Tag archieven: Nijgh & Van Ditmar

Diggy Dex – Losse krabbels

Diggy Dex Losse krabbels. Op 19 april 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar het boek met bespiegelingen van de Nederlandse rapper Diggy Dex. Hier lees je informatie over de uitgave en inhoud van het boek. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Losse Krabbels, het nieuwe boek van Diggy Dex, Koen Jansen.

Diggy Dex Losse krabbels recensie

Als er in de media een boekbespreking of recensie verschijnt van Losse krabbels, het boek van de rapper en tekstschrijver Diggie Dex dan lees je er op deze pagina over.

Diggy Dex, echte naam Koen Jansen, is op 26 maart 1980 geboren in de stad Amersfoort. Hij studeerde sociaal-culturele wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In eerste instantie was hij lid van de rapgroep DAC, waarmee hij in 2002 en 2005 twee albums opnam. Op 21 november 2006 debuteerde hij met zijn eerste solo-album dat als titel Verhalen vanuit de Sofa meekreeg. Inmiddels heeft Diggy Dex zes albums uitgebracht en een aantal hits op zijn naam staan.

In 2018 verscheen zijn eerste boek Taalkunstenaars 1 – Diggy Dex waarin teksten van zijn hand zijn opgenomen. Zijn tweede boek, Losse krabbels, waarover je hier veel informatie kunt lezen, verschijnt in april 2024.

Diggy Dex Losse krabbels

Losse krabbels

  • Auteur: Diggy Dex (Nederland)
  • Soort boek: muziekboek, non-fictie
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 19 april 2023
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 22,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Diggy Dex

Diggy Dex (echte naam Koen Jansen, 1980) is rapper, zanger en liedjesschrijver. Met zeven albums op zijn naam en bekende liedjes als Treur Niet (Ode Aan het Leven)De Zon OpSlaap Lekker (Fantastig Toch) en La Vie Est Belle trekt hij met zijn band al jaren langs uitverkochte Nederlandse podia: van Carré tot en met AFAS Live, van theaters en festivals tot en met de popzalen. Naast liedjes schrijft Dex over de waan van de dag. In korte, levensbeschouwende stukjes bespiegelt hij zijn leven en dat wat hem ontroert. Het zijn hersenspinsels waarmee hij zijn fans weet te raken, en die vaak ten grondslag liggen aan de songs die hij uiteindelijk schrijft. Dit boek is een inkijk in Dex’ hoofd, hart en ziel. Van zijn visie op het creatieproces tot en met het ontstaan van nieuwe liedjes.

Bijpassende boeken

Dubravka Ugrešić – Baba Jaga legde een ei

Dubravka Ugrešić Baba Jaga legde een ei. Op 19 maart 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de heruitgave van de roman van de Kroatisch-Nederlandse schrijfster Dubravka Ugrešić. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Dubravka Ugrešić Baba Jaga legde een ei

Ook is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Baba Jaga legde een ei, de roman, geschreven door in 2023 overleden schrijfster Dubravka Ugrešić.

  • “Prachtig geschreven […] haar diep menselijke kijk op de wereld wordt aangejaagd door een grootse verbeeldingskracht.” (Times Literairy Supplement)
  • “Een diepgaande en verontrustende bespiegeling op vrouwelijkheid en ouder worden.” (London Review of Books)

Dubravka Ugrešić Baba Jaga legde een ei recensie van Tim Donker

Is er een punt aan Baba Jaga legde een ei? Dat vraag ik mij af. Dat er een punt is aan het voorwoord van Niña Wijers bij dit boek weet ik bijna zeker. Over oude vrouwen, heeft zij het, en over de heks die zij wonen wist toen ze kind was. Mevrouw Van Boxtel, en ze was vreeswekkend.

Ja. We hadden dat allemaal, of niet? Naja. We. Onze generatie. En de voorgaande(n). En dan trek ik voor het gemak Niña Wijers bij “mijn” generatie, hoewel ze een jaar of vijftien jonger is dan ik. Maar ze heeft een zoon met die Grunberg en die is wel van “mijn” generatie. Sja. Ik bedoel de generatie van mensen die nu veertig zijn, of vijftig. Zestig misschien. Zeker niet jonger dan dertig. Ik bedoel de generatie van mensen die in hun jeugd nog hele dagen buiten speelden. Die televisie kenden als dat ding dat via een antenne je huis in kwam en pas na zessen beeld gaf, als je geluk had tenminste en de weersomstandigheden meer lieten zien dan ruis (“sneeuw”) alleen. De generatie voor wie “schermen” dingen waren die iets in het verborgene konden houden, een kamerscherm bijvoorbeeld, of iets tegen hielden, zoals een windscherm; in ieder geval geen dingen die bewegende beelden konden vertonen (de televisie was een “buis” immers). De generatie die zich nog geïmponeerd wist door de idee van een heks.

Ook in mijn buurt woonde een heks. Een oude vrouw, natuurlijk, in een op instorten staand huis aan de Dorpsstraat (later daadwerkelijk een afbraakpand, wat het nu is weet ik niet, ik ben daar al in geen vijfendertig jaar meer geweest). Ik dacht dat ik het maar was, wij, onnozele brabantse kinderkens. Wijers inspireerde me navraag te doen: veel mensen van “mijn” leeftijd hebben als kind een heks gekend. Het deed me me afvragen waaraan een oude vrouw moest voldoen om als heks gezien te kunnen worden.

Ja, ze moest oud zijn. Natuurlijk. En alleenstaand. Natuurlijk. Maar niet alle oude, alleenstaande vrouwen waren hekswaardig. Het hielp als je de naam van de oude vrouw niet wist. Wijers’ “Mevrouw van Boxtel” is mij in dat opzicht vreemd. Een heks moest vreemd zijn, min of meer buiten de gemeenschap staan; een naam hielp daar niet bij. Je kon van een heks niet weten wie ze was, al was het maar bij naam. Ze moest allerwegen totaal onnoembaar zijn, behalve bij de naam “heks” dan. Je kon het niet hebben dat je in bijzijn van je moeder met je vriendjes sprak over de heks, en dat je moeder dan zei “O maar die ken ik goed, dat is mevrouw Peeters, die sprak ik net nog bij de bakker, ze vroeg nog hoe het met jou ging op school”. Neen, een heks kon geen Mevrouw van Boxtel, Mevrouw Peeters zijn; een heks kon geen bekende zijn – ook niet van je moeder.

Daarom kregen heksen ook nooit bezoek. Geen vriend, familielid, buurtgenoot of bekende ging er ooit naar binnen. Niemand wist immers wie ze was. Niemand kende heksen persoonlijk. Ze kwamen ook nooit naar buiten, maar je zag ze wel altijd. Door het raam. Altijd als je door het raam van hun huis keek stonden ze daar ergens. In hun keuken. Of dieper in het huis. Maar zichtbaar, altijd zichtbaar. En kijkend. Maar nooit kontakt makend. Ze hieven nooit een hand op, in een groet. Ze keken alleen maar, en stonden. En alleen. Kind noch kraai. Dodelijk alleen.

Eigenlijk meelijwekkende schepsels. Eigenlijk moest je bij ze binnen. Eigenlijk moest je praatjes maken, ze laten proeven van de koekjes die je op een regenachtige herfstdag samen met je moeder gebakken had. Maar dju. We stonden voor hun ramen, we lieten onze middelvingers zien, we deden idiote dansjes, de vermetelsten onder ons gewaagden zich aan belletjetrek.

Moeten we inmiddels niet het schaamrood op de kaken. Moeten we ons niet ongelooflijk rot voelen. En waarom waren het altijd vrouwen, eigenlijk? Waarom viel een alleenstaande oude man een diergelijke behandeling niet ten deel? Die werd hooguit een soort van buurt-opa. Er is ook geen mannelijke evenknie van een heks. Een tovenaar? Dat is niet hetzelfde. En ik had nog geen woord van Ugrešić zelve gelezen maar na Wijers dacht ik het allemaal wel te weten. De Baba Jaga-figuur. Een heks-achtige. Onder de naam Baba Jaga vooral voorkomend in Slavische kulturen, maar onder andere namen gekend over heel de wereld: Vrouw Holle, bijvoorbeeld, is een van haar vele zusters. Vrouw Holle of Baba Jaga of gewoon heks. De alleenstaande oude vrouw. Die empathie waard zou moeten zijn, in plaats van schrik of hoon. Een herwaardering van de oude alleenstaande vrouw. Ja. Daarover ging dit boek gaan. Dacht ik. Nog voor een letter voorbij het voorwoord gelezen te hebben.

De inleiding gaf me in eerste instantie gelijk: “In het begin vallen ze u niet op. Maar dan kruipt als een verdwaalde muis een toevallig detail uw blikveld binnen: een ouderwets damestasje, een paar gebreide handschoenen, een afgezakte kous die om een opgezette enkel blijft hangen, een ouderwets hoedje en een hoofd met dun, grijs haar en daaroverheen een zweempje lichtpaars. […]Kleine, lieve oude vrouwtjes. In het begin vallen ze u niet op. Maar dan ineens zijn ze er, overal: in de tram, op het postkantoor, in een winkel, in de wachtkamer van de dokter, op straat, kijk, daar heb je er een, en daar nog een, en aan de overkant zie je nummer drie en vier… vijf en zes, ja, hoeveel zijn het er ineens wel niet?!”

Zijn het er meer?, zo vroeg ik me af, dan in hun eentje over straat gaande oude mannen? Soms, als ik de boodschappen doe, hier in het dorp, als ik vroeg ga, om nog de harde maanzaadbollen bij de bakker te kunnen bemachtigen, heb ik de indruk van wel: dat oude vrouwen oude mannen uitnummeren. Statisties gezien klopt dat, vrouwen leven langer. Maar zou je niettemin toch vaker ook alleen stommelende oude mannen moeten zien? Of zijn mannen eerder geneigd te hertrouwen als ze alleen komen te staan, kunnen ze slechter alleen zijn dan vrouwen, trouwen ze opnieuw en opnieuw, net zo lang tot de vrouw een keer degene is die aan het graf moet komen staan?

Ik was beschaamd om het kinderken dat ik was, om de oude vrouw aan de Dorpsstraat. Met dat schaamrood op mijn kaken zette ik me lezend. Baba Jaga. Ja. In het eerste deel, Ga heen naar daar – ik weet niet waar, en breng me dat – ik weet niet wat (kennelijk iets van een russies sprookje, ik weet niet, ik ken het alleen als de titel van een Raster), krijgt zij gestalte in de moeder van de ikfiguur. Een schrijvende vrouw, het zou maar zo (een versie van) Dubravka Ugrešić kunnen zijn, bezoekt, trekt op met, verzorgt (toch voor zover ze kan/wil) haar oude, alleenwonende moeder. Ook die lijkt alomtegenwoordiger dan de vadervariant. Ik ken veel mensen die een (gedeeltelijke) zorg hebben over hun (schoon)moeder; ik hoor zelden diergelijke praat over een (schoon)vader. Maar als het gaat om een herwaardering van de oude vrouw en haar eventuele lijden, maakt dit eerste deel een op zijn minst twijfelachtige beurt. Het is een gewoon, alledaags verslag van de dingen die een mens zoal tegen kan komen met een oude moeder die alleen is komen te staan. De nadruk lijkt meer te liggen op wat de ikfiguur zoal te verduren heeft, dan op wat het dan ook is wat de moeder moet doorstaan.

Klagen over het klagen. U kent dat wel. De hoofdpersoon verzucht dat de oude moeder zoveel klaagt, en zo weinig “oplossingen” wenst te accepteren. Een blik die lijkt te suggereren dat oude mensen (oude vrouwen?) het liefste klagen en daarom niet van hun redenen tot klagen beroofd wensen te worden. Dat gaat hieraan voorbij dat de pijn van het ouder worden ten dele gevonden kan worden in een (groot) verlies aan autonomie. Hulp accepteren betekent toegeven dat men hulp nodig heeft op gebieden waar men nooit eerder hulp nodig gehad heeft. Dat de moeder geen reden tot klagen heeft, vindt de hoofdpersoon, bijvoorbeeld omdat ze iemand heeft die heel lekker voor haar kookt. Sja. Ik zou doodgaan van ellende als ik niet meer zelf zou kunnen koken, ook al zou degene die het voortaan voor mij deed de sterren van de hemel koken. Een tijdje is dat misschien fijn. Je gaat zitten en iemand zet je iets heerlijks voor en je hebt daar zelf geen poot voor uit hoeven steken. Maar na een tijd zou ik op mijn handen moeten gaan zitten. Hoe lekker degene ook kookt, het is nooit hoe ik zelf kook. Zeker als je geen dictatoriale aard hebt, en je alles maar in dankbaarheid en deemoedigheid aanvaardt. Terwijl je zelf de uien een flink aantal minuten langer gebakken had, die mochten best wat bruiner. Je de worsten bij die ene slager had gehaald, maar gehakt juist weer bij die andere. Je de gratin van zelf geraspte kaas had gemaakt, in plaats van zoon zakje. Je hieraan hele korrels zeezout had toegevoegd, maar daaraan gemalen. Je andere sojasaus gebruikt zou hebben, en je wil alleen maar wilde zalm, en die rare eieren bevallen je eigenlijk ook maar half. En al die andere gebruiken van je, het is niet dat het eten daar nu per se lekkerder van wordt maar f’domme het zijn wel jouw gebruiken ja.

