Seumas O’Kelly – Het graf van de wever

Seumas O’Kelly Het graf van de wever recensie en informatie over de inhoud van de Ierse roman uit 1919. Op 1 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Zirimiri Pres de Nederlandse vertaling van The Weaver’s Grave, geschrven door Seumas O’Kelly.

Seumas O’Kelly Het graf van de wever recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het graf van de wever. Het boek is geschreven door Seumas O’Kelly. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de de roman uit 1919 van de uit Ierland afkomstige auteur Seumas O’Kelly.

Recensie van Tim Donker

Tijd op aarde, wat te doen, je bent een tijdje hier en daarna ben je hier niet meer. Daarvoor was je er ook al niet, je bent hier veel langer niet dan wel, maar in het erna kan er voor een tijdje tenminste een graf zijn misschien. Wat is het met begraafplaatsen en er rondlopen? Mijn vader en ik deden dat altijd als we in één of ander buitenland waren. Niet dat we speciaal begraafplaatsen opzochten, zo morbide waren we niet, maar als we er langs één liepen, fluitend of niet, en hij was toegankelijk dan gingen we. Ik herinner me er één op het eiland Bute met ook hele oude graven, uit de vorige eeuw (de eeuw voor de huidige vorige eeuw bedoel ik dan, want dit speelde in de inmiddels vorige eeuw). We zagen een graf met drie kinderen erin die op de dag af één jaar na elkaar waren overleden, we stonden ons daar een tijd lang over te verwonderen, toen gingen we weer. Wat is het met begraafplaatsen en er rond lopen, je zou er een boek over kunnen schrijven, niet?

Niet, Seumas O’Kelly? Een Ier. Natuurlijk een Ier. Met zo’n naam. Ik kende hem niet. Hij werd geboren in 1880, overleed in 1918, kwam zelf dus al vroeg op een begraafplaats terecht. Ik kende hem niet. Maar dat wordt dan vergeleken aan Samuel Beckett en Flann O’Brien en dan moet ik dat lezen, waarom wordt dat vergeleken aan Samuel Beckett en Flann O’Brien vraag ik, ja het is een Ier zegt Theo, maar dat is nog geen reden zeg ik, maar toch moet ik dat lezen want Beckett en O’Brien behoren tot de beste schrijvers die ooit er waren, Seumas O’Kelly, ik kende hem niet maar hij wordt vergeleken aan twee schrijvers die ik wel ken en goed vind en dus moet ik dan lezen, al ben ik, altijd, sceptisch over zulke vergelijkingen, ze vertellen er ook nog bij dat hij een klasgenoot was van James Joyce, hee die ken ik ook en hee die is ook niet half slecht.

Mensen die lopen op een begraafplaats, ik hoop dat ze het hele boek lang er niet vanaf komen, was dat niet de grote teleurstelling bij Jean-Philippe Toussaint, De badkamer, dat beloofde te gaan over een man die de rest van zijn leven zou slijten in zijn badkamer maar hij was al vrij snel weer die badkamer uit, dat vond ik jammer, ik weet nog dat ik dacht Dit wordt fantasties dit gaat zich een heel boek lang in een badkamer afspelen, en toen, ik was teleurgesteld in Toussaint, weer iets waarin ik teleurgesteld ben zei de mier nadat hij geconstateerd had dat de wereld hem teleurstelde. Maar dit boek is 90 bladzijden en dat is inclusief nawoord (ik raad je trouwens af dat nawoord te lezen, te dor, te droog, te literatuurlesserig, een literatuurbeschouwing volgens het boekje, inklusief obligate sietaten uit theorieboeken over humor), dus het moet best mogelijk de personages gans de novelle lang op de begraafplaats te houden.

Een begraafplaats en een Ier die wordt vergeleken aan andere schrijvende Ieren, schrijvende Ieren die ik waardeer, god ja, dit moet ik lezen. En het begin is er al meteen op:

“Mortimer Hehir, de wever, was overleden en ze waren naar Cloon na Morav, de Dodenakker, gekomen om zijn graf te zoeken. Meehaul Lynskey, de spijkerslager, klom als eerste over het opstapje. Op zijn gezicht stond opwinding te lezen. Met zijn lange, gekromde lichaam bewoog hij zich in schuifelgang over de grond. Na hem kwam Cahir Bowes, de steenbikker, die vanaf zijn heupen zo krom was dat zijn rug horizontaal liep, als bij een dier. Met zijn rechterhand omklemde hij een stok die hem van voren steunde, met zijn naar achteren gestrekte linkerhand vond hij houvast aan zijn jas, vlak boven zijn onderrug. Met deze kunstgrepen voorkwam hij dat hij onder het lopen voorover tuimelde. De magnetische kracht van Moeder Aarde trok het voorhoofd van Cahir Bowes naar zcih toe en hij verzette zich tot het laatst toe tegen haar doodskus. En op dit moment lag er iets opgewekts in zijn gezicht, nu hij het ophief van zijn gebruikelijke inspectie van de grond. De beide oude mannen wekten de indruk onverhoeds in vrijheid te zijn gesteld. Heel lang hadden ze zich ergens in de schemer van het leven opgehouden, want de wereld had geen boodschap meer aan hen, en nu had men zich hen ineens herinnerd en hun verzocht een taak te volbrengen die niemand anders op aarde tot een goed einde kon brengen.”

