Tag archieven: Tim Donker

Alasdair Gray – Arm ding

Alasdair Gray Arm ding recensie en informatie over de Schotse roman uit 1992. Op 6 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Poor Thing van de uit Schotland afkomstige schrijver Alasdair Gray. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Alasdair Gray Arm ding recensie en informatie

  • “Geestig en heerlijk geschreven.” (New York Times)
  • “Een schitterend, levendig, grappig, vies, intelligent boek.” (London Review of Books)
  • “De grootste Schotse romanschrijver sinds Sir Walter Scott.” (Anthony Burgess)

Arm ding recensie van Tim Donker

Hoe veellagig kan film zijn, weet jij dat?, en waarom moet beeld altijd voorop? Arm ding, ik kursiveer dit nu maar op de site staan titels nooit kursief dus waarom doe ik eigenlijk moeite maar goed, Arm ding dus, is  verfilmd & dan zegt iets, dan zegt iemand, dan zegt één of andere zwakbegaafde Vond je de film Poor things vreemd? Dat is het boek ook, alsof het vanzelfsprekend is dat je de film natuurlijk hebt gezien al lang voor je er überhaupt maar aan kon denken om het boek te lezen, en men vindt zulke zever dan klaarblijkelijk nog zijflapwaardig ook nog ook, waar gaat het heen als zelfs uitgevers als stilzwijgend onderschrijven dat de verfilming voor elke gemiddelde lezer ook al voor het boek uit gaat, ik zag de film ik vond die beter dan het boek maar het was alweer de butler die het had gedaan dat dacht ik al, & alleen vroeger, in mijn late tienerjaren, toen we al in Eindhoven woonden want toen hadden we een videorecorder en een videotheek op loopafstand, keek ik regelmatig films en dan, inderdaad, meestal verfilmingen, van boeken van Stephen King want iets anders las ik niet in die jaren, en dan zaten we, mijn moeder en ik, op de bank met koffie en koek of met wijn en nootjes (o alleen God weet hoe erg ik mijn moeder mis) en dan begon ik, vaak al in het begin maar nooit later dan ergens halverwege, aan een lange verhandeling die ik inluidde met “Dat is in het boek helemaal anders”, en dan hoorde ik mijn moeder al zuchten want die had een hekel aan mijn exposés over hoe het boek veel beter was dan de film en net dat maakte het voor mij des te leuker om ermee door te gaan, tot ik het zelf zat werd, en later werden we die films ook zat, en nog weer later bevond ik me op een opleiding waar ik als cineast vanaf zou komen, dacht ik, want dat leek me het hoogst haalbare op die opleiding maar in mijn leven was films maken ten beste plan B, en nog weer later was ik niks niemendal alleen maar een vader een postbezorger een muziekliefhebber een mens en een lezer, een lezer met een boek, een boek dat Arm ding heet en dat verfilmd is, en ik vraag me af hoe, hoe meerlagig dit boek is, en hoe meerlagig film uiteindelijk kan zijn.

Waarschijnlijk heeft Yorgos Lanthimos de hoofdtekst van Arm ding als uitgangspunt genomen want dat kun je lekker vet aanzetten, maar zelfs die hoofdtekst is al tamelijk meerduidig. (dat is al één ding dat ik haat aan verfilmingen, wittenie, dat je zit te kijken naar een tot eindgeldig verklaarde interpretatie van die ene der vele lezers). We bevinden ons ergens aan het eind van de negentiende eeuw en Godwin Baxter is een, lawwezeggûh, “excentrieke” wetenschapper. Van kindsbeen af opgeleid in de mediese kunst door zijn al even eigengereide vader heeft Baxter het hoogst maryshelleyekse bereikt – hij is nu levensschepper. Shelleys meisjesnaam was, ja, Godwin; Grays roman zit stampensvol met dit soort knipoogjes. Op een avond springt de hoogzwangere Victoria in de Clyde waardoor zij komt te overlijden. Ze is het zat, zo zullen we later in het boek leren; ze is haar leven zat: haar gewelddadige, gevoelsarme vader; haar dominante, normatieve, bekrompen man, een militair van grote faam; het keurslijf waarin ze gedwongen wordt. Victoria’s lijk wordt opgevist door een vriend van Baxter, een vent wiens baan het is om lijken uit de Clyde op te vissen! De man tipt Baxter en die komt het lijk halen, snijdt de foetus uit het lijf van Victoria en via een operatie weet hij de hersens van de ongeboren baby in het hoofd van Victoria te plaatsen en deze laatste uiteindelijk weer tot leven te wekken. Een volwassen vrouw met een markant litteken boven op haar hoofd, de hersens van een baby, de vrolijkheid en onbevangenheid van een kind in een -kennelijk- aantrekkelijk vrouwenlichaam, jajaja, ik kan me de kolderieke scènes reeds voorstellen! Kostuumdrama met kolderieke, kleurrijke personages die ongebruikelijke koppen hebben – op zeker het soort film waarvoor de akteurs langer in de griem zitten dan dat ze bezig zijn met akteren. Hoe ook, huisvriend Archibald McCandless, ook een dokter, treft de inmiddels tot Bella omgedoopte Victoria op een dag aan achter de pianola, uitzinnig, extaties, volkomen opgaand in haar spel (en nu we het toch over beeld hebben: bij deze passage zag ik Henryk Górecki voor me – hoe die, in een documentaire van Reinbert de Leeuw, zingend, swingend, achter de piano zat, in mijn herinnering speelde hij Pools volkswijsje maar dat laatste weet ik niet meer zeker) & hij is direkt verkocht. Liefde bloeit op, dan en daar, een weinig later al besluiten “Bella” en Archibald te trouwen.

Een bizarre, sprookjesachtige liefdesgeschiedenis ja ik zie de film al voor me. Maar dat is maar de eerste laag. Want evengoed kun je in Arm ding een feministies pamflet lezen over de door de man gemaakte of minimaal toch gevormde vrouw. De door man en vader onder de duim gehouden Victoria krijgt in een twede leven opnieuw pas in mannenhanden gestalte: eerst door Baxter als levensschepper en opvoeder en later aan de zijde van McCandless waar zij misschien in de eerste plaats echtgenote heeft te zijn, hoezeer McCandless haar ook haar eigen pad als medicus gunt. In de hoofdtekst heeft de lezer naar dat laatste vooral het raden. Ze is begaan met de zwakken, met vrouwen en sexualtiteit, met abortus maar het blijft bij snelle blikken in de toekomst daar het verhaal afbreekt nog voor “Bella” McCandless haar professionele ambities ten volle waar kan maken. Ergens, zo’n beetje voor het midden van de roman, wordt “Bella” (dan nog) Baxter geschaakt door Duncan Wedderburn, een achterbakse, weke, gluiperige en neurotiese advocaat. Schaken is misschien niet helemaal het goede woord; “Bella” is niet erg gekant tegen het reisje over de wereld dat Wedderburn haar voorspiegelt. Aan zijn zijde, met hem, maar vooral ook zonder hem, ontdekt “Bella” haar sexualiteit. Vrouwelijke lustgevoelens; de vrouw de baas over haar eigen sexualiteit; hoe een intelligente, leergierige, vrolijke, empathische vrouw ook doorlopend “geil” kan zijn; we hebben niet perse een Simone de Beauvoir nodig om daar iets van te vinden. Maar zou Lanthimos ook dit lijntje hebben opgepikt?

En dan. Arm ding is wel erg grotesk. Aan het einde zit een scene waarin Victoria’s vader en voormalig echtgenoot hun opwachting maken & de degens worden gekruist. Gray gebruikt zulke dikke lage verf voor zijn vertelling dat het niet anders kan of iets wordt hier gepercifleerd of op zijn minst gepasticheerd. De negentiende-eeuwse roman, de kostuumfilm (kon Gray al op zijn klompen aanvoelen dat Arm ding ging verfilmd worden?), heel dat duister-romantiese sfeertje, er worden, dunkt me, draken mee gestoken; een “hilarische” (als er één stukgebruikt rotwoord is!) “politieke allegorie” misschien niet, maar duidelijke aanwijzingen dat je het niet allemaal bloedserieus moet nemen, lijkt Gray toch wel te geven.

