdat het kotsen vlot kan zijn na vaarwel, de vrijer tot ware liefde wordt veroordeeld, de maan om vragen blinkt (de maan schijnt feller in de metaverse). Of omdat er woorden zijn als wraaktijgers en leerpaarden en levenschap en sterfkunde. Of omdat Miki ook wel Kroniek van de Schoonheid geheten is. Of omdat Sophie spijt veinsde en lachte. Of omdat Miki. Of omdat Sophie. Of omdat de troubadour steeds weer zingt. Of omdat de meester van schaduwen smalend bromt. Of omdat er woorden zijn. Of omdat van toeten noch blazen bundels verzen vallen te snoeien. Of omdat het verlangen net binnen of buiten bereik hangt te bloeien. Of omdat herhaling hier zoals wel elders zijn schoon werk doet te doen. Of omdat een opsomming als “Lafhartig, leeghoofdig, lichtvaardig, loslippig, luchtledig, laattijdig, / Onmachtig, onmondig, onwaardig, onhandig, onzalig, onzijdig” alles sowieso al fijner maakt. Of omdat het meest ondoordachte maar niettemin (of juist daarom) bekendste filosofiese aforisme van alle tijden hier op elegante wijze wordt gewogen en te licht bevonden: “De gedachte begon zich te denken, niet ergo sum, mijn liefje” (is precies ook wat ik dacht bij denken en wel wat denkt zich). Of omdat Zombie zoekt zielgeno(o)t misschien niet de mooiste bundel is die ik dit jaar las maar toch zeker wel de vrolijkste.


Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie

Zombie zoekt zielgeno(o)t

  • Auteur: Jan Lauwereyns (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 1 juni 2023
  • Omvang: 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Jan Lauwereyns

Met Zombie zoekt zielgeno(o)t brengt de dichter een onverbloemde hulde aan het Nederlands, ‘Ondergronds, zes voet diep in aarde, regelrechte Zombietaal’. Het doet hem rijmen en klinken als nooit tevoren, compleet onvertaalbaar, naar het toppunt van zijn moedertaal. Het verhaal van een midzomerse infectie blijkt de perfecte gelegenheid om de woorden tot vervoering aan te zetten, om dan zomaar op de bitterzoete waarheid uit te komen: ‘Ik heb je liever dan bloed.’

In een vorig leven als neurofysioloog voerde Jan Lauwereyns allerlei experimenten uit op Japanse apen, terwijl hij zijn geweten suste in het Nederlands. Vandaag heeft hij zelfs medelijden met een stervende pijnboom. Overal ziet hij haarfijne absurditeiten, wat hem soms ook in het Engels en Japans een vreemde nieuwe levenslust geeft. Als werkmier aan de universiteit houdt hij zich des te ijveriger bezig met praktische zorgen voor een minder gruwelijke toekomst. Eerder verschenen van hem bij Koppernik onder meer de romans Iets in ons boog diep en Gehuwde rotsen.

Bijpassende boeken en informatie

Jan Lauwereyns – Gehuwde rotsen

Jan Lauwereyns Gehuwde rotsen recensie en informatie nieuwe Vlaamse roman. Op 18 maart 2021 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver Jan Lauwereyns. 

Jan Lauwereyns Gehuwde rotsen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Gehuwde rotsenr. Het boek is geschreven door Jan Lauwereyns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver Jan Lauwereyns.

Recensie van Tim Donker

Hier zit ik dan. Of daar, ten opzichte van waar u zit. Hier zit ik, laptop opengeklapt. Kijkend, zittend, peinzend. Naast me ligt een boek dat ik met smaak -veel smaak, zeer, zeer veel smaak- gelezen heb. Gehuwde rotsen, zo heet dat boek. En ik zit achter mijn laptop en ik wil schrijven:

Geniaal!

en dan gedaan. Of:

Iedereen moet dit lezen! Iedereen moet dit lezen! Iedereen moet dit lezen!

en dan gedaan. Of:

Dit is het allermooiste boek dat ik ooit gelezen heb.

en dan gedaan.

Ja. Waarom niet eigenlijk? Waarom altijd afgekomen met die ellenlange recensies waarin ik het gelezene, en hoe ik het gelezene verstaan heb, tracht te spiegelen aan mijn eigen leven – mijn leven van nu, mijn leven van gisteren, mijn leven van dertig jaar geleden. Hoe door en door egosentries eigenlijk dit begrijpen als be-grijpen: pas als het gegrepen en ontvoerd is, en ingelijfd bij het ons bekende is het “begrepen”.  Pas als het helemaal van ons is en niet meer van die stomme schrijver die de tekst alleen maar een beetje heeft zitten oprochelen, is het begrepen. Pas als we lezende voornamelijk onszelf zien verschijnen, is het begrepen. Misschien doen zeeën van wit een boek meer eer aan. Hum. Ja. Zou kunnen. Misschien. Maar toch. Nuance. De kieren. De details. De lagen. De plooien. En dat alles willen benoemen. Of minstens een poging wagen.