Op en ander moment laat de moeder weten het vervelend te vinden dat ze niet meer kan lezen. De ikfiguur stelt voor haar dan voor te lezen, als het moet elke dag. Ja. Klinkt weer als iets dat vanuit de jongere dochter een uiterst edelmoedig en goed voorstel is.

Maar toch.

Voorlezen is interpreteren. Stembuigingen, intonatie, klemtoon, nadruk, pauzes, leessnelheid: het is alles van invloed op hoe je een tekst begrijpt. Hoe vreselijk moet dat zijn om een tekst nooit meer volgens je eigen begrip te vatten, maar altijd dat van een ander? En hoe over vormexperimenten: in veel literatuur bepaalt de bladspiegel een zeker deel van de schoonheidservaring (in poëzie ja, maar zeker ook in een bepaald soort proza). En als de voorlezer aan een boek begint waarvan je al na een paar pagina’s zeker denkt te weten dat het prut is? De tweestrijd in uzelf is vaak al vervelend genoeg: op welk moment kun je er in alle gemoedsrust aan toegeven dat een boek het uitlezen niet waard is? Maar gesteld dan je daar nog een diskussie met uw vaste voorlezer voor moet aangaan, een diskussie waarin -u weet het- u niet met steekhoudende argumenten gaat kunnen komen (“Hou maar op, dit boek is ruk.” “Hoe kun je dat nu al zeggen?” “Dat kan ik.” “Je moet het nog een kans geven, we zijn pas twintig pagina’s ver, zoiets kun je pas na een bladzijde of honderd zeggen.” “En nog tachtig bladzijden lang naar dit onmogelijke gewauwel luisteren zeker?” “Het is toch helemaal niet gezegd dat het nog tachtig pagina’s lang gewauwel gaat blijven, en trouwens ik vind dit ook al niet alleen maar gewauwel, de schrijver heeft hier en daar best wat te zeggen, je moet er gewoon voor openstaan!” “Als ik een deur was kon ik niet wijder openstaan!” “Nee want je hebt je oordeel nu al klaar!”). Of boeken met expliciet pornografiese stukken er in, zou het niet beschamend zijn je dochter of wie ook die voor te horen lezen? Of als je gewend bent veel te lezen, en vaak, maar nooit lang achtereen, omdat je het gelezene ook wil kunnen overdenken, erop kauwen, het verbindingen laten aangaan met alles in je hoofd, alles in je lijf; kun je een voorlezer wel vragen om de hele dag lang bij je te blijven en zo nu en dan eens twintig minuten voor te lezen om daarna weer een uurtje of wat te zwijgen? En wat moet je met de leesmomenten op plekken waar je normaal gesproken alleen bent: op de wc, in bad, opgekruld in een dekentje in je leesstoel? Gezien vanuit de dochter is het voorlezen het wegenemen van het probleem (en sjee weeral wil de moeder klaarblijkelijk niet dat het probleem wordt weggenomen!), maar gezien van uit de moeder heeft deze “oplossing” alle schijn van een schijnoplossing. Maar het boek is geschreven vanuit de dochter, en dus komt de uitnodiging tot identificatie ook vanuit haar. Het scheen mij dierhalve toe dat Baba Jaga hier nog niet volledig “onthekst” wordt; het blijft het archetype van de “oude vrouw”: klagerig, moeilijk, onredelijk.

Honderd bladzijden verder was ik, en ik twijfelde. Wat was dat met die Baba Jaga? Moesten we die nu wel of niet zien als heks? Als “heks” bij uitbreiding ook kan staan voor een onaangename vrouw? Waren al die momenten tot inleving geheel mijnzerzijds, of had Ugrešić toch iets rondgestrooid dat alleen mijn onderbewuste opgepikt had? Of was ik  met dat hele idee over oude vrouwen en heksen almeteens op een verkeerd spoor? Want waar had ik dat eigenlijk gehaald? Toch alleen maar uit dat voorwoord van Wijers? Ja, en de heksachtige Baba Jaga uit de titel. Maar wat wist ik daar zelf nu helemaal van? Buiten wat achterplat en Wijers me diets wensten te maken? En hoe staat alles in verhouding tot wat Ugrešić geschreven dacht te hebben? Die is ommers sowieso al niet meer onder ons.

Deel twee, Vraag, maar weet wel: niet elke vraag leidt tot iets goeds geheten, slaat ook al weer een heel andere toon aan. Drie oude vrouwen gaan op vakantie naar een hotel annex kuuroord. Beba, Kukla en Pupa. Er is weinig relatie tot het eerste deel, behalve dan dat Pupa een vriendin van de moederfiguur uit het eerste deel is. “Die oude heks”, zo noemde de moeder Pupa. Ze is haar “oudste vriendin”; niet alleen in leeftijd maar ook kwa duur van de vriendschap. Dat is het lijntje, het heel dunne, het uiterst fragiele lijntje met deel één, pas op ander knapt het lijntje, heel veel meer lijkt er niet te zijn.

Want ook de toonzetting is geheel anders dan in deel één. Drie vriendinnen op vakantie, daar kun je veel kanten mee uit. Maar het is niet zo maar een vakantie, het verblijf is ook een kuuroord. Een zeker mr. Shake logeert daar ook. Het is een opportunistiese zakenman (is er een ander soort?) die de obsessie met strakke hollywoodlijven gebruikt om pure rotzooi te verkopen als gezondheidsprodukten. Tezamen met dr. Topolánek, die het kuuroord bestiert, geeft deze mr. Shake een zekere De weg naar Welville-achtige impuls aan het deel met Beba, Kukla en Pupa. En ik denk aan De weg naar Welville, en vooral aan de verfilming van die roman.

Verfilmingen. Sja. Wat moet je ermee? Maar er was een opdracht tijdens mijn studie, je moest een boek vergelijken met de verfilming ervan en de enige titel  die me te binnen wilde schieten waarvan ik film en boek kende was De weg naar Welville. Of. Naja. Helemaal waar was dat niet: die rare voorliefde voor Stephen King heeft nog tot diep in mijn studentenjaren geduurd, en van hem is haast elke regel die hij ooit neergepend heeft wel verfilmd. Maar ik had voor een soortgelijke opdracht, een paar weken eerder, al een keer The Shining gebruikt en ik wilde daar niet als die stephenkinggek bekend komen te staan (ik werd daar vanwege mijn afwijkende ideeën over haast alles sowieso al een beetje met de nek aangekeken door het gros der dosenten). En De weg naar Welville had ik nog maar kortlee uitgelezen, en dat weekend zou, zo wist ik, de verfilming ervan (ik wist niet eens dat het verfilmd was) vertoond worden op BRT 2 (of heette dat toen al Canvas?).

Coraghessans boek geeft hier en daar best wel wat te lachen (de maffe therapieën van dr. Kellogg, al die idiote regels die hij uitvaardigt), maar bij lezing van De weg naar Welville had vooral het soosjale kommentaar enorme indruk op me gemaakt: de lichaamskultus (waarbij er een, mijn inziens niet onterecht, verband gesuggereerd wordt met de nazistiese körperkultur), de haast ongezonde aandacht voor gezondheid, het verlangen naar een soort pseudo-onsterfelijkheid, het blinde vertrouwen in alles wat zich als “wetenschap” voor lijkt te doen, eenzijdige gerichtheid op jong, rimpelloos en fit blijven; maar ook, verpletterender nog, de vatbaarheid voor elke gemiddelde mens voor sektarisme en het gemak waarmede men zich aan eender welk fascistoïde stelsel te onderwerpen zolang het maar voorspoed lijkt te beloven voor de (nationale) gezondheid en de planeet (of het land dan toch).

Alan Parker (toch niet de minste) had deze indringende boodschappen echter geheel weggedrukt en van De weg naar Welville een -godbetere het- komedie gemaakt, een tamelik flauwzinnig komedie ook nog eens, ergens, zeg, tussen slapstick en klucht in (de bespottelijke hoempa-achtige filmmuziek onderstreepte dat nog eens dik). De mens zal zichzelf nog wel met goede intenties naar de verdommenis helpen, maar Parker lachte zulks liever weg.

In die dagen vond ik The Wall een van de allerbeste films allertijden, vraag me niet waarom, het is als gênant genoeg dat ik dat in elk gezelschap liet vallen toen, zodra het gesprek maar eventjes op het onderwerp “film” wilde komen. Ook Midnight Express vond ik niet half slecht. Maar zijn verfilming van De weg naar Welville genas me meteen van mijn ontluikende Parker-facinatie. Een soort van teleurstelling allerwegen.

Teleurstelling ook bij dit twede deel van Baba Jaga legde een ei want ook hier gaat alles een kluchtige en leutige grapjeskant op. Zelfs als ik mijn vooraf door Wijers ingefluisterde interpretatie van dit boek loslaat (mijn interpretatie van Wijers’ interpretatie), draagt dit deel toch genoeg “ernstige” onderwerpen aan: oorlog, ouderdom, sterfelijkheid, vrouwelijke sexualiteit en mannelijke overheersing, armoede. Maar het gaat teloor, als Alan Parker teloor deed gaan, in iets dat ik niet anders duiden kan dan een poging tot humor. Zo zijn er Beba’s vele “grappige” versprekingen in het Engels (“have a nice lay” in plaats van “have a nice day” (ooh pikant hoor); “see you, die” in plaats van “see you, bye”); er is een scene waar diezelfde Beba een massage krijgt maar vanwege haar erg grote borsten niet op haar buik op de massagetafel kan liggen zodat de masseur met een hulpstuk aankomt waarin ze haar borsten kan stoppen maar als ze overeind komt blijft dat hulpstuk tot grote hilariteit van de masseur steken; deze masseur heeft vanwege een oorlogswond overigens een eeuwigdurende erectie; stupide behandelingen die men in het kuuroord kan ondergaan (een bad in chocolade of havermoutpap of zeealgen of veldkruiden; een massage waarbij de masseur aan een touw hangt en steeds zachtjes overheen de rug van de cliënt trippelt); er is een meisje dat alle zinnen achterstevoren herhaalt; Pupa is oud en broos en zit de helft van de tijd in haar rolstoel te dommelen maar komt soms overeind voor een snedige opmerking; Pupa is oud en broos en klein en wordt in een kinderbadpak gehesen, met een afbeelding van de Teletubbies dan nog; Pupa is oud en broos en klein en dood: ze is overleden op een drijvende ligstoel in het zwembad en Kukla en Beba zien haar zo wegdrijven, haar arm verstard in een obsceen gebaar; na haar dood wordt Pupa vervoert in een giganties ei (alleen maar om relatie met het ei van Baba Jaga te onderhouden?); veel tekstdelen eindigen met een flauwzinnig, bijna kinderachtig rijmpje in deze trant: “En wij? Wij gaan verder. Terwijl zich in de mens eerzucht aan ijdelheid paart, vraagt het verhaal slechts: waar zit mijn kop en waar mijn staart?” –

Zegt Niña Wijers over dit twede deel: “Dat het over the top is, volgepropt met fallische, baarmoederlijke en gevederde symboliek, dat kitsch met nog meer kitsch wordt overgoten, zonder dat het overigens lukt om de al te menselijke tragiek te verhullen, is natuurlijk precies de bedoeling.” Ja, natuurlijk is dat natuurlijk precies de bedoeling. Allicht: zo truttig ga je niet per ongeluk schrijven. Maar met wel doel? De bespotting van de bespotting? De omkering van de omkering? De bekritisering van de bekritisering? Ik zie vooral een parkeriaanse stroom (onderbroeken)lol die elke hardere noot die haar gekraakt wordt almeteens bedelft. Zo is er ergens de bedenking dat in geciviliseerde gebieden het lijden van oude mensen misschien onnodig gerekt wordt. Nee, een mens hoeft voorwaar geen buitensporig begaafd redenaar te zijn om aannemelijk (voelbaar) te maken dat het in veel opzichten humaner is om mensen op zekere leeftijd te laten “inslapen” (zestig zou je kunnen zeggen, of zeventig; misschien tachtig of juist vijftig – over de ekzakte leeftijd kan gediskuteerd worden!) om de weg van aftakeling, gebreken, alzheimer en verzorgingstehuizen verre te houden, maar omdat er een beeld wordt opgeroepen van een open veld vol verstervende oudjes (als olifanten!) is het tamelik gemakkelijk de overpeinzing weg te lachen als de zoveelste zottigheid.

Op het einde van deel twee volgt in hoog tempo een groot aantal toevalligheden (naar later blijkt door Pupa georkestreerde toevalligheden maar dat weet de lezer niet meteen) – in grote golf volgen vergeten dochters, onbekende kleinkinderen, Kukla’s telekinetische begaafdheden (die nergens vandaan komen en later ook nergens meer voorkomen); ook hierin vervat zitten de nodige menselijke drama’s. Om er maar één uit te lichten: op Kominform (Moskou) reageerde Joegoslavië uit anti-stalinistiese motieven feitelijk heel stalinisties – iedereen die maar bij benadering verdacht kon worden van het verkeerde soort sympathieën werd onverbiddelijk verbannen. Dat overkwam Pupa, die terecht kwam op het strafeiland Goli Otok en daardoor een gelegenheid miste haar binst de oorlog om veiligheidsredenen naar London gestuurde dochter Asja terug naar huis te halen. Uiteindelijk zag ze die dochter nooit meer; Beba en Kukla wisten niet van haar bestaan en ook niet van Pupa’s Goli Otok-episode terwijl de twee nochtans haar beste vriendinnen waren. Joegoslaven zwegen over het algemeen tot het graf over Goli Otok als ze daar heen waren gestuurd, en Beba en Kukla zet het aan tot overpeinzingen hoe de mens ongewis blijft over het grootste lijden van zijn allernaasten. Maar de stroom informatie die de lezer op het eind van dit deel nog gauwetjens even doorheen de strot geramd krijgt, doet nogal amateuristies aan: het opstel van de schooljongen die zich te laat realiseerde dat hij heel veel vergeten was te vertellen en dan maar op het einde alles er in één keer in propt.