En dat is maar de hoofdtekst! Want neem dit. Arm ding is je bekende “gevonden manuscript”; Gray heeft het niet geschreven, alleen maar bezorgd! Schrijver van de hoofdtekst is Archibald McCandless, ja. Voor de volledigheid laat Gray McCandless tekst uitluiden met een brief van Victoria McCandless aan het nageslacht; haar kleinkind die de roman en brief misschien ergens in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zal lezen. Uit die brief valt op te maken dat er niks klopt van alles wat we tot nog toe hebben gelezen. Godwin Baxter was geen gekke geleerde, Victoria werd niet uit de dood opgewekt, Wedderburn was geen schurk en Archibald McCandless al zeker niet de innemende, verlegen, warmbloedige romanticus zoals we die op de voorgaande bladzijden hebben leren kennen. Alles ging helemaal anders. En ik las dat en in eerste dacht ik hum en tsss en hmm. Wie wil iets moois zien, en dan iemand naast zich hebben die al die schoonheid gaat kapotanalyseren? Maar bij verdere lezing blijkt de brief van Victoria McCandless een zoveelste laag. Misschien krijg je als lezer nog wel een veeg uit de pan. Misschien ben je toch wel latent misogyn als je Archibald McCandless een sympathieke figuur vond, of als je de vrolijke, lieve, maar vooral erg kinderlijke “Bella” Baxter iets aantrekkelijks vond hebben. Sja. Das dan misschien de eerste keer dat schoonheidsbeleving een suspekt bijsmaakje krijgt en dat in zichzelf is al iets wat weinigen Gray zullen nadoen.

Pas in het allerlaatste deel neemt Gray zonder mombakkes de pen op: hij is degene die het boek als geheel annoteert, inkleurt en kadreert. Andermaal wordt de lezer met vragen geconfronteerd. Is dit Grays ultieme poging tot historisering van Arm ding? Of wordt hier de geschiedschrijving in zichzelf op de korrel genomen? Uiteindelijk is immers alles fictie, wetenschap evengoed als religie. Alles is maar verhaal voor de mens om vat te krijgen op dat wat hem omringt.

Te denken, is wat Arm ding geeft. Ik vond het boek niet vreemd. Ik vond het boek prikkelend. Het boorde aan. Filosofie. Politiek. Dingen. Het leven. Alles. Ja. Dat is wat het is. Een boek over alles.

Alasdair Gray Arm ding

Arm ding

  • Auteur: Alasdair Gray (Schotland)
  • Soort boek: Schotse roman
  • Origineel: Poor Things (1992)
  • Nederlandse vertaling: Robbert-Jan Henkes
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 6 maart 2025
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Winnaar Whitbread Novel Award
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1992 van Alasdair Gray

De wetenschappelijke ambitie van Godwin Baxter om de perfecte metgezel te creëren lijkt werkelijkheid te kunnen worden wanneer hij het verdronken lichaam van de mooie Bella Baxter vindt dat hij weer tot leven weet te wekken. Zijn droom wordt echter gedwarsboomd door de jaloerse liefde van dr. Archilbald McCandless voor zijn creatie. Maar wat denkt Bella ervan?

Arm ding is tegelijkertijd een satirische versie van de klassieke Victoriaanse roman en een hilarische politieke allorgie over de onverenigdbaarheid van de verlangens van de mannen en de onafhankelijkheid van vrouwen.

Alasdair Gray (28 december 1934, Riddrie, Glasgow, Schotland – 29 december 2019, Shieldhall, Glasgow) is een Schotse schrijver en kunstenaar. Zijn magnum opus Lanark verscheen in 2017 in Nederlandse vertaling bij Koppernik. Hij wordt beschouwd als een klassieker en werd door The Guardian “een van de mijlpalen van de twintigste eeuw” genoemd. Arm ding (1992) won de Whitbread Novel Award en de Guardian Fiction Prize en werd in 2023 verfilmd door de Griekse filmregisseur Yorgos Lanthimos.

Bijpassende boeken en informatie

René ten Bos – Het laatste woord

René ten Bos Het laatste woord recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse filosoof. Op 13 maart 2025 verschijnt bij Boom Uitgevers het nieuwe boek van de voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019) René ten Bos. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

René ten Bos Het laatste woord recensie van Tim Donker

Dikke Smurfin waakt over de stad. Dikke Smurfin sluit een restaurant. De mensen die in dat restaurant werkten hadden de onbeschaamdheid vertoond gewoon mensen toe te laten die weigerden zich te laten inspuiten met één of ander onbekend serum waarvan niemand de gevolgen op langere termijn kan voorspellen. Niet iedereen wilde dat spul in zijn lijf, niet iedereen zag er het profijt of de noodzaak van in. Dat kon natuurlijk niet zijn. Dikke Smurfin moest waken over de stad, en iedereen moest hetzelfde denken en hetzelfde doen. Voor filosofie was immers geen plaats, had ons aller potentaatje Rutte gezegd.

Dat laatste was René ten Bos ook ter ore gekomen. “Ik ga een boek schrijven”, dacht hij toen. Zo vertelde hij indertijd bij Café Weltschmerz – zo’n beetje het enige waar ik nog naar keek in die dagen. Dat boek werd De coronastorm. Hoe een virus ons verstand wegvaagde (met name die ondertitel vond ik geweldig); het boek dat, samen met De psychologie van totalitarisme van Mattias Desmet en de verzamelde polemische stukken van Giorgio Agamben die in Nederland bij Starfish Books zijn verschenen als Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal, het beste was dat ik in die van de gele hond gescheten coronajaren gelezen heb over (de doorsnee reactie op) “de pandemie”. Ten Bos schreef een boek omdat ook in benauwde tijden -of misschien zelfs: juist in benauwde tijden- er plaats moet zijn om te filosoferen. Angst is een slechte raadgever immers, en blinde volgzaamheid is vaker niet dan wel de meest geëigende houding.

Toch zit volgzaamheid diep ingesleten in de mens. Ooit volgde hij God. Verlichting en Nietzsche verklaarden God dood maar daarmee verdween de volgzaamheid niet. Iemand sprak over de verraders van de verlichting, maar de verlichting is niet verraden; de verlichting heeft gewoon nooit werkelijk verlichting gebracht. Als we God niet kunnen gehoorzamen, dan gehoorzamen we maar aan wat men wetenschap heet. Als er maar iets is dat een laatste woord brengen kan, iets waaraan we niet meer hoeven te twijfelen.

Het moet zijn dat René ten Bos zich nog steeds verbaast over al het wrakhout waaraan de uit het Paradijs verdreven mens zich wenst vast te klampen, wat hij heeft met Het laatste woord een boek gepend dat goed aansluit bij wat hij in De coronastorm reeds aanroerde. De mensen en hun zwijgzaamheid. Hun weerzin tegen filosoferen. Of tegen twijfelen. Tegen zoeken. Die grote hang naar zekerheden. Het volgzame. De gehoorzame mens. Een onderwerp waardoor, bijvoorbeeld, Isolde Charim zich laatstelijk ook geprikkeld wist: in 2022 publiceerde zij Die Qualen des Narzissmus. Über freiwillige Unterwerfung (in ’23 bij Athenaeum – Polak & Van Gennep verschenen als Narcisme. Over vrijwillige onderwerping). Ik ga meteen moeten bekennen dat ik dat boek niet gelezen heb, op internet las ik wel het voorwoord en dat vond ik bijzonder intrigerend. Maar een reactor haalde het boek door de gehaktmolen omdat Charim Lacan verkeerd gelezen zou hebben. De reactor wist het allemaal veel beter hoe dat zat met Jacques. Tsja. Dat zal. In een hol hoofd past veel kennis, zeg ik Karl Kraus dan na. In ieder geval lijkt Ten Bos bij bepaalde gedachtegangen, met name tegen het eind van dit boek, veel op Charim te leunen.

Was het abecedarium dat De coronastorm was een beetje aan de korte kant zodat er op punten naar mijn smaak te weinig kon worden doorgegaan, in Het laatste woord neemt hij er de tijd en de ruimte voor. Omdat ontogenese klaarblijkelijk altijd nog een recapitulatie van fylogenese inhoudt, iets wat me ook trof in Bonnie Honings Publieke dingen (maar daar kom ik een latere keer misschien nog over te spreken), omdat, anders gezegd, de wet van Ernst Haeckel nog altijd ijzersterk blijkt te zijn, op filosofisch niveau toch zeker, begint Ten Bos bij het kind. Geef een kind, een jong kind, een peuter misschien, een potlood en een stuk papier en het gaat gewoon maar wat krassen. Het maalt niet om wat het op papier zet, het tekent niets na, het zet gewoon krassen. Er is alleen maar een dat, zo zegt Ten Bos, en nog geen wat. Artsen, onderwijzers en ouders waken er echter voor dat het kind niet in het dat-stadium blijft steken want elk dat moet op een gegeven moment een wat worden. Het ongevormde moet vorm krijgen. Dat is een juiste observatie en één die niet alleen opgaat voor tekeningen: vanaf de leerplichtige leeftijd, vanaf dus het moment dat een kind onderwijsinstellingen gaat frequenteren, zie je het vrije existeren langzaamaan sterven: het verwerft enige bewustzijn over hoe zijn zijn is, hoe dat zijn overkomt op anderen, hoe het zijn van andere kinderen is, hoe het om allerlei redenen beter is niet al te ver af te wijken van het “algemene” zijn.

