Categorie archieven: Recensie

René ten Bos – Het laatste woord

René ten Bos Het laatste woord recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse filosoof. Op 13 maart 2025 verschijnt bij Boom Uitgevers het nieuwe boek van de voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019) René ten Bos. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

René ten Bos Het laatste woord recensie van Tim Donker

Dikke Smurfin waakt over de stad. Dikke Smurfin sluit een restaurant. De mensen die in dat restaurant werkten hadden de onbeschaamdheid vertoond gewoon mensen toe te laten die weigerden zich te laten inspuiten met één of ander onbekend serum waarvan niemand de gevolgen op langere termijn kan voorspellen. Niet iedereen wilde dat spul in zijn lijf, niet iedereen zag er het profijt of de noodzaak van in. Dat kon natuurlijk niet zijn. Dikke Smurfin moest waken over de stad, en iedereen moest hetzelfde denken en hetzelfde doen. Voor filosofie was immers geen plaats, had ons aller potentaatje Rutte gezegd.

Dat laatste was René ten Bos ook ter ore gekomen. “Ik ga een boek schrijven”, dacht hij toen. Zo vertelde hij indertijd bij Café Weltschmerz – zo’n beetje het enige waar ik nog naar keek in die dagen. Dat boek werd De coronastorm. Hoe een virus ons verstand wegvaagde (met name die ondertitel vond ik geweldig); het boek dat, samen met De psychologie van totalitarisme van Mattias Desmet en de verzamelde polemische stukken van Giorgio Agamben die in Nederland bij Starfish Books zijn verschenen als Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal, het beste was dat ik in die van de gele hond gescheten coronajaren gelezen heb over (de doorsnee reactie op) “de pandemie”. Ten Bos schreef een boek omdat ook in benauwde tijden -of misschien zelfs: juist in benauwde tijden- er plaats moet zijn om te filosoferen. Angst is een slechte raadgever immers, en blinde volgzaamheid is vaker niet dan wel de meest geëigende houding.

Toch zit volgzaamheid diep ingesleten in de mens. Ooit volgde hij God. Verlichting en Nietzsche verklaarden God dood maar daarmee verdween de volgzaamheid niet. Iemand sprak over de verraders van de verlichting, maar de verlichting is niet verraden; de verlichting heeft gewoon nooit werkelijk verlichting gebracht. Als we God niet kunnen gehoorzamen, dan gehoorzamen we maar aan wat men wetenschap heet. Als er maar iets is dat een laatste woord brengen kan, iets waaraan we niet meer hoeven te twijfelen.

Het moet zijn dat René ten Bos zich nog steeds verbaast over al het wrakhout waaraan de uit het Paradijs verdreven mens zich wenst vast te klampen, wat hij heeft met Het laatste woord een boek gepend dat goed aansluit bij wat hij in De coronastorm reeds aanroerde. De mensen en hun zwijgzaamheid. Hun weerzin tegen filosoferen. Of tegen twijfelen. Tegen zoeken. Die grote hang naar zekerheden. Het volgzame. De gehoorzame mens. Een onderwerp waardoor, bijvoorbeeld, Isolde Charim zich laatstelijk ook geprikkeld wist: in 2022 publiceerde zij Die Qualen des Narzissmus. Über freiwillige Unterwerfung (in ’23 bij Athenaeum – Polak & Van Gennep verschenen als Narcisme. Over vrijwillige onderwerping). Ik ga meteen moeten bekennen dat ik dat boek niet gelezen heb, op internet las ik wel het voorwoord en dat vond ik bijzonder intrigerend. Maar een reactor haalde het boek door de gehaktmolen omdat Charim Lacan verkeerd gelezen zou hebben. De reactor wist het allemaal veel beter hoe dat zat met Jacques. Tsja. Dat zal. In een hol hoofd past veel kennis, zeg ik Karl Kraus dan na. In ieder geval lijkt Ten Bos bij bepaalde gedachtegangen, met name tegen het eind van dit boek, veel op Charim te leunen.

Was het abecedarium dat De coronastorm was een beetje aan de korte kant zodat er op punten naar mijn smaak te weinig kon worden doorgegaan, in Het laatste woord neemt hij er de tijd en de ruimte voor. Omdat ontogenese klaarblijkelijk altijd nog een recapitulatie van fylogenese inhoudt, iets wat me ook trof in Bonnie Honings Publieke dingen (maar daar kom ik een latere keer misschien nog over te spreken), omdat, anders gezegd, de wet van Ernst Haeckel nog altijd ijzersterk blijkt te zijn, op filosofisch niveau toch zeker, begint Ten Bos bij het kind. Geef een kind, een jong kind, een peuter misschien, een potlood en een stuk papier en het gaat gewoon maar wat krassen. Het maalt niet om wat het op papier zet, het tekent niets na, het zet gewoon krassen. Er is alleen maar een dat, zo zegt Ten Bos, en nog geen wat. Artsen, onderwijzers en ouders waken er echter voor dat het kind niet in het dat-stadium blijft steken want elk dat moet op een gegeven moment een wat worden. Het ongevormde moet vorm krijgen. Dat is een juiste observatie en één die niet alleen opgaat voor tekeningen: vanaf de leerplichtige leeftijd, vanaf dus het moment dat een kind onderwijsinstellingen gaat frequenteren, zie je het vrije existeren langzaamaan sterven: het verwerft enige bewustzijn over hoe zijn zijn is, hoe dat zijn overkomt op anderen, hoe het zijn van andere kinderen is, hoe het om allerlei redenen beter is niet al te ver af te wijken van het “algemene” zijn.

In Het laatste woord onderzoekt René ten Bos hoe op verschillende terreinen -politiek, management, zorg- de ongevormdheid tot vorm geslagen wordt, hoe er een laatste woord moet komen dat geen tegenwerping meer duldt, hoe het existeren (als erbuiten staan, van ex en stare of sistere) van een “in onevenwicht” zijn, een louter bestaan, dus een wat een stevig, duidelijk omlijnd wat wordt.

De staat, die Ten Bos heel lefortiaans (ja waarom wordt Claude Lefort eigenlijk nergens in dit boek genoemd?) ziet als een lege ruimte die opgevuld moet worden, gebruikt de wet als iets waar niets boven kan staan, behalve de wet zelve. Hobbes zei “Auctorias, non veritas, facit legem”, oftewel: “Gezag, niet waarheid maakt de wet”. De wet mag alleen door de wet(gever) geïnterpreteerd worden, hoeft daarbij niet te overtuigen alleen maar te poneren, te stellen, te funderen; iets dat Walter Hamacher “Gesetztotalitarismus” noemt. Nog ontluisterender is het inzicht dat de wet hierbij geneigd is iets feitelijks onwettigs als geweld te monopoliseren, iets dat de politie volgens Ten Bos goed zichtbaar maakt door uit naam van veiligheid voortdurend naar rechteloze middelen te grijpen (ook die gedachte zou Bonnie Honing van harte onderschrijven) (ja waarom wordt Bonnie Honing eigenlijk nergens in dit boek genoemd?).

De wet is een duidelijk dat; het verschaft een kader waarbinnen bewogen mag worden. Over dit kader kan niet gediscussieerd worden (en Rutte zag dat het goed was); waar nodig worden de kaders met krasse maatregelen gehandhaafd. De mens, het wettige dier.

Deze structuren konden ontstaan omdat de mens, minstens vanaf Plato, altijd gevoelig is geweest voor dogma’s, wetten, regels en laatste woorden; in den beginne was er het woord; al vanaf het eerste woord is elk weerwoord uitgesloten. Dat is precies naar de zin van elke manager, wat misschien is waarom Ten Bos in het twede en langste deel van Het laatste woord dieper in gaat op “het zachte imperium”, oftewel het management. “Efficiëntie is in het managementtijdperk de nieuwe referent geworden: alles gebeurt in naam van die efficiëntie. Wie eraan twijfelt, is gek. Iedereen wordt geacht zich eraan te onderwerpen. Het gaat om een quasireligieus evangelie. Als de bewakers van de efficiëntie zeggen dat iets bijvoorbeeld om financiële redenen niet kan, dan gebeurt het ook niet. Het gaat om ‘verschrikkelijke nee-zeggers’, die weten dat ‘nee’ altijd veiliger is dan ‘ja’, al was het alleen al omdat bevestiging meer werk met zich meebrengt dan ontkenning. Hoe zacht deze ontkenningsdictatuur ook is, door onszelf op het werk, in de wetenschap of zelfs in het dagelijks bestaan te onderwerpen aan de eisen ervan, werken we allemaal mee aan een nieuw soort feodalisme dat zijn eigen rituelen en liturgieën kent.” schrijft hij; het is deze gezamenlijkheid die het mogelijk maakt restaurants te sluiten uit naam van de volksgezondheid, me peinst, hoe meer het zich sluit, op allerlei nivo’s, hoe onmogelijker het wordt eraan te ontkomen. Hierin precies, wortelt het ontzeggen van rechten. Een verschijnsel dat door Jacques Ellul ook gesignaleerd wordt in propaganda: de neiging het individu ondergeschikt te maken aan het collectief.

Propaganda en massa gaan uiteraard altijd samen. Dezelfde Ellul ziet propaganda namelijk ook als orthopraxie; iets dat, anders dat orthodoxie, gericht is op reflexief handelen. De succesvol gepropagandeerde heeft het gevoel dat hij doet wat hij doet omdat hij het zelf wil (dat zijn de mensen die destijds over de vaccinaties zeiden dat ze “geen seconde getwijfeld” hadden) (had op zijn minst één seconde getwijfeld man) (en liever nog twee). Al het denken moet uitgeschakeld worden, omdat denken nogal eens de hinderlijke neiging heeft handelen te vertragen of zelfs te belemmeren (dan ga je zomaar een seconde twijfelen voordat je eender welk serum waarvan je de samenstelling helemaal niet kent in je lijf wil toelaten). “[M]ensen die geen vlieg kwaad zouden doen [sloten] hun kinderen op zolder [op] wanneer deze met het vermaledijde virus besmet bleken te zijn.” brengt Ten Bos fijntjes naar voren; en inderdaad zag je juist in de coronaperiode hoe mensen die doorgaans kritisch waren ten opzichte van de regering, sommigen zelfs met licht anarchistische neigingen, totaal kritiekloos het door de overheid naar voren gebrachte discours slikten, geheel geloofden in de zin en het nut van elke volgende idiote maatregel en netjes in de pas bleven lopen waar ze zich in andere tijden eerder op een recalcitrantie lieten voorstaan. Er bestaat ook geen “collectief kritische geest: dus het zich aan het collectief ondergeschikt makende individu stoot zijn vermogen tot kritisch oordelen af, met graagte zelfs, want het is prettiger om niet zelf na te hoeven denken maar de door “experts” gepropageerde “feiten” als voedsel op te zuigen. En iedereen die twijfels of kritiek uit, belemmert de constante levering van dit voedsel en wordt daarom als gevaarlijk en ondermijnend beschouwd. Propaganda verschaf de onthechte, geseculariseerde, “slimme” mens zekerheid, een opgaan in de massa waar iedereen dezelfde mening deelt, zodat die dus wel de juiste moet zijn. Zegt Ten Bos: “Als iedereen de persoonlijke mening is toegedaan dat een vaccin de hoofdweg uit de pandemie is of dat de oorlog in Oekraïne begonnen is door Rusland (en in het bijzonder door zijn

autoritaire leider), als daarbij geen enkele twijfel of tegengeluid nog wordt toegestaan, dan is de eigen positie automatisch gelegitimeerd.”

Een zoeken naar deze legitimatie in het hogere, het zelf overstijgende, is wat de mens altijd gekenmerkt heeft; mythes en goden hebben ooit in deze behoefte voorzien en sedert wat men wel verlichting heet, zijn de bronnen waaraan de massa zich laven kan allicht veeleer wetenschap en kennis. Dit brengt Ten Bos ertoe de maatschappij te kenschetsen als epistemocratie: een samenleving waarin alle macht komt te liggen bij diegenen die pretenderen over de juiste kennis te beschikken (allicht gelardeerd met een snuifje schrik want Hobbes sprak recht en niet krom toen hij zei dat iedereen die de mensen angst kan in boezemen gezag heeft). Zo zagen we in de coronaperiode voortduren epidemiologen, virologen, immunologen en diergelijke aan het woord; vakgebieden waarvan geen zinnig mens daarvoor ooit gehoord had maar nu over alles het laatste woord hadden. De macht die God ooit had, ligt nu bij het weten: via het weten is alles oplosbaar, via het weten is de waarheid toegankelijk en al het andere is onwaar en daarom ronduit gevaarlijk (heel erg ver van ketterverbrandingen hebben we ons vooralsnog niet bewogen). Wetenschap is en blijft echter mensenwerk en daarom te allen tijden gevoelig voor tekortkomingen, fraude, gemakzucht en simplisme. Wetenschap is evenmin de godheid die God zelve ooit was. Er is ook geen militia sine malitia, dat wil zeggen een strijden voor het goede zonder kwaad te doen (aan andersdenkenden); de epistemocratische mens is er echter van overtuigd dat er één duidelijk en aanwijsbaar kwaad is waartegen gestreden moet worden door de goeden die ook strijden uit naam van hen die (nog) niet inzien wat dat goede is. Denk daarbij aan woke, dat heilig overtuigd is van de superioriteit van het eigen gelijk. Of aan wat duurzaamheid is komen te heten; als zelfs iemand als Bruno Latour begon te zeggen dat “klimaatontkenners” geen spreekrecht meer mochten krijgen, is er echt wel iets aan de hand. Of denk. Die afgrijselijke, gluiperige, achterbakse kobold Pannenkoek die vond dat ongevaccineerden best een beetje mochten twijfelen hoor, dat mocht best, zo ruimhartig is die vullak wel, als ze uiteindelijk maar weer op de “goede weg” kwamen.

Vanuit hedendaagse invalshoeken legt Ten Bos eeuwenoude structuren bloot. Via een wat spitsvondige interpretatie van de Narcissusmythe komt hij uiteindelijk uit bij de narcistische wortels in elk mens die maar al te graag deel heeft aan iets onsterfelijks – een gelijk, een waarheid, een weten dat ons allemaal zal overleven.