Ugrešić is geen schooljongen, geen amateur en naar ik vooronderstel ook geen liefhebber van flauwe leut of mierzoete kitsch. Neen, Wijers spreekt recht en niet krom: alles is de bedoeling. Maar wat is de bedoeling? In Beba, Kukla en Pupa herken ik geen Baba Jaga’s maar ook geen mededogen verdienende, eenzame, teruggetrokken oude vrouwen. Eerder de zogenaamd innemende, zogenaamd grappige, zogenaamd “pittige” oude vrouwen uit een sitcom uit de jaren tachtig. En hoe moet ik alles rijmen met het eerste deel? En wat heeft die verdomde Baba Jaga waar dan ook mee te maken?

Maar toen moest het gekste nog komen. Toen moest het derde deel nog komen. Toen moest het allergekste nog komen.

In dit derde deel ontmoetten we niet één Baba Jaga en ook geen drie. In dit laatste deel trekt er een eindeloze, mondiale stoet aan Baba Jaga’s aan ons voorbij. Ze worden gepresenteerd door Aba Bagay, die de lezer in het eerste deel al heeft leren kennen als een nogal opdringerige fan van de schrijvende ikpersoon. Toen de schrijfster voor haar moeder een plaatsvervangende reis maakte naar Bulgarije, ging Aba Bagay met haar mee. Zij betoonde zich toen wat initiatiefloos, afhankelijk, onvolwassen; een jonge vrouw in ontwikkeling, op zoek naar een moederfiguur. De Aba Bagay (alleen “anagrammies” verwant aan Baba Jaga; de lezer weer zich nog te herinneren dat Aba zo heet omdat haar moeder fan was van Abba) in dit slotdeel laat zich van een heel andere kant zien. Zoals ze de schrijfster al gezegd had heeft ze van folklore haar studieobject gemaakt – iets waar de schrijfster overigens niets dan misprijzen voor over had. Deze kennis wordt door een naamloos blijvende redacteur te leen gevraagd ter verklaring van de eerste twee delen van het boek dat de lezer op dit eigenste moment in handen heeft.

Ja, de redacteur vraagt zich af hoe dit “tweeluik” (de voor haar moeder zorgende schrijfster en Beba, Pupa en Kukla in het kuuroord) zich verhoudt tot de Baba Jaga-figuur, en ook wie die Baba Jaga eigenlijk precies is, of was. Het derde deel is feitelijk een brief van Aba Bagay aan deze redacteur, maar laat zich ook lezen als thesis, monografie, geschiedkundig dan wel literatuurwetenschappelijke verhandeling of een uit de hand gelopen essay. Hier bedient Ugrešić zich van een hallucinante maar niet ongekende literaire ingreep waarbij het boek zichzelf tot onderwerp maakt. Een boek dat ten dele over zichzelf gaat; het is niet nieuw maar het deed bij mij wel de vraag opkomen hoeveel droste-effekt Baba Jaga legde een ei verdragen kan.

Wat volgt is een eindeloze opsomming van sprookjes, mythes, heksen en andere fokloristiese figuren (een bepaalde stemmigheid kan deze opsomming niet ontzegd worden; bladzijden om te lezen met iets als Ulual Yyy van Islaja op de steerjoo en een japanse whiskey in je glas) en de etnologiese, sociologiese en filosofiese implikasies en achtergronden van dit alles; vooral is er veel aandacht voor de misogynie die tijdens de overgang van matri- naar patriarchale samenlevingen ontstaan is en sedertdien op vele wellicht wat verscholen maar niettemin aanwezige manieren in allerlei kulturele gebruiken verankerd zitten.

Aba Bagay hanteert een stijl die gebruikelijk is in academiese geschriften: veel, heel veel, ja wel heel erg veel voetnoten, bijvoorbeeld, die soms de halve en een enkele keer zelfs de hele pagina beslaan (en dus meer ruimte nodig hebben dan de tekst waarop ze terugslaan), en een onophoudelijk refereren aan autoriteiten op dit vakgebied en de boeken die zij geschreven hebben (lezende, dit, & weeral vragen, altijd maar vragen, waarom genereert lezen vragen stellen?, zoals, in dit geval, bijvoorbeeld, de vraag of al deze deskundige en al deze boeken werkelijk bestaan of zou Ugrešić ze uit haar duim gezogen hebben misschien, dat zou ik wel tof vinden, stel je voor dat die hele Baba Jaga gewoon uit haar pen is komen vloeien, dat het allemaal niet bestaat, althans niet op die manier, zoiets is natuurlijk gemakkelijk na te gaan, want tegenwoordig, ja nu, ja vandaag, als het tegenovergestelde van vroeger, van ooit, van toen, tegenwoordig, dus, is er google, je toetst iets in in de zoekbalk en ziedaar de resultaten verschijnen, maar in dat wat ik zojuist kenschetste als het tegenovergestelde van nu tegenwoordig vandaag, in het vroeger, ik bedoel ooit, ooit was dat er niet, google niet en internet niet, maar boeken wel, die bestonden wel, en als je je een boek lezende zulke dingen afvroeg moest je het opzoeken in een encyclopedie maarja zo heelerveeldelige encyclopedie die had niet zomaar iedereen in huis, ik in elk geval niet, ik was een arme student, ik had daar het geld niet voor en als ik het geld ervoor zou hebben zou het niet mijn eerste keus zijn geweest het daaraan uit te geven, wel wilde ik graag een filosofiese encyclopedie -als zoiets bestond en om een of andere reden een medische encyclopedie (klaarblijkelijk las ik erg veel medische geschriften in die tijd ofzo), ook die had ik niet in huis, als ik vragen in mijn hoofd had waarop alleen een encyclopedie me het antwoord kon verschaffen moest ik naar de bibliotheek en dat kon natuurlijk niet zomaar elke minuut, ’s nachts bijvoorbeeld niet, of als ik in de trein zat, of als heel die buitenwereld me zo erg tegenstond dat zelfs een loopje naar de bibliotheek me teveel was, zodus moesten in dat vroeger, in dat toen, in dat ooit, vragen zomwijlen een tijdlang in je hoofd leven vooraleer het tot een antwoord komen kon, een enkele keer kwamen nieuwe vragen vooraleer een oude beantwoord was; soms bleef zoon oude vraag dan, vergeten, liggen; na verloop van tijd geraakte mijn hoofd vol oude onbeantwoorde halfvergeten vragen die transformeerde, alliansies aangingen met elkaar en met eender wat er verder nog in mijn kop lag te liggen en ontstonden werelden, de werelden in mijn kop en dat vond ik mooi, en dat mis ik soms, de vragen die moeten blijven liggen in je kop, dat mis ik soms, dat vragen niet meteen op elk moment van de dag binnen een minuut beantwoord kunnen worden, en dus laat ik het soms, doelbewust, aan mijn kop over, en mijn kop besluit dat Ugrešić het allemaal maar verzint waar wij bij staan, hoewel De Heksen van Roald Dahl bestaat, maar de rest, maar de rest…/) – – –

– –

– ieder element uit de Baba Jaga-mythe wordt belicht, ontleedt, uitgeplozen, van historische en kulturele achtergronden voorzien, om het vervolgens te gebruiken als toetssteen voor het “tweeluik” dat de lezer zojuist gelezen heeft (en achter een van de luikjes kon analysator Aba Bagay zichzelve nog vinden – om het allemaal nog een tikje bizarrer te maken), wat resulteert in bij vlagen wel érg vergezochte interpretaties van Ga heen naar daar – ik weet niet waar, en breng me dat – ik weet niet wat en Vraag, maar weet wel: niet elke vraag leidt tot iets goeds.

Ho-hum. Vergezocht? Ja het is natuurlijk “Aba Bagay” die het hier zo ver zoekt, maar Aba Bagay bestaat niet, Aba Bagay is een romanfiguur en ze is verzonnen door Dubravka Ugrešić die dan ook de wérkelijke schrijfster is van dit laatste, dit analytische deel. Een schrijfster die overdreven analyses van haar eigen werk maakt? Sommige dingen zijn gemakkelijk genoeg: de popperige namen van Pupa, Beba en Kukla of dat reusachtige ei waarin de dode Pupa terug naar huis wordt vervoerd; daar kun je moeiteloos wat symboliek aan toekennen. Maar als álles in de eerste twee delen zo gelezen moet worden als Bagay (Ugrešić) hier voorstelt, zou Baba Jaga legde een ei het vervelendste boek van de voorbije honderd jaar zijn dus ik neem gaar die korrel zout aan waarmee Wijers voorstelt Bagays woorden te nemen (vooral wanneer op dingen een psychoanalyties vergrootlas gezet wordt, is het moeilijk serieus blijven) (alle psychoanalyse is per definitie belachelijk) (wat zou de psychoanalytiese duiding van psychoanalyse te brengen hebben?) (ongetwijfeld iets kompleet stompzinnigs) (maar daarin ongewild juist geheel raak) . Maar toch. De idee dat Ugrešić in de eerste twee delen opzettelijk allerlei maffe dingen heeft verstopt om ze in het laatste deel verzwaard met het nodige holle gezwets triomfantelijk weer boven te halen, doet ook een beetje ongemakkelijk aan. De lezer is hier hoe dan ook ongewild getuige van een lichtelijk masturbatoir procedé.

Ongetwijfeld is hier en daar sprake van parodiëringen: van de studie van folklore, van de literatuurwetenschappelijke praktijk, misschien wel van de hele academiese wereld. Maar hoe zit het dan met de rake dingen, de “onbehaaglijke waarheden” waar Aba Bagay net zo goed mee komt (zoals de reeds genoemde misogyne basis van vrijwel alle kulturen ter wereld)? Loopt de schrijfster niet het gevaar dat de lezer in de onzinniger aandoende passages een vrijbrief ziet om álles hier te kunnen weglachen? En neemt de schrijfster dat risico bewust? Naar ik aanneem: ja. Maar waarom?

En dan, op het einde, wordt de saaiheid en de overdaad van de Baba Jaga-analyses, glashard benoemd: “Geeft u het maar eerlijk toe: eerst vond u het allemaal wel wat veel. Erger nog, op een gegeven moment was u bang dat ik nooit meer op zou houden. Op bepaalde momenten moest u zuchten van verveling, dan moest u even gapen en een enkele keer fronste u uw voorhoofd. Die verrekte folklore begon u de neus uit te komen. Waarschijnlijk had u aan het begin het gevoel alsof iemand u in een kistje had gestopt. Het had wel iets behaaglijks – net als in de moederschoot of in een geïmproviseerd huisje, een beetje donker, maar niet griezelig – en dat stimuleert de kinderlijke fantasie. Daarna begon het een beetje krap te worden, en toen regelrecht benauwd, totdat u bijna geen adem meer kon krijgen. In een goede tekst moet de lezer zich voelen als een muis in een stuk kaas. En als ik het wel heb, voelde u zich niet bepaald zo, of wel soms?”

Aba Bagay richt zich hier tot de redacteur die zich naar haar gewend heeft om hulp bij het “tweeluik”, maar elke lezer van Baba Jaga legde een ei kan deze schoen aantrekken. En verrek: hier worden inderdaad mijn gevoelens bij dat laatste deel geschetst (behalve dan dat ik niet weet hoe een muis zich voelt in een stuk kaas): zelfs dat “gezellige” dat het praten over sprookjes in eerste instantie voor mij had! Heeft de schrijfster me vanaf de allereerste bladzijde gemanipuleerd: waren al mijn in deze bespreking genoemde bedenkingen niet alleen voorzien maar ook bedoeld? Het lijkt erop, want Bagay gaat door en stevent af op strijdvaardige slotwoorden: een gloedvol, vlammend, overrompelend betoog dat de reeds in zijn hemd gezette lezer finaal omver werpt. De mensonterende behandeling die vrouwen nu al eeuwen moeten ondergaan roept om wraak! Aba Bagay wil alle tot Baba Jaga’s gemaakte vrouwen verenigen om eindelijk gerechtigheid te eisen. Waren de verveling, het ongemak bij potsierlijkheid of flauwe humor, de reserves; was alle kritiek voorzien, nee zelfs bewust opgeroepen om mij te ontmaskeren in mijn eigen misogyne neigingen? Ik ben er stil van, en enigszins beschaamd sla ik het boek dicht.

Nu weet ik al helemaal niet meer wat ik gelezen heb toen ik Baba Jaga legde een ei las. Een gigantiese breinnaai? Een gehaaid literair experiment? Een bonte lapjesdeken aan ideeën en stijlen? Een vrijblijvend probeersel? Een ziedend pamflet? Een klap in het gelaat? Een kolkende zee aan mogelijkheden die de lezer verweesd zal achterlaten, elk op zijn eigen kust?

Wat er ook van zij: Baba Jaga legde een ei is waarlijk uniek. Ongeacht hoe ruim uw bibliotheek is: een boek als dit heb je nog nooit gelezen. Het biedt de lezer een misschien niet altijd even genoeglijke maar voorzeker onvergelijkbare ervaring.