In Het laatste woord onderzoekt René ten Bos hoe op verschillende terreinen -politiek, management, zorg- de ongevormdheid tot vorm geslagen wordt, hoe er een laatste woord moet komen dat geen tegenwerping meer duldt, hoe het existeren (als erbuiten staan, van ex en stare of sistere) van een “in onevenwicht” zijn, een louter bestaan, dus een wat een stevig, duidelijk omlijnd wat wordt.

De staat, die Ten Bos heel lefortiaans (ja waarom wordt Claude Lefort eigenlijk nergens in dit boek genoemd?) ziet als een lege ruimte die opgevuld moet worden, gebruikt de wet als iets waar niets boven kan staan, behalve de wet zelve. Hobbes zei “Auctorias, non veritas, facit legem”, oftewel: “Gezag, niet waarheid maakt de wet”. De wet mag alleen door de wet(gever) geïnterpreteerd worden, hoeft daarbij niet te overtuigen alleen maar te poneren, te stellen, te funderen; iets dat Walter Hamacher “Gesetztotalitarismus” noemt. Nog ontluisterender is het inzicht dat de wet hierbij geneigd is iets feitelijks onwettigs als geweld te monopoliseren, iets dat de politie volgens Ten Bos goed zichtbaar maakt door uit naam van veiligheid voortdurend naar rechteloze middelen te grijpen (ook die gedachte zou Bonnie Honing van harte onderschrijven) (ja waarom wordt Bonnie Honing eigenlijk nergens in dit boek genoemd?).

De wet is een duidelijk dat; het verschaft een kader waarbinnen bewogen mag worden. Over dit kader kan niet gediscussieerd worden (en Rutte zag dat het goed was); waar nodig worden de kaders met krasse maatregelen gehandhaafd. De mens, het wettige dier.

Deze structuren konden ontstaan omdat de mens, minstens vanaf Plato, altijd gevoelig is geweest voor dogma’s, wetten, regels en laatste woorden; in den beginne was er het woord; al vanaf het eerste woord is elk weerwoord uitgesloten. Dat is precies naar de zin van elke manager, wat misschien is waarom Ten Bos in het twede en langste deel van Het laatste woord dieper in gaat op “het zachte imperium”, oftewel het management. “Efficiëntie is in het managementtijdperk de nieuwe referent geworden: alles gebeurt in naam van die efficiëntie. Wie eraan twijfelt, is gek. Iedereen wordt geacht zich eraan te onderwerpen. Het gaat om een quasireligieus evangelie. Als de bewakers van de efficiëntie zeggen dat iets bijvoorbeeld om financiële redenen niet kan, dan gebeurt het ook niet. Het gaat om ‘verschrikkelijke nee-zeggers’, die weten dat ‘nee’ altijd veiliger is dan ‘ja’, al was het alleen al omdat bevestiging meer werk met zich meebrengt dan ontkenning. Hoe zacht deze ontkenningsdictatuur ook is, door onszelf op het werk, in de wetenschap of zelfs in het dagelijks bestaan te onderwerpen aan de eisen ervan, werken we allemaal mee aan een nieuw soort feodalisme dat zijn eigen rituelen en liturgieën kent.” schrijft hij; het is deze gezamenlijkheid die het mogelijk maakt restaurants te sluiten uit naam van de volksgezondheid, me peinst, hoe meer het zich sluit, op allerlei nivo’s, hoe onmogelijker het wordt eraan te ontkomen. Hierin precies, wortelt het ontzeggen van rechten. Een verschijnsel dat door Jacques Ellul ook gesignaleerd wordt in propaganda: de neiging het individu ondergeschikt te maken aan het collectief.

Propaganda en massa gaan uiteraard altijd samen. Dezelfde Ellul ziet propaganda namelijk ook als orthopraxie; iets dat, anders dat orthodoxie, gericht is op reflexief handelen. De succesvol gepropagandeerde heeft het gevoel dat hij doet wat hij doet omdat hij het zelf wil (dat zijn de mensen die destijds over de vaccinaties zeiden dat ze “geen seconde getwijfeld” hadden) (had op zijn minst één seconde getwijfeld man) (en liever nog twee). Al het denken moet uitgeschakeld worden, omdat denken nogal eens de hinderlijke neiging heeft handelen te vertragen of zelfs te belemmeren (dan ga je zomaar een seconde twijfelen voordat je eender welk serum waarvan je de samenstelling helemaal niet kent in je lijf wil toelaten). “[M]ensen die geen vlieg kwaad zouden doen [sloten] hun kinderen op zolder [op] wanneer deze met het vermaledijde virus besmet bleken te zijn.” brengt Ten Bos fijntjes naar voren; en inderdaad zag je juist in de coronaperiode hoe mensen die doorgaans kritisch waren ten opzichte van de regering, sommigen zelfs met licht anarchistische neigingen, totaal kritiekloos het door de overheid naar voren gebrachte discours slikten, geheel geloofden in de zin en het nut van elke volgende idiote maatregel en netjes in de pas bleven lopen waar ze zich in andere tijden eerder op een recalcitrantie lieten voorstaan. Er bestaat ook geen “collectief kritische geest: dus het zich aan het collectief ondergeschikt makende individu stoot zijn vermogen tot kritisch oordelen af, met graagte zelfs, want het is prettiger om niet zelf na te hoeven denken maar de door “experts” gepropageerde “feiten” als voedsel op te zuigen. En iedereen die twijfels of kritiek uit, belemmert de constante levering van dit voedsel en wordt daarom als gevaarlijk en ondermijnend beschouwd. Propaganda verschaf de onthechte, geseculariseerde, “slimme” mens zekerheid, een opgaan in de massa waar iedereen dezelfde mening deelt, zodat die dus wel de juiste moet zijn. Zegt Ten Bos: “Als iedereen de persoonlijke mening is toegedaan dat een vaccin de hoofdweg uit de pandemie is of dat de oorlog in Oekraïne begonnen is door Rusland (en in het bijzonder door zijn

autoritaire leider), als daarbij geen enkele twijfel of tegengeluid nog wordt toegestaan, dan is de eigen positie automatisch gelegitimeerd.”

Een zoeken naar deze legitimatie in het hogere, het zelf overstijgende, is wat de mens altijd gekenmerkt heeft; mythes en goden hebben ooit in deze behoefte voorzien en sedert wat men wel verlichting heet, zijn de bronnen waaraan de massa zich laven kan allicht veeleer wetenschap en kennis. Dit brengt Ten Bos ertoe de maatschappij te kenschetsen als epistemocratie: een samenleving waarin alle macht komt te liggen bij diegenen die pretenderen over de juiste kennis te beschikken (allicht gelardeerd met een snuifje schrik want Hobbes sprak recht en niet krom toen hij zei dat iedereen die de mensen angst kan in boezemen gezag heeft). Zo zagen we in de coronaperiode voortduren epidemiologen, virologen, immunologen en diergelijke aan het woord; vakgebieden waarvan geen zinnig mens daarvoor ooit gehoord had maar nu over alles het laatste woord hadden. De macht die God ooit had, ligt nu bij het weten: via het weten is alles oplosbaar, via het weten is de waarheid toegankelijk en al het andere is onwaar en daarom ronduit gevaarlijk (heel erg ver van ketterverbrandingen hebben we ons vooralsnog niet bewogen). Wetenschap is en blijft echter mensenwerk en daarom te allen tijden gevoelig voor tekortkomingen, fraude, gemakzucht en simplisme. Wetenschap is evenmin de godheid die God zelve ooit was. Er is ook geen militia sine malitia, dat wil zeggen een strijden voor het goede zonder kwaad te doen (aan andersdenkenden); de epistemocratische mens is er echter van overtuigd dat er één duidelijk en aanwijsbaar kwaad is waartegen gestreden moet worden door de goeden die ook strijden uit naam van hen die (nog) niet inzien wat dat goede is. Denk daarbij aan woke, dat heilig overtuigd is van de superioriteit van het eigen gelijk. Of aan wat duurzaamheid is komen te heten; als zelfs iemand als Bruno Latour begon te zeggen dat “klimaatontkenners” geen spreekrecht meer mochten krijgen, is er echt wel iets aan de hand. Of denk. Die afgrijselijke, gluiperige, achterbakse kobold Pannenkoek die vond dat ongevaccineerden best een beetje mochten twijfelen hoor, dat mocht best, zo ruimhartig is die vullak wel, als ze uiteindelijk maar weer op de “goede weg” kwamen.