Hoewel Het laatste woord bij momenten best iets scherper had mogen zijn, verschaft het een moje inleiding in het twijfelen als levenshouding. Dat maakt het boek waarlijk filosofie. Immers gaat filosofie nooit over weten maar altijd over denken. En dat gaat altijd voorbij aan elk laatste woord.

René ten Bos Het laatste woord

Het laatste woord

Twijfelen aan zekerheden

  • Auteur: René ten Bos (Nederland)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Uitgever: Boom
  • Verschijnt: 13 maart 2025
  • Omvang: 312 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,90 / € 24,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van filosoof René ten Bos

Wie met gezag en geloofwaardigheid spreken wil, moet dit namens het hogere kunnen doen. Daarom heeft onze seculiere samenleving alternatieven gevonden voor God: we spreken niet langer in Zijn naam, maar in die van waarheid, rechtvaardigheid, efficiency, gezondheid, veiligheid of duurzaamheid. Dit heeft een nieuwe vorm van dogmatiek de wereld in gebracht, een machtige stem die geen tegenspraak duldt en altijd het laatste woord opeist.

In Het laatste woord legt René ten Bos de institutionele, psychologische en politieke mechanismen bloot die verklaren waarom we zo dogmatisch zijn en blijven. ‘Onderwerping,’ zo signaleert hij, ‘is de prijs die we maar al te graag willen betalen om iemand te worden.’ Tegelijkertijd heeft de samenleving behoefte aan sceptici die zich niets gelegen laten liggen aan leerstelligheid en de bijbehorende waarheidspretenties. Onze instituties hebben juist baat bij de frisse lucht van de twijfel om tot nieuwe inzichten te komen.

René ten Bos is geboren op 9 september 1959 in Hengelo. Hij is hoogleraar filosofie en voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019). Van zijn hand verschenen bij Boom onder meer Water (2014, genomineerd voor de ECI Literatuurprijs), Bureaucratie is een inktvis (2015, winnaar Socratesbeker 2016), Dwalen in het antropoceen (2017) en Meteosofie (2021).

Bijpassende boeken

Anke Scheeren – Blauw of de kleur van blijdschap

Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 27 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Anke Scheeren. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap recensie van Tim Donker

Te zeggen of te zwijgen (waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen) (maar ik moet spreken ook als ik zwijgen moet) dat ik niet eens wist dat ze een boekenpagina hadden. Ik associeer Nieuwe Revu voornamelijk met waargebeurde misdaad, met spanning, met sensatie, met lang leve de lol en nimmer eindigt het feestje; kortom een soort papieren versie van SBS6. Maar wat blijkt. Niet alleen hebben ze een boekenpagina, ze menen ook nog criteria op te mogen stellen waaraan een besprekerken die naam waardig zou moeten voldoen. Zeggen ze, zegt Nieuwe Revu naar aanleiding van De mooiste dagen zijn het ergst van Anke Scheeren: “Wie het talent van Anke niet ziet, is het vak van literatuurcriticus niet waard.” (want zo hecht zijn ze daar met Scheeren dat ze Anke mogen zeggen) (& literatuurcriticus, jaja, ik wist niet dat het een vak was) (ook niet dat het een proeve van bekwaamheid vereiste, de ballotage, herken het talent en u is waardig) (ge moet talent kunnen herkennen als ge het ziet). Wel. Ja. Dus. Noem dit besprekerken maar onwaardig dan want in eerste kon ik het talent toch niet daar voor het oprapen zien liggen. Er wordt geopend met een scene die zich afspeelt in het kantoortje van de baas, wat ik qua opening toch wel aan de zwakke kant vind, noem het gerust een beetje afgezaagd; ergens vraag iemand zich af hoeveel lichtjaren iets “geleden” is, lichtjaar gebruiken om naar duur te verwijzen in plaats van afstand, ook dat vind ik zwak; Scheeren gebruikt, ook al niet sterk, heel erg veel, zo heel erg ongelooflijk veel pagina’s om ons lezers in te peperen dat hoofdpersoon Egbert een kleurloze, saje, geremde sufbubbel is, en eenmaal in Mongolië treedt Egbert in een ger allerlei ongeschreven regeltjes met voeten en dat. Ja dat. Dat vond ik meer iets voor een strip. Het Donald Duck-achtige personage (misschien hemzelf wel) die in een of ander “exotisch” oord ver van huis in de eenvoudige hut van de pure leden van een al even puur natuurvolk iets onvergeeflijks doet (het eten weigeren, of niet helemaal op eten, of juist wel helemaal op eten, of eten met de pet op, of iemand een hand geven, of juist geen hand geven, of niet voldoende eer betonen aan een afgodsbeeld, zoiets) en dan zomaar ineens van geëerde en welkome gast  verandert in opgejaagde paria. Het volgens Nieuwe Revu voor de ware criticus zo goed te herkennen talent lag in de ogen van dit besprekerken een weinig bedolven onder net één flauwiteit teveel.

Want Mongolië dus. Ja. Egbert is data-analist, het had weeral niet nietszeggender gekund, en wordt door zijn baas naar Mongolië gestuurd om de bevolking warm te krijgen voor de plaatsing van een aantal windmolens. De Nederlandse windmolens waarin zijn bedrijf grossiert hebben vooral leegte en wind nodig, en dat is er allebei genoeg in Mongolië. Het is onduidelijk waarom baas Harrold de niet bepaald avontuurlijk aangelegde, niet bepaald initiatiefrijke, niet bepaald doortastende Egbert op deze missie stuurt. Startpunt is Ulaanbaatar, waar op voorhand een onderkomen verzorgd zal zijn, maar daarna moet Egbert het achterland in, in de Mongoolse leegte op zoek naar een geschikte plek voor de windmolens en de bezwaren van eventueel aanwezige nomaden weg zien te nemen. Er zullen knopen moeten doorgehakt, er zal daadkrachtig opgetreden moeten worden, er zal gekampeerd moeten worden, het zal afzien zijn; allemaal dingen waartoe de lezer dankzij Scheerens overdadige aanwijzingen niet toe in staat acht. Met samengeknepen billen en gekromde tenen op de leesstoel want je ziet het al van verre aankomen: dit gaat mis, dit gaat helemaal mis, Egbert gaat falen zoals niemand ooit gefaald heeft, of, wat ook kan, kleurloos als hij is zal hij geheel worden ingevuld door de overweldigende ongereptheid van Mongolië en zijn vroegere bestaan almeteens verruilen voor een ascetisch leven in een ger ergens in het midden van niets. En ja natuurlijk wordt hij overvallen, natuurlijk wordt hij beroofd, natuurlijk rijzen er misverstanden, natuurlijk is hij als de nitwit die hij is te slecht voorbereid op alles dat op zijn pad komt. Je kunt het allemaal zien aankomen, en hee, dan komt het ook nog ook.

Maar daarmee is niet alles gezegd.

Een talent zie ik al wel bij Scheeren: de (voorspelbare) plot krijgt niet de meeste aandacht. Het is maar een vehikel om Egbert los te krijgen van zijn vertrouwde omgeving en hem -in de leegte, in het niets- volledig op zichzelf aangewezen te laten zijn. Welsprekender dan de plot, dus, is de sfeer van Blauw of de kleur van blijdschap. Misschien is er alsnog niet een heel extreem talent voor nodig om op de steppe sfeer tot zingen te krijgen, dat zullen keelzangen zijn en dat voelt iedereen met een minimum aan voorstellingsvermogen direct al aan. Maar het werkt niettemin, en het is een van de redenen waarom dit boek alle enen bij elkaar opgeteld toch een prettige leeservaring oplevert.

Voor een andere reden moet men alleen maar kijken naar Scheerens professie. Schrijver, en wetenschapper in de psychologie. Egbert mag dan een beetje een lulletje rozenwater zijn, eendimensionaal is hij niet. In leegte en stilte, bij afwezigheid van alles, krijgt hij alle ruimte voor (zelf)reflectie en het zijn de herinneringen, de overpeinzingen, de twijfels en de bewustzijnsstromen die Blauw of de kleur van blijdschap naar mijn idee zijn kracht geven. De lange gedachtegangen over liefde, familie, leven, sterven, karakter (of de afwezigheid daarvan), reizen, baan en determinisme vormen hier de ware vergezichten. In het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn is elkendeen maar een geworpen zijnde: je hebt het maar te doen met wat je vermag, en de grenzen aan wat je vermag zijn getrokken door wat is aangeboren en door omstandigheden die je voor een groot deel ook zelf nooit voor het kiezen hebt gehad. Je angsten, je beperkingen, je intelligentie, je uiterlijk, alles dat je houdt waar je bent en waaruit geen ontsnappen mogelijk is.

Daar is, bijvoorbeeld, een prachtige peins bij Egbert naar aanleiding van een herinnerd radiobericht over een verongelukte man die “een vrouw en twee kinderen” “achterlaat”: “Het was een vergissing om te denken dat de luisteraars medelijden moesten hebben met de dubbelklapte man tegen de boomstam. Het waren immers de achterblijvers die nog jarenlang moesten werken en hun huur of hypotheek moesten betalen. Zij waren het die week in week uit hun boodschappen deden, in rijen stonden en door de regen fietsten. In een voortdurende variatie op hetzelfde thema moesten de achterblijvers zich aankleden, zich scheren, zich ontlasten, zich druk maken, glimlachen, geruststellen, verhuizen, googlen, ontkennen, veters strikken, afscheidnemen, met vreemden in een lift staan, het nieuws volgen, online afspreken, dezelfde fouten maken, zich belachelijk maken, sleutels zoeken, hun knieën stoten, karakter tonen, hoesten of krabben, wakker liggen, rennen om niet te sterven, stofzuigen, de vaartwasser inruimen, praten over ambities, de waarheid omzeilen, gekwetst worden, kou vatten, klappen voor andermans succes, op vakantie gaan, brood smeren, verbranden, hunkeren, zich vergissen, zich laten koeioneren, zich niet laten kennen, interesse veinzen, voortploeteren tot die ene dag dat ook zij iemand achter zouden laten. De gekte om door te gaan hoefde alleen maar ietsje groter te blijven dan de gekte om er voortijdig mee te kappen.” (waarbij vooral die laatste zin op adembenemend akkurate wijze samenvat wat het betekent om in leven te zijn).

Het is vooral in de bespiegelingen van deze aard dat ik talent herken. Talent om te ontroeren, te verontrusten, onbehaaglijk te maken, aan het denken te zetten. Geen klein talent nee. Dus. Ben ik waardig nu, mag ik blijven? En mag ik nu ook Anke zeggen?

Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap

Blauw of de kleur van blijdschap

  • Auteur: Anke Scheeren (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 27 februari 2025
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 12,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de tweede roman van Anke Scheeren

‘Wat vind je zo mooi aan Mongolië, Egbert?’
‘Dat het er leeg is.’
‘Wat vind je zo mooi aan de leegte?’
‘Dat er niks is.’
‘Maar dan ben jij er ook niet meer.’
‘ja.

Onverwacht stuurt zijn baas de weinig ambitieuze Egbert Klein op missie naar Mongolië. Hij moet de inwoners van het uitgestrekte land overtuigen van de ongekende duurzame mogelijkheden die de wind en de leegte bieden. In Ulaanbaatar verandert hij noodgedwongen in een avonturier met een rolkoffer.

Baluw of de kleur van blijdschap gaat over verlies en hunkering, over jezelf tegenkomen, juist wanneer je er niet naar op zoek was.

Anke Scheeren is schrijver en onderzoeker. Na haar studie psychologie ontving zij een schrijversbeurs van literair tijdschrift Hollands Maandblad. Ze publiceerde verschillende korte verhalen. In 2009 verscheen haar roman De mooiste dagen zijn het ergst. Het boek werd lovend ontvangen en genomineerd voor de Opzij Literatuurprijs en de Selexyz Debuutprijs.

Bijpassende boeken en informatie

Alessandra Selmi – Aan deze kant van de rivier

Alessandra Selmi Aan deze kant van de rivier recensie, review en informatie over de inhoud van de Italiaanse roman.  Op 26 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij A.W. Bruna de Nederlandse vertaling van de op waarheid gebaseerde roman van de uit Italië afkomstige schrijfster Alessandra Selmi. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaalster en over de uitgave.

Alessandra Selmi Aan deze kant van de rivier recensie

  • “Een weergaloze roman waarbij feit en fictie zich met elkaar vermengen.” (Corriere della Sera)
  • “Met een verloop dat doet denken aan – en misschien is dat geen toeval – dat van een rivier. Dit meeslepende verhaal van Alessandra Selmi stroomt langs vriendschappen, liefdes, grieven, jaloezieën, hoop en ambities.” (ELLE)
  • “Een meeslepende roman die de geschiedenis vermengt met menselijke verhalen.” (Io, Donna)

Recensie van Monique van der Hoeven

Aan deze kant van de rivier is de Nederlandse vertaling van het in 2022 uitgegeven historische roman van de Italiaanse schrijfster Alessandra Selmi.

Het verhaal speelt zich af in Noord Italië aan de oever van de Adda. De rijke Cristofori Crespi voert een plan uit, om een fabriek te bouwen met daarbij een dorp waar de arbeiders van deze fabriek zullen komen te wonen. Het is de tijd van de industrialisatie en er komen veel veranderingen in de levens van mensen. Er worden verhalen verteld van heel veel verschillende personages, van rijk tot heel arm, waarvan maar een paar personages er voor mij met hun verhaallijn uitsprongen, dat van de jonge Emilia, die na het overlijden van haar ouders als dienstbode in het dorp komt wonen, en dat van Silvio, zoon van de rijke familie. Er ontstaat een levenslange, bijzondere en niet altijd gemakkelijke vrienschap tussen de twee. Ik vond het zelf nogal lastig om de verschillende verhaallijnen te volgen en ten opzichte van elkaar te plaatsen, zeker in het begin van de – 590 pagina’s tellende! – roman.