Dubravka Ugrešić Baba Jaga legde een ei

Baba Jaga legde een ei

  • Auteur: Dubravka Ugrešić (Nederland, Kroatië)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Baba Jaga je snijela jaje (2008)
  • Nederlandse vertaling: Roel Schuyt
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 19 maart 2024
  • Omvang: 348 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Amazon / Libris

Flaptekst van de roman uit 2008 van Dubravka Ugrešić

Volgens de mythe is Baba Jaga een oude heks die kinderen kidnapt en in een hutje woont dat op kippenpoten staat. Ze is een van de meest beschreven en meest tot de verbeelding sprekende figuren uit de wereld van de mythologie.

Maar wat heeft zij te maken met de reis die de schrijfster maakt naar de Bulgaarse stad Varna, waar haar moeder vandaan komt? Of met een drietal oudere vrouwen die een week doorbrengen in een Tsjechisch kuuroord? Veel meer dan wij denken, zo blijkt in het laatste deel van het boek.

Dubravka Ugrešić verbindt de verschillende verhaallijnen op superieure wijze in haar briljante roman Baba Jaga legde een ei. Het is een volstrekt eigenzinnige kijk op een eeuwenoude mythe en een bezwerend en magisch boek over ouder worden en de kracht van verhalen.

Dubravka Ugrešić boeken en informatie

Dubravka Ugrešić is op 27 maart 1949 geboren in de kleine Kroatische stad Kutina. Ze studeerde literatuurwetenschap en Rissische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Zagreb. In 1996 emigreerde ze naar Amsterdam waar ze tot haar dood op 17 maart 2023 bleef wonen.

Het debuut van Dubravka Ugrešić verscheen in 1981 waarna nog een flink aantal andere boeken zouden volgen. Veel van haar romans en andere boeken zijn in Nederlandse vertaling verschenen.

Bijpassende boeken en informatie

F. Bordewijk – Rood paleis roman uit 1936

F. Bordewijk Rood paleis roman uit 1936. Op 27 februari 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de heruitgave van de roman Rood paleijs van F. Bordewijk. Hier lees je informatie over de uitgave en inhoud van de roman. Bovendien is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Rood paleis, de roman van F. Bordewijk.

F. Bordewijk Rood paleis roman uit 1936 recensie

Dat de roman Rood paleis bij de verschijning in 1936 door velen als controversieel werd gezien, valt te begrijpen. Als plaats van handeling koos Bordewijk een bordeel. Bovendien laat hij het etablissement leiden door een norse, vrouw die het bedrijf met strakke hand bestiert maar het verval ervan niet kan voorkomen.

Natuurlijk is de naar binnen gekeerde kleine leefwereld binnen het bordeel te beschouwen als een allegorie van ontwikkelingen die de tweede helft van het interbellum karakteriseren. De beurskrach, de crisis, de armoede en het opkomend fascisme, zijn nergens echt expliciet aanwezig maar schemeren wel door.

Alhoewel niet zo bekend als de roman Blokken, Karakter en Blokken, behoort Rood paleis tot de hoogtepunten van het toch al rijke oeuvre van één van de beste en meest invloedrijke Nederlandse schrijvers uit de vorige eeuw. Gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

  • “De humor is hier diep verborgen, maar reëel en onweerstaanbaar aanwezig.”  (Simon Vestdijk)

F. Bordewijk boeken en informatie

Ferdinand Bordewijk (schrijversnaam F. Bordewijk) is op 10 oktober 1884 geboren in de  in de Jan Steenstraat te Amsterdam. Hij kreeg maar liefst zes voornamen; Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emil die hij trouwens op 13 maart 1919 bij beschikking van de arrondissementsrechtbank in Den Haag wijzigen in één voornaam, Ferdinand. Hij studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden waar hij op 3 mei 1912 promoveerde. Het jaar erop, in 1912 werd hij als advocaat beëindigd en ging werken in een Rotterdams advocatenkantoor.

Zijn literaire debuut, de dichtbundel Paddestoelen verscheen in 1916 onder het pseudoniem Ton Ven. Hij schreef enige tientallen romans, verhalen- en dichtbundels waarvan sommige tot op de dag van vandaag gelezen en gewaardeerd worden. De bekendste romans zijn Blokken uit 1931, Knorrende beesten uit 1933, Bint uit 1934, Rood paleis uit 1936 waarover je hier veel informatie kunt lezen en Karakter uit 1938.

Ferdinand Bordewijk overlijdt op 28 april 1965 op tachtigjarige leeftijd aan de gevolgen van een longontsteking. Hij is begraven op begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag.

F. Bordewijk Rood paleis roman uit 1936

Rood paleis

  • Auteur: F. Bordewijk (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman uit 1936
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt 27 februari 2024
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van Rood paleis de roman uit 1936

In Bordewijks roman Rood Paleis (1936) staat een bordeel aan de Passeerdersgracht te Amsterdam centraal, vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het bordeel, die typerende en decadente instelling van het negentiende-eeuwse fin de siècle, is een zwaar bakstenen pand, bruin-rood geverfd en met neergelaten jaloezieën. Een oord van somberheid en verschrikking dat beheerst wordt door de ‘madam’, mevrouw Doom, een overweldigende, sombere verschijning, die het vleesgeworden Noodlot lijkt. In het verval van het Rood Paleis schildert Bordewijk niet alleen de ondergang van een instituut, bevolkt door gevreesden en geminachten, maar tevens het einde van de eeuw der bourgeoisie.

Bijpassende boeken en informatie

Lena Kurzen – Schuilhuisje

Lena Kurzen Schuilhuisje. Op 20 februari 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de debuutroman van Lena Kurzen. Hier lees je informatie over de uitgave en inhoud van de roman. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Schuilhuisje, de eerste roman van Lena Kurzen.

Lena Kurzen Schuilhuisje

Lena Kurzen is in 1982 geboren in Duitsland en kwam naar Nederland om logica te studeren. Kurzen begeleide als logicus projecten in de scheepsbouw voor Critical Minds.

Daarnaast is Lena Kurzen al een tijd bezig met het schrijven van verhalen die gepubliceerd werden in Papieren Helden en op Shortreads.nl. Schuilhuisje is diens eerste literaire werk dat in boekvorm verschijnt. Het verschijnt naar verwachting in februari 2024 en op deze pagina kun je informatie lezen over de inhoud en uitgave van de roman.

Lena Kurzen Schuilhuisje recensie van Tim Donker

Een onevenwichtige roman.

Denk je. Schrijf je.

&

en dat je het daarbij kunt laten. “Een onevenwichtige roman”, dat zegt eigenlijk alles wat je te zeggen hebt. Je zou het eens bij één zin kunnen laten, waarom niet.

Maar. Nah. Ja. Hum. Waarom niet? Omdat je een besprekerken bent, dat is waarom niet. Een piepklein besprekerken weliswaar, één die zo goed als niks voorstelt maar een besprekerken niettemin. En een besprekerken wil spreken. Spreken over deze roman. Zeggen hoe dat gaat, hoe dat stombelt, hoe dat valt. Hoe het gaan is, en hoe het uit evenwicht geraken is.

Dat het zo goed begint. Dat de eerste bladzijde bloedmooi is, dat je nog denken kon dat je de roman van het jaar ging lezen. Of. Van deze maand toch minstens. Rekenend hoeveel boeken je in een maand leest voorwaar een oordeel dat geen kattendrek is.

Schuilhuisje gaat over een stel. Een stel dat al even samen is, de belangstelling voor elkaar, of vooral de belangstelling van hem voor haar, is al wat verflauwende. U weet. De eerste hitte is er een beetje vanaf, de hele grote lust getemperd, en aan de volumeknop van de verliefdheid van weleer lijkt gedraaid te zijn: ze spreekt minder luid dan ze eerst deed. De kriewelbeestjes kriewelen zachter, of bijna helemaal niet meer. Dat moment. U kent, u weet, u was daar. Kurzen typeert het aldus:

“Ik kijk naar mijn weerspiegeling in je leesbril en ik wil zeggen dat ik van je hou. Ik strek mijn benen onder de keukentafel zodat mijn voeten in de buurt van de jouwe komen. Mijn tenen vinden je pantoffels. Ik wou dat we kinderen hadden. Of een hond. Dan hadden we iets om over te praten omdat er van alles geregeld zou moeten worden. Zijn de poepzakjes alweer op? Heb jij het knuffelkonijn gezien? Ja, we hebben je bonsai, maar die heb jij vanochtend al water gegeven, dat heb ik zelf gezien en jij zag dat ik het zag, dus daar hoeven we het niet meer over te hebben. Ik wil je vragen of je nog koffie wilt, maar je hebt je tweede al op en je mok afgewassen en in het afdruiprek gezet. Je hebt niet door dat ik continu tegen je praat in mijn hoofd. Wanneer ik er precies mee ben begonnen weet ik niet meer. Het moet zijn geweest toen ik me voor het eerst afvroeg of je liever de was doet of een natuurdocumentaire kijkt dan seks te hebben met mij.”

Het zijn de eerste regels van Schuilhuisje en ik vond ze in al hun gewoonheid wonderschoon. Ja, wonderschoon omdat zich hier in een halve bladzijde bijkans een heel leven, of in ieder geval een halve relatie, ontrolt. Kurzen zet met een paar minimale streken twee mensen neer over wie je alles wat je niet al denkt te weten, snel zou kunnen raden. Dat van die hond. Dat van die kinderen. Inderdaad. Er komt een tijd in een relatie, in een huwelijk, dat de kinderen je voornaamste gespreksonderwerp gaat zijn. Dat je met angst en beven denkt aan de tijd dat die ooit het huis uit gaan, want waar moet je het dan nog over hebben. Maar hopen dat ze in de buurt zullen blijven, of anders vaak contact opnemen via welk communicatiemiddel dan ook dat dan populair zal zijn zodat ze nog genoeg stof opleveren: dat je nog praten kunt over hun banen, hun nieuwe huizen, hun auto’s, hun wederzijdse partners waar je dit of dat van kunt vinden.

En dan dat “ik” en “jij”. Dat vond ik ook mooi. Heel het boek is feitelijk een monoloog van haar, die de “ik” is, aan hem, die de “jij” is. Sterk. Zij denkt alles op, richt het aan hem, en de lezer die tussen die denkgolven in komt en het opvangt. Het geeft het boek een intieme, sterke kracht. De lezer als getuige van iets wat eigenlijk niet aan hem gericht is, sterker kan een schrijver je niet bij de verhaalfiguren betrekken.

Dat is waar het boek (sterk) staat, waar het gaat, waar het marsjeert. Maar al gauw gaat het mis. De val komt al snel.

Want wat de grote kracht was, in weinig woorden toch veel zeggen, raakt verloren. Veel te snel krijgt de lezer -ineens- veel te veel informatie. Hoe de relatie begonnen is. Hoe braaf en gezapig het nu is. Veel te veel gezeur over heel erg weinig: al die supermarktbezoekjes, waarbij ze zich dan ook nog eens netjes aan alle coronaregeltjes houden. En dat met die slagroomspuit, dat is dan natuurlijk een of andere sexuele toespeling, het gaat ook veel te vaak over sex in dit boek. Alsof dat de enige graadmeter is waaraan je kunt aflezen hoe goed of hoe slecht het zit in een relatie.

Na dat subtiele begin wordt “de ingedutte relatie” juist op bijzonder stereotype wijze neergezet. Over alles wat er in huis gebeurt, wordt in de eerste persoon meervoud gedacht. Dit doen wij altijd zo, dit zetten wij altijd daar neer, dit gaat altijd zus: gans het leven, gans het samenzijn ingericht volgens een oneindig aantal regeltjes en gewoontetjes; alsof er in een (vastgegroeide) relatie geen enkele individualiteit meer kan bestaan. Maar ook de twee hoofdfiguren blinken uit in kleurloosheid. Bij gebrek aan kinderen (of een hond) hebben ze hamsters, en een bonsai (het kind en de bonsai, waar kennen we dat ook alweer van?). Ze houden zich ook binnenshuis strikt aan de coronaregeltjes (bestond dat echt?), ze kijken steeds op de RIVM-site om te weten wat er nu weer (niet) mag. Hij heeft zij hele leven al de meest suffe hobby’s, interesses en voorkeuren, maar hoewel zij nog de meest bruisende van de twee zou moeten zijn, kun je haar evenmin op een krachtige persoonlijkheid betrappen. Als hij over zijn ex (waarover later meer) iets positiefs zegt, één of ander lullig compliment dat eigenlijk nauwelijks die naam mag hebben omdat het iets is wat je ook over duizend andere mensen kunt zeggen, peinst zij:

“Ik vraag me af wat mijn goede eigenschappen zijn waarover je anderen wel eens vertelt. ‘Ze kan cadeaus inpakken met cadeaupapier waarvan je denkt dat het te klein is, dan legt ze het papier schuin en dan past het ineens.’ Of: ‘Ze weet van elke emoji precies wat die betekent, dat is soms iets heel anders dan je zou denken.’ Of: ‘Ze kan in elke situatie een selfie maken, zonder dat het heel lang duurt of er onhandig uitziet, zelfs met een hele groep mensen erop en die passen dan allemaal in het beeld.’”