Vanuit hedendaagse invalshoeken legt Ten Bos eeuwenoude structuren bloot. Via een wat spitsvondige interpretatie van de Narcissusmythe komt hij uiteindelijk uit bij de narcistische wortels in elk mens die maar al te graag deel heeft aan iets onsterfelijks – een gelijk, een waarheid, een weten dat ons allemaal zal overleven.

Hoewel Het laatste woord bij momenten best iets scherper had mogen zijn, verschaft het een moje inleiding in het twijfelen als levenshouding. Dat maakt het boek waarlijk filosofie. Immers gaat filosofie nooit over weten maar altijd over denken. En dat gaat altijd voorbij aan elk laatste woord.

René ten Bos Het laatste woord

Het laatste woord

Twijfelen aan zekerheden

  • Auteur: René ten Bos (Nederland)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Uitgever: Boom
  • Verschijnt: 13 maart 2025
  • Omvang: 312 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,90 / € 24,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van filosoof René ten Bos

Wie met gezag en geloofwaardigheid spreken wil, moet dit namens het hogere kunnen doen. Daarom heeft onze seculiere samenleving alternatieven gevonden voor God: we spreken niet langer in Zijn naam, maar in die van waarheid, rechtvaardigheid, efficiency, gezondheid, veiligheid of duurzaamheid. Dit heeft een nieuwe vorm van dogmatiek de wereld in gebracht, een machtige stem die geen tegenspraak duldt en altijd het laatste woord opeist.

In Het laatste woord legt René ten Bos de institutionele, psychologische en politieke mechanismen bloot die verklaren waarom we zo dogmatisch zijn en blijven. ‘Onderwerping,’ zo signaleert hij, ‘is de prijs die we maar al te graag willen betalen om iemand te worden.’ Tegelijkertijd heeft de samenleving behoefte aan sceptici die zich niets gelegen laten liggen aan leerstelligheid en de bijbehorende waarheidspretenties. Onze instituties hebben juist baat bij de frisse lucht van de twijfel om tot nieuwe inzichten te komen.

René ten Bos is geboren op 9 september 1959 in Hengelo. Hij is hoogleraar filosofie en voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019). Van zijn hand verschenen bij Boom onder meer Water (2014, genomineerd voor de ECI Literatuurprijs), Bureaucratie is een inktvis (2015, winnaar Socratesbeker 2016), Dwalen in het antropoceen (2017) en Meteosofie (2021).

Bijpassende boeken

Anke Scheeren – Blauw of de kleur van blijdschap

Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 27 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Anke Scheeren. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap recensie van Tim Donker

Te zeggen of te zwijgen (waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen) (maar ik moet spreken ook als ik zwijgen moet) dat ik niet eens wist dat ze een boekenpagina hadden. Ik associeer Nieuwe Revu voornamelijk met waargebeurde misdaad, met spanning, met sensatie, met lang leve de lol en nimmer eindigt het feestje; kortom een soort papieren versie van SBS6. Maar wat blijkt. Niet alleen hebben ze een boekenpagina, ze menen ook nog criteria op te mogen stellen waaraan een besprekerken die naam waardig zou moeten voldoen. Zeggen ze, zegt Nieuwe Revu naar aanleiding van De mooiste dagen zijn het ergst van Anke Scheeren: “Wie het talent van Anke niet ziet, is het vak van literatuurcriticus niet waard.” (want zo hecht zijn ze daar met Scheeren dat ze Anke mogen zeggen) (& literatuurcriticus, jaja, ik wist niet dat het een vak was) (ook niet dat het een proeve van bekwaamheid vereiste, de ballotage, herken het talent en u is waardig) (ge moet talent kunnen herkennen als ge het ziet). Wel. Ja. Dus. Noem dit besprekerken maar onwaardig dan want in eerste kon ik het talent toch niet daar voor het oprapen zien liggen. Er wordt geopend met een scene die zich afspeelt in het kantoortje van de baas, wat ik qua opening toch wel aan de zwakke kant vind, noem het gerust een beetje afgezaagd; ergens vraag iemand zich af hoeveel lichtjaren iets “geleden” is, lichtjaar gebruiken om naar duur te verwijzen in plaats van afstand, ook dat vind ik zwak; Scheeren gebruikt, ook al niet sterk, heel erg veel, zo heel erg ongelooflijk veel pagina’s om ons lezers in te peperen dat hoofdpersoon Egbert een kleurloze, saje, geremde sufbubbel is, en eenmaal in Mongolië treedt Egbert in een ger allerlei ongeschreven regeltjes met voeten en dat. Ja dat. Dat vond ik meer iets voor een strip. Het Donald Duck-achtige personage (misschien hemzelf wel) die in een of ander “exotisch” oord ver van huis in de eenvoudige hut van de pure leden van een al even puur natuurvolk iets onvergeeflijks doet (het eten weigeren, of niet helemaal op eten, of juist wel helemaal op eten, of eten met de pet op, of iemand een hand geven, of juist geen hand geven, of niet voldoende eer betonen aan een afgodsbeeld, zoiets) en dan zomaar ineens van geëerde en welkome gast  verandert in opgejaagde paria. Het volgens Nieuwe Revu voor de ware criticus zo goed te herkennen talent lag in de ogen van dit besprekerken een weinig bedolven onder net één flauwiteit teveel.

Want Mongolië dus. Ja. Egbert is data-analist, het had weeral niet nietszeggender gekund, en wordt door zijn baas naar Mongolië gestuurd om de bevolking warm te krijgen voor de plaatsing van een aantal windmolens. De Nederlandse windmolens waarin zijn bedrijf grossiert hebben vooral leegte en wind nodig, en dat is er allebei genoeg in Mongolië. Het is onduidelijk waarom baas Harrold de niet bepaald avontuurlijk aangelegde, niet bepaald initiatiefrijke, niet bepaald doortastende Egbert op deze missie stuurt. Startpunt is Ulaanbaatar, waar op voorhand een onderkomen verzorgd zal zijn, maar daarna moet Egbert het achterland in, in de Mongoolse leegte op zoek naar een geschikte plek voor de windmolens en de bezwaren van eventueel aanwezige nomaden weg zien te nemen. Er zullen knopen moeten doorgehakt, er zal daadkrachtig opgetreden moeten worden, er zal gekampeerd moeten worden, het zal afzien zijn; allemaal dingen waartoe de lezer dankzij Scheerens overdadige aanwijzingen niet toe in staat acht. Met samengeknepen billen en gekromde tenen op de leesstoel want je ziet het al van verre aankomen: dit gaat mis, dit gaat helemaal mis, Egbert gaat falen zoals niemand ooit gefaald heeft, of, wat ook kan, kleurloos als hij is zal hij geheel worden ingevuld door de overweldigende ongereptheid van Mongolië en zijn vroegere bestaan almeteens verruilen voor een ascetisch leven in een ger ergens in het midden van niets. En ja natuurlijk wordt hij overvallen, natuurlijk wordt hij beroofd, natuurlijk rijzen er misverstanden, natuurlijk is hij als de nitwit die hij is te slecht voorbereid op alles dat op zijn pad komt. Je kunt het allemaal zien aankomen, en hee, dan komt het ook nog ook.

Maar daarmee is niet alles gezegd.

Een talent zie ik al wel bij Scheeren: de (voorspelbare) plot krijgt niet de meeste aandacht. Het is maar een vehikel om Egbert los te krijgen van zijn vertrouwde omgeving en hem -in de leegte, in het niets- volledig op zichzelf aangewezen te laten zijn. Welsprekender dan de plot, dus, is de sfeer van Blauw of de kleur van blijdschap. Misschien is er alsnog niet een heel extreem talent voor nodig om op de steppe sfeer tot zingen te krijgen, dat zullen keelzangen zijn en dat voelt iedereen met een minimum aan voorstellingsvermogen direct al aan. Maar het werkt niettemin, en het is een van de redenen waarom dit boek alle enen bij elkaar opgeteld toch een prettige leeservaring oplevert.

Voor een andere reden moet men alleen maar kijken naar Scheerens professie. Schrijver, en wetenschapper in de psychologie. Egbert mag dan een beetje een lulletje rozenwater zijn, eendimensionaal is hij niet. In leegte en stilte, bij afwezigheid van alles, krijgt hij alle ruimte voor (zelf)reflectie en het zijn de herinneringen, de overpeinzingen, de twijfels en de bewustzijnsstromen die Blauw of de kleur van blijdschap naar mijn idee zijn kracht geven. De lange gedachtegangen over liefde, familie, leven, sterven, karakter (of de afwezigheid daarvan), reizen, baan en determinisme vormen hier de ware vergezichten. In het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn is elkendeen maar een geworpen zijnde: je hebt het maar te doen met wat je vermag, en de grenzen aan wat je vermag zijn getrokken door wat is aangeboren en door omstandigheden die je voor een groot deel ook zelf nooit voor het kiezen hebt gehad. Je angsten, je beperkingen, je intelligentie, je uiterlijk, alles dat je houdt waar je bent en waaruit geen ontsnappen mogelijk is.