Toch blijft het boek wel boeien – het historische verhaal is er namelijk één op zichzelf! En de schrijfster kan heel beeldend vertellen, het voelt alsof je naar een film zit te kijken. Weinig schokkende gebeurtenissen, maar je wilt toch graag meegenomen worden door de tijd.

Het is mooi om te lezen dat de katoenfabriek met het bijbehorende dorp echt bestaan – sinds 1995 staat de fabriek op de Werelderfgoedlijst. Wat ik ook leuk vond is dat er veel dialect voorkomt in het boek.

Een fijn boek om te lezen en aanrader als je van historische romans houdt! Gewaardeerd met ∗∗∗∗∗ (zeer goed).

Alessandra Selmi Aan deze kant van de rivier

Aan deze kant van de rivier

  • Auteur: Alessandra Selmi (Italië)
  • Soort boek: Italiaanse roman
  • Origineel: Al di qua del fiume (2024)
  • Nederlandse vertaling: Saskia Peterzon-Kotte
  • Uitgever: A.W. Bruna
  • Verschijnt: 26 februari 2025
  • Omvang: 560 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 14,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Alessandra Selmi

Het is maar een klein stuk grond, in de vorm van een driehoek en begrensd door de rivier de Adda. Maar in 1877 vertegenwoordigt het voor Cristoforo Crespi de toekomst. Hij, de zoon van een wever, wil hier een moderne katoenfabriek laten verrijzen, en vooral een dorp voor arbeiders zoals Italië nog nooit heeft gezien: met een kerk, school en comfortabele huizen. Cristoforo zal alles op het spel zetten om die droom te verwezenlijken. Zijn geld, reputatie en zelfs de relatie met zijn broer.

Het leven van de jonge Emilia verandert op de dag dat ze naar haar nieuwe dorp verhuist. Zij is de dochter van een van de meest loyale arbeiders van de Crespi’s. Haar verhaal zal in de loop der jaren onlosmakelijk verbonden raken met dat van de andere inwoners, met hen beleeft Emilia de kleine en grote gebeurtenissen van de geschiedenis. Maar ook zal het lot haar pad laten kruisen met dat van erfgenaam Silvio Crespi. Ondanks de sociale kloof tussen hen ontstaat er een bijzondere band. Emilia zal de steun zijn van Silvio op het moment dat de Crespi’s – misschien te rijk, te trots, te arrogant geworden – alles dreigen te verliezen.

Bijpassende boeken

Jennifer Saint – Hera

Jennifer Saint Hera recensie en informatie over de inhoud van de mythologische roman van de Engelse schrijfster. Op 26 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Orlando de Nederlandse vertaling van Hera, de roman over de onsterfelijke godin en dochter van de oude Titaan Kronos en de zus van Zeus, geschreven door Jennifer Saint. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Jennifer Saint Hera recensie en informatie

  • “Een uitzonderlijke prestatie […] Hera is een originele bespiegeling over de Griekse Oudheid.” (Elodie Harper, auteur van Het wolvennest)
  • “Een epische roman […] Onvergetelijk.” (Costanza Casati, auteur van de roman Klytaimnestra)
  • “Een levendige hervertelling.” (The Times)

Recensie van Monique van der Hoeven

En dan is – eindelijk! – Hera aan de beurt in de geweldige serie met hervertelligen door de Britse schrijfster Jennifer Saint. Ik las eerder al met veel plezier de verhalen van Elektra, Ariadne en Atalanta van haar. En nu dan Hera – de grote godin, de vrouwelijke god naast de machtige Zeus?

Het boek begint met de overwinning van de Olympiërs op de Titanen. We leren Hera kennen met een zacht eerbetoon aan Gaia “een heilig ogenblik voor de moeder die hen allen heeft gebaard”. Een prachtig feminien moment.

De relatie tussen Zeus en Hera is op zijn zachtst gezegd bijzonder. Hera houdt zich, allermenselijkst, bezig met “de wereld” – ze ziet Gaia als creatrix van de schepping. Zeus creëert poppetjes van klei. Een mooie verwijzing naar hoe “eigenaarschap” van de “scheppende kracht” historisch is overgegaan van vrouwen op mannen. Zeus en Hera doen in het begin nog veel samen, maar Zeus wordt steeds individualistischer. “Hij wil mijn kracht bij de zijne voegen, om zijn positie te verstevingen” (aldus Hera).

Zeus heeft ook niets met het huwelijk. Hij zegt:  “Het huwelijk is jouw domein, niet het mijne”.

Hera wordt woest en zint op wraak. Ze hoopt dat haar kinderen haar daarbij van dienst kunnen zijn.

We lezen het verhaal van de machtige goden van de Olympus, maar deze keer verteld gezien door de ogen van Hera. Ze komen allemaal aan bod: Hestia, Demeter, Artemis, Apollo, Poseidon en nog veel meer.

Er zijn op dit moment veel hervertellingen van oude verhalen en mythen, vooral ook vanuit vrouwelijk perspectief. Die van Jennifer Saint springen er voor mij echt enorm uit. Ze is een rasvertelster en haar vrouwen zijn daadwerkelijk menselijk en krachtig. Kom maar op met de volgende roman!

Zeker lezen dus! Gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Jennifer Saint Hera

Hera

  • Auteur: Jennifer Saint (Engeland)
  • Soort boek: mythologische roman
  • Origineel: Hera (2024)
  • Nederlandse vertaling: Saskia Peterzon-Kotte
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando
  • Verschijnt: 26 februari 2025
  • Omvang: 400 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 16,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe mythologische roman van Jennifer Saint

Het meeslepende verhaal van de machtige Griekse godin Hera.

Als Hera, onsterfelijke godin en dochter van de oude Titaan Kronos, haar broer Zeus helpt om hun tirannieke vader ten val te brengen, droomt ze ervan om aan zijn zijde te regeren. Terwijl ze hun heerschappij op de Olympus vestigen, vermoedt Hera dat Zeus weleens net zo meedogenloos en wreed zou kunnen zijn als de vader die ze hebben verraden.

Ze is geboren om te heersen, maar moet ze daartoe deze cyclus van geweld en wreedheid bestendigen? Of kan ze een manier vinden om een betere wereld te creëren?

Hera wordt vaak afgeschilderd als de jaloerse echtgenote of de boze stiefmoeder, maar deze hervertelling van de Griekse mythologie laat de vele kanten van Hera zien: wraakzuchtig als het nodig is, maar ook meelevend en bovenal een almachtige koningin van de goden.

Jennifer Saint is een Engelse schrijfster. Ze studeerde klassieke talen aan Kings College in Londen en werkte daarna dertien jaar als docent. Ariadne, haar veelgeprezen debuutroman veroverde de bestsellerlijsten en verscheen in vele landen in vertaling. Ook haar volgende romans Elektra en Atalanta werden een groot succes.

Bijpassende boeken en informatie

Gertrud Jetten – De brave pony

Gertrud Jetten De brave pony recensie en informatie nieuw Manege de Zonnehoeve kinderboek over paarden. Op 17 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Kluitman het nieuwe kinderboek van Gertrud Jetten voor 7+ jaar en deel 18 in de reeks Manege de Zonnehoeve. Hier lees je informatie over de inhoud van het kinderboek, de auteur en over de uitgave.

Gertrud Jetten De brave pony recensie van Jolien Dalenberg

Pippin is een vriendelijke, meegaande pony. Als hij als driejarige zijn geboorteplaats in de Engelse heuvels moet verlaten, verandert zijn leven drastisch. Hij wordt verkocht aan Ien en wordt daar ingereden om mee te lopen in de lessen van haar manege. De andere paarden waar hij mee woont zijn gelukkig aardig, maar Ien lijkt vooral interesse te hebben in het geld dat de lessen opleveren. Omdat Pippin geen vlieg kwaad doet, is hij al snel een van de favoriete pony’s. Door het werk dat hij moet doen, raakt zijn lijf overbelast en wordt hij kreupel. Dat kan Ien niet gebruiken. Toch doet ze haar best een goed huisje voor hem te zoeken. Maar dat is nog niet zo eenvoudig. Want wie wil er nu een kreupele pony?

De boeken over Manege de Zonnehoeve vind ik altijd al fantastisch, omdat Gertrud Jetten in haar verhalen de pony’s een stem geeft. Daarmee laat ze zien dat veel dingen die voor mensen vanzelfsprekend zijn, zoals rijden, wedstrijden, paarden de hele dag in een box houden, misschien voor de paarden zelf minder vanzelfsprekend zijn.  De brave pony is misschien wel mijn favoriet. Omdat hier het type pony aan bod komt, dat misschien wel het vaakst over het hoofd wordt gezien. Die lieve, de ideale, betrouwbare kinderpony, die nooit een stap verkeerd zet, ten koste van zichzelf. Juist die pony’s verdienen het om extra in de gaten gehouden te worden.

Het verhaal gaat over je grenzen aan durven geven. En dat “nee” tegen een ander, soms heel gezond en goed is. Als je alleen maar bezig met anderen bent, en er voor probeert te zorgen dat zij blij zijn, vergeet je jezelf en kom je zelf in de problemen. Dat geldt voor pony’s, maar ook voor mensen.

Zoals gebruikelijk, wordt De brave pony weer met de nodige humor verteld. De andere bewoners van Manege de Zonnehoeve hebben zulke leuke, vaak uitgesproken karakters, dat ze heel makkelijk tot leven komen.  Zelfs als ze maar een paar zinnen hebben. De sfeer tussen de pony’s is gemoedelijk en vriendschappelijk. Je zou er bijna zelf willen wonen. Of op zijn minst les willen hebben. Voor elk wat wils. De paarden van Manege de Zonnehoeve mogen doen waar ze goed in zijn, rijden is niet per se vanzelfsprekend.

De brave pony is het perfecte boek voor kinderen die van paarden houden. Leerzaam, op een leuke, grappige manier. Een verademing als je het vergelijkt met de boeken die er pak hem beet 20 jaar geleden waren. Waarin je vooral de baas moest zijn over de paarden, moeilijke paarden getemd moesten worden, en er eigenlijk nooit naar het perspectief van het paard werd gekeken. Dat is met de boeken van Gertrud Jetten wel anders! Zeker dit verhaal, over de ultieme kinderpony, is het lezen meer dan waard. Misschien ook wel voor de volwassenen. Die, zoals subtiel aangestipt aangestipt wordt in het boek, de verantwoordelijkheid hebben om juist zulke paarden tegen zichzelf en overenthousiaste kinderen te beschermen. Het boek is gewaardeerd met de maximale ∗∗∗∗∗ (uitmuntend).

Gertrud Jetten De brave pony

De brave pony

Manege de Zonnehoeve 18

  • Auteur: Getrud Jetten (Nederland)
  • Soort boek: kinderboek (7+ jaar), paardenboek
  • Uitgever: Uitgeverij Kluitman
  • Verschijnt: 17 februari 2025
  • Omvang: 98 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 11,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (uitmuntend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe kinderboek van Gertrud Jetten

Op de Zonnehoeve wonen heel bijzondere pony’s. De een is lief en de ander ondeugend, de een kan goed springen en de ander is nooit bang. Maar één ding hebben ze allemaal met elkaar gemeen: Carolien en de manegekinderen zouden ze voor geen goud willen missen.

Pippin groeit op in de Engelse heuvels, samen met zijn vrienden. Als hij drie jaar is, wordt hij verkocht aan de manege van Ien. Daar wordt hij ingereden. Echt leuk vindt hij het allemaal niet, maar hij is te lief om zich te verzetten. Al gauw is de brave Pippin de lievelingspony van alle kinderen. Daardoor moet hij in alle lessen meelopen. Dat is veel te veel voor de jonge pony en hij wordt kreupel. Pippin moet weg van de manege, maar waarnaartoe? Wie wil er nou een kreupele pony hebben?

Gertrud Jetten is opgegroeid in het Limburgse dorp Reuver. Na de middelbare school ging ze Nederlands studeren maar maakte al vrij snel de overstap naar de Kunstacademie. Helaas kon ze die studie niet afmaken door een allergie voor houtstof. De liefde voor paarden ontstond bij Gertrud al vrij jong en is nooit meer weggegaan.

Inmiddels schrijft Gertrud Jetten al jarenlang kinderboeken. Uiteraard veel over paarden, inmiddels omvat de reeks over Manage de Zonnehoeve al zenentien delen. Maar met enige regelmaat schrijft ze ook kinderboeken over andere onderwerpen.

Gertrud Jetten De gekke pony recensieGertrud Jetten – De gekke pony
Manege de Zonnehoeve 17
kinderboek (7+ jaar)
Lizzy is een Hackney pony, Ze is gefokt om mooi voor een karretje te lopen en daar prijzen mee te winnen. Maar tijdens wedstrijden raakt ze elke keer in paniek. Het helpt ook niet dat Wesley, die op het karretje zit, haar totaal niet begrijpt. Hij vindt haar maar gek…lees verder >

Bijpassende boeken

Alexander Deprez – Prins Albert

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie roman over zijn vader van de Vlaamse fotograaf, film- en theatermaker. Op 21 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij EPO de debuutroman van Alexander Deprez. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie

  • “Koop het boek Prins Albert en je krijgt een ritje op een achtbaan.” (Het Nieuwsblad)
  • “Alexander schreef met zijn onlangs verschenen roman Prins Albert zijn jeugd van zich af. Dat is fantastisch.” (De Morgen)
  • “Alexander Deprez stelt op eigenzinnige wijze boek voor in Boegie Woegie.” (De Krant van West-Vlaanderen)

Prins Albert recensie van Tim Donker

Ja. Of nee. Maar dit boek bijvoorbeeld.

Eerst al dacht ik Hee die Deprez ken ik als dichter! Maar Alexander Deprez is cineast en hoe zou ik een cineast kennen ik kijk nooit film. En Prins Albert is zijn debuut. Dus die dichter zal een andere Deprez zijn of iets dat daarop lijkt. En toen dacht ik, dit zal wel een monografie of hoe heet dat zijn van die echte prins Albert er was toch ooit een echte prins die Albert heette & was dat een communist dan dat wist ik niet. Maar weeral nee. En dan nog eens nee, want de vader van de hoofdpersoon uit dit boek krijgt later in zijn leven wel communistiese neigingen, maar dat maakt zo’n minimaal deel uit van de vertelling (en van het leven van die vader) dat het niet bepaald een ondertitel waardig is.