Want in een boek is er inhoud. En er is hoe die inhoud vorm krijgt. Ik zei dat eerder. Ik zei dat zopas. In een andere ruimte, en het ging over een ander boek. Er is inhoud, en er is hoe die inhoud tot u komt. Afhankelijk van wie u bent, zult u meer op het ene of juist meer op het andere letten. Ook in een andere ruimte gesproken: verhalen.

We zaten in zijn huis aan de Lessinglaan. Willem en ik. Willem was echt wel een soort van vriend van mij in die dagen. Hij kende mijn voorliefde voor het experimentele proza, en hij liet nooit af die in een kwade reuk te zetten.

“Die experimenten die ken ik nu wel,” zei hij dan, “Vertel me eerst maar eens een boeiend verhaal.”

“Die verhalen die ken ik nu wel,” replikeerde ik, “Vertel me het eerst maar eens op een boeiende manier. Sowieso zijn maar twee verhalen: dat van de liefde en dat van de dood.”

Zei ik, en zweeg ik, en toen dronk ik mijn koffie. Die koffie, dat was een verhaal apart. Ik weet niet welk apparaat die tiep gebruikte maar de koffie was altijd fantastisch bij Willem. Die rook ik al van dat ik voet over de drempel zette en dan kon ik niet wachten tot hij zeggen zou: “Wil je een kopje koffie?”. En dan wilde ik een kopje ja, en een tweede en het liefst nog een derde. Ik weet niet wat voor apparaat die tiep gebruikte maar een vierde kopje zat er klaarblijkelijk nooit in.

Dat Gehuwde rotsen uitblinkt in verhalen op een boeiende manier vertellen, zal bij eerste doorbladeren meteen duidelijk zijn. Ik bedoel: de vorm. Ik bedoel: het afwijken. Ik bedoel: het experiment. Ander proza, of mag je dat niet meer zeggen? Ik zou het Cyrille Offermans eens moeten vragen.

Er zijn hoofdstukken, hier op zijn Antwerps “sjappitters” geheten. Daar kennen de zinnen geen punt. En geen hoofdletter ook. Er zijn er, zo heb ik mij laten vertellen, die menen dat het “voorbij” is om zinnen niet met een hoofdletter te laten beginnen. Alsof dat een “fase” was die de literatuur in de hoogtijdagen van het “andere proza” (ow) doormaken moest, in plaats van een prachtig mooi stijlmiddel. Veel witregels ook. Zinnen, woorden, flarden in het Antwerps.

En er zijn teksten tussendoor deze “sjappitters”. Teksten die op het eerste gezicht gedichten lijken, of ultrakort proza. Teksten die wel aan hoofdletters en punten doen.

En er zijn foto’s. Familiefoto’s zo te zien. Ook al niet heel erg gebruikelijk in de gemiddelde roman. Maar Gehuwde rotsen is wel een roman. Het staat op het omslag. Dus is het zo. Het is een roman, maar wat een maffe roman lijkt het.

Misschien moet dat geen verbazing wekken. We praten immers over Jan Lauwereyns. O, ik ken nog geen fraksie van wat deze veelschrijver allemaal op zijn naam heeft staan. Boventalig, overtalig, hij schreef ook nog in het Engels en in het Frans en in het Japans. Ik ken maar drie titels. Of eigenlijk twee. Anophelia! De mug leeft en Stemvork (dat laatste schreef hij samen met Arnoud van Adrichem). Monkey Business vond ik ooit bij, mind you, de drogisterij hier in het dorp. Het lag in een bak met afgeprijsde boeken. De bak stond voor de winkel, ik liep daar maar wat te lopen, ik keek alleen uit verveling in die bak en niet in de verwachting er iets moois in te vinden. Maar iets moois lag er in, verdomd, een boek van die Lauwereyns die ik wel kende van dat prachtige Stemvork van weleer (ja wanneer was het weer?). Monkey Business – zowel de naam als het omslag spraken me niet direkt aan en doorbladeren kon niet want het zat in plastiek. Maar van Jan Lauwereyns dus ik kocht het, maar ik kwam er nooit toe het te lezen. Ik weet niet waarom. Iets in het boek zette me niet tot lezen aan, denk ik. Zoveel in Gehuwde rotsen zette me wel tot lezen aan.