Daar is, bijvoorbeeld, een prachtige peins bij Egbert naar aanleiding van een herinnerd radiobericht over een verongelukte man die “een vrouw en twee kinderen” “achterlaat”: “Het was een vergissing om te denken dat de luisteraars medelijden moesten hebben met de dubbelklapte man tegen de boomstam. Het waren immers de achterblijvers die nog jarenlang moesten werken en hun huur of hypotheek moesten betalen. Zij waren het die week in week uit hun boodschappen deden, in rijen stonden en door de regen fietsten. In een voortdurende variatie op hetzelfde thema moesten de achterblijvers zich aankleden, zich scheren, zich ontlasten, zich druk maken, glimlachen, geruststellen, verhuizen, googlen, ontkennen, veters strikken, afscheidnemen, met vreemden in een lift staan, het nieuws volgen, online afspreken, dezelfde fouten maken, zich belachelijk maken, sleutels zoeken, hun knieën stoten, karakter tonen, hoesten of krabben, wakker liggen, rennen om niet te sterven, stofzuigen, de vaartwasser inruimen, praten over ambities, de waarheid omzeilen, gekwetst worden, kou vatten, klappen voor andermans succes, op vakantie gaan, brood smeren, verbranden, hunkeren, zich vergissen, zich laten koeioneren, zich niet laten kennen, interesse veinzen, voortploeteren tot die ene dag dat ook zij iemand achter zouden laten. De gekte om door te gaan hoefde alleen maar ietsje groter te blijven dan de gekte om er voortijdig mee te kappen.” (waarbij vooral die laatste zin op adembenemend akkurate wijze samenvat wat het betekent om in leven te zijn).

Het is vooral in de bespiegelingen van deze aard dat ik talent herken. Talent om te ontroeren, te verontrusten, onbehaaglijk te maken, aan het denken te zetten. Geen klein talent nee. Dus. Ben ik waardig nu, mag ik blijven? En mag ik nu ook Anke zeggen?

Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap

Blauw of de kleur van blijdschap

  • Auteur: Anke Scheeren (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 27 februari 2025
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 12,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de tweede roman van Anke Scheeren

‘Wat vind je zo mooi aan Mongolië, Egbert?’
‘Dat het er leeg is.’
‘Wat vind je zo mooi aan de leegte?’
‘Dat er niks is.’
‘Maar dan ben jij er ook niet meer.’
‘ja.

Onverwacht stuurt zijn baas de weinig ambitieuze Egbert Klein op missie naar Mongolië. Hij moet de inwoners van het uitgestrekte land overtuigen van de ongekende duurzame mogelijkheden die de wind en de leegte bieden. In Ulaanbaatar verandert hij noodgedwongen in een avonturier met een rolkoffer.

Baluw of de kleur van blijdschap gaat over verlies en hunkering, over jezelf tegenkomen, juist wanneer je er niet naar op zoek was.

Anke Scheeren is schrijver en onderzoeker. Na haar studie psychologie ontving zij een schrijversbeurs van literair tijdschrift Hollands Maandblad. Ze publiceerde verschillende korte verhalen. In 2009 verscheen haar roman De mooiste dagen zijn het ergst. Het boek werd lovend ontvangen en genomineerd voor de Opzij Literatuurprijs en de Selexyz Debuutprijs.

Bijpassende boeken en informatie

Antonío Lobo Antunes – De omvang van de wereld

Antonío Lobo Antunes De omvang van de wereld recensie en informatie van de inhoud van de Portugese roman. Op 26 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Van Maaskant Haun de Nederlandse vertaling van de roman O Tamanho do mundo, geschreven door de uit Portugal afkomstige schrijver Antonío Lobo Antunes. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Antonío Lobo Antunes De omvang van de wereld recensie en informatie

  • “Een bijna minimalistische opera (tussen een druppende kraan
    en krakende meubels) vol herhalingen van het leven van alledag,
    met als een van de hoofdthema’s het geheugen, die kist met
    fetse afdankertjes vol overbodige gebeurtenissen en nutteloze
    herinneringen.” (O Público)
  • “Zeggen dat niemand schrijft als Lobo Antunes is zowel een
    gemeenplaats als de hoogste lof die je hem kunt toezwaaien.” (Ponto Final Macau)

Recensie van Tim Donker

Zou dit niet ook Veghel kunnen zijn
maar het is Veghel niet

Zou dit niet ook Port Bannatyne kunnen zijn
maar het is Port Bannatyne niet

Zou dit niet ook Vilaxoán kunnen zijn
maar het is Vilaxoán niet

je denkt zou dit niet elders kunnen zijn of overal, maar het is Lissabon en dat is ook een moje stad, al prefereer je O Porto maar als ver als een locatie om meer dan driehonderd bladzijden lang te vertoeven gaat kun je niet klagen, zeker niet omdat het een verhaal is dat ook hier zou kunnen zijn, of daar, of daar nog

in de stemmen die opklinken

vier stemmen klinken op

Vier stemmen klinken op. Een oude, rijke fabriekseigenaar die een groot deel van zijn leven bezig is geweest zijn imperium te bestieren en dierhalve voor niet heel veel andere dingen tijd heeft gehad. Een vrouw, de dochter van de rijke fabriekseigenaar, maar dochter vooreerst in bloed, ze is het kind dat hij toen hij jong was verwerkte bij een fabrieksarbeidster werkzaam in de fabriek die toen nog van zijn vader was; toen de dochter klein was, was de man vaak in het souterrain waar ze leefde met haar moeder maar later verdween hij meer en meer in zijn werk, en nu is het meisje volwassen en moet zijn bedrijf gaan overnemen. Een andere jonge vrouw is de persoonlijk verzorgster van de oude man. Een advocaat die een relatie onderhoudt met één van zijn cliënten, niet toevallig de verzorgster van de oude man die haar deel van de erfenis veilig gesteld wil zien; de advocaat weet wel hoe het geld van de man in te pikken en ook hoe voornamelijk hijzelf daar beter van kan worden.

Geld, een oude man, jonge vrouwen, een door haar vader in de steek gelaten dochter; je kan denken dit zal wel een thriller zijn over haat en macht en wraak en wellust. Maar neen.
Of je denkt dit moet een moderne variant van een Grieks drama zijn over vaders die onttroond worden en kapitalen die verdwijnen. Maar neen.
Of je denkt dit is allicht een pamflettistisch geschrift over vaders die hun verantwoordelijkheid niet nemen, en oude mensen die uitgebuit worden, en het geld dat alles zodanig regeert dat er geen plaats meer is voor mededogen, en zachtheid, en liefde. Maar dat is het ook niet helemaal.

De omvang van de wereld is een suite voor vier stemmen, die zich gaandeweg het boek meer en meer in elkaar wikkelen, en die spreken over verloren jeugd, over eenzaamheid, over stilte, over verlangen, over onvermogen, over genegenheid, over gemis, over verkeken kansen, over ouderdom, over leven, over sterven. Over de beelden die je altijd met je meedraagt. Over alles wat voor immer buiten het bereik is komen te liggen. Over het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn.

Sentrale figuur is allicht de oude man. Hij is ziek, hij is stervend, en, welja, op het eind is hij dood. Hij stal, min of meer toch, de fabriek van zijn vader, hij verwekte een dochter waarnaar hij op zeker ogenblik niet meer omkeek, hij is rijk en hij is alleen. Je denkt dat zal wel een verschrikkelijke vent zijn. Maar in zijn kop zitten al die beelden, die beelden van zijn dochter en van haar moeder, en hij is vervuld van warmte. Steeds opnieuw komen de herinneringen terug aan hoe hij zijn dochter duwde op de schommel, hoe hij deed alsof hij haar neus stal, hoe hij een horloge op haar pols tekende zodat ze altijd op tijd zou komen. En keer en keer opnieuw valt de enorme liefde op die hij had voor zijn dochter, en voor haar moeder. De liefde die zelfs de wrangste scenes mooi maakt. Zo is er, losstaand van de dochter en van haar moeder, de scene waarin de oude man de fabriek eenzijdig overneemt van zijn vader. Die vader komt de directiekamer binnen op het moment dat de zoon de papieren ondertekent waarmee de overdracht een feit is. De vader denkt, hoopt, dat het één of andere misplaatste grap is, wordt steeds wanhopiger, verlaat uiteindelijk het terrein. Maar doorheen dat alles zitten herinneringen -ja herinneringen binnen herinneringen- aan de jeugd van de vader (de vader van de hoofdpersoon) (de hoofdpersoon zelve is ook vader) (alles spiegelt zich in alles) (de belangrijkste personen blijven bovendien naamloos waardoor iedereen nog meer op iedereen gaat lijken) (maar daarover later meer): toen hij een kleine jongen was en soep gevoerd kreeg door het dienstmeisje, uit een bord waarin op de bodem een vrolijke kikker getekend stond die over een al even vrolijke schildpad sprong (want toen die vader klein was glimlachten alle dieren: schildpadden, kikkers, olifanten, pinguïns, er bestond niet één dier dat niet gelukkig was) en later brengt het dienstmeisje de vader-als-jongen naar bed en ze aait hem zachtjes over zijn hoofd zodat hij er rustig genoeg van wordt om in slaap te vallen, en het is mooi en lieflijk en ook een beetje droevig, en het is niet helemaal zeker of die vader zich het herinnert of dat de zoon zich herinnert hoe de vader zich dit in die herinnering misschien herinnerde, want heden en verleden lopen hier, zoals over elders, voortdurend door elkaar.