Zodus. Een boek waarvan je van alles niet kan zeggen. En misschien ook van alles wel van kunt zeggen.

Wat ik er wel van kan zeggen. Dat het leest als een trein. Wat wil zeggen. Dat je het kunt lezen in een trein. Terwijl je gaat. Naar daar, of naar elders, of naar waar nog. En dat je het heel rap uit hebt. Bijvoorbeeld nog voor je daar bent, of elders, of waar dan ook. Ik las dit in een middag uit, en ik lees naar aard en naar omstandigheden met nogal wat onderbrekingen. Er zijn altijd de kinderen er is altijd het koken er zijn altijd de vloeren die moeten geveegd de gedachten die moeten gedacht de dansen die moeten gedanst of ook de andere boeken die ik zie die ik snuif die ik lees.

En ook. Dat de soundtrack van dit boek die van mijn jeugd is. De jaren waarin ik veertien vijftien zestien was. The number of the beast. Een beetje tegen eigen willen in. Een schuldig pleziertje. Toen al. Maar ik had de plaat. En legde m vaker op mijn draaitafel dan ik zelf wilde. Tokyo tapes. Die ik niet had. Liever had ik Virgin killer met orzjienele hoes. Maar ja. Kwam daar maar eens om. Doch. We’ll burn the sky stond ook op Taken by force en die had ik wel en ik vond het twede liedje van kant a best heel mooi maar niets was mojer toch dan Born to touch you feelings (in een hoofdstuk dat later in de prullenmand belandde zong t schrijverken het voor zijn Dregke). Trust. Ik had of wilde hun Rock n roll in de tijd dat ik eventjes een fascinatie had voor franstalige hardrockbands. Wheels of steel. Ja. Niet het beste liedje van Saxon. Daarin twijfelde ik tussen Dallas 1 pm en To hell and back again en god wat een dijk wat een rots wat een monument van een plaat vond ik dat Heavy metal thunder toch. En uiteraard en natuurlijk en zeker en boven twijfel en boven alles en overal bovenuit Balls to the wall wat heb ik oneindig vaak en oneindig hard meegebruld met dat liedje ik had het geteept van de televisie want in die tijd had je gewoon nog hardrockprogramma’s op televisie dingen als monsters of rock en the power hour en dat programma dat de begeerlijke prachtige fantastiese sabina classen presenteerde op rtlplus hoe heette dat ookalweer mosh geloof ik kassettes en kassettes vol met van televisie geteepte liedjes had ik en dat ging dan boven op de kassettedek op vol volume bijvoorbeeld Balls to the wall al zong ik het weken nee maandenlang verkeerd ik zong altijd “too many people do not know a bridge is over the USA” wat ik een achterlijke tekst vond maar wat maakte het uit het lied explodeerde allermachtigst en daar ging het om maar wat er werkelijk gezongen wordt is zoals Deprez hier geheel juist sieteert: “too many people do not know bondage is over the human race” waar ik pas achter kwam toen iemand de plaat liet teepen en ik aldus ook het tekstvel onder ogen kreeg. En The wall ook. Ja The wall zeker. Maar dat was later. De jaren waarin ik zeventien achttien negentien was. Toen was die plaat en was ook de film meer dan een soundtrack van mijn leven het was mijn religie mijn bijbel mijn levensfilosofie. En Idles? Ja. Nee. Misschien. En later, veel later, de jaren nu of de jaren van vorige week misschien weet ik veel en een beetje maar want ik ken zoveel betere bands toch. En Arno? Ja Arno ook. God. Met hem kun je zeggen daar ging iemand. Daar ging iemand heen. T.C. Matic. Maar nog altijd niet het fijnste uit mijn huidige platenkast. Zodus. Is de soundtrack hierin vooral die van mijn jeugd.

En dat de schrijfstijl van Deprez me smaakt. De korte zinnen. Staccato. Het vele paginawit. Leegte. Leegte die ademt. De bladspiegel. Het razen dat maakt dat je het razend leest. De herhaling. God ik ben een zuiger voor herhaling. Zinnen die herhaald worden, soms onder elkaar, soms pagina’s uiteen, maar een ritme is er. Ritme. Melodie. Dit boek is zelf een soundtrack. En dat ik dat mooi vind. Is wat ik kan zeggen.

Wat ik er niet van kan zeggen. Of ik Prins Albert in zijn geheel geslaagd vind. Een familie Deprez. Een ikpersoon Alexander. Cineast. Een boek aan het schrijven. Over zijn vader. Allicht dus autobiografies, dit Prins Albert hier. Maarja. Je weet hoe het dan heet he. Echt gebeurd is geen exkuus. Maar hoe. De Alexander uit het boek groeit op met gescheiden ouders. Meestentijds zijn ze bij moeder. Hij en zijn zus, die om een of andere reden konsekwent “Vaders dochter” genoemd wordt, tis voor zover ik rekonstrueren kan een volle zus van hem en het boek zelve geeft geen enkele grond aan een allerflauwst vermoeden waarom ze elkaar niet zouden mogen dus waarom niet gewoon “mijn zus” of nog, geef haar een naam!, kan ook. Bij momenten, idealerwijs waarschijnlijk één keer in de week, worden Alexander en “Vaders dochter” (om die aanstellerij dan maar te handhaven) opgehaald door Vader. Als die niet te bezopen is, te druk met andere dingen, het niet vergeten is, niet ergens zijn roes ligt uit te slapen. We spreken van laagleven. Drank. Agressie. Armoede. Egoïsme. Alleen het eigen zelf van Vader is belangrijk, of belangrijker toch dan al het andere (vrouw, later ex, kinderen, huis, bezittingen, dingen op een rijtje houden). En dit is meteen waar de schoen wringt. Naar mijn smaak neemt Deprez te weinig afstand van de levensstijl van Vader. Natuurlijk. Als kind heeft Alexander weinig keus. Het is zijn vader. Hij heeft er maar één. En dat is deze. De mooiste man van Vlaanderen. Als genoemd. Voornamelijk door Vader zelf. Denk ik. En een motard. Ja. Natuurlijk vind je dat stoer, als kind, als je vader met zunnuh moto het schoolplein op gereeën komt, en jij mag achterop. Dat is nog eens een huiswaartskeren dat indruk maakt op je klasgenoten. Dat is jouw vader. Die elkendeen imponeert. Bij een ruzie met een buurtpestkop haalt “Vaders dochter” er eenvoudigweg “Vader” bij die meteen afkomt met zijn al even agressieve rothond. Deze buurtpestkop zal nooit meer pesten. Nee. Dat is nog eens een Vader die staat. Als hij er is, vult hij de hele ruimte met zijn aanwezigheid. De dreiging. De razernij. De bom die hij is kan altijd barsten. Altijd op je hoede zijn. Ach. Daarmee kweek je karakter. Niet? En als hij er niet is. Dan zoek je hem toch. Maar dat zal zijn. Kinderen hebben jouw liefde nodig om zich van jou af te keren; zolang jouw ouderliefde geen evidentie is zal die tot op volwassen leeftijd gezocht blijven. Dus is de muziek van de Vader de muziek van Alexander en dus is de misschien kortstondige communistiese interesse van de Vader Alexanders misschien kortstondige interesse. En is de agressieve geneigdheid van de Vader Alexanders agressieve geneigdheid. Met OVER GEWELD schrijft de Alexander-figuur post 2023 een vestzakessay over geweld. Elke paragraaf begint met “‘Ik ben tegen geweld’, zegt die of die” waarna het verder gaat in de beschrijving van een situatie waaruit blijkt dat de spreker helemaal niet per se tegen geweld is of anders terecht komt in onverkwikkelijkheden waarop geweld misschien het beste antwoord was geweest. Schoon staaltje populisme, dat. Zo lusten we er nog wel dertig als niet veertig. Lekker lullen zit ook in de tram, zou mijn zus zeggen. Ja natuurlijk kun je allerlei schetsjes maken waarin geweldlozen te maken krijgen met geweld. Natuurlijk kun je het altijd zo drajen dat de eerste slag toe dienen beter was geweest dan de andere wang te laten zien. Natuurlijk is er altijd wel een scherpst van de snede denkbaar een moment waarop de enige keuze nog is vechten of onvergeeflijke lafheid. Maar omgekeerd kun je evengoed honderd of duizend schetsjes schrijven over momenten waarop geweld alles alleen maar nog veel erger maakte. En het is die omgekeerdheid die ik mis in Prins Albert. Nu komt het af en toe neer op geweldsverheelijking. Of minstens op romantisering van de armlastige zuiplap die alleen de taal der vuisten verstaat.

Misschien komt dit boek te vroeg.
Misschien was Alexander Deprez nog niet volwassen genoeg.
Misschien was de afstand tot zijn toene toen en zijn nuë nu nog niet groot genoeg.
Ik vind Prins Albert een weinig dubieus.

Maar het leest als een trein. Dat wel. Wat wil zeggen dat je het kunt lezen in een trein. De trein van A naar B. En schrijven blijkt Alexander Deprez zeker te kunnen. Ik wacht. Tot hij uitstapt. Bij B. En op het boek. Dat hij daarover schrijven zal.

Alexander Deprez Prins Albert

Prins Albert

Prelude van een communist

  • Auteur: Alexander De Prez (België)
  • Soort boek: Vlaamse roman
  • Uitgever: EPO
  • Verschijnt: 21 februari 2025
  • Omvang: 296 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 19,90 / € 14,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over zijn vader van Alexander Deprez

Alexander Deprez groeit op in de schaduw van zijn vader, de mooiste man van Vlaanderen, een motard met een kort lontje, een dakwerker die zijn innerlijke demonen probeert te verdrinken, eigenaar van een bull terrier, uitbater van de Prins Albert, een berucht rockcafé in Lauwe met buiten een vlag van Club Brugge en binnen een poster van James Dean.

In dit verpletterende debuut schrijft Deprez met veel zwier zijn jeugd van zich af. Hoe doorbreek je de cyclus van alcohol, geweld en trauma’s? Hoe doe je dat, een normaal leven leiden? Domweg gelukkig zijn met je meisje? Snoeihard, rauw, eerlijk. ‘In mijn wereld ben je niets. In mijn wereld ben je niemand. In mijn wereld is er enkel jij en ik. Geen staat die je beschermt. Geen rechtbanken en rechters. Geen geld. Jouw macht betekent hier niets.’

Alexander Deprez is fotograaf, film- en theatermaker, auteur en een helft van het muziekduo Sasha le Fou en Tippi Parade. In 2024 bracht hij de satirische voorstelling ‘Edelweiss Piraten’, een waarschuwing voor de opkomst van extreemrechts.

Bijpassende boeken

  • Nieuwe Vlaamse romans

Rita Bullwinkel – Headshot

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman die op de longlist staat van de Booker Prize 2024. Op 20 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Amerikaanse schrijfster Rita Bullwinkel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster. de vertaalster en over de uitgave.

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie

  • “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en laat het in als zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie zien.” (Oprah Daily)
  • “Verfrissend en krachtig. Aan de kant, Amerikaanse fictie, voor een waardevolle nieuwe stem.” (The New York Times)
  • “Explosief…Bullwinkel springt tussen verleden, heden en toekomst om deze krachtige, briljante, rommelige jonge vrouwen sprakenelend tot leven te brengen.” (The Guardian)
  • Opgenomen in de lijst van boek van het jaar bij The New York Times, The Guardian, The Telegraph, The Times en GQ.
  • Gekozen op de longlist van de Booker Prize 2024.