Dit is de toon. Dit is de roman. Dit is wat er gebeurt. Een zoektocht naar een plek om de wever te begraven op een begraafplaats die snel overbodig zal zijn. Ooit zo aanzienlijk, nu in verval, met nog maar weinig levenden die daar in de grond zullen eindigen. Twee oude mannen leiden twee jonge doodgravers en een niet al te oude weduwe op dat labyrinties aandoend Cloon na Morav. Voor hun is het daar tussen de doden een weg terug het volle leven in: nodig zijn, een taak hebben, iets kunnen wat een ander niet kan. Het is ook een strijd, die allengs grimmiger en verbetener wordt. Voor de doodgravers, wier geduld op de proef gesteld wordt, is het voornamelijk tijdverspilling:

“’Waar moeten we de wever begraven?’ vroeg één van de grafdelvers op het laatst. […] ‘We kunnen hier niet voor altijd blijven.’ […]
‘Menig beter man dan jij,’ zei Meehaul Lynskey, ‘zal hier zeker voor altijd blijven.’ Hij zwaaide met zijn kromme vingers over Cloon na Morav.
‘Al wie voor altijd op Cloon na Morav blijft,’ bracht Cahir Bowes hijgend uit, ‘heeft niets om zich voor te schamen – niets om zich voor te schamen. Onthoud dat, jongeman.’

Meehaul Lynskey leek de tussenkomst, de hulp, van Cahir Bowes niet op prijs te stellen. Zo werd de suggestie gewekt dat hij – let wel hij – de spijker niet goed op zijn kop geslagen had.”

De humor in deze passage is subtiel maar daar, en bovendien levensecht: de mensjes met hun egootjes willen ook daarbuiten (buiten Cloon na Morav, en buiten deze roman) (ha! daar had ik bijna “in het echte leven” gezegd) immers nooit voor elkaar onderdoen.

Een aantal keer klinkt de kreet “gevonden” op, maar steeds blijkt het loos alarm. Niemand lijkt te weten waar zich de plek bevindt waar de wever in de grond gestopt moet worden, maar dan herinneren ze zich een andere oude man, een derde oude man, een vriend van de wever, Malachi Roohan, de kuiper, hij zal het wel weten. De weduwe moet naar daar, de weduwe moet gaan, de weduwe moet Malachi Roohan opzoeken en dat is dus -helaas- het moment dat de begraafplaats verlaten wordt. Maar de scene in Roohans huis is zo goed dat je het O’Kelly ogenblikkelijk vergeeft. Deze scene had je niet willen missen. Het is bovendien het moment waarop de weduwe als personage, tot dan toe stilletjes en op de achtergrond, kleur, kontrast en diepgang krijgt. Malachi Roohan blijkt een stokoude, uitgeteerde, bedlegerige man, bijkans een mummie. En nog een graadje minder bij zinnen dan Meehaul Lynskey en Cahir Bowes. Hij trekt zich aan een aan het voeteneinde van zijn bed gebonden touw overeind in zitpositie als “uit de dood”. Hij vangt ten spreken aan en onderhoudt zijn dochter (zijn verzorgster) en de weduwe met een filosofie over het leven als droom: de wever is maar een droom, de idioot is maar een droom, de kuiper de paus de koning zijn maar een droom. Hij laat de dochter een visualisatieoefening doen die erop neerkomt dat alles onophoudelijk blijft vervluchtigen en dat het wachten op “het ware” maar een illusie is. Hij haalt herinneringen op, doet boosaardig, wordt ineens intens droevig, valt weer terug in bed. Hij zegt dat de wever begraven moeten worden onder de iep op Cloon na Morav. Maar bij terugkomst op de dodenakker ziet de weduwe het: op heel Cloon na Morav staat niet één boom.