En de dochter woonde in een klein souterraintje met haar moeder terwijl haar heel erg rijke vader nergens was, soms kwam, en dan weer dagenlang wegbleef, en uiteindelijk zelfs nooit meer kwam, en je denkt zij zal wel een diepe wrok koesteren tegen haar vader. Maar toch, ook hier overheerst warmte en liefde en iets van gelukzaligheid als zij terugkijkt op haar jeugd, waarbij veel van de beelden terugkomen die ook de vader zich graag herinnert. Misschien tekent hij als oude man opnieuw een horloge op haar inmiddels volwassen pols, misschien is dit alleen maar een wensgedachte, misschien ziet ze hem nooit in de fabriek waarin zij nu ook een hoge positie bekleedt, klaar om in zijn voetsporen te treden, misschien is er soms ook weerzin, en boosheid, maar het tast nooit de beelden van vroeger aan die onverkort mooi blijven.

En de vrouw, bijkans een meisje nog, die voor de oude stervende rijke man zorgt en die, denkt de lezer in eerste instantie toch, alleen maar op zijn geld uit lijkt te zijn, wat een harteloos mens moet dat zijn zeg. Maar neen. Weeral neen. Ze voelt genegenheid voor de man, innige genegenheid, bij tijd en stond kon het lijken op lichamelijk genegenheid, betoont ze hem ook sexuele diensten?, heeft ze erotiese fantasieën over hem?, of gaat dat over een andere man, over andere mensen, want mensen en plaatsen lopen hier, zoals over elders, voortdurend in elkaar over.

Zelfs de advocaat. Ja. Bij eerste blik voldoet hij helemaal aan het clichébeeld van de snelle jongen. Protserige auto, veel vriendinnen, en hij zal het deel van de erfenis waar de verzorgster recht op heeft, of in ieder geval denkt te hebben, wel even veilig stellen en er en passant voor zorgen dat het leeuwendeel in zijn eigen handen zal vallen. Zelfs dat soort van mens, dat eerst zo banaal en stereotype wordt neergezet weet Lobo Antunes met elke volgende penseelstreek nee elke volgende maat in deze suite steeds een klein beetje sympathieker te maken. Ook hij is maar een sukkelaar, een mens met zijn onvermogens, een man die een lange weg heeft afgelegd om zijn dorpse en wat armoedige jeugd te ontvluchten. Vol liefde denkt hij terug aan een zekere meneer Baptista die hij gekend heeft toen hij jonger was en “het” probeerde te maken in de grootstad die Lissabon was. Misschien was deze Baptista een soort mentor, of een oudere collega, of een (huis)baas ofzo; alleszins een oudere man die hem eindsweegs op zijn weg geholpen heeft, en nu een grote rol speelt in zijn herinneringen. Een man die er nu niet meer is, of die hij in ieder geval nooit meer ziet, en van wie hij overduidelijk gehouden heeft. Ook mensen die je voor nietsontziend houdt hebben verhalen, hebben een verleden, hebben plekken waar ze geraakt kunnen worden. De zachtheid onder de hardheid is waar Lobo Antunes je iedere keer weer naar terug weet te brengen.

En dan kan je redeneren dat de oude rijke zieke stervende man de hoofdrol heeft want om hem heen sirkelen ook de andere verhalen, en sommige van zijn herinneringen worden gedeeld door alle verhaalfiguren

Ook kan je redeneren dat de hoofdrol in De omvang van de wereld voor de tijd is. Tijd als fictie. Tijd als concept. Tijd als mars. Tijd als ideologie. Tijd als methodologie. Tijd als religiesurrogaat. Tijd als imperialisme. Tijd als vernedering. Tijd als automatisering. Tijd als koopwaar. Tijd als verzet. Tijd als grote gelijkmaker. En je zit daar in je huis en er speelt die seedee van Steve Westfield en hij zingt life is too long en o hoezeer je het altijd bent eens geweest met die woorden, zeker toen er alleen nog maar het verleden was en het oneindige wachten en alles hetzelfde was als voorheen alleen dat je nu wist wat je miste, maar in de achteruitkijk, in de blik terug (in blik terug ontstaan de dingen die onze liefde aan ons binden) was het nog maar gisteren dat je terugliep, in je doje eentje, het hele eind van kleuterschool het Heitje op de gasthuisstraat naar jullie huis aan de oudartstraat, een grote grijns op je gezicht want mamma ging nog al eens opkijken dat je m dat zo helemaal alleen gelapt had, en zo ook vliegen de levens hier. De vader van de oude man was ooit kind, de oude man zelf was ooit jong en duwde zijn dochter op de schommel, de dochter die kind was in het souterrain, de advocaat die kind was in een dorp ergens in Portugal. In hun jeugd, of in ieder geval in het herinneren van de jeugd, zijn alle vier de levens merkwaardigerwijze gelijk. Soms lijkt het alsof hun brein een loopje met hun neemt en alsof een herinnering van een ander in hun kop terecht is gekomen want ja soms werken breinen zo. Iedereen heeft herinneringen waarvan hij met recht kan aannemen dat het niet bijster waarschijnlijk is dat ze precies zó gegaan zijn als ze herinnert worden; je brein gooit dingen door elkaar, heeft er een laag overheen gelegd, verwart jouw verhalen met gelijkende verhalen van anderen; en ook zijn er dromen die zo levendig waren dat je achteraf niet meer goed weet of het nu iets is dat je echt hebt meegemaakt of iets dat je alleen maar hebt gedroomd ooit. Maar veel vaker is het gewoon het gelijkende, de grond waarin allen, of velen toch, geworteld zijn. Drie van de vier verhalen figuren groeiden op in een dorp en kijken dierhalve uit op gelijkaardige vergezichten. De wouwen, de genetkatten. Maar ook levens in het algemeen lijken op elkaar. Iedereen heeft wel die oude vrouw in de buurt die boodschappen doet met zo’n boodschappentas op wielen waarvan een van de wieltjes het niet goed meer doet; er was altijd wel iemand die altijd een lucifer of tandenstoker in zijn mond had; altijd werkt er iemand met rood haar op kantoor zoals ook altijd een dikzak. Iedereen heeft wel ergens in zijn leven diepe genegenheid opgevat voor iemand, iedereen heeft aandoenlijke beelden over de eigen jeugd in het hoofd; iedereen probeert iets te ontvluchten of juist weer iets terug in handen te krijgen. Levens zo dissonant eindigen in harmonie. We waren klein en we zijn eigenlijk nooit echt groot geworden. Dat is waarom je zeggen kan dat de waarlijke hoofdrol hier (en overal elders) voor de tijd is.