Als dit het soort “kwaliteiten” is waarop je jezelf wilt laten voorstaan, of -erger nog- als je voorstelt dat je lief vooral trots is omdat je deze duffe eigenschappen hebt, dan kun je toch nauwelijks nog aanspraak maken op het predikaat “mens”, dan ben je eerder een vormloos wezen, een lichtloos, existerend samenraapsel van toevallige stupiditeiten. Kurzen zal zo haar redenen hebben gehad om twee hoofdfiguren op te denken die bijna perfect zijn in hun gebrek aan eigenheid (ik vermoed dat het vervolg van het boek, waarover later meer, daar alles mee te maken heeft) maar ze maakt het de lezer wel zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zich in te leven in deze mensen, in hun liefde, in hun lust. Vooral vraag je je af waar ze de euvele moed vandaan denken te halen een ander belachelijk te maken om haar nietszeggendheid, waarover later – ach laat ook maar.

De schoonheid  van het minimale werd bedolven onder de lelijkheid van het veel te vele. Vooral omdat het vele dient om het weinige dat er is te benadrukken.

Iets diergelijks gebeurt er met het leeftijdsverschil tussen hem en haar. Er zit nog een heel leven achter hem. Hij is getrouwd geweest; samen met ex  Femke heeft hij zoon Joris. Als het gaat over een bokswedstrijd die hij ooit zag in de beginjaren van zijn huwelijk met Femke, realiseert zij zich dat zij toen in groep drie zat. Bijna achteloos, in een terzijde, komt de lezer te weten dat zij dus jonger is dan hij; veel jonger! Daar toont Kurzen weer haar kracht: twee streken en nog een leven, een levensgroot verleden staat op het doek. Totdat het leeftijdsverschil keer na keer, tot vervelens toe, weer benoemd moet worden. De schoonheid van het minimale, en dan meteen weer de lelijkheid van het teveel.

Femke wordt een courgette genoemd, omdat, zo redeneert hij, een courgette zo smaakloos is dat de groente zich onmiddellijk aanpast aan het gerecht waaraan het wordt toegevoegd. Daarom past een courgette in haast alles, zelfs in zoete gerechten. Zo zegt hij. Nu behoort courgette toevallig tot mijn favoriete groenten, en doe ik het inderdaad in bijna alles wat ik maak (tot groot verdriet van mijn zoon). Veel smaak heeft het niet nee, maar smaakloos zou ik het toch niet noemen. Complementair misschien eerder. De courgette is in hun hoogstpersoonlijke taal symbool voor alles dat laf is en geen stelling durft te nemen, of nog, vooral eigenlijk voor Femke. Dat niemand ooit iets lelijks zou mogen zeggen over iemand met de naam Femke is mijn hoogstpersoonlijke mening, daar hoeft Kurzen niks mee, maar op een meer algemeen niveau is het toch weinig kies om honend te spreken over de moeder van je zoon. Zeker als zowel jij zelf alsook je nieuwe lief nu ook niet echt volslagen unieke personen genoemd kunnen worden.

De laatste keer dat Schuilhuisje staat & loopt & marsjeert & valt, is tegen het einde van het boek. Zoals steeds begint het geweldig. Hij leidt een dubbelleven; Kurzen neemt de lezer hier onontkoombaar in mee. Er worden zaadjes geplant, vermoedens, ideeën, onderbuikgevoelens. Er zijn rare brieven, er zijn dingen die niet kloppen, er zijn verklaringen die rammelen. Kurzen zet dit op geslepen wijze uit; al vroeg in de roman ruikt de lezer onraad en begint er van alles te borrelen in brein en in lagere regionen. Hij zal wel dit, hij zal wel dat. Met al haar verdenkingen achtervolgt zij hem, de lezer volgt mee, hij gaat niet naar zijn werk zoals hij zei dat hij zou, misschien gaat het in de richting van het Amsterdamse bos en de lezer denkt, of, naja, deze lezer dan toch, zie je nou wel dat had ik meteen al vermoed met die gast, maar dan, ineens, toch, een onverwachte afslag.

Hij blijkt iets of zijn kerfstok te hebben. Mag ik dat zeggen? Kan ik dat verklappen? Hij blijkt een strafblad te hebben.

De Onverwachte Wending!

En hee, hoe goed doet Kurzen dat. Het is iets dat ik niet had verwacht, nee, ik dacht al vrij zeker te weten welk dubbelleven zij kon ontdekken van hem maar dan is het toch iets dat ik niet bedacht had.

En dan liggen de kaarten op tafel. En dan is de lezer geprikkeld.

En dan duurt het nog een bladzijde of wat voordat alles bekend is. En daar is dan het vallen. Daar was dan het lopen, daar was dan het gaan, daar was dan het vallen.

Een crimineel, nee, dat had de lezer niet in hem gezien. Maar de aard van het vergrijp verwondert dan weer niet. Ja. Zoon vent die heftig knikt bij alles wat de pseudo-fascist tijdens de persconferenties afkondigt als het als “nieuwe normaal” verexcuseerde totalitarisme, zoon nette burgerman, zoon klootloze levende dode – ja, het is niet verwonderlijk dat een tiep als hij de katjes in het donker knijpt.

En dan liggen de kaarten op tafel. En dan gaat het -weeral!- veel te lang door.

De Onverwachte Wending schudde me wakker. Ademloos las ik enkele sleutelpassages. Dat deed Kurzen goed, dat deed Kurzen fantasties. Maar als de roman eigenlijk al “af” is, en niks nieuws meer te bieden heeft, zijn er nog net iets teveel pagina’s te gaan. En omdat de hoofdfiguren me nergens sympathiek werden, is het einde onbegrijpelijk voor mij. Zij gooit hem het huis uit, vergeeft hem niet veel later om god weet welke redenen, zoekt hem op om de relatie te continueren. Want hij was misschien een beetje saai eerst, maar nu blijkt hij “stout”, en dat maakt hem interessant. (?). Sja. Ik geloof niet dat ranzig hetzelfde is als “stout”. Dus. Het sleept. En het sleept. En als het stopt te slepen weet je niet goed waarom we gekomen zijn waar we gekomen zijn.

In Schuilhuisje schuilt heel veel. Een opmerkelijke vertelinstantie, een sterke penseel, een Onverwachte Wending die -ten dele- daadwerkelijk onverwacht is. Maar meer schuilt er daar, iets teveel schuilt daar ook. Dat is dat onevenwichtige. Dat is wat maakt dat dit boek loopt, en gaat, en valt. Maat dit maar een debuut. Een debuut is nog geen oeuvre. Er kan nog meer. Er kan nog meer bij. Volgende boeken. Die misschien gans de tijd in evenwicht zullen zijn. Of, beter nog, vallen. Ja. Boeken die altijd maar struikelen en vallen en ter aarde storten. Dat is precies het oeuvre dat je Kurzen gunnen zou.

Lena Kurzen Schuilhuisje

Schuilhuisje

  • Auteur: Lena Kurzen
  • Soort boek: Nederlandse debuutroman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 20 februari 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de eerste roman van Lena Kurzen

Amsterdam, 2020. Een stel werkt vanuit huis aan een kleine keukentafel. Zij droomt van een kind met hem, hij mist zijn zoon. Hoewel de twee de dagen samen doorbrengen lukt het hun niet om werkelijk contact te maken. Ergernissen kunnen niet uitblijven. Wanneer zij niet goed voor zijn bonsaiboompje zorgt en hun cavia’s door zijn toedoen in de prullenbak belanden, dreigt de situatie te escaleren. Dan komt ze erachter dat hij een dubbelleven leidt, hoe meer ze daarover te weten komt hoe meer ze heen en weer geslingerd wordt tussen ontkenning en nieuwsgierigheid. Hoe lang kunnen ze nog doen alsof er niets aan de hand is?

Op onderkoelde toon en in een volstrekt eigen stijl neemt Kurzen de lezer mee in de geest van een vrouw die haar gedachten niet hardop uitspreekt. Schuilhuisje is een pijnlijk grappige roman over misverstanden, onvolkomenheden en verlangens.

Bijpassende boeken

Sylvia Witteman – Klein huiselijk leed

Sylvia Witteman Klein huiselijk leed recensie en informatie over de inhoud van het boek met columns uit Libelle. Op 14 mei 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar het eerste boek met columns uit Libelle, geschreven door Sylvia Witteman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en de uitgave.

Sylvia Witteman Klein huiselijk leed recensie

Zodra er een boekbespreking of recensie van Klein huislijk leed, het nieuwe boek met columns, geschreven door Sylvia Witteman in de media verschijnt, zal er op deze pagina aandacht aan besteed worden.

Sylvia Witteman columns en informatie

Op 9 oktober 1965 is Sylvia Witteman geboren in Bloemendaal en groeide op in Overveen. Ze studeerde Nederlands maar brak de studie af om met haar man Philippe Remarque die journalist en correspondent was mee te reizen naar verschillende standplaatsen. Sinds 2005 schrijft ze columns voor de Volkskrant die in diverse boeken gebundeld zijn. Daarnaast publiceerde ze ook kookboeken. Maandelijks schrijft Sylvia Witteman ook een column voor het tijdschrift Libelle die in dit boek voor het eerst in boekvorm verschijnen.

Sylvia Witteman Klein huiselijk leed

Klein huiselijk leed

Columns uit Libelle

  • Auteur: Sylvia Witteman (Nederland)
  • Soort boek: columns
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 14 mei 2024
  • Omvang: 288 pagina’s
  • Uitgave: paperback / luisterboek
  • Prijs: € 22,50 / € 7,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek met de Libellecolumns van Sylvia Witteman

Naast haar Volkskrant-stukjes, die al jaren trouw in de herfst gebundeld worden, schrijft Sylvia Witteman reeds tien jaar columns voor Libelle. Een gulle selectie verschijnt nu voor het eerst in boekvorm. In Klein huiselijk leed deelt Witteman behartenswaardige adviezen uit als: ‘Neem nooit een kat met lang haar. Echt niet. Ook niet wanneer hij/zij gratis is, zoals indertijd onze Lola.’ Ze deelt bespiegelingen over interieurinrichting, waarbij de term ‘bohemanian chic’ een goed inzetbare mantel der liefde lijkt voor schoorsteenmantels vol rommel, souvenirs van reizen, een opgezette fret in gevecht met een slang, en een goudkleurig bord met daarop de fraaie spreuk ‘De schoonste naam op ’t wereldrond/Het schoonste woord uit menschen mond/Is Moeder’.

Er zijn drie kinderen met eeuwig weerwoord, en, naarmate diezelfde kinderen steeds uithuiziger worden, de intiemere band met spullen. Zo is er sprake van broodrooster-overspel, rouw om de dood van een pepermolen en gesprekken met huisraad. ‘Zoek ik een vervanging voor het drukke gezinsleven dat in wat kalmer vaarwater komt? Zeg ik dáárom tegen een zak met een half gesneden volkoren erin: “Wat ben jij slordig opengescheurd”?’

Dit alles en veel meer, gelardeerd met herinneringen aan haar eigen gecompliceerde jeugd en het gezinsleven van weleer.

Bijpassende boeken en informatie

Sylvia Witteman – Een visgraatjas met haaiengrijns

Leslie Jamison – Splinters

Leslie Jamison Splinters. Op 22 februari 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar het nieuwe boek van de Amerikaanse schrijfster Leslie Jamison. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek en over de uitgave. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Splinters, de memoir over de scheiding van Leslie Jamison.

Leslie Jamison Splinters recensie en informatie

Leslie Jamison is op 21 juni 1983 geboren in Washington, D.C. in de Verenigde Staten, maar groeide op in Pacific Palisades, een wijk in de stad Los Angeles. Ze studeerde Engels aan het Harvard College in Cambridge, Massachusetts.

In 2010 debuteerde Leslie Jamison met de roman The Gin Closet (De gin-kast), tot nu toe haar enige roman. Wel schreef ze erna non-fictieboeken The Empathy Exams (Examens in empathie), The Recovering (De ontwenning) en haar voorlaatste boek Make It Scream, Make It Burn (Laat het schreeuwen, laat het branden). De Nederlandse vertaling van het nieuwste boek Leslie Jamison waarover je hier uitgebreide informatie leest, verschijnt ongeveer tegelijkertijd met het origineel.

Leslie Jamison Splinters

Splinters

  • Auteur: Leslie Jamison (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse memoir
  • Origineel: Splinters (2024)
  • Nederlandse vertaling: Janine van der Kooij
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 22 februari 2024
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de memoir van Leslie Jamison

Kort nadat Leslie Jamison moeder is geworden van een dochter komt er abrupt een einde aan haar huwelijk. Wat betekent het om verscheurd te worden door de vreugde van een nieuwe liefde en de rouw om het afscheid van een oude? Even scherp als onverschrokken legt Jamison haar eigen gevoelens, twijfels, angsten en falen bloot en zoekt ze naar antwoorden op enkele van de meest kwellende levensvragen: Hoe gaan we om met verlies? Durven we voor onszelf te kiezen na de pijn die we anderen hebben aangedaan? Hoe gaat een vrouw om met de benauwende verwachting alles tegelijk te moeten zijn: moeder, schrijver, docent, dochter en geliefde? En hoe laat je nieuwe liefde en hoop toe op de scherven van een huwelijk dat ooit van liefde en hoop vervuld was?

Bijpassende boeken en informatie

Tiya Miles – Alles wat ze dragen kon

Tiya Miles Alles wat ze dragen kon. Op 23 januari 2024 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar deze slavernijgeschiedenis. Je leest hier alle informatie over de inhoud van het boek. Daarnaast is er aandacht voor de boekbespreking en recensie van Alles wat ze dragen kan, de familiegeschiedenis van de Afro-Amerikaanse schrijfster Tiya Miles.