Headshot recensie van Tim Donker

Zijn, in de wereld, op aarde, ongevraagd ben je daar & ineens, het is, ik zeg u, een geworpen zijnde. In tijd geworpen in ruimte geworpen & op de wereld. In de ruimte & op de wereld kun je lopen, en met de tijd kun je doen wat je wil. Je kunt een schildersbedrijfje oprichten, je kunt uit het raam staren, je kunt je ergens een mening over vormen, je kunt een tafel pakken als je een opklapbed nodig hebt, je kunt in je vingers snijden bij het fijnhakken van een ui, je kunt muziek maken voor het andere hoofd, je kunt iets uitvinden waar niemand op zit te wachten, je kunt gaan joggen, je kunt van alles wel. Boksen bijvoorbeeld, of kijken naar boksen, of lezen over boksen, ligt het aan mij of is er relatief veel over boksen geschreven, of meer toch dan, pakweg, over darten of zwemmen of hoogspringen?, en ligt het aan mij of waren het vooral de beatniks die schreven over boksen, iets anders waarin Deelder ze zo nodig moest navolgen, de mens die zoveel meer imago was dan iets anders, of, zeg, bij het imago dat Deelder zichzelf had aangemeten waren zijn schrijfsels van secundair of misschien zelfs wel tertiair belang. Rita Bullwinkel schrijft over boksen, is Headshot een sportroman?, en bestaat dat eigenlijk: de sportroman?, ja het zal best bestaan, van alles bestaat, bergbeklimmersuitrusting bestaat en eierprikkers bestaan en nasmaak en het nadenken bestaan, en Frankrijk bestaat, en de atoombom bestaat, waarom zouden er geen sportromans bestaan maar alsnog vraag ik me af of je Headshot als zodanig moet klasseren. Wel. Ja. Het hele boek speelt zich af in een troosteloos zaaltje dat met de weidse naam sportpaleis getooid is. En ook. Ja. Er zijn meisjes die boksen, en elk hoofdstuk verslaat één wedstrijd. Met een winnaar. En een verliezer. Dus. Misschien. Zou je zeggen. Alle ingrediënten zijn aanwezig. De ingrediënten van een sportroman, als dat al iets is dat bestaat. Maar het schijnt me toe dat het boksen van secundair zoniet tertiair belang is, al boksen ze de hele tijd, op elke pagina, en toch is er van alles, is er veel meer dan het vechten dat zich naar de voorgrond vecht. Toch gaat het vooral om de dingen waar het niet om gaat. Laat ik om dat te illustreren de eerste zin van het boek sieteren: “Andi Taylor slaat haar handschoenen tegen elkaar, stompt zich op haar platte buik, denkt niet aan haar moeder die thuis is met haar kleine broertje, niet aan haar auto die het maar net tot hieraantoe haalde, niet aan haar vakantiebaantje in het stampvolle gemeentelijke zwembad waar ze toezicht hield, niet aan de vierjarige die ze zag doodgaan, aan de vierjarige die in wezen door haar dood is of aan zijn blauwe gezicht.”; en natuurlijk zijn het net die dingen waaraan Andi Taylor wél denkt, gans de wedstrijd lang, meer dan met Artemis Victor vecht zij, Andi Taylor, met al die dingen in haar hoofd – en zo ook vecht Artemis Victor met het hare, zoals, bijvoorbeeld, met haar twee eveneens boksende zussen die ze zo graag naar de kroon steekt of voor wie ze in elk geval niet onder wil doen door niet als winnaar van dit toernooi te kunnen weglopen. En de twede partij is die tussen Kate Heffer en Rachel Doricko, en Kate Heffer herhaalt tijdens het boksen onophoudelijk de eerste cijfers van het getal pi, waar Rachel Doricko een raremutsenfilosofie heeft en de dag van het gevecht aan de hand van beelden probeert te onthouden; beelden die ze als volgt in haar hoofd prent: plastic bokshelm. honderd dollar. afgepaste stapjes. lieve jongen. lieve hond. sparen. welterusten.; wat, zeg nou zelf, al zo goed is als een dadaïsties gedicht. Via verdermeer nog de boksende nichtjes Iggy Lang en Izzy Lang, die samen naar het “bokspaleis” in Reno gereden zijn, en urenlang zagen ze alleen maar mais, en denken ze, ieder voor zich, of misschien wel tegelijk, aan die andere keer dat ze op reis waren, veel jonger nog, Iggy zat zelfs nog op de stoelverhoger, om de oceaan te zien, ze waren aan zee (hoezee), we zijn aan zee, iemand moet dat roepen, iemand moet mosselen en fritten eten, of, de naakte rit huiswaarts, en Rose Mueller en Tanya Maw, die in het verlee zo hun klappen kregen te verwerken die niks met enige vechtsport te maken hadden, en wier boksen haast teder, bijna liefdevol te noemen is (Mueller heeft in haar leven het wegkijken tot kunst verheven en Maw bokst voornamelijk om niet ergens anders te hoeven zijn), krijgen we, de lezer, portretten van acht jonge meisjes, tieners, met wegen achter zich die hen naar daar hebben geleid, wegen lang genoeg om al enigszins gevormd te zijn, al hebben ze veel meer toekomst voor zich dan verleden achter zich, en daar ergens is het waar de roman zich afspeelt (meer dan in Bob’s Boxing Palace – al is dat honderd keer de plaats van handeling). Het beschrijven van levens die in ontwikkeling zijn doet Bullwinkel goed, doet Bullwinkel magistraal, doet Bullwinkel zo geniaal dat ze Andi Taylor, Artemis Victor, Kate Heffer, Rachel Doricko, Iggy Lang, Izzy Lang, Rose Mueller en Tanya Maw, stuk voor stuk, de een na de ander, de harten van de lezer in schrijft; ja, mensen, dit is er weer zo één, dit is weer zo’n boek dat je genegenheid laat opvatten voor de personages – geen unicum misschien, er zijn veel meer boeken met aimabele personages, maar langs de andere kant ook niet iets dat elke schrijver nu meteen gegeven is: er zijn, ik zeg u, nog veel en veel meer boeken waarin de personages van papier blijven en nog voor geen sekonde tot leven komen. In Headshot geef je, of jij misschien niet maar ik wel, om sommige personages allicht net wat meer dan om de anderen zodat ik mezelf erop betrapte dat ik gedurende de “kwalificatierondes” (heet dat zo?) de neiging had om voorkeuren te ontwikkelen; liever deze zag winnen, en die niet, en, iets geks, vaak waren dat juist diegenen die zich uiteindelijk niet plaatsen wisten voor de finale. Die arme Andi Taylor bijvoorbeeld, die heel alleen naar daar moest komen, de moeder kon het niet genoeg schelen, of had in ieder geval meer hart voor Andi’s jongere broertje, die arme Andi Taylor die misschien te ingetogen was, die arme Andi Taylor, die een klein kind had zien doodgaan omdat ze met een voor haar leeftijd veel te grote verantwoordelijkheid opgezadeld was en nu in haar innerlijk een dood kind moet meezeulen, die had ik het “succes” (een zeer relatief succes maar daarover kom ik nog wel te spreken) net iets meer gegund dan Artemis Victor voor wie het overwinnaarschap niet alleen met haar achternaam gegeven is (op meer dan één manier) maar dat daarnaast al net iets teveel in heel haar karakter verweven heeft. Er zijn niet veel mensen die arrogantie met flair kunnen dragen, de meeste mensen geeft het almeteens iets buitengewoon kwallerigs. Maar als er één slag mensen bestaat dat op een innemende, ja haast schattige, wijze arrogant kan zijn, dan zijn het wel pubermeisjes. En achja. Dan mag Artemis Victor ook best winnen toch? Zodus zit ik. Zodus lees ik. Zodus neem ik. Winst en verlies. Ik wil benadrukken dat ik neem, dat ik zit, dat ik lees. Een boek over boksen zowaar, een boksroman, bestaat dat?, sjee, nogmaals: boksen, misschien niet de allervervelendste sport die er bestaat (hoewel het eigenlijk tamelijk verbijsterend is dat het een zeer geaccepteerde vorm van vrijetijdsbesteding is om te kijken naar twee mensen die elkaar zo hard mogelijk proberen te slaan) (& van de vechtsporten toch zeker wel een van de brutere) (judo, b’voorbeeld, heeft veel meer met tactiek dan met vechten, laat staan met kracht, te maken) (judo zou ik al bijna een denksport noemen) (niet dat ik nu zoon judoliefhebber ben) (maar toch kan ik van judo eerder de schoonheid inzien dan van boksen), maar nog altijd een sport, nog altijd idioot dus, en ik lees en ik lees en ik lees, ik lees met zoveel graagte dat ik ervan uitrusten moet (het lijkt wel een sport zeggen sommige mensen dan), en ik zit met het boek half dichtgeslagen op schoot en vraag me af: is dit het dan? Is het het winnen, is het het verliezen, is het dat Bullwinkel maakt dat je van die meisjes houdt, is het de vaart, zijn het de levens die zich voor je lezersoog ontvouwen, is het de melodie van de roman, is het het ritme van de roman, is het de herhaling: Bullwinkel herhaalt zinnen en zinssneden, en ik ben een zuiger voor herhaling, misschien hou ik daarom zo van drone (de muziekstijl, niet de vliegtuigjes) en minimal (de muziekstijl, niet het binnenhuisarchitectonies konsept), ik herinner me een idioot gesprek over minimal met Sergio, mijn voormalig buurman, die juist een hekel had aan minimal en zijn weerzin als volgt samenvatte: “Zó mooi dat je het uitentreuren moet herhalen is dat melodielijntje nu ook weer niet”, en ik, eerder verbijsterd dan echt woedend, uitriep: “Is dat wat je denkt dat minimal is? Denk je dat het daarom gaat? Musici en componisten die met een melodie opkwamen die ze zo ongelooflijk mooi vonden dat ze dachten, hier moet niets meer aan gebeuren, herhaal dit gewoon maar heel het optreden lang jongens!”, herhaling die mooi is om de herhaling, niet om wat er herhaalt wordt, omdat herhaling schwung heeft, kun je dat zo noemen, of zeg bezwering, zeg kadans, zeg voor mijn part wiegelied, is het de poëzie in zinnen als “Andi had een lege tunnel gezien tussen haar rechtervuist en Artemis’ linkerribben. Hij leek wel verlicht, alsof hij erom vroeg te worden gevuld door Andi’s vuist. Andi had haar hand in de opening naar Artemis’ lichaam gestoken, die lege tunnel, en vulde die opening toen nog eens, keer op keer, totdat de scheidsrechter tussenbeide kwam.”, wat een, zul je moeten toegeven, veel mojere manier is om over boksen te schrijven dan het deelderiaanse “ik zag het water uit zijn kop spuiten”, al is voor dat laatste, zal ik moeten toegeven, niet heel erg veel nodig, is het de gekte die uitgaat van zinnen als “Een zandkorrel is een eindige eenheid die in aftelbare getallen kan worden gekwantificeerd.” of de rare humor in zoiets als “Het continentale ontbijt dat geserveerd wordt in het motel waar de boksmeisjes overnachten is een kerkhof van hardgekookte eieren.”, ja is het die humor, die rare humor van Bullwinkel die maakt dat ik af en toe grijns of grinnik en me daarna subiet afvraag Waar moest ik zonet eigenlijk om lachen?, wel, wat is het, van al deze dingen of van andere, dat maakt dat ik lees en lees en lees? Is het één van deze elementen, zijn het al deze elementen samen, is het een onbenoembaar iets, zweven er misschien nog woorden boven de woorden in het boek? Misschien iets over winnen en verliezen, alleen wie niet twijfelt wint, nee zo afgezaagd, zo flauw kan het niet zijn, er moet iets zijn, of er moet niks zijn, ik zit daar, het boek niet open en niet dicht in mijn schoot en mijn oog valt op de kretologie op het achterplat. Oprah dagelijks zegt “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en toont het in al zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie.”, en wat wil dat zeggen, oprah dagelijks, ik begrijp daar niks van, wat zijn de handschoenen van het tienermeisjesleven, en wordt hiermee iets moois gezegd of niet?, ik weet ook niet of ik een boek wil lezen waar oprah dagelijks positief over is, als dit al iets positiefs is, ik weet niet eens wat er staat, ik weet niet of ik een boek lezen waar oprah dagelijks uberhaupt wat dan ook over te zeggen heeft, en die zijt ja ook die zijt spreekt en die zijt zegt “Bullwinkel beschrijft de schoonheid en wreedheid, en het gevoel er niet bij te horen. Het volwassen-worden als strijdtoneel.” en schoonheid ja en wreedheid misschien maar het volwassen-worden als strijdtoneel?, of, naja, in zoverre misschien dat alle volwassenen in dit boek waardeloze, laffe, bleke, schimmige zwakke, halfhartige figuren zijn, die grossieren in diverse gradaties van niet-aanwezig zijn; alle levenslust, passie, kracht, inspiratie zit in Headshot gebundeld in de “boksmeisjes”. Is het dat misschien wat Bullwinkel de lezer voorhoudt? Sociaaldarwinisme optima forma, maar dan een sociaaldarwinisme dat daadwerkelijk schatplichtig is aan Darwin: niet de sterksten nee, maar de meest aangepasten zullen overleven, dat is: winnen in dit toernooi. Het lullige zaaltje, de plastieken bijna in twee helften uiteenvallende beker die er is voor de winnaar, wat voor overwinning is dat? Moet je je murw laten slaan om ook zo’n uitgebluste volwassene te zijn? Toch lijkt ook zoon interpretatie een fraksie te gemakkelijk. Bullwinkel gunt ons af en toe blikken in de toekomst van de boksmeisjes. Het zijn niet allemaal bleke levens die voor hen klaar liggen, of dat degenen die winnen de dufste (“meest aangepaste”?) toekomst voor zich hebben, nah, de eerste afvaller gaat als apotheker misschien nog wel het sufste leven tegemoet, de meest aangepasten overwinnen kan niet zijn wat spreekt, wat zingt, wat jubelt uit de regels in Headshot. Wat zingt er wel? Dat weet ik niet. Headshot is een raar boek, het schudt zich uit bovenop mij, ik lees over tienermeisjes die boksen, samenkomen op een toernooi, en dan weer weggaan, en verder hun leven leiden, en dan dood gaan, wat is wat de tijd doet met geworpen zijnden, in de laatste anderhalve pagina wordt dit boek, ineens, een scifiroman, en ik vind het mooi, vind het allemaal even mooi, ondanks dat ik niks met sport, niks met boksen, niks met scifi heb. En misschien is het geen verpletterende roman, toch heeft het iets verkruimeld: ik weet dat kruimels ervan in me achter zullen blijven, zoiets als Rachel Doricko’s raremutsenfilosofie, daaraan zal ik waarschijnlijk de rest van mijn leven van tijd tot tijd blijven terugdenken (ik schreef zelf ooit iets, tien, twintig jaar geleden, wanneer was het, over “ze blues van ze lullige mutsje”), misschien niet zo ver verwijderd, eigenlijk, van Martin Šimeks pyamabroekfilosofie maar alsnog mojer, altijd mojer, alles altijd mojer dan al het andere altijd, is het hier, in dit Headshot. Het werpt zichzelf over u, als lezer, zelf een geworpen zijnde. Je zult het boek niet geheelderlijk vatten. Maar het boek vat jou wel. Geheelderlijk. En meer dan dat nog.

Rita Bullwinkel Headshot

Headshot

  • Auteur: Rita Bullwinkel (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Headshot (2024)
  • Nederlandse vertaling: Barbara de Lange
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Rita Bullwinkel

Elk van de acht tienermeisjesboksers in deze zinderende debuutroman heeft haar eigen redenen voor de offers die ze heeft gebracht om naar Reno, Nevada, te komen om te strijden om de titel van de beste van het land. Ronde voor ronde leer je de deelnemers kennen. Ogenschijnlijk achteloos schets Bullwinkel hun achtergronden en geeft en passant een vooruitblik op hoe het de meisjes in hun verdere leven zal vergaan.

Headshot is dicht op de huid geschreven, je ruikt het zweet en de angst, voelt het verlangen naar succes en de jaloezie. Het ritmische proza stuwt de lezer over de pagina’s en maakt Headshot tot een intense leeservaring die nog lang resoneert.

Rita Bullwinkel is geboren op 2 september 1988. Ze publiceerde de verhalenbundel Belly Up waarvoor ze in 2022 Whiting Award ontving. Haar artikelen verschenen in White Review, BOMB, NOON en Guernica. Bovendien is ze assistent professor Engels aan de universiteit van San Francisco.