Maar toch zeg ik neen. Want de feitelijke hoofdrol wordt bij António Lobo Antunes opgeëist door taal. Door die fantastiese, muzikale, hypnotiese, bezwerende prachttaal van hem. Elk hoofdstuk bestaat uit één lange zin die voortdurende onderbroken wordt (soms zelfs midden in een woord) door beelden, uitspraken, flitsen uit een verleden. Lange zinnen die voortrollen (als de tijd ja) en het ene bloedmoje beeld op het andere nog veel mojere beeld stapelen. Soms schittert er iets bovenuit dat er om vraagt hardop voorgelezen te worden, “de klok in de gang met zijn brede heupen [die] vette uren schommelde”, bijvoorbeeld, of “de wereld bestaat uit allerlei flauwekul die niet bestaat”, hoe een waar woord trouwens daar, of alles waarmee eenzaamheid vergeleken of aan afgemeten kan worden: “eenzaamheid kun je afmeten aan het kraken van de meubels ’s avonds”; “eenzaamheid is een hapje dat nog niet bij de keel is aangekomen”; “eenzaamheid meet je af aan je verborgen verdriet”; “eenzaamheid is een leiding die trilt in de muur”; “eenzaamheid kun je afmeten aan de paniek van de ziekenwagens op straat”; “eenzaamheid meet je af aan de lege yoghurtbakjes met een koffielepeltje erin vergeten op het aanrecht”. Maar ook de vele terugkerende beelden, zinnen, of zelfs hele passages, niet zelden letterlijke herhalingen, fungerend als ritmiese refreinen in dit meerstemmige muziekstuk. En dan, om de genialiteit naar een nog hoger nivo te tillen, af en toe het doorbreken van de vierde wand, of hoe heet dat in literatuur, het doorbreken van de derde kaft ofzo, in ieder geval de momenten waarop het boek zich expliciet als boek laat kennen middels zinnen als “denkt u maar wat u wil, want dit is geen roman maar een sprookje” of “zo meteen komt er een eind aan dit boek en dan vergeten ze ons” (en verhaalfiguren willen zich niet laten doen, vraag dat maar na aan Dregke en aan t schrijverken).

Dit is het mensen.
Dit is dat soort boek.
Dit is weer eens het soort boek om enorm dankbaar voor te zijn. Dat het op je pad kwam. Dat je het las. Dat het moois doorheen je ogen in je kop mocht komen.

Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik António Lobo Antunes

Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik Harrie Lemmens, die dit onnavolgbaar moje boek zo onnavolgbaar goed vertaald heeft en zodus bereikbaar heeft gemaakt voor al wie geen Portugees spreekt (nog altijd meer mensen, denk ik, dan die die dat wel doen).

Ik kende hem niet, deze António Lobo Antunes. Wel had zijn schrijfstijl van meet af aan iets bekends voor me, en ik stond voor mijn boekenkast en greep boek na boek eruit, denkend, waar ken ik dit ookalweer van, die door- en doorgaande zinnen, die onderbrekingen, die tussen haakjes gezette beelden, uitspraken, flitsen?, en ik stond daar maar en stond daar maar en zocht maar en zocht maar, maar ik vond het niet. Misschien is de stijl van Lobo Antunes zó overweldigend dat hij je al na een paar regels zodanig in zijn ban heeft dat het lijkt alsof je nooit anders gekend hebt (zulke ontmoetingen heb je ook, met mensen, zij het maar één of twee keer in je leven).

En ook dat is het weer mensen. Hier is voor mij een nieuwe held geboren. António Lobo Antunes. Nu wil ik alles van hem lezen. Dat is lang geleden: dat een boek meer dan een voorzichtige nieuwsgierigheid naar de rest van het oeuvre van de schrijver in mij wakker riep; dat het een razende leeshonger losmaakte, dat ik elk laatste woord van hem kennen wilde. Dat is geleden van de dagen dat ik het werk van JMH Berckmans leerde kennen en dan spreken we denk ik van de jaren negentig of hooguit de vroege jaren 00. Decennia later is het er dan weer. Deze schrijver die ik niet kende wil ik kennen nu tot op het bot. Vierendertig romans schreef António Lobo Antunes (naar het schijnt is het onderhavige boek het laatste dat hij schrijven zal) en veertien ervan (plus een brievenboek) heeft Harrie Lemmens in het Nederlands vertaald (wederom val ik op mijn knieën en dank ik Harrie Lemmens). Die wil ik allemaal lezen (bij welke uitgeverij(en) eigenlijk, Lemmens?). En als ik de veertiende uit heb, heb jij hopelijk gedaan met het vertalen van die andere twintig.

Antonío Lobo Antunes De omvang van de wereld

De omvang van de wereld

  • Auteur: Antonío Lobo Antunes (Portugal)
  • Soort boek: Portugese roman
  • Origineel: O Tamanho do mundo (2022)
  • Nederlandse vertaling: Harrie Lemmens
  • Uitgever: Van Maaskant Haun
  • Verschijnt: 26 februari 2025
  • Omvang: 340 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 27,00 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Portugese schrijver Antonío Lobo Antunes

Het verhaal in De omvang van de wereld wordt verteld door vierpersonages (stemmen). Als eerste is daar een 77-jarige zieke industrieel, om wie alles draait, die zijn leven overziet aan de hand van vervagende herinneringen. Als jongeman heeft hij een kind verwekt bij een meisje dat in een fabriek van de familie werkte. Dat kind, een dochter, is de tweede stem. Op latere leeftijd wordt ze door haar vader in dienst genomen met de bedoeling hem op te volgen. De industrieel woont in een appartement in Lissabon, met uitzicht op de Taag, in het gezelschap van een jongere dame afkomstig uit zijn geboortedorp (de derde stem) die samen met
haar minnaar, een advocaat (de vierde stem), zijn bezittingen probeert weg te sluizen.

Hoe dat afloopt, is niet van belang: wat telt zijn de met elkaar vervlochten levens van de vier personages, die afwisselend het woord nemen in negentien hoofdstukken, waar seks als een rode draad doorheen loopt. Afgezien van de oorlog komen alle hoofdthema’s van Lobo Antunes in deze terugblik met autobiografsche elementen aan de orde: de kinderjaren, het dorp en de stad, het geheugen, de eenzaamheid, tekortkomingen en een onoverbrugbare afstand. Het verhaal is zeer beeldend en zit vol humor. Met dit boek heeft Lobo Antunes zijn gigantische oeuvre waardig afgesloten.

António Lobo Antunes is geboren op 1 september 1942 in Lissabon.  Hij werd opgeleid tot psychiater en diende als arts in Angola tijdens de koloniale oorlog. Na zijn terugkeer naar zijn vaderland, in 1973, ging hij aan de slag in een psychiatrisch ziekenhuis in Lissabon. Hij debuteerde als schrijver in 1979 met een furore makende roman over zijn echtscheiding, Memória de Elefante, nog in hetzelfde jaar gevolgd door de wrange monoloog De judaskus (1979), waarin een man diep getraumatiseerd terugkeert uit actieve dienst in Afrika. Het betekende na een landelijke ook zijn internationale doorbraak en vormde het begin van een indrukwekkende reeks romans, waarvan De omvang van de wereld (2022) de laatste is.

Bijpassende boeken en informatie

Alexander Deprez – Prins Albert

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie roman over zijn vader van de Vlaamse fotograaf, film- en theatermaker. Op 21 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij EPO de debuutroman van Alexander Deprez. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie

  • “Koop het boek Prins Albert en je krijgt een ritje op een achtbaan.” (Het Nieuwsblad)
  • “Alexander schreef met zijn onlangs verschenen roman Prins Albert zijn jeugd van zich af. Dat is fantastisch.” (De Morgen)
  • “Alexander Deprez stelt op eigenzinnige wijze boek voor in Boegie Woegie.” (De Krant van West-Vlaanderen)

Prins Albert recensie van Tim Donker

Ja. Of nee. Maar dit boek bijvoorbeeld.

Eerst al dacht ik Hee die Deprez ken ik als dichter! Maar Alexander Deprez is cineast en hoe zou ik een cineast kennen ik kijk nooit film. En Prins Albert is zijn debuut. Dus die dichter zal een andere Deprez zijn of iets dat daarop lijkt. En toen dacht ik, dit zal wel een monografie of hoe heet dat zijn van die echte prins Albert er was toch ooit een echte prins die Albert heette & was dat een communist dan dat wist ik niet. Maar weeral nee. En dan nog eens nee, want de vader van de hoofdpersoon uit dit boek krijgt later in zijn leven wel communistiese neigingen, maar dat maakt zo’n minimaal deel uit van de vertelling (en van het leven van die vader) dat het niet bepaald een ondertitel waardig is.

Zodus. Een boek waarvan je van alles niet kan zeggen. En misschien ook van alles wel van kunt zeggen.

Wat ik er wel van kan zeggen. Dat het leest als een trein. Wat wil zeggen. Dat je het kunt lezen in een trein. Terwijl je gaat. Naar daar, of naar elders, of naar waar nog. En dat je het heel rap uit hebt. Bijvoorbeeld nog voor je daar bent, of elders, of waar dan ook. Ik las dit in een middag uit, en ik lees naar aard en naar omstandigheden met nogal wat onderbrekingen. Er zijn altijd de kinderen er is altijd het koken er zijn altijd de vloeren die moeten geveegd de gedachten die moeten gedacht de dansen die moeten gedanst of ook de andere boeken die ik zie die ik snuif die ik lees.