Tiya Miles Alles wat ze dragen kon

Tiya Miles is geboren op 17 januari 1970  in Cincinnati, Ohio in de Verenigde Staten. Ze is afgestudeerd als historicus en is aangesteld als Michael Garvey Professor of History at Harvard University in Cambridge, Massachusetts.

Alles wat ze dragen kan is het eerste boek van Tiya Miles dat in Nederlandse vertaling verschijnt. Echter ze heeft meer boeken op haar naam staan. Zo verscheen in 2005 haar historische studie Ties That Bind: The Story of an Afro-Cherokee Family in Slavery and Freedom, gevolgd in 2006 doorCrossing Waters, Crossing Worlds: The African Diaspora in Indian Country. In 2010 verscheen The House on Diamond Hill: A Cherokee Plantation Story gevolgd door Tales from the Haunted South: Dark Tourism and Memories of Slavery from the Civil War Era in 2015 en The Dawn of Detroit: A Chronicle of Slavery and Freedom in the City of the Straits in 2017. Haar laatste boek Wild Girls: How the Outdoors Shaped the Women Who Challenged a Nation verscheen in 2023.

Recensie en waardering voor het boek

  • “Een historisch verhaal dat even briljant als teder en moedig wordt vertelt.” (Jill Lepore)

Tiya Miles Alles wat ze dragen kon

Alles wat ze dragen kon

De reis van Ashleys tas, het aandenken van een zwarte familie

  • Auteur: Tiya Miles (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Afro-Amerikaanse familiegeschiedenis
  • Origineel: All That She Carried (2022)
  • Nederlandse vertaling: Robert Dorsman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 23 januari 2024
  • Omvang: 352 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Tiya Miles

In het South-Carolina van de jaren vijftig van de negentiende eeuw verkeert de tot slaaf gemaakte Rose in een crisis: haar dochter Ashley staat op het punt ‘verkocht’ te worden. Ze aarzelt geen moment en pakt een paar dierbare spullen in een katoenen tas, als teken van liefde en om Ashley te helpen overleven. Kort daarop wordt de negenjarige van haar moeder gescheiden en verkocht.

In dit veel geprezen, aangrijpende en heilzame boek onderzoekt de vermaarde historica Tiya Miles de lange weg van die katoenen tas, hoe deze drie generaties lang onder zwarte vrouwen van hand tot hand ging, en pakt ze die tas in figuurlijke zin uit. Ze vergaart een keur aan vrouwen- en familieverhalen en vult zo de beperkte officiële bronnen en archieven aan tot een afgerond geheel. Het resultaat is een bijzonder getuigenis, een onthullend verhaal over slavernij en de periode daarna in de Verenigde Staten.

Bijpassende boeken

 

Marja Pruis – Huiswerk

Marja Pruis Huiswerk recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 19 september 2023 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Marja Pruis.

Marja Pruis Huiswerk recensie en informatie

Marja Pruis is op 26 oktober 1959 geboren in Amsterdam. Ze is redacteur en criticus van De Groene Amsterdammer. Haar romans BloemDe vertrouweling en Atoomgeheimen ontvingen nominaties voor De Gouden Uil, de AKO Literatuurprijs en de Anna Bijns Prijs. Voor haar essays en columns, gebundeld in Kus me, straf meGenoeg nu over mijOplossingen en Boos meisje, ontving ze de Jan Hanlo Essayprijs, de J. Greshoff-prijs en de Heldringprijs. Haar roman Zachte riten stond op de shortlist van zowel de ECI- als de Libris Literatuurprijs.

Recensies van het nieuwe boek van Marja Pruis

  • “In Huiswerk maakt Pruis gebruik van alles wat haar essays zo aantrekkelijk maakt en voegt daar de kracht van fictie aan toe […] een uitmuntende romancier.” (De Standaard, ∗∗∗∗)
  • “Met soepele zinnen die als een mes door de boter glijden trekt ze de lezer het verhaal in. Heerlijk!.” (Het Parool)
  • “Huiswerk blinkt van het taalvernuft.” (Trouw)
  • “Marja Pruis weet van haar heerlijke slimheid ook iets pijnlijks te maken.” (NRC, ••••)

Marja Pruis Huiswerk recensie

Huiswerk

  • Auteur: Marja Pruis (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 19 september 2023
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Marja Pruis

Clara Feij is in het mooiste huis van Amsterdam komen wonen, vindt ze zelf. Schoonmaken laat ze over aan een stoet van werksters, gevlucht uit eigen land. Als Rose bij haar binnen komt, verandert alles. Hoe kun je iemand helpen, als je niets van haar weet? En hoe blijf je iemand vertrouwen, als alles tegen haar pleit?

Huiswerk is een confronterende roman over intiem geluk en huiselijk verraad. Over de baas zijn en dat niet willen zijn. Met grote precisie legt Marja Pruis de verwarring bloot waarin de westerse mens met zijn goede bedoelingen gevangen zit.

Bijpassende boeken en informatie

Guadalupe Nettel – Het enige kind

Guadalupe Nettel Het enige kind. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de Nederlandse vertaling van de roman van de Mexicaanse schrijfster Guadelupe Nettel. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek en over de uitgave. Daarnaast is er aandacht voor de boekbespreking en recensie van Het enige kind, de roman van Guadalupe Nettel.

Guadalupe Nettel Het enige kind recensie en informatie

Guadalupe Nettel is geboren in 1973 in Mexico-Stad. Ze bracht een deel van haar kindertijd door in Zuid-Frankrijk en studeerde linguïstiek aan de École des Hautes Études en Sciences Sociales in Parijs. Ze schrijft voor verschillende vooraanstaande kranten en tijdschriften zoals Granta, El País, The New York Times, La Repubblica and La Stampa. Haar werk is in zo’n zeventien talen uitgebracht.

De debuutroman van Gaudalupe Nettel, El huésped, verscheen in 2006. Haar tweede roman El cuerpo en que nací (De gast) kwam uit in 2011. Voor de roman uit 2014, Después del invierno (Na de winter), ontving ze de Premio Herralde. Haar vierde roman waarvan begin januari 2024 de Nederlandse vertaling verschijnt, stamt uit 2020.

Guadalupe Nettel Het enige kind.

Het enige kind

  • Auteur: Guadalupe Nettel (Mexico)
  • Soort boek: Mexicaanse roman
  • Origineel: La hija única (2020)
  • Nederlandse vertaling: Hendrik Hutter
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 9 januari 2024
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Guadalupe Nettel

Laura is een dertiger, promovenda en strijdster voor vrouwenrechten. Alina, haar beste vriendin, deelt haar activisme – althans voor een paar jaar. Uiteindelijk verandert ze van gedachten en probeert ze een kind te krijgen, al gaat dat gepaard met een reeks pijnlijke behandelingen waar Laura fel op tegen is. Alina raakt zwanger, maar de aanvankelijke vreugde maakt al snel plaats voor somberheid als haar dokter haar vertelt dat het kind aan een zeldzame genetische ziekte lijdt.

Ondertussen hoort Laura door de muren van haar appartement de driftbuien van de achtjarige zoon van haar buurvrouw. Gedreven door sympathie voor zijn moeder – alleenstaand en duidelijk overspoeld door het huiselijke leven – en door haar nieuwsgierigheid naar de belevingswereld van een kind, knoopt Laura een relatie met het jongetje aan die veel verder gaat dan ze zich ooit had kunnen voorstellen.

Het enige kind speelt zich af in het hedendaagse Mexico City en is een indringende kijk op het hedendaagse moederschap, de verschillende manieren waarop moederinstincten zich manifesteren.

Bijpassende boeken en informatie

Will Hermes – Lou Reed biografie

Will Hermes Lou Reed biografie, De koning van New York. Op 1 december 2023 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de biografie van de Amerikaanse rockmuzikant en -zanger Lou Reed. Alle informatie over het boek kun je hier lezen. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van de Lou Reed biografie, geschreven door Will Hermes.

Will Hermes Lou Reed biografie recensie en informatie

Lou Reed is op 2 maart 1942 geboren in het Beth El ziekenhuis in Brooklyn, New York. In 1953 verhuisde het gezin naar het stadje Freeport op Long Island. Hij ging hier naar de Freeport Junior High school waar hij in aanraking kwam met rock-‘n-roll en rhythm-and-blues en hij in een aantal bandjes speelde.

In 1959-1960 kreeg hij in opdracht van zijn ouders elektroshocktherapie om hem van zijn homoseksuele neigingen en stemmingswisselingen af te laten komen. Hij ging in 1960 naar de universiteit van Syracuse, waar hij journalistiek, filmregie en creatief schrijven studeerde. Vooral het onderwijs in literatuur, muziektheorie en filosofie boeide hem. Vanaf deze tijd ging Lou Reed zich echt serieus met muziek bezighouden. Vooral het concert dat Bob Dylan in november 1963 in Syracuse gaf, was het laatste zetje om zich volledig op de muziek te storten. Nadat hij een klein succes had met het nummer The Ostrich in 1964, werd er een begeleidingsgroep samengesteld door de platenmaatschappij waarvan John Cale deel uitmaakte, wat zeer bepalend was voor de rest van zijn muzikale carrière.

Sterker nog in 1964 huurden Reed en Cale een appartement in de Lower East Side en richtten samen met Sterling Morrison en Maureen Tucker de band The Velvet Underground op die na de contacten met kunstenaar Andy Warhol zou uitgroeien tot de invloedrijkste undergroundgroep uit de rockgeschiedenis.

In 1970 verliet Lou Reed de band en ging solowerk maken. Een deel van de albums die hij zou maken als solo-artiest en singer songwriter groeide ook uit tot klassiekers in popmuziek, alhoewel niet elke plaat van hoog niveau was.

Lou Reed die lange periodes veel drank en drugs gebruikte moest in mei 2013 levertransplantatie ondergaan. Echter een aantal maanden later, om precies te zijn op 27 oktober 2013 overleed hij toch aan de gevolgen van de leveraandoening. Hij werd 71 jaar oud.

Will Hermes is op 27 december 1960 geboren in Jamaica, Queens, in de stad New York. Als journalist en schrijver heeft hij veel geschreven over popmuziek. Naast de biografie van Lou Reed is zijn bekendste boek over popmuziek Love Goes to Buildings on Fire: Five Years in New York that Changed Music Forever dat in 2011 verscheen.

Recensie van Tim Donker

Helden vallen snel, of vallen tergen traag, of vallen gaar niet. Het was in mijn late tienerjaren. Ik was zeventien, of achttien. Ik schreef gedichten (eigenlijk lang voor ik ze, aktief, begon te lezen), ik wist me aangetrokken door filosofie, ik dacht schaduwzijden te kennen. Ik dacht dat dat laatste ook erg goed was, ik dacht dat een goed mens doordrongen moest zijn van het feit dat het leven niet aldertijd allerjolijtigst was, ik dacht dat het een goed ding was om somberte te kennen, ik dacht dat zoiets gestalte gaf aan een mens. Het was in die jaren dat ik de muziek van Lou Reed leerde kennen. Misschien gewoon maar door mijn vader, die had de cd New York gekocht bij de Bijenkorf. Maar het was niet New York dat als eerste indruk op me maakte. Dat was Between thought and expression, een verzamelaar van drie seedees die ik leende bij de bibliotheek en teepte op evenzovele kassettes. Reed voorzag in iets. Hij voorzag in de dingen die leidend voor me waren in die dagen. Er zat poëzie in zijn liederen. Er dreigde duisterheid in die tonen. En hij leek onontkoombare maar onaangename waarheden in het gezicht van zijn luisteraars te smijten. Maar nergens, ook niet op zijn Metal Machine Music (waar op die verzamelaar echter maar een scherfje van te beluisteren viel), werd het echt moeilijk. Metal machine music is niet de extreemste noiseplaat ook gemaakt – dat was het waarschijnlijk bij zijn verschijnen al niet. En Reed trommelt in zijn teksten uitschot, mafkezen, onaangepasten en gedrochten op maar de pijn snijdt niet – of niet diep toch. Met Reed kon je dwepen met een soort van gevaarloos gevaar, zijn liedjes bleven gewoon rock, je hoefde er niet aan te verwonden. Je kon er zelfs op dansen als je dat wilde (niet dat ik dat deed, ik keek wel link uit). De zelfkant in een doosje. Je kon het bijhouden, iets ervan op je afstralen, maar het hoefde je niet te verpletteren (toen ik, niet veel later, Swans leerde kennen, werd ik wel verpletterd – die muziek deed pijn, de zwartgal was er niet leuk meer). In 1992 kwam Lou Reed met Magic and loss. Een hele plaat over de dood. Dat was mooi. Leven is sterven, die plaat moest ik hebben. Patrick vond Magic and loss een aanstellerige plaat. Dat toonde meteen wie Patrick was, oppervlakkige losbol die hij er hing. Wie Magic and loss niet waardeerde, wist niets van het leven (“Die plaat die jouw vader heeft, New York, die vind ik wel goed.”, zei hij, zei Patrick, en ergens vond ik dat mooi, dat een klasgenoot van mij een plaat die mijn vader in zijn bezit had prees, dat zei iets, dat zei iets goeds, dat zei op zijn minst dat mijn ouwelui niet totaal suf waren; ik kon me, alleszins, niet voorstellen dat ik een plaat die zijn vader had goed zou vinden).