Bijpassende boeken en informatie

Rick Zaal – Het land van Hrabal

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 19 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de uit Nederland afkomstige schrijver Rick Zaal. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie

  • “Dit boek heb ik met plezieren bewondering gelezen. […] Het land van Hrabal is een geslaagd voorbeeld van een in Nederland weinig beoefend subgenre van de literatuur: de vol bewondering vertellende essayistiek, die vreemd genoeg toch een heuse roman wordt.” (Chrétien Breukers)

Het land van Hrabal recensie van Tim Donkers

Maar in eerste instantie dacht ik toch aan Zaal Over De Vloer. Dat was een programma. Ooit. Ik herinner me eigenlijk niet waar het over ging, niet eens of ik het ooit gezien heb. Maar wel dat het een programma was, op televisie, en dat maakt Rik Zaal een televisiemaker en dus, in mijn ogen, wat suspect. Kan dat? Mag dat nog? In deze tijd? Of is dat snobisties of ouwerwets of treurig of onzinnig of dom of een achterhoedegevecht tegen een medium dat steeds meer aan belang inboet? Hoe ook. Iets in mij komt in verzet bij mensen die graag met hun harses op de buis verschijnen (buis, ook alweer zoon archaïsme). Iets in mij zou dus niet zo snel een boek van Rik Zaal oppakken. Maar iets buiten mij reikte me Het land van Hrabal aan. En wat ik aangereikt krijg, dat lees ik. Hier ook al omdat ik, zo dacht ik, Bohumil Hrabal wel een goede schrijver vind.

Of.

Naja.

Is dat zo? Ik zoek, heb ik werk van Bohumi Hrabal in mijn boekenkast, ik vind niet, komaan, op zijn minst moet er iets van hem, een novelle of een verhaal of toch één of ander geschrift, zijn verschenen in de Moldaviet-reeks van Voetnoot, ik zoek, ik vind niet, al die reeksen van Voetnoot liggen doorheen het hele huis verspreid, mijn huis is te klein voor al die boeken, ik sleep ze naar overal, precies ook van die kleine boekjes die je overal lezen kunt en die ik dus op de meest bizarre plekken achterlaat, er zit wel een soort logica in geloof ik, een algelezenstapel en een nogtelezenstapel maar die logica wordt nog wel eens geweld aan gedaan, ik ga er voorlopig van uit dat ik Hrabal gelezen en gewaardeerd heb maar na mijn aanvankelijke enthousiasme om de titel heeft de twijfel toch weer toegeslagen.

Een televisiemaker en een schrijver die ik bij nader inzien misschien toch niet gelezen heb, is dat wel zoon ideale kombinasie, maarja, het is op de stapel geraakt en één ijzeren gebod heb ik mezelf ten aanzien van die stapel gesteld: elk boek dat op bespreektafel terecht komt, geef ik een kans, soms een hele kleine, maar een paar pagina’s toch zeker, of naja, eentje in ieder geval.

Meer heeft Zaal ook niet nodig. Briljant vanaf de eerste regels. En omdat ik zelfs nu ik deze woorden tik op mijn laptop altijd nog twijfel of ik Hrabal überhaupt wel ooit gelezen heb, vond ik het nogal grappig dat het op de eerste bladzijde al meteen ging over falende geheugens, een onderwerp dat in Het land van Hrabal geregeld terugkeert, veelal in dezelfde bewoordingen, met dezelfde zinnen, en ik hou van herhaling, ik hou van literatuur met ritme, ik hou van boeken die zingen en steeds weer tot eenzelfde refrein terugkeren.

Een schrijver met een falend geheugen dus, schrijft over Bohumil Hrabal, en over Praag, en al wie hij daar gekend heeft, over communisme, over totalitarisme, over echte en onechte landen. Die schrijver zou Rik Zaal kunnen zijn, ware het niet dat de ik zichzelf op zeker moment onthuld als Hendrik Terpstra. Die ooit een kinderboek schreef, Maan zonder bomen geheten. Maar debuteerde met een roman voor volwassenen. Ontbijt om half tien, zo heette dat debuut. Een duidelijke knipoog naar Biljarten om half tien  (Böll wordt, weliswaar vrij terloops en in een totaal ander verband, notabene nog genoemd in Het land van Hrabal), al was bij mij Ontbijt in het vilbeluik een sterkere associatie. Maar dat kan Zaal niet op het oog hebben gehad (zou Rik Zaal wel eens wat van Jean-Marie Berckmans gelezen hebben?).

Geen autobiografies geschrift dus? Een niet-bestaande schrijver? Maar The Plastic People of the Universe bestaat wel. En Ivan Martin Jirous bestaat (en het Agon Orchestra bestaat) (en DG 307 bestaat). En Praag bestaat. En Arnon Grunberg bestaat. En schrijversvakscholen bestaan. En Jarosalev Hašek bestaat. En Václav Havel bestaat (waarom moet ik als ik aan Václav Havel denk, altijd meteen aan Annette denken?) (Annette, hoe zou het daarmee gaan?) (zelfs pas in twede instansie denk ik bij Havel aan Zappa).

Er is zoveel dat bestaat waaraan een niet-bestaande man kan denken. Denkt, hier. In dit boek.

Noem Het land van Hrabal een roman, autofictie, een novelle, een ode, een mijmering. En je kunt het zelfs even voor science fiction houden, als “Hendrik Terpstra” het op enig moment heeft over “de jaren zeventig van de eenentwintigste eeuw” maar ik hou het er liever op dat dat een verschrijving is, een verspreking, een verdenking liever, wie was het weer die zei als je je verspreken kan kun je je ook verdenken, ik peins dat dat Stephen Jay Gould was maar het kan ook Freeman Dyson geweest zijn, naja een struikeling van de geest, een geest die in Het land van Hrabal rent en rent en rent, het vertrekpunt is dan misschien wel Hrabal, maar Zaal ofnee p’don ik bedoel natuurlijk Terpstra staat zich menig een terzijde toe, en terzijdes binnen terzijdes, feitelijk is het boek één lange terzijde, een terzijde dat stroomt, gulpt, komt, blijft komen, als iemand die vijf kwartier in een uur moet vol kletsen, ja geklets mag je zeggen, zever misschien, maar: briljante zever (als Luc de Vos, ook hij nu dood, ooit zei over het werk van JMH Berckmans, ook hij nu dood) (en gesproken van briljant, aan Briljante man moest ik soms ook denken) (kwam dat door de snelheid van gedachten of alleen maar door dat tankverhaal) (hoe geniaal is dat tankverhaal, dat moet je lezen, alleen al om dat tankverhaal zou je Het land van Hrabal moeten lezen) (toen ik Briljante man las dacht ik niet aan Het land van Hrabal maar aan Lobola voor het leven) (maar toen ik Lobola voor het leven las dacht ik aan Aannex) (maar toen ik Aannex las dacht ik aan Door het oog van de cycloon).

Wat Het land van Hrabal zo sterk maakt, wat het meer maakt dan zomaar wat gemijmer over een favoriete schrijver, is de manier waarop Zaal/Terpstra het particuliere aan het algemene paart. Zo komt hij tot een theorie over wat hij echte en onechte landen noemt. Echte landen zijn landen waar een of ander totalitair regime heerst; keuzevrijheid is beperkt, zodat alles wat mensen doen of niet doen een zekere lading krijgt en vrijwel elke gebeurtenis een “echte” gebeurtenis heten mag. Onechte landen zijn “vrij”; in een onecht land maak je misschien je hele leven niks mee. Het geheugenverlies van Terpstra wordt gelegd naast een min of meer “gedwongen” geheugenverlies dat mensen in echte landen af en toe zullen moeten voorwenden, om hun geweten te sussen. Waar je onder continue druk staat, is geweten een luxe die op bepaalde momenten buiten bereik kan blijven. Vergeet dat geweten soms maar. Voor je eigen veiligheid, voor een heel klein beetje gemak, of, zoals in Hrabals geval, om te kunnen blijven schrijven. Dat geheugen van Terpstra geeft eerst misschien nog te lachen, pagina’s later komt het geheugen in een ander, veel indringender licht te staan – hoe recht zou u uw rug kunnen houden als u in een  politiestaat woonde, hoe graag zou u nog terug denken aan de “foute” dingen die u in uw politiestaat deed als uw land, later, weer meer “vrijheid” toe liet, misschien zoiets als een “democratie” werd?

Niets aan Hrabal blijft bij Hrabal, ook diens levenseinde krijgt een breder perspectief. Over defenestratie gaat het dan, en zelfdefenestratie, over Kafka, of, allengs, over iedereen die van de vijfde gesprongen is, “iemand die ik niet ken [die] in Parijs van de vijfde verdieping gesprongen is”, bijvoorbeeld, en dan staan mijn gedachten inmiddels ook niet langer stil, zo werkt dit lezen, Zaal laat het brein van zijn lezers onophoudelijk overkoken, en raas ik naar Parijs, raas ik naar Deleuze, zie ik mij voor een paar minuten bezig om op te zoeken van welke verdieping Gilles Deleuze gesprongen is, een nogal bizarre zoekvraag, maar bizarrer nog vond ik dat de eerste “hit” die ik op die zoekvraag kreeg, een artikel was over diverse soorten sprongen in de balletkunst. Waardoor ik ging denken aan ballet en aan Spiegel im spiegel, aan Dregke, aan t schrijverken, aan personages die een eigen leven willen leiden, aan overlappende werkelijkheden, of het alles als alsof, aan Hans Vaihinger, en toen vroeg ik me af of iemand al ooit iets had geschreven over de vraag of filosofen bovengemiddeld vaak een snor hebben.

Nee, Het land van Hrabal is geen meesterwerk. Het is een ritje in een hogesnelheidslijn, vermakelijke ernst, bloedserieuze flauwekul, het brengt aan het lachen, het zet aan het denken, het is een bijzonder prettige manier om je namiddag mee stuk te slaan. Het is geen boek dat je per se niet mag missen, maar als je het gelezen hebt ben je wel heel erg blij dat je het niet gemist hebt.

Rick Zaal Het land van Hrabal

Het land van Hrabal

  • Auteur: Rick Zaal (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 19 februari 2025
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Rick Zaal

Rik Zaal verrast met een absurdistische Boheemse rapsodie in een
stijl die eer betoont aan de beroemde Tsjechische schrijver Bohumil
Hrabal. Praag voor en na de Fluwelen Revolutie. Is het mogelijk om
niet te collaboreren in een politiestaat?

Een Nederlandse schrijver met geheugenverlies probeert zich zijn ontmoeting met Bohumil Hrabal te herinneren, de Tsjechische
schrijver die hij bewondert en van wie hij graag literaire tips wil krijgen. Hij sprokkelt dagboeken, krantenknipsels en oude agenda’s bijeen en raakt verdwaald in verhalen vol absurde belevenissen en hevige dilemma’s van zijn Tsjechische vrienden in de destijds door de Russen gecontroleerde wereld achter het IJzeren Gordijn. Het brengt hem op zijn Theorie van Echte (Tsjechië) en Onechte (Nederland) Landen. In Echte Landen is het geweten een luxeproduct. De vraag is of dat ook geldt voor het geheugen.

Een meanderend verhaal over geheugen en geweten, aan de hand van talrijke reizen en vriendschappen in Oost- en Midden-Europa tussen 1980 en 2020.

Rik Zaal is geboren op 1945 in Groningen. Hij is onder meer programmamaker, journalist en schrijver. Hij publiceerde reisboeken
(bij De Arbeiderspers: Spanje, Heel Nederland en Het binnenland van Spanje) en literair werk zoals de essaybundel Zeventig en de roman Verlorenzoon.com.

Bijpassende boeken en informatie

Marcus Clayton – Ponk

Marcus Clayton Ponk review, recensie en informatie van een en punkrock-antimemoire verteld door de ogen van een biraciale Afrolatino punk-academicus. Op 18 februari 2025 verschijnt bij Nightboat Books het boek ¡PÓNK! van de Amerikaanse dichter en schrijver Macrus Clayton. Hier lees je informatie van de inhoud van het boek, de auteur en de uitgave. Een Nederlandse vertaling is niet verkrijgbaar.

Marcus Clayton Ponk recensie van Tim Donker

En dan:

silencio

En dan:

música

En dan:

de stemmen, de steerjoo, iemand vraagt ¿dónde estabas tú en el 77?, iemand doet de doos aan en het is alsof punk nooit gebeurd is, en God is dood en Vos is dood en punk is dood en wij leven nog, het is bijna zomer, alles stroomt, alles kijkt, alles staat klaar, de dingen gingen en de dingen gingen naar Llanera om ons huis te zien & de ochtend opeens wat witter, langsheen de stalen binnendeuren begint Baby Bird over gelukkig doodgaan, het herinnert aan een weekendje dat toen en toen was, hoe ver is toen, hoe ver is nu, nu is hier, is vlakbij, is waar ik een broodje met rosbief beleg, ik maak er een italiaanse van want de rosbief is tajer dan ik van deze slager gewend ben, dus wat oude kaas erover raspen & wat knoflookolie & wat kruiden en broodje even laten staan voor de koffij, nu de koffij, twee keer opschenken & het eerste kopje eruit halen, pas na het eerste kopje kaneel toevoegen aan het filter, pas na twee keer opschenken kaneel toevoegen aan het filter, waarom dan pas, ik weet niet, dat is gewoon zo, je moet iedereen zijn neuroses gunnen, op momenten als dit mist t schrijverken dregke het meest, t schrijverken mist dregke altijd, t schrijverken mist dregke veel maar nooit meer dan op momenten als deze, muziek, literatuur, brood, spelen, dan stilte, dan is het tijd voor The Wild Classical Music Ensemble, en je denkt hoe ¡pónk! zou Marcus Clayton The Wild Classical Music Ensemble vinden?

Wat is ¡pónk!, u vraagt?

¡Pónk! is een boek, ik zeg, en ¡pónk! is mjoeziek ik verderzegmeer.