Het graf van de wever is een dun boekje, maar niet zonder gewicht. Natuurlijk gaat het over dood en vergankelijkheid, maar evengoed gaat over liefde en over leven. Bij vlagen bepaaldelijk filosofies; niet alleen in de ideeën van Roohan; zinnen als “[Cahir Bowes en Meehaul Lynskey] fluisterden bij voorbije ondeugden die helemaal niet als ondeugden klonken, want de lange jaren werken uiterst verzachtend en begeleiden in schitterend tenue de schuchterste aller deugden, de Naasteliefde. Het doodgraversduo en de weduwe van de wever werden de gefluisterde schandalen van Cloon na Morav door zo’n waas van ouderdom gewaar, dat het van schandalen liefdesverhalen werden. Van een afstand doen de losbol en de lichtekooi alleen nog maar schilderachtig aan.” bieden een korte maar geldige mijmering over de houdbaarheidsdatum van predikaten. De liefde van je leven, je allerhoogste idealen, dat waar je je ooit voor doodgevochten zou hebben – van een afstandje, een kort afstandje soms, begint het al te verbleken; misschien neem je beter alles van meet af aan reeds met een korreltje zout, dat zou de sfeer ten goede komen.

Er zijn gedachten over oude mannen en waarom ze zijn zoals ze zijn; er zijn gedachten over hiërarchie, over bekrompenheid en normativiteit; over de geachte orde der dingen (de weduwe was de vierde vrouw van de wever en als zodanig van lager allooi dan een eerste of een twede vrouw). De doodgravers zijn een -haast- identieke tweeling en dat katapulteert bij de weduwe gedachten over individualiteit – Het graf van de wever zit bomvol met dit soort “vestzakessays” en weet toch haar elegantie te behouden.

De weduwe is me bovendien erg sympathiek: ze haat genealogie (ja inderdaad weduwe genealogie en erfelijkheidsleer zijn voor de fantasielozen onder ons) en ze heeft prachtige gedachten over kennis over bomen: ze kent de namen van bomen niet omdat er nooit iets in haar leven voorgevallen is dat speciale kennis van bomen nuttig en dus wenselijk maakte. Voor een leek, die bijvoorbeeld de post bezorgt of in een sportschool werkt, is het verre van noodzakelijk om bomen te kunnen benoemen op hun soortnamen: ik heb dat soort kennis altijd een beetje overbodig en nutteloos gevonden, een soort van kenniskrachtpatserij: altijd maar te koop lopen met je geestelijke bezittingen, zoals sommigen te koop lopen met hun aardse bezittingen en anderen met hun spieren.

Misschien is de verjongingskuur van de weduwe in de ontluikende liefde tussen haar en één van de doodgravers net een beetje teveel zo op het einde maar dat neemt niet weg dat Het graf van de wever een ongemeen rijk boek is. Absurd en beschouwelijk, meanderend en ontzettend humoristies. Vooral dat. Een humor die inderdaad neigt naar Beckett of O’Brien. Als dat iets tiepies Iers is houden die Ieren er wel een forse galgenhumor op na. Gepekeld kun je ook zeggen. Het graf van de wever is een gepekeld boek. En gepekeld smaakt literatuur het best.


Seumas O'Kelly Het graf van de wever recensie

Het graf van de wever

  • Auteur: Seumas O’Kelly (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel:  The Weaver’s Grave (1919)
  • Nederlandse vertaling: Robert Dorsman
  • Uitgever: Zirimiri Press
  • Verschijnt: 1 juni 2023
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Seumas O’Kelly

Op de oeroude begraafplaats Cloon na Morav – de Dodenakker – mag niet iedereen worden begraven. In het kleine Ierse dorp is dit privilege alleen aan de oudere families en clans vergund. En daarvan zal binnenkort niemand meer in leven zijn. Mortimer Hehir, de wever die pas gestorven is, hoort tot een van die clans. Maar het graf van zijn clan is niet zomaar te vinden. Cloon na Morav is een doolhof van door donkergroene korstmossen bedekte, afgebroken zerken. Hier bestaat geen pad, geen plattegrond of register en geen enkel grafschrift is compleet. Zijn weduwe weet niet waar ze haar man moet begraven.

Alleen twee bejaarde mannen, Meehaul Lynskey de spijkerslager en Cahir Bowes de steenbikker, kunnen die plek misschien vinden. In hun gezelschap en samen met twee jonge grafdelvers gaat de weduwe van de wever de begraafplaats op. Maar de zoektocht blijkt niet eenvoudig. Met elke mislukte poging raken de twee oude mannen verder verstrikt in gebakkelei over wie de geschiedenis van Cloon na Morav – en dus van zijn bewoners – het beste kent.

Het graf van de wever is een poëtisch en tragikomisch verhaal dat in zwarte humor niet onderdoet voor het werk van Samuel Beckett en Flann O’Brien.

Bijpassende boeken en informatie