Toen ik me ergens tussen de twintig en de dertig bevond, ergens halverwege, begon mijn voorliefde voor de muziek van Lou Reed te verschrompelen. Het begon met één van zijn platen. The blue mask. Die ik kocht. Zomaar. Ik had zin in een plaat van Lou Reed, ik had wat geld, dit was één van de goedkopere, ik kon hem betalen, ik ging, ik kocht. Hij viel me tegen. Ik vond hem – naja, een beetje saai. Het dreutelde wat, niets raakte me, en toen was de plaat afgelopen. Het was voor het eerst dat muziek van Lou Reed me tegengevallen was, en het viel me tegen dat hij me kon tegenvallen. Een studiegenoot bracht de volgende slag toe. Ook een Reedfanaat, hij had iets over hem gelezen, een biografie of weet ik veel wat, een artikel of misschien een biografie van een andere artist waar Reed alleen maar in voor kwam. Maar het verhaal dat hij me vertelde, waar hij het ook vandaan had, ging in ieder geval over Lou Reed: dat Lou Reed bij een vriend thuis was geweest, en moest plassen, en toen “gewoon in de hoek van de kamer ging staan pissen!”; hard lachend werd dit me verteld maar ik vond het niet grappig. Ik vond het weerzinwekkend. En het stelde me teleur dat Lou Reed weerzin kon wekken bij me.

Daarna kwamen andere verhalen. Hij had zich laatdunkend uitgelaten over Frank Zappa, en over Ian Dury. Andere musici die ik hoog achtte in die dagen. Hoger misschien dan Lou Reed, dat kan, hiërarchie in heldenstatus, het is mogelijk. De man die twijfels had bij de capaciteiten van Dury en Zappa – sja. Zo goed ben jij zelf nu ook weer niet, Reed.

&

En zulke dingen denkt men niet over zijn helden. Men twijfelt niet aan helden. Helden houden op helden te zijn zodra ze aan je twijfels worden blootgesteld. En inderdaad. Verdomme. Die Patrick had toch geen ongelijk gehad. Magic and loss was inderdaad wel een beetje een aanstellerige zeikplaat. En The blue mask had ik van bij aanvang al geen goede plaat gevonden. De enige twee platen van Reed die ik had vond ik nu allebei niet meer goed. Ja. Between thought and expression. Die had ik nog. Op kassette. Maar ik had allang geen afspeelapparatuur voor kassettes meer. En alles ging het raam uit.

Met de velvets was het net zo met de velvets ging het helemaal anders met de velvets ging het precies eender. Maar dan anders. Interesse in de muziek van The Velvet Underground kwam later en ging eerder, er was maar enige overlap met de tijd dat ik luisterde naar Lou Reed. Voor mij stond de band ook los van Lou Reed, ja die had er wel deel van uitgemaakt en dat was te horen ook (bijvoorbeeld aan de zang &zo), maar zijn rol in de band leek me iets toevalligs. Zoiets als op vakantie gaan naar een plek waar een bekende van je onlangs nog geweest is. In het begin denk je nog wel Oja dingetje is hier laatst nog geweest, zou dingetje ook voor dit monument hebben gestaan, dingetje zei dat je beslist moest gaan eten in dit of dat restaurant. En je neemt je voor later die week een keer te gaan eten in dit of dat restaurant, maar uiteindelijk ga je er nooit eten omdat gaande de tijd dat je daar bent het steeds meer de plek wordt waar je nu bent en steeds minder de plek waar dingetje ooit was. Of zoals bij een optreden zijn en dan later horen dat dingetje er ook was, je beleeft het optreden er achteraf niet anders om. Ofzo. In ieder geval kon de idee van The Velvet Underground heel goed zonder de idee Lou Reed. En ik leek het aan mijn eigen muzieksmaak verplicht te zijn minstens één velvetundergroundseedee in mijn verzameling te hebben. En ja. Venus in furs. Inderdaad een prachtliedje. Maar de bananenelpee mocht het niet worden. Veel te veel mensen met een overigens zeer twijfelachtige muzieksmaak hadden ‘em, Heroin leek me iets voor poseurs en ik had een ingebakken schijthekel aan die Warhol, ik wist niet waarom en ik deed ook geen moeite om mezelf daarin te begrijpen, het was me genoeg dat ik het wist. Dus een andere titel aanschaffen. Dat werd VU. Gewoon. Hij stond in het bakje in de platenzaak, hij was betaalbaar, en er stond een liedje op dat She’s my best friend heette en dat leek me te passen bij Iris, inderdaad mijn beste vriend in die dagen, ik maakte geregeld mixtapes voor haar en een liedje met zo een titel moest gewoon op de volgende editie komen. Dus daarom. Daarom VU. En god. Wat viel die plaat tegen. Sja. Eigenlijk ronduit saai. She’s my best friend had dan nog wel iets, iets theatraals, ik voelde daar iets Berlijns bij, een lang vervlogen Berlijn, iets als Die Dreigroschenoper, die mijn vader ooit eens voor mij op kassette had gezet, een kassetje dat ik vaker draaide dan ik dacht te zullen doen. Maar verder. Daar kwam nog bij dat muziekhistories gezien verondersteld leek te worden dat The Velvet Underground een geluid hadden uitgevonden dat er eerst nog niet was, en dat daarna altijd alleen maar naar The Velvet Underground kon verwijzen zodat veel van de bands die ik erg goed vond, zoals The Jesus and Mary Chain of Mazzy Star altijd maar weer verbonden werd aan die eeuwige Underground-lui. Dat stelletje poseurs met minimaal één oersaje plaat en veel te veel eer. Dus. Ja. Ook dat het raam weer uit. Nog voor het goed en wel binnen was.

En toen werd ik dertig, en toen werd ik veertig, en toen werd ik vijftig en dan, net dan, als Lou Reed een allang gepasseerd station is, niet meer dan een eikel uit het verleden, net dan, dus, bereikt mij zijn biografie. En iemand zegt nee Theo zegt dat je juist zo’n biografie moet lezen als de weerstand het grootst is en daar kon ik inkomen, dat vond ik een goed argument (zijn eerste argument vond ik niks: dat Lou Reed dan weliswaar een eikel was geweest maar wel een boeiende eikel. dat vond ik niet eens waar. wás hij maar een boeiende eikel geweest; boeiende mensen, écht boeiende mensen mogen best een beetje eikelig zijn. maar aan Lou Reed vond ik inmiddels niets meer boeiend, eikel wel, en overgewaardeerd); het leek me ook een uitdaging voor Will Hermes: ging diene mens Lou Reed tot leven kunnen wekken voor mij? In theorie immers niet gans onmogelijk: ik had zijn muziek ooit goed gevonden, dus diep in mij verscholen zou best nog eens een laatste restje sympathie voor de man kunnen huizen. En in zijn latere jaren was hij bovendien getrouwd geweest met Laurie Anderson en Laurie Anderson – ach, Laurie Anderson…

Mijn liefde voor de muziek van Laurie Anderson is oud, gaat veel verder terug dan de tijd dat ik naar Lou Reed luisterde, en de waardering voor eerstgenoemde is bovendien duurzamer gebleken – zij het niet onproblematisch. Het begon met O Superman. Natuurlijk, Voor iedereen begon het met O Superman. Mijn moeder vond dat een mooi liedje. Toen ik het voor het eerst hoorde, ik was denk ik een jaar of negen, vond ik het maar raar; later, in mijn puberjaren -wat mijn metaljaren waren- had ik er zelfs een beetje een hekel aan. Maar. Het intrigeerde. Ergens. Ook. Zo pas rond mijn zeventiende begon ik als een blok te vallen voor de muziek van Laurie Anderson. Het was psychedelisch, vervreemdend, verstikkend, desolaat, poëties en bloedmooi. Het ging over eenzaamheid, melankolie, onvermogen. Het kon appelleren aan een ontmenselijkte technocratie maar evengoed aan een op een tropies eiland aangespoelde drenkeling. Het was bedachtzaam, filosofies, konfronterend. Het bestreek ganste nog te exploreren universa. Tot ook universa op grenzen stuiten. Alles heeft grenzen altijd weer. Strange angels heette de eerste grens. Wat een slappe plaat vond ik dat (nu vind ik het één van haar mooiste). Roma Baran had achter de produksietafel gezeten, niet anders dan bij Big science, maar als je me had verteld dat het een aalgladde popproducer was die daar de knoppen had bediend, had ik je onmiddellijk geloofd. Bright red vond ik dan wel weer goed, maar een beetje te lang duren waardoor het tegen het einde wat gelijkvormig en misschien zelfs saai werd (dat vind ik nog steeds wel een beetje waar). The ugly one with the jewels and other stories vond ik bijna onbeluisterbaar bloedeloos (ook dat acht ik nog altijd een niet geheel onterecht oordeel). Komen. Komen er barsten. Komen er barsten in de heldenstatus, breekt naar verloop van tijd het hele beeld. Vond ik Mister heartbreak ook ineens wat verflauwen, en na een tijd ging ook Home of the brave eraan. Riep ik een tijdlang dat je alleen maar Big science en United States Live I – IV hoefde te hebben als het om Laurie Anderson ging, en nog weer later alleen nog maar die laatste. Maar ook daarna, zonder al die schoonheid in mijn leven, bleven dagen na dagen aan mij voorbij trekken. Gedurende een periode of wat had ik Facebook. Eén van mijn facebookvrienden postte Only an expert van Homeland en ik was geraakt. Geraakt, u weet. Diep geraakt. God, wat was dit een mooi liedje. En dan die tekst! Het was nog een jaar of tien voor de coronahysterie maar ook toen leek het waar dat alleen dat het geval is wat de deskundige zegt dat het geval is. Misschien is dat van alle tijden geweest; ik herinner me nog het spottende “de deskundige” onder in beeld bij J.J. de Bom (maar was dat wel J.J. de Bom?).

Ik schafte me Homeland aan en Laurie Anderson krabbelde stukje bij beetje terug mijn verzameling in. Haar seedees kwam uit hoeken en gaten, uit dozen & van zolder, waar had ik het allemaal gelaten, het moest allemaal terug, naja behalve The ugly one with the jewels dan misschien.

Werd me dus. Op een dag. In de herfst. Een biografie in handen gedrukt. Over een man die in zijn latere jaren getrouwd was geweest met deze vrouw. Deze fascinerende vrouw. Deze Laurie Anderson. Liefgehad, zij. Ooit. Door de man wiens biografie nou in mijn stuurtas zat. En ik fietste. En wind waaide. En regen viel. En ik dacht ja. Ja, dacht ik. Gaat die Will Hermes het kunnen. Gaat hij Lou Reed tot leven wekken. Dwars door mijn weerzin heen. Gaat hij dat kunnen, die Hermes. Ik dacht hum. Ik dacht tsja. Ik dacht misschien. De ondertitel viel niet mee. De godvergeten koning van New York? Naja.

En dan al deze woorden om de bespreking nu pas te laten beginnen? Het is niet anders. Maar meteen ter zake kan nu wel: nee. Het lukt Will Hermes niet. Geen nieuwe Lou Reed voor mij. Niet tot leven gewekt. Niet sympathieker gemaakt. Hooguit een beetje minder onsympathiek.

Ik heb de biografie lang met me meegesleept. Vanuit een herfst, ooit, naar een op herfst lijkende zomer, nu. Ik las er steeds in, bij vlagen, en wierp het dan weer terzijde, enige tijd. Het was bij me op een hotelkamer in Heelsum. Eén januari, mijn dochter en ik, op een hotelkamer in Heelsum. Mijn lieve moje grappige betoverende negenjarige dochter. En ik. Eén januari en we zaten om god weet welke reden op een hotelkamer in Heelsum. Vlakbij hadden we koekjes gekocht. Voor op de hotelkamer. De koekjes kwamen niet uit Heelsum, maar uit Renkum. Een Albert Heijn in Renkum en ik dacht O, dus dit is nu een Albert Heijn in Renkum. En het regende en ik dacht O, dus dit is nu regen in Renkum. En we liepen over de parkeerplaats van een Albert Heijn en in Renkum en ik dacht O, dus dit is nu een parkeerplaats in Renkum. En nergens een Mazda Demio te zien.

En we zaten, en we praatten, en we lachten, en soms lazen we. Ik in de biografie van Lou Reed. En al die tijd wilde Lou Reed maar niet tot leven komen.

En later werd het lente, en ik zat, en ik las, en ik dronk koffie. Of was het laat op de avond en dronk ik wijn. Of zat ik maar en dronk ik niets, en was er muziek, en las ik. En al die tijd wilde Lou Reed maar niet tot leven komen. En ik weet wel. En ik weet wel een beetje. Ik denk wel een beetje te weten hoe dat komt.

Lou Reed. De koning van New York is om te beginnen, en nu zeg ik het heel lief, nogal rommelig vertaald. Het boek staat vol met woorden als “venues”, “upstate”, “content”, “fun”, “random”, “hot boys”, “to the point”, “sophisticated”, “sound”, “back to basics”, “channel”, “plenty”, “big deal”, “counterpart”, “on the road”, “safe space”. Is dit een poging om ook jongeren aan te spreken of is het gewoon onversneden luiheid? Dirk-Jan Arensman, Petra C. van der Eerden, Auke Leistra en Jan Willem Reitsma: jullie waren verdomme met zijn vieren en nog waren jullie te beroerd om goede Nederlandse equivalenten voor woorden als de bovenstaande te zoeken. Wat toch wel min of meer de kern is van vertalen: Nederlands maken van wat oorspronkelijk een andere taal was (in dit geval Engels). In plaats van de helft maar zo’n beetje onvertaald te laten, omdat dat wel kan, omdat dat toch populair is, onder jongeren, ouder oud-hippies, onder muziekliefhebbers, ach zo praten ze allemaal, laten we maar de helft vertalen, daar komen we wel mee weg. Met als walgelijke klap op de weerzinwekkende vuurpijl zinnen als “mannen cruiseden op zoek naar een blowjob” en “een perfecte song, hoewel de mannen er niet helemaal in slagen het in één take te nailen” (mijn cursiveringen, om mijn grenzeloze ergernis uit te drukken); jongens, leveren jullie ook een teiltje bij het boek? Hoe kun je jezelf als vertaler nog in de spiegel aankijken als je onbeschaamd met dit soort gedrochten durft af te komen?