¡pónk! is de tonk nee de bonk of de vonk van slechtbrein koptieke tijden de tronk ter stond van transglobaal ondergrond of de droom van honderd naties of onkruideter misschien traagleven of snelweg een drie die ook een een kon zijn wat werd wat bekwam van de zonk van de dronk of de junk zo erg funk ja punk als fuck geweten door het hart de ogentroost de dood en bloei de evenmens ons tijd torens modder adem oosten heilige ravioli in een drugsvrije zone technocratische chinese griep de in radikaalste zin bevrijde punk van de Zwarte jongens en de bruine jongens en de meisjes en de vrouwen en de Aziaten en de trans en de bi en de homo’s en de lesbo’s en de armen en iedereen bevroren in de marge. ¡pónk! is de punk van Los Saicos. Waarin immer doorwortelt de wortels van de psychobilly (u dacht aan andere wortels, niet?). De punk van The Bags. Van The Linda Lindas. Van Bikini Kill. Maar evengoed de punk van Marvin Gaye of Prince. In ¡pónk! hoeft de gitaar niet leidend te zijn. De houding. De idee. De luidheid van de houding, en van de idee. Meer punk dan ¡ponk! wordt het niet, zeker niet als ver als de witte punk gaat. De witte punk die ziek werd van zijn eigen oi. O. Het begon goed. In eerste instantie wilde oi punk alleen maar democratiseren. Er heeft, niettegenstaande alle anarchie, altijd iets elitairs gekleefd aan punk; het waren veelal witte mannen uit de gegoede burgerij die punk maakten, en zongen over sociale ongelijkheid. Oi wou een punk voor het volk. Cockney Rejects. Angelic Upstairs. Sham 69. Maar met Skrewdriver kreeg oi een uiterst onfrisse wending. De boze oompjes. Dat krijg je als je dingen naar het volk brengt. Want het volk is altijd boos. Op alles dat het niet begrijpt, op alles dat niet goed genoeg lijkt op het volk is het volk boos. Vijandig. Bekrompen. Onverdraagzaam. Voor de witte punks kan alleen Minor Threat punk zijn. Schuldig aan wit zijn. Schuldig aan gelijk hebben (oke dat werkt alleen in het Engels). Voor de witte punks kan alleen FEAR punk zijn (maar eerlijk is eerlijk, Clayton, FEAR is niet halfslecht) (Scott Thunes heeft bij FEAR gespeeld) (voorwaar, ik zeg u). Witte punks zeggen: punk is Sex Pistols. Maar ¡pónk! zegt: Sex Pistols gaat niet over muziek, en nog minder over punk, Sex Pistols gaat over mode, Sex Pistols was een godverdomd boybandje! (de nagel op de kop, Clayton, de nagel op de kop) (maar niet alle pijlen op Lydon me peinst, PIL was al veel beter dan Sex Pistols, PIL was punk en misschien zelfs wel bijna ¡pónk!)(en ik heb wel eens beelden gezien waaruit bleek dat Lydon een ongelooflijk aardige gast is) (ach hij had mij al toen hij die bolle van de wereld draait door afbekte vanwege zijn stomme onkundige domme gelul).

Dus ja. ¡Pónk! is, u snapt, een muziekboek. Hoofdpersoon Moose is gitarist in de ¡pónk!-band Pipebomb! En dus gaat veel van dit boek over gedoe in repetitieruimtes, over optredens, over hoe het is om in kleine zaaltjes te spelen, een optreden voor voornamelijk witte punks die liever Agnostic Front hadden gezien, die klojo’s van Pipebomb! spelen te langzaam, als een soort pseudo-Fugazi ofzo, de gitarist draagt een shirt met bloemen erop, bloemen!, god betere het, dat is niet punk, een moeizame, eerder gewelddadige moshpit. Drummer Id y Yacht scheldt het publiek uit voor posers (wie was het weer die vanaf het podium riep Bring me a dead poser!, waarop, zo gaat toch het verhaal, heel het publiek als één man de zaal uit rende op zoek naar posers die ze konden kielhalen, was dat Paul Baloff?) (leeft Paul Baloff nog?) (leeft die poser nog?). Maar evengoed de geslaagde konserten, de lof, en de bijna lieve moshpits. Het mooist, echter, vond ik een scéne waarin Pipebomb! zich vlak voor een optreden aan het inspelen is. Het publiek is er nog niet. Dat publiek. Met zijn houdinkjes zijn posetjes zijn meninkjes zijn ideetjes. Bij afwezigheid van dat alles kan de muziek vrijelijk stromen. Zonder één man publiek verzorgt Pipebomb! een fenomenaal optreden. De muziek is overal. In de speakers, daarbuiten, daarboven, daaronder. Muziek als roes. De allerhoogste. De helende kracht van het universum. Als Albert Ayler ooit zei. In slechts enkele, maar zeer briljante, regels beschrijft Clayton hoe het (denk ik) is om muziek te maken, deelachtig zijn aan die ene dimensie die de luisteraar nooit kan ervaren: tegelijk zender en ontvanger te zijn. De roes creëren én hem ondergaan. Mojer dan dit is er zelden over muziek geschreven. Want je voelt het. De lezer voelt het. De lezer voelt dan en daar de mjoeziek uit zijn vingertoppen stromen en dan weet je dat de schrijver een magiër is.

Ook als het niet over Pipebomb! gaat, gaat ¡Pónk! over muziek. Moose is niet alleen muzikant maar ook academicus. Als professor geeft hij les in Engelse compositie. Tijdens een college geeft hij studenten de opdracht om te luisteren naar de liedjes die hij op zet om dan, als thesis, zo onderbouwd mogelijk, te formuleren wat er goed of slecht aan is. Moose laat Tourettes voorbij komen. Van Nirvana’s zwanenzang In Utero. Een plaat velen malen beter dan Nevermind naar toch nog altijd een zwaar overschatte band, dat Nirvana (als The Sex Pistols) (en ja, zeker ook Boele, als The Beatles) (meent gij nu echt dat The Beatles alles vanaf kras maakten?). Een student reageert op clichématige, voordehandliggende manier op het lied, een andere student maakt veel doordachtere opmerkingen. En dan vooral de gedachten die die eerste student aanjoeg bij Moose! Ik lachte de vroege ochtend -het was nog maar kwart na zes- aan flarden. Ofnee. Dat is niet waar. Ik grinnikte een paar krasjes op een knisperverse ochtend. Dat wel. Want niet alleen de mjoeziek. Ohnee. Ook de humor.

En.

Alles waarin ¡Pónk! méér is dan een muziekboek. Deze roman gaat ook over de even onuitroeibare als diepmenselijke neiging alles altijd maar te willen klasseren. De muur waar Pipebomb! veelal tegenaan loopt: is hun muziek wel punk genoeg? Is hun kleding wel punk genoeg? Is hun alles wel punk genoeg? U weet wel hoe dat gaat. Wees iets te scheutig met een element of twee en voor je het weet hoor je ineens in een gans ander genre thuis. Verdoemd de punker die zich te buiten gaat aan grindcore, dan speelt hij toch echt powerviolence! (maar ach, probeer maar eens iets tegen Charles Bronson te hebben!) (de band, niet het filmpersonage). Pipebomb! wordt, bijvoorbeeld, geboekt voor een QTPOC-festival (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent Queer and Trans People of Colour) maar niemand in de band is Q of T, en slechts twee bandleden zijn POC. In welke hokjes wordt de band gepropt, in welke hokjes wil de band beslist niet gepropt? Ook in zijn persoonlijke leven worstelt Moose met dit soort vragen. Zijn moeder is Costaricaans; zijn vader is Zwart, en hiermee staat het hoogleraarschap van Moose op de universiteit goed op de diversiteitslijst. En kan hij de lesstof misschien wat “ontkoloniseren”. Maar waar staat hij als persoon? En als hij naar een hogergeplaatste stapt omdat een student, een nazi, een aardige gast eigenlijk wel, die nazi, een essay geschreven heeft waarin echt verschrikkelijke dingen over Mexicanen staan, is het commentaar slechts een lauw “ach dit is maar een ruwe versie, met wat herzieningen betert dat wel”. En hoe kan hij, Moose, zelf eigenlijk die superwitte academiese wereld verenigen met zijn ¡ponk!-hart en zijn half Costaricaanse, half Zwarte achtergrond? En is hij voor de familie van zijn moeder eigenlijk nog wel Costaricaans genoeg? En hoe met al die agenten in de familie, een nicht begint zelfs een “blue lifes matter”-beweging, en daar komt Moose opdraven, op een familiefeestje waar het dus stikt van de agenten, met zijn punky ACAB-speldje (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent All Cops Are Bastards). Moose’s vriendin, Turtledove, ineens academicus, kent gelijke worstelingen. Grappig, op een wat wrange manier dan, is de scene waarin ze een lezing houdt die onophoudelijk wordt verstoord door een vent met een MAGA-petje (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent Make America Great Again, het is zo’n achterlijk Trump-petje), uiteindelijk loopt Turtledove boos de zaal uit, rukt het MAGA-petje van die vent zijn kop, loopt ermee de straat op, werpt het in de zee maar bedenkt zich even later dat dat niet strookt met haar milieubewuste uitgangspunten; in een poging in een tamelijk woeste zee het petje op te vissen, verliest ze haar spijkerjas – de pet is gered maar uiteindelijk is er veel meer vervuilend materiaal in de zee achtergebleven.

“To be othered”, is een belangrijk thema in dit boek. Is daar een goede Nederlandse term voor? Geanderd worden, nee ik hou het voorlopig op “tot de Ander” gemaakt worden. Er is altijd wel een groep die zich het recht toe eigent aan te wijzen wie de “Anderen” zijn. Die “Anderen” kunnen er alleen maar zijn als er een maatstaf is; de groep die zichzelf tot maat neemt. Wij. Ons. Er zijn er die bij ons mogen horen, en er zijn er die niet bij ons mogen horen. Het gepolitiekiseerde ons; de gepolitiekiseerde “Ander”. De gemarginaliseerden. De afgewezenen. Degenen die niet zijn als alle anderen, en daarmee de radikale “Andere” zijn. Omdat je afkomst anders is, je denkkaders anders zijn, en je punk zo anders is dat het prompt ¡pónk! geworden is.

Niet alleen de personages, ook het boek zelve laat zich lastig kaderen. Is het autofictie? Marcus Clayton heeft een moeder die uit Costa Rica komt, en zijn vader is Zwart. Marcus Clayton geeft les. (ben jij borg nu?) (hij heeft je waarschijnlijk geblokkeerd op soosjale media) (hij haat augurken al bijna net zo erg als hij Taylor Swift haat). Marcus Clayton speelt in een punkband, p’don, in een ¡pónk!band, niet Pipebomb! (ik ken een band die This Bike Is A Pipe Bomb heet) maar tudors. Marcus Clayton schrijft over dingen die bestaan. Agenten bestaan, Tinder bestaat, universiteiten bestaan, de oceaan bestaat. Hoeveel Clayton zit er in Moose? In ieder geval is niet alles pure fictie hier.

Of lees ik hier een libretto, een opera, dagboekproza misschien? Een brievenroman, zou kunnen. Het boek bevat een paar brieven, elektronies of anderszins; de interessantste ervan is die van Moose aan een zangeres. Of. Naja. De Moose van voor hij Turtledove kende had wat afspraakjes via Tinder; een ervan met een vrouw, de mysterieuze J, die inmiddels, en hoeveel daarvan is echt? vraagt een mens zich onwillekeurig af, een tamelik bekende zangeres zou zijn, nu getrouwd met een vrouw. De brief reflecteert op het handvol afspraakjes dat Moose en J met elkaar gehad heeft en is alleen al lezing van het hele boek waard. Wat te denken van iemand die een vrouw op het twede afspraakje reeds Algiers laat horen – wat een goede band is dát- –ik heb ze ook in mijn seedeekast– —een seedee die een titel deelt met een boek van Blake Butler— —-waarom heb ik na een jaar nog steeds Aannex niet helemaal uitgelezen?—- wat leidt tot een gesprek over de vraag of Algiers wel echt punk te noemen is wat leidt tot een gesprek over de vraag of een opname van de Apocalyps niet de ultieme punkplaat zou opleveren, sjee, wat een fantasties twede afspraakje moet dat geweest zijn? Moose mijmert erover in de brief aan de vrouw. Sluit af met een hele rake opmerking over woordspelingen: waarom zou het grappig zijn dat iets ook iets anders kan betekenen? Het is de gemakkelijkste vorm van humor inderdaad (je hoeft er zelf immers geen enkel komies talent voor te hebben), en dat woordspelingen überhaupt als humor worden gezien, geeft eigenlijk wel te denken. Zozeer te denken dat het een (vestzak)essay waard zou zijn. Dus. ¡Pónk! als filosofie?

Kan ook.

Of. Het treatment van een documentaire-achtige film?
Een psychosociaal pamflet?
Een boeklang experimenteel poëem?

Of toch maar gewoon een verpletterend mooi muziekboek?

Ten laatste: boek als muziek. De daver van vroege Swans, de vrijheid van Joe McPhee, de poëzie van Art Ensemble of Chicago, de onplaatsbaarheid van Sun Ra, de duisterheid van Nordvargr/Drakh, het anarchisme van You Fantastic! en de punk van ¡pónk!. En dat alles in een nergens dat Llanera heet.

Marcus Clayton Ponk review by Tim Donker

And then:

silence

And then:

music

And then:

the voices, the steering, someone asks ¿dónde estabas tú en el 77?, someone turns on the box and it’s as if punk never happened, and God is dead and Vos is dead and punk is dead and we’re still alive, it’s almost summer, everything flows, everything looks, everything stands ready, the things went and the things went to Llanera to see our house & the morning suddenly a bit whiter, along the steel interior doors Baby Bird starts about dying happy, it reminds of a weekend that was then and then, how far is then, how far is now, now is here, is nearby, is where I make a sandwich with roast beef, I make it Italian because the roast beef is tougher than I’m used to from this butcher, so some old cheese grated over it & some garlic oil & some herbs and let the sandwich sit while making coffee, now the coffee, pour twice & take out the first cup, only after the first cup add cinnamon to the filter, only after pouring twice add cinnamon to the filter, why only then, I don’t know, that’s just how it is, you have to grant everyone their neuroses, at moments like this the writer misses dregke the most, the writer always misses dregke, the writer misses dregke a lot but never more than at moments like these, music, literature, bread, playing, then silence, then it’s time for The Wild Classical Music Ensemble, and you think how ¡pónk! would Marcus Clayton find The Wild Classical Music Ensemble?