Het vormexperiment is in dit geval maar één. De inhoud is twee. Ik las niet veel vaker een boek dat me op beide vlakken in de ban hield. Maar Lauwereyns doet dat dus: schone dingen op een boeiende manier vertellen. In de sjappitters ontvouwt zich een autobiografie. Of een deel ervan. Voor zover een autobiografie überhaupt mogelijk is. Woorden vallen nooit geheel samen met waar ze naar verwijzen, en dan zit dat falende geheugen van de mens er ook nog eens tussen. Je kunt het ook een ode noemen. Een ode aan zijn moeder. Yolande. Een ode aan het leven ook, maar daar kom ik later nog over te spreken.

Het gezin van de jonge Jan Lauwereyns. Zijn vader, zijn moeder, zijn broer. Uiteraard gaat veel aandacht uit naar de scheiding van vader en moeder en de zelfmoord van moeder later. Harde, schrijnende verhalen. Pijnlijk, en diepe duisternis. Maar zo leest het niet. Het afzien van de gebruikelijke interpunctie ontneemt de tekst een deel van zijn zwaarte. Het geeft het boek een bedachtzame, zoekende toon. Er mag getwijfeld worden. Want het geheugen stottert. Er is “wie es eigentlich gewesen war” en er is de afdruk daarvan in ons hoofd. En wat in Lauwereyns’ hoofd zit laat hij eruit stromen waar de lezer bij is. En dat is een waar genoegen. De sjappitters hebben een melankolieke ondertoon. In weerwil van wat hij vertelt is het niet tragisch of dramatisch of larmoyant. Slechts de bitterzoetheid van wat niet meer is. Dat wat vergaan is. De dingen. Het is één uur ’s nachts en ik sta af te wassen. Zegt iemand, zegt Femke Ik spreek jou nog wel als je kinderen hebt dan moet er orde zijn dan kun je niet meer om één uur ’s nachts staan af te wassen en nu zijn mijn kinderen zes en zeven en het is één uur ’s nachts en ik sta af te wassen met Simeon ten Holt op de steerjoo en ik mis Femke en ik denk aan toen mijn zoon één jaar oud was en mijn dochter nog niet eens geboren en mijn zoon kon ‘s middags de slaap niet vatten en ik zat daar met hem, op de bank, en Simeon ten Holt op de steerjoo en ik wiegde mijn zoon zachtjes tot hij sliep, en ik mis dat mijn zoon één jaar is en ik mis zijn middagdutjes en ik mis Femke en het is geen verdrietig missen, het is zoet missen en dat is melankolie. En het heeft geen zak met Gehuwde Rotsen te maken maar daar staand, afwassend, de zoete mis, dacht ik wel ineens heel sterk aan dat boek.

De melankolieke toon geeft Gehuwde Rotsen vlees. Het boek is een mens. Een mens om mee op kaffee te gaan. Peinzend in whiskyglazen kijkend verhalen vertellen. Gesprekken met veel witruimtes. Er zijn niet veel mensen bij wie je goed kunt zwijgen. Mooi zwijgen. Bedachtzaam zwijgen. O dit boek zwijgt zo mooi. Dat vele wit. Je kunt de ruimte nemen op te kijken, naar de muur staren en te peinzen over wat je gelezen hebt. Want Lauwereyns kan mooi zwijgen maar ook heel mooi spreken. Zijn Nederlands is poëties, het Antwerps is zangerig. Ergens heet het dat Antwerps het lelijkste dialect is dat er bestaat, en dat is net de reden waarom Lauwereyns het inzet. Hij wil het ontdoen van die lelijkheid en van het xenofobe waarmee het veelal lijkt samen te hangen. Maar stiekem vind ik dat Antwerps gewoon heel erg mooi.

Jan Lauwereyns Gehuwde rotsen Recensie

Doch Gehuwde Rotsen is meer dan vlees alleen. Het is ook geest. Lauwereyns slentert niet allenig maar door het herinneringslaantje – hij reageert duidelijk vanuit zijn huidige leven op het vroegere. Dat huidige leven daar in dat verre Japan van hem waar hij nu woont. Waar hij boeken leest. En ook over die boeken weer dingen denkt die hij – hee, ik ken dat – terugwerpt op zijn eigen bestaan. Veel van die gedachten gaan over The Human Predicament, een zwartgallig boek van anti-natalist David Benatar. Hierin krijgt Gehuwde Rotsen ook een ongemeen filosofisch karakter.