En ook. Dat de soundtrack van dit boek die van mijn jeugd is. De jaren waarin ik veertien vijftien zestien was. The number of the beast. Een beetje tegen eigen willen in. Een schuldig pleziertje. Toen al. Maar ik had de plaat. En legde m vaker op mijn draaitafel dan ik zelf wilde. Tokyo tapes. Die ik niet had. Liever had ik Virgin killer met orzjienele hoes. Maar ja. Kwam daar maar eens om. Doch. We’ll burn the sky stond ook op Taken by force en die had ik wel en ik vond het twede liedje van kant a best heel mooi maar niets was mojer toch dan Born to touch you feelings (in een hoofdstuk dat later in de prullenmand belandde zong t schrijverken het voor zijn Dregke). Trust. Ik had of wilde hun Rock n roll in de tijd dat ik eventjes een fascinatie had voor franstalige hardrockbands. Wheels of steel. Ja. Niet het beste liedje van Saxon. Daarin twijfelde ik tussen Dallas 1 pm en To hell and back again en god wat een dijk wat een rots wat een monument van een plaat vond ik dat Heavy metal thunder toch. En uiteraard en natuurlijk en zeker en boven twijfel en boven alles en overal bovenuit Balls to the wall wat heb ik oneindig vaak en oneindig hard meegebruld met dat liedje ik had het geteept van de televisie want in die tijd had je gewoon nog hardrockprogramma’s op televisie dingen als monsters of rock en the power hour en dat programma dat de begeerlijke prachtige fantastiese sabina classen presenteerde op rtlplus hoe heette dat ookalweer mosh geloof ik kassettes en kassettes vol met van televisie geteepte liedjes had ik en dat ging dan boven op de kassettedek op vol volume bijvoorbeeld Balls to the wall al zong ik het weken nee maandenlang verkeerd ik zong altijd “too many people do not know a bridge is over the USA” wat ik een achterlijke tekst vond maar wat maakte het uit het lied explodeerde allermachtigst en daar ging het om maar wat er werkelijk gezongen wordt is zoals Deprez hier geheel juist sieteert: “too many people do not know bondage is over the human race” waar ik pas achter kwam toen iemand de plaat liet teepen en ik aldus ook het tekstvel onder ogen kreeg. En The wall ook. Ja The wall zeker. Maar dat was later. De jaren waarin ik zeventien achttien negentien was. Toen was die plaat en was ook de film meer dan een soundtrack van mijn leven het was mijn religie mijn bijbel mijn levensfilosofie. En Idles? Ja. Nee. Misschien. En later, veel later, de jaren nu of de jaren van vorige week misschien weet ik veel en een beetje maar want ik ken zoveel betere bands toch. En Arno? Ja Arno ook. God. Met hem kun je zeggen daar ging iemand. Daar ging iemand heen. T.C. Matic. Maar nog altijd niet het fijnste uit mijn huidige platenkast. Zodus. Is de soundtrack hierin vooral die van mijn jeugd.

En dat de schrijfstijl van Deprez me smaakt. De korte zinnen. Staccato. Het vele paginawit. Leegte. Leegte die ademt. De bladspiegel. Het razen dat maakt dat je het razend leest. De herhaling. God ik ben een zuiger voor herhaling. Zinnen die herhaald worden, soms onder elkaar, soms pagina’s uiteen, maar een ritme is er. Ritme. Melodie. Dit boek is zelf een soundtrack. En dat ik dat mooi vind. Is wat ik kan zeggen.

Wat ik er niet van kan zeggen. Of ik Prins Albert in zijn geheel geslaagd vind. Een familie Deprez. Een ikpersoon Alexander. Cineast. Een boek aan het schrijven. Over zijn vader. Allicht dus autobiografies, dit Prins Albert hier. Maarja. Je weet hoe het dan heet he. Echt gebeurd is geen exkuus. Maar hoe. De Alexander uit het boek groeit op met gescheiden ouders. Meestentijds zijn ze bij moeder. Hij en zijn zus, die om een of andere reden konsekwent “Vaders dochter” genoemd wordt, tis voor zover ik rekonstrueren kan een volle zus van hem en het boek zelve geeft geen enkele grond aan een allerflauwst vermoeden waarom ze elkaar niet zouden mogen dus waarom niet gewoon “mijn zus” of nog, geef haar een naam!, kan ook. Bij momenten, idealerwijs waarschijnlijk één keer in de week, worden Alexander en “Vaders dochter” (om die aanstellerij dan maar te handhaven) opgehaald door Vader. Als die niet te bezopen is, te druk met andere dingen, het niet vergeten is, niet ergens zijn roes ligt uit te slapen. We spreken van laagleven. Drank. Agressie. Armoede. Egoïsme. Alleen het eigen zelf van Vader is belangrijk, of belangrijker toch dan al het andere (vrouw, later ex, kinderen, huis, bezittingen, dingen op een rijtje houden). En dit is meteen waar de schoen wringt. Naar mijn smaak neemt Deprez te weinig afstand van de levensstijl van Vader. Natuurlijk. Als kind heeft Alexander weinig keus. Het is zijn vader. Hij heeft er maar één. En dat is deze. De mooiste man van Vlaanderen. Als genoemd. Voornamelijk door Vader zelf. Denk ik. En een motard. Ja. Natuurlijk vind je dat stoer, als kind, als je vader met zunnuh moto het schoolplein op gereeën komt, en jij mag achterop. Dat is nog eens een huiswaartskeren dat indruk maakt op je klasgenoten. Dat is jouw vader. Die elkendeen imponeert. Bij een ruzie met een buurtpestkop haalt “Vaders dochter” er eenvoudigweg “Vader” bij die meteen afkomt met zijn al even agressieve rothond. Deze buurtpestkop zal nooit meer pesten. Nee. Dat is nog eens een Vader die staat. Als hij er is, vult hij de hele ruimte met zijn aanwezigheid. De dreiging. De razernij. De bom die hij is kan altijd barsten. Altijd op je hoede zijn. Ach. Daarmee kweek je karakter. Niet? En als hij er niet is. Dan zoek je hem toch. Maar dat zal zijn. Kinderen hebben jouw liefde nodig om zich van jou af te keren; zolang jouw ouderliefde geen evidentie is zal die tot op volwassen leeftijd gezocht blijven. Dus is de muziek van de Vader de muziek van Alexander en dus is de misschien kortstondige communistiese interesse van de Vader Alexanders misschien kortstondige interesse. En is de agressieve geneigdheid van de Vader Alexanders agressieve geneigdheid. Met OVER GEWELD schrijft de Alexander-figuur post 2023 een vestzakessay over geweld. Elke paragraaf begint met “‘Ik ben tegen geweld’, zegt die of die” waarna het verder gaat in de beschrijving van een situatie waaruit blijkt dat de spreker helemaal niet per se tegen geweld is of anders terecht komt in onverkwikkelijkheden waarop geweld misschien het beste antwoord was geweest. Schoon staaltje populisme, dat. Zo lusten we er nog wel dertig als niet veertig. Lekker lullen zit ook in de tram, zou mijn zus zeggen. Ja natuurlijk kun je allerlei schetsjes maken waarin geweldlozen te maken krijgen met geweld. Natuurlijk kun je het altijd zo drajen dat de eerste slag toe dienen beter was geweest dan de andere wang te laten zien. Natuurlijk is er altijd wel een scherpst van de snede denkbaar een moment waarop de enige keuze nog is vechten of onvergeeflijke lafheid. Maar omgekeerd kun je evengoed honderd of duizend schetsjes schrijven over momenten waarop geweld alles alleen maar nog veel erger maakte. En het is die omgekeerdheid die ik mis in Prins Albert. Nu komt het af en toe neer op geweldsverheelijking. Of minstens op romantisering van de armlastige zuiplap die alleen de taal der vuisten verstaat.

Misschien komt dit boek te vroeg.
Misschien was Alexander Deprez nog niet volwassen genoeg.
Misschien was de afstand tot zijn toene toen en zijn nuë nu nog niet groot genoeg.
Ik vind Prins Albert een weinig dubieus.

Maar het leest als een trein. Dat wel. Wat wil zeggen dat je het kunt lezen in een trein. De trein van A naar B. En schrijven blijkt Alexander Deprez zeker te kunnen. Ik wacht. Tot hij uitstapt. Bij B. En op het boek. Dat hij daarover schrijven zal.

Alexander Deprez Prins Albert

Prins Albert

Prelude van een communist

  • Auteur: Alexander De Prez (België)
  • Soort boek: Vlaamse roman
  • Uitgever: EPO
  • Verschijnt: 21 februari 2025
  • Omvang: 296 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 19,90 / € 14,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over zijn vader van Alexander Deprez

Alexander Deprez groeit op in de schaduw van zijn vader, de mooiste man van Vlaanderen, een motard met een kort lontje, een dakwerker die zijn innerlijke demonen probeert te verdrinken, eigenaar van een bull terrier, uitbater van de Prins Albert, een berucht