Daarnaast, en nu vloek ik allicht in vele kerken, is Will Hermes volgens mij gewoon niet zo’n heel erg kundig schrijver. “Iemand aan introduceren” kan nog wel in de schoenen van dat suffe vertalersclubje geschoven worden, maar heel het boek doorheen kunnen vele zinnen opgetekend worden die niet lekker lopen, ongrammaticaal zijn of taalkundig minstens zeer onbeholpen; het wemelt van onjuiste samentrekkingen, verkeerde verwijswoorden, clichés of gemakzuchtige bijvoeglijke naamwoorden (zo is alles steeds maar “baanbrekend”, zelfs een verdomde sexwinkel is baanbrekend, of een alleenstaandenbar). Tel daar nog eens de redactionele slordigheid bij op (Reed wordt een keer gespeld als “Red”; Lester Bangs als “Bang”; “Michal Jackson”; “can” waar het “van” moet zijn, etc.) en dan weet je al voor de helft waarom dit nergens echt wil gaan sprankelen.

De andere helft slaat Hermes op eigen kracht wel dood. Voor deze muziekjournalist bestaat in de eerste plaats New York, en vooral alles in New York wat homosexueel, transgender, non-binair, alles wat valt binnen die bijna heel het alfabet bestrijkende afkoring (ik weiger mordicus dat acroniem te gebruiken) (want als we ons niet in de bestaande hokjes kunnen herkennen, timmeren we er wel zoveel hokjes bij dat er voor ieder mens één is) (en nog is er geen begrip voor elkaar) (nee, gek he) (iedereen zit daar immers maar in zijn hoogsteigen hokje te zitten, vier muren rondom hem) en ook nog een of andere, liefst hippe, kunstvorm beoefent – alles wat buiten dat ene brandpunt valt, ziet Hermes almeteens een pak minder scherp. Zo valt de animositeit tussen Frank Zappa en Lou Reed aan wel iets meer toe te schrijven dan afgunst (hetgeen Hermes hier min of meer lijkt te suggereren). The Velvet Underground en Zappa’s gedeeltelijk gelijktijdig opererende vroege band The Mothers of Invention vielen allebei niet onder gemakkelijk luisterbare radiopop maar deelden daarmee nog niet eenzelfde muzikale spectrum. Waar de Velvets meer in het verlengde lagen van oude elektronische en minimale muziek, als Stockhausen, Terry Riley, Morton Subotnick, LaMonte Young (uiteraard) (wat dacht je anders van een band die begon met poëet en ziener Angus MacLise op drum) (ja op drum dan nog), met hier en daar allicht wat Alban Berg of John Cage erdoorheen, leunden de Mothers veel meer op freejazz, dada en musique concrete (okee misschien was John Cage bij hun ook nooit ver af) – in zekere zin kun je zeggen dat Reed, Cale, Tucker, Morrison en wie er verder de ene keer wel en de andere keer niet bij hoorde een lichte tunnelvisie hadden gericht op een specifiek New Yorks soort avantgarde waar Zappa en zijn mannen een veel opener blik hadden op alles wat er in Amerika en in Europa “ondergronds” aan het gebeuren was; allicht deelden de bands niet eens hetzelfde publiek. De weerzin van Frank Zappa tegen The Velvet Underground kwam veeleer voort uit Zappa’s intense hekel aan drugs en de manier waarop de Velvets daar juist mee koketteerden. Maarja. Frank Zappa was geboren in Maryland, overleden in Californië en had afgezien van één cd geheten Zappa in New York niet overdreven veel met de stad die volgens Hermes het centrum van het universum moet zijn. En alleen als het New York was zou Will Hermes beter kijken. Of: de jaren zeventig laten inluiden door The New York Dolls? Kom op zeg. Los van de vraag hoe serieus men een band kan nemen die zich kan laten “voorstaan” op het feit dat Steven Duren er ooit gitaar speelde, is het toch wel erg eenzijdig om de jaren zeventig te laten domineren door zoiets als glamrock. Ik geloof dat er in dat decennium wel iets meer gebeurde dan alleen dat ene verkleed- annex dansfeestje, hoor. Maar Lou Reed en de onvermijdelijke David Bowie waren te gast op het feest en meer hoeft Will Hermes dan niet te weten. En als je de hoes van Take no prisoners dan zo uitgebreid meent te moeten bespreken (wat is überhaupt deze overvloedige aandacht voor uiterlijkheden in dit boek?), waarom noem je Nazario dan niet? Of wacht. Nee. Nazario is een Spanjaard. En Spanje ligt niet in New York. Sorry.

Of ook. Tot slot dan. Hoe lang Hermes zich op één onderwerp kan concentreren. Wat misschien een halve minuut is. Ofzo. Hij schrijft zoals hij ongetwijfeld praat. Van de ene associatie in de andere vallend. Van de hak op de tak. Dat doet hij heel het boek doorheen, en soms stoorde het me, soms niet. Soms viel het me anderhalve bladzijde later eigenlijk pas op. Hee. Hadden we het niet ergens anders over? Zo gaat dat dus in gesprekken. Heb je lekker even staan ouwenelen met Jan of met een andere man op die straathoek of de volgende, loop je door, realiseer je je dat je eigenlijk helemaal niet hebt kunnen vertellen wat je aan het vertellen was. Geen erg. Behalve dan dat een boek geen dialoog is, en de enige door wie Hermes onderbroken wordt is Hermes zelve. Ook al niet erg. Totdat het dan eindelijk -eindelijk, eindelijk- over Laurie Anderson zou gaan gaan. Mijn heldin. Ooit. En toen een tijdje niet meer. En nu weer wel, of een klein beetje toch (ik ben te oud om nog echte helden te hebben). Komt ze daar eindelijk. In dit boek. Over Lou Reed. Begint hij, begint me die Hermes, met een soort minibiografietje en realiseer ik me hoe weinig ik eigenlijk over haar weet. Laurie Anderson als kind, de moeder van Laurie Anderson, het gezin waarin Laurie Anderson opgroeide, ik wist het allemaal niet, later, het leven in New York (welja), een spontaan besluit om te gaan liften naar de noordpool (ja dat is dus echt gebeurd mensen, ik kende dat alleen maar als één van haar performanceteksten), de lokroep van de muziek, hoe O Superman ontstond (in eerste instansie als b-kantje, echtwaar, als b-kantje van Walk the dog wat ook een mooi liedje is maar toch niet kan tippen aan het meesterschap van O Superman) & dat het John Peel was, weer maar eens John Peel (zijn -gedeeltelijke- autobiografie heb ik ook nog ergens liggen), die het lied tot een succes maakte zodat Warner Brothers Anderson een contract aanbood, en dan begint het, denk je, vanaf daar ken ik het een beetje, denk je, maar neen, dan is het opeens 1992 bij Will Hermes, slaan we dus al gauw een jaar of vijftien over, maar goed, okee, dit is niet de biografie van Laurie Anderson, dit is de biografie van Lou Reed dus misschien is het te billijken dat Andersons leven na een korte introduksie weer wordt opgepakt bij de eerste ontmoeting met Lou Reed, moje ontmoeting moet dat geweest zijn want weet je wie erbij waren? Ornette met de pet en John Zorn en o gode Arto Lindsay ook (o! O corpo sutil!) (o! Anarchist Republic of Bzzz!) (o! The Golden Palominos!) (ik vind vooral dead inside erg mooi) (maar toegegeven, toen zat Lindsay al niet meer in de band) – maar dan kan het ook al heel snel ineens niet langer meer over die ontmoeting gaan, dan moet het verder gaan aan wat Lou Reed zoal verdiend heeft aan het gebruik van zijn liedjes in reclames. Dus. Vraagteken. ?. Ja. Vraagteken. Begrijp ik ineens wat die onbenoembare wrevel was die al die tijd al ergens in me woekerde. Hermes’ onvermogen om een gedachte af te maken.

Vandaar dus. Sleepte ik Lou Reed. De koning van New York doorheen een herfst, sleepte ik het naar de prachtige eerste dag van het nieuwe jaar met mijn dochter op een hotelkamer in Heelsum, sleepte ik het dwars doorheen een als lente niet te tellen lente en geen moment kwam Lou Reed tot me om aan te raken wat daar ooit gezeten heeft. Maar ook: ik sleepte het doorheen herfst, eerste dag van het jaar, lente, tot prutzomer. En nergens liet ik het liggen. Kennelijk strooide Will Hermes toch ergens een kleefpasta uit waarmee hij me vast hield.

Ik denk dat het misschien wel een voordeel geweest is dat ik allang geen “fan” meer ben van Lou Reed. Bijna de helft van dit boek gaat over The Velvet Underground. Wat kronologies niet echt klopt. Lou Reed heeft maar een paar jaar in The Velvet Underground gezeten, waar zijn solowerk zo’n vier decennia omspant. Ik kan me voorstellen dat er hardekern Lou Reed fanaten zijn die bitter weinig op hebben met The Velvet Underground. Die zullen misschien teleurgesteld zijn dat ongeveer de helft van de biografie van hun held over die vervelende, die eeuwige, die hardnekkige Velvet Underground moet gaan.

Evengoed kan ik me liefhebbers van The Velvet Underground voorstellen die het solowerk van Lou Reed helemaal niks vinden. Misschien was Hermes opportuun genoeg om beide groepen te willen bedienen, ze allebei minstens een halve biografie te geven. Maar misschien moet je dit niet lezen als je houdt van de muziek van Lou Reed of die van The Velvet Underground. Ik hou niet (meer) van beide, en ook niet echt van de denkwereld van Will Hermes en toch heeft dit boek me een half jaar lang achtervolgd.

Misschien moet je hier een roman in zien. Het zou kunnen. Met Will Hermes als vertellend personage, als het vage maar niet gans ongeletterde personage dat alles gezien heeft. Misschien moet je dit zien als een boek over een al of niet fascinerende subcultuur. Misschien moet je het zien als muziekboek. Vele decennia muziek komen voorbij, elke rechtgeaarde muziekliefhebber gaat minstens één van zijn favoriete bands of artisten aan zijn oog voorbij zien trekken.

Misschien een boek over de tijd, de tijden en hoe die veranderen.

Misschien een boek over de liefde. Het laatste stuk, de liefde voor Laurie Anderson (die ik me zo goed in kan denken) (andersom iets minder), de dood van Lou Reed en de dagen erna, dat is mooi, gloedvol, met compassie geschreven. Dat optreden van Laurie Anderson in Amsterdam, ergens na de dood van Lou Reed, waarom heb ik dat gemist? (misschien omdat ik bij toen al te druk was met vader zijn) (ik heb Anderson wel een keer zien optreden in Amsterdam maar dat was int bovenzaaltje van Paradiso en klaarblijkelijk niet bijzonder gedenkwaardig want ik herinner me niets, alleen een beukende violijnstrijk ergens aan het begin & ik dacht, wat is dit hard!).

Misschien ook is Lou Reed. De koning van New York gewoon maar vermaak. Vermaak dat een half jaar duurt, dat is ook wat. Zes maanden toch in ieder geval.

Meer recensies van de Lou Reed biografie

  • “De enige biografie over Lou Reed die je hoeft te lezen.” (The Washington Post)
  • “Hermes onderzoekt scherp Reeds complexe persoonlijke en professionele leven […] zijn kracht ligt in het identificeren en verwoorden van de transformerende genialiteit van Reeds songwriting en optredens binnen de context van de muziek- scene uit de jaren ’60 en ’70. […] Een boeiend, vol- ledig dimensionaal portret van een invloedrijke maar mysterieuze artiest.” (Kirkus Review)
  • “Hermes plaatst Reeds muziek in de context van een scala aan kunstbewegingen, waarbij hij hem neer- zet als een pionierend, relatief ongekroond LHBTI-icoon.” (The Los Angeles)

Will Hermes Lou Reed biografie

Lou Reed

De koning van New York

  • Auteur: Will Hermes (Verenigde Staten)
  • Soort boek: biografie, muziekboek
  • Origineel: Lou Reed: A New York Life (2023)
  • Nederlandse vertaling: Dirk-Jan Arensman, Petra C. van der Eerden, Auke Leistra, Jan Willem Reitsma
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 1 december 2023
  • Omvang: 568 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,99 / € 18,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de biografie van Lou Reed

In deze biografie duikt muziekjournalist Will Hermes in het leven van de in 2013 overleden Lou Reed. De New Yorker werd bekend als zanger van The Velvet Underground, maar ook als soloartiest was hij succesvol. Met zijn poëtische liedteksten steeg Reed tot grote hoogten, maar ware erkenning kreeg hij niet. Reed hield de pers daarom op afstand.

In Lou Reed – De koning van New York schetst Hermes een persoonlijk portret van de zanger die zich losmaakte van gender en geaardheid. Het resultaat is een verrassende, wervelende en alomvattende biografie van een artiest die zijn tijd ver vooruit was.

Bijpassende boeken en informatie