What is ¡pónk!, you ask?

¡Pónk! is a book, I say, and ¡pónk! is mjoeziek I continue.

¡pónk! is the clunk no the thunk or the spark of bad-brain optic times the trunk at once of transglobal underground or the dream of a hundred nations or weeder perhaps slow-living or highway a three that could also be a one that became what accomplished from the sink of the drunk or the junk so much funk yes punk as fuck known by the heart the eyebright the death and bloom the even-man our time towers mud breath east holy ravioli in a drug-free zone technocratic Chinese flu the in most radical sense liberated punk of the Black boys and the brown boys and the girls and the women and the Asians and the trans and the bi and the gays and the lesbians and the poor and everyone frozen in the margin. ¡pónk! is the punk of Los Saicos. In which always roots the roots of psychobilly (you thought of other roots, didn’t you?). The punk of The Bags. Of The Linda Lindas. Of Bikini Kill. But equally the punk of Marvin Gaye or Prince. In ¡pónk! the guitar doesn’t have to be leading. The attitude. The idea. The loudness of the attitude, and of the idea. It doesn’t get more punk than ¡ponk!, certainly not as far as white punk goes. The white punk that got sick of its own oi. O. It started well. Initially oi punk just wanted to democratize. There has, despite all the anarchy, always stuck something elitist to punk; it was mostly white men from the well-to-do bourgeoisie who made punk, and sang about social inequality. Oi wanted punk for the people. Cockney Rejects. Angelic Upstairs. Sham 69. But with Skrewdriver oi took an extremely unsavory turn. The angry uncles. That’s what you get when you bring things to the people. Because the people are always angry. At everything they don’t understand, at everything that doesn’t seem good enough like the people, the people are angry. Hostile. Narrow-minded. Intolerant. For the white punks only Minor Threat can be punk. Guilty of being white. Guilty of being right (okay that only works in English). For the white punks only FEAR can be punk (but to be fair, Clayton, FEAR isn’t half bad) (Scott Thunes has played with FEAR) (truly, I tell you). White punks say: punk is Sex Pistols. But ¡pónk! says: Sex Pistols isn’t about music, and even less about punk, Sex Pistols is about fashion, Sex Pistols was a goddamn boy band! (hit the nail on the head, Clayton, hit the nail on the head) (but not all arrows at Lydon methinks, PIL was already much better than Sex Pistols, PIL was punk and maybe even almost ¡pónk!)(and I’ve seen footage that showed Lydon is an incredibly nice guy) (ah he had me when he dissed that spherical earth spinner for his stupid ignorant dumb bullshit).

So yes. ¡Pónk! is, you understand, a music book. Main character Moose is a guitarist in the ¡pónk! band Pipebomb! And so much of this book is about hassles in rehearsal rooms, about performances, about what it’s like to play in small venues, a performance for mainly white punks who would have preferred to see Agnostic Front, those clowns from Pipebomb! play too slowly, like some pseudo-Fugazi or something, the guitarist wears a shirt with flowers on it, flowers!, God help us, that’s not punk, a difficult, rather violent mosh pit. Drummer Id y Yacht calls the audience posers (who was it again who shouted from the stage Bring me a dead poser!, whereupon, so the story goes, the entire audience as one man ran out of the hall looking for posers they could keel-haul, was that Paul Baloff?) (is Paul Baloff still alive?) (is that poser still alive?). But equally the successful concerts, the praise, and the almost sweet mosh pits. The most beautiful thing, however, I found a scene where Pipebomb! is warming up just before a performance. The audience isn’t there yet. That audience. With its attitudes its poses its opinions its little ideas. In the absence of all that, the music can flow freely. Without a single audience member, Pipebomb! delivers a phenomenal performance. The music is everywhere. In the speakers, outside them, above them, below them. Music as intoxication. The highest of all. The healing power of the universe. As Albert Ayler once said. In just a few, but very brilliant, lines Clayton describes how it (I think) is to make music, to partake in that one dimension that the listener can never experience: to be both sender and receiver simultaneously. To create the intoxication AND experience it. More beautiful than this has rarely been written about music. Because you feel it. The reader feels it. The reader then and there feels the mjoeziek flow from their fingertips and then you know the writer is a magician.

Even when it’s not about Pipebomb!, ¡Pónk! is about music. Moose is not only a musician but also an academic. As a professor he teaches English composition. During a lecture he gives students the assignment to listen to the songs he plays and then, as a thesis, formulate as substantiated as possible what’s good or bad about it. Moose plays Tourettes. From Nirvana’s swan song In Utero. A record many times better than Nevermind yet still a heavily overrated band, that Nirvana (like The Sex Pistols) (and yes, certainly also Boele, like The Beatles) (do you really believe The Beatles made everything from scratch?). One student responds in a clichéd, obvious way to the song, another student makes much more thoughtful remarks. And then especially the thoughts that first student aroused in Moose! I laughed the early morning -it was only quarter past six- to shreds. Or no. That’s not true. I chuckled a few scratches on a crispy morning. That yes. Because not only the mjoeziek. Oh no. Also the humor.

And.

Everything in which ¡Pónk! is MORE than a music book. This novel is also about the equally ineradicable and deeply human tendency to always want to classify everything. The wall that Pipebomb! often runs into: is their music punk enough? Is their clothing punk enough? Is their everything punk enough? You know how it goes. Be a bit too generous with an element or two and before you know it you suddenly belong in a completely different genre. Damn the punker who indulges in grindcore, then he really plays powerviolence! (but ah, try to have something against Charles Bronson!) (the band, not the film character). Pipebomb! is, for example, booked for a QTPOC festival (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means Queer and Trans People of Colour) but no one in the band is Q or T, and only two band members are POC. In what boxes is the band put, in what boxes does the band definitely not want to be put? Also in his personal life Moose struggles with these kinds of questions. His mother is Costa Rican; his father is Black, and with this Moose’s professorship at the university looks good on the diversity list. And can he perhaps “decolonize” the curriculum a bit. But where does he stand as a person? And when he goes to a superior because a student, a Nazi, actually a nice guy though, that Nazi, has written an essay with really terrible things about Mexicans in it, the comment is just a lukewarm “ah this is just a rough version, with some revisions it will get better”. And how can he, Moose, actually reconcile that super-white academic world with his ¡ponk! heart and his half Costa Rican, half Black background? And is he actually still Costa Rican enough for his mother’s family? And how about all those cops in the family, a cousin even starts a “blue lifes matter” movement, and there Moose shows up, at a family party that’s crawling with cops, with his punky ACAB badge (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means All Cops Are Bastards). Moose’s girlfriend, Turtledove, also an academic, has similar struggles. Funny, in a somewhat bitter way, is the scene where she gives a lecture that is constantly interrupted by a guy with a MAGA cap (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means Make America Great Again, it’s one of those stupid Trump caps), finally Turtledove angrily walks out of the hall, snatches the MAGA cap from that guy’s head, goes outside with it, throws it in the sea but then realizes that doesn’t align with her environmentally conscious principles; in an attempt to fish the cap out of a rather turbulent sea, she loses her denim jacket – the cap is saved but ultimately much more polluting material has remained in the sea.

“To be othered” is an important theme in this book. Is there a good Dutch term for that? Being othered, no I’ll stick with “being made into the Other” for now. There’s always a group that arrogates to itself the right to indicate who the “Others” are. Those “Others” can only exist if there’s a standard; the group that takes itself as the measure. We. Us. There are those who may belong with us, and there are those who may not belong with us. The politicized us; the politicized “Other”. The marginalized. The rejected. Those who are not like all others, and thereby the radical “Other”. Because your background is different, your frameworks of thought are different, and your punk is so different that it promptly became ¡pónk!.

Not only the characters, but the book itself is difficult to frame. Is it autofiction? Marcus Clayton has a mother who comes from Costa Rica, and his father is Black. Marcus Clayton teaches. (are you sure now?) (he probably blocked you on social media) (he hates pickles almost as much as he hates Taylor Swift). Marcus Clayton plays in a punk band, sorry, in a ¡pónk! band, not Pipebomb! (I know a band called This Bike Is A Pipe Bomb) but tudors. Marcus Clayton writes about things that exist. Cops exist, Tinder exists, universities exist, the ocean exists. How much Clayton is there in Moose? In any case, not everything here is pure fiction.

Or am I reading a libretto, an opera, diary prose perhaps? An epistolary novel, could be. The book contains a few letters, electronic or otherwise; the most interesting of which is from Moose to a singer. Or. Well. The Moose from before he knew Turtledove had some dates via Tinder; one of them with a woman, the mysterious J, who by now, and how much of that is real? one wonders involuntarily, would be a fairly well-known singer, now married to a woman. The letter reflects on the handful of dates that Moose and J had together and is worth reading the entire book for on its own. What to think of someone who lets a woman listen to Algiers on the second date – what a good band that is–I have them in my CD case too– —a CD that shares a title with a book by Blake Butler— —-why haven’t I finished reading Aannex after a year?—- which leads to a conversation about whether Algiers can really be called punk which leads to a conversation about whether a recording of the Apocalypse wouldn’t yield the ultimate punk record, jeez, what a fantastic second date that must have been? Moose muses about it in the letter to the woman. Closes with a very apt remark about puns: why would it be funny that something can also mean something else? It’s the easiest form of humor indeed (you don’t need any comedic talent for it yourself after all), and that puns are seen as humor at all, really gives you something to think about. So much to think about that it would be worth a (pocket) essay. So. ¡Pónk! as philosophy?

Could be too.

Or. The treatment for a documentary-like film? A psychosocial pamphlet? A book-length experimental poem?

Or just simply a devastatingly beautiful music book?

Lastly: book as music. The thunder of early Swans, the freedom of Joe McPhee, the poetry of Art Ensemble of Chicago, the unplaceability of Sun Ra, the darkness of Nordvargr/Drakh, the anarchism of You Fantastic! and the punk of ¡pónk!. And all that in a nowhere called Llanera.

Marcus Clayton Ponk

¡PÓNK!

A punk rock anti-memoir told through the eyes of a biracial Afrolatino punk academic

  • Auteur: Marcus Clayton (Verenigde Staten)
  • Soort boek: muziekboek
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Nightboat Books
  • Verschijnt: 18 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: $ 19,95 / $ 19,95
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van het boek van Marcus Clayton

¡PÓNK! follows Moose, an alienated academic and lead guitarist for Pipebomb!, as he navigates through spaces in and out of South East Los Angeles: punk clubs, college classrooms, family gatherings, street protests, and euphoric backyard shows. Oscillating between autofiction, memoir, and lyric, Clayton blurs genres while articulating the layered effects of racism, trauma, immigration, policing, Black hair, performance, and toxic academic language to uncover how one truly becomes an “ally.” Borrowing from the spatial lyricism of Claudia Rankine, the genre-bending storytelling of Alexander Chee, and the racial musings of James Baldwin, ¡PÓNK!’s narrative takes back punk rock and finds safe space in the mosh pit.

Bijpassende boeken

Tim Berbers – Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss

Tim Berbers Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss recensie en informatie over de inhoud van het boek. Op 11 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers het boek van Tim Berbers over zijn opa die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aansloot bij Hitlers Waffen-ss. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Tim Berbers Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss recensie

Omdat tachtig jaar geleden de Tweede Wereldoorlog is geëindigd is 2025 weer een jaar waarin extra veel nieuwe boeken over deze periode lijken te verschijnen. Meer in ieder geval dan in andere jaren. De ‘foute Nederlander’ is hierbij een onderwerp dat steeds meer aandacht lijkt te krijgen en dan met name ook kinderen die reflecteren over het hebben van ouders die sympathiseerden of actief meewerkten met de Duitsers, of in het geval van Tim Berbers een grootvader die actief dienst nam bij de SS.

Wilhelmus is een persoonlijke zoektocht van Tim Berbers naar de motieven van zijn grootvader om dienst te nemen bij de SS en de rol die hij speelde tijdens en na de oorlog. Dat het boek een persoonlijk karakter heeft en naast het verhaal over de grootvader, en zijdelings ook over de grootmoeder van Berbers gaat, heeft als voordeel dat de het de leesbaarheid bevordert. Dit wordt versterkt omdat hij over een vlotte pen beschikt waardoor je als lezer wel het verhaal ingezogen wordt. Maar toch beklijft het boek net wat onvoldoende om echt grote indruk te maken. Desondanks is het zeker geen slecht boek dat is gewaardeerd met ∗∗∗∗∗ (zeer goed).

Tim Berbers Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss

Wilhelmus

Mijn grootvader bij de Waffen-ss

  • Auteur: Tim Berbers (Nederland)
  • Soort boek: geschiedenisboek
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 11 februari 2025
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Tim Berbers over zijn grootvader bij de Waffen-ss

Wat als je hoort dat je opa fout was, maar niemand precies weet wat hij heeft gedaan? Tim Berbers’ opa zou voor de Duitsers hebben gevochten, hij kende Russische woorden en raakte de laatste jaren van zijn leven steeds meer in zichzelf gekeerd. Bij oorlogsfilms zette hij de tv uit.

In Wilhelmus gaat Tim op zoek naar de waarheid achter de geruchten. Hij raadpleegde archieven, boeken, films en de laatst levende getuigen. Bij die zoektocht ontvouwt zich langzaam maar zeker het verhaal van zijn grootvader. En daarmee het verhaal van tienduizenden ‘gewone’ Nederlandse jongens die zich aansloten bij Hitlers Waffen-ss.

Tim Berbers is geboren in 1988. Hij groeide op in Amsterdam. In het dagelijks leven werkt hij als journalist. Hij publiceerde in het verleden onder andere in Het Parool en NRC. Sinds enkele jaren werkt hij als vaste onderzoeksjournalist bij zakenblad Quote.

Bijpassende boeken en informatie