Dat wordt nog sterker in de tekstjes die zich tussen de sjappitters in staan. Wanneer je het boek daadwerkelijk gaat lezen (het is al zo mooi om het alleen maar te bekijken maar het wordt echtwaar nog veel mojer als je het gaat lezen), blijkt het niet louter poëzie te zijn wat in de “tussentekstjes” opblinkt. Het kan ook proza zijn. Een navertelde film misschien. Eveneens aantekeningen over vroeger maar wat uitgepuurder, wat stelliger dan in de sjappitters. Vestzakessays soms. Ik vind niet alle tussentekstjes even sterk, de gedachten van Lauwereyns lijken er wat meer tot stolling gekomen te zijn en de referenties zijn er ook alweer een pakje meer doorsnee. Descartes en Kant en Wittgenstein komen langs bijvoorbeeld, en die hebben we vaker langs zien komen in onze boekenkasten niet?

(van Wittgenstein kun je denken wat je denken kunt -in de Tractatus maar vooral in Filosofische onderzoekingen wordt er voorzekers niet nevens gepeinsd- maar dat g’uw bakkes moet toedoen over de dingen waar je niet over spreken kunt vind ik nog altijd één van de allerslechtste adviezen allertijden en het is als je het mij vraagt dan ook nooit beter beantwoord dan door Dirk von Lowtzow die samen met zijn bandje Tocotronic Wittgenstein op navolgende wijze replikeerde: “doch ich muss reden auch wenn ich schweigen muss”)

(als je het mij vraagt zei ik maar je vraagt het mij niet en daarom zeg ik het toch maar)

Ik vind het echter wel een moje vorm: eerst de sjappitters en dan die andere teksten. Het is alsof de sjappitters het geleefde leven weergeven, en de tussenteksten hoe dat leven tot woord gestold is. Zo legde ik ook het omslag uit: de grote rots het leven, het kleine rotsje de weergave ervan in tekst (of zou het andersom zijn?). Wat niet is zoals het omslag uitgelegd dient te worden. Maar vooruit, de lezer krijgt voldoende speelruimte in Gehuwde rotsen.

Met, of liever tegenin, The Human Predicament en de zelfmoord van zijn moeder, komt Lauwereyns tot moje analyses over het leven en hoe dat lief te hebben. Dat is dan die ode. Een ode, een autobiografie, een filosofie, een roman; recensie, essay, poëzie – dat alles, en meer nog is Gehuwde Rotsen: één van de zachtaardigste, mooiste, wijsgerigste, weerbarstigste, troostrijkste, innemendste, ontroerendste en rijkste boeken die ik ooit gelezen heb. En dat is dan die nuance.

En nu dan echt gedaan.

Gehuwde rotsen

    • Schrijver: Jan Lauwereyns (België)
    • Soort boek: Vlaamse roman
    • Uitgever: Koppernik
    • Verschijnt: 18 maart 2021
    • Omvang: 336 pagina’s
    • Uitgave: paperback
    • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

 

Flaptekst van de nieuwe roman van Jan Lauwereyns

Ontroerend poëtisch onderzoek naar Antwerpse wortels.

De gedachte aan de twee leeft in de rotsen,
verbonden met een dik strooien koord.

Zo luiden de slotregels van een kleine Japanse parabel, over de archetypische Moeder en Vader. Moeder heeft een razende doodsdrift. Vader hunkert minstens zo hard naar meer geboortes. En wat heeft dat koord te betekenen? 

Seg Jan, zoagt tegen oe weurmkes. (Te vertalen als: ‘Zeg Jan, zeur tegen je wormpjes.’) Op dit aangeven van zijn dode moeder gaat de genoemde zoon tien dagen lang wroeten in zijn geheugen, dat misschien ook wel een geweten is. Overigens spookt niet alleen de moeder nog. Ook de dode vader wil niet vergeten worden. 

Alles bij elkaar blijkt de materie door en door menselijk, met gebrekkige liefde, aanlokkelijke zwartgalligheid en tot mislukken gedoemde huwelijken. 

In Gehuwde rotsen laat Jan Lauwereyns het verhaal maar stromen zoals het zich aandient, in de vorm van een nieuwe (en tegelijk superklassieke) kruisbestuiving: Augustinus met Boccaccio. Bekentenissen, met veel aandacht voor vader en moeder, in tien dagen, tien hoofdstukken, geschreven in de moedertaal. Met flarden van een soort Antwerps dat zich liever met het oor dan met het oog laat lezen. 

Tsjak, zoê, en voorts, en verder, wordt er getokkeld. Terwijl er buiten een pandemie woedt, bidt het binnenste tevergeefs om troost. 

Jan Lauwereyns informatie

Jan Lauwereyns (1969) is schrijver, dichter en neurowetenschapper. Zijn dichtbundel Hemelsblauw werd in 2012 bekroond met de VSB Poëzieprijs. In 2003 verscheen zijn roman Monkey business, die binnenkort opnieuw verschijnt. Iets in ons boog diep stond op de longlist van de Libris Literatuurprijs 2016. Hij woont en werkt in Fukuoka, Japan.

Bijpassende boeken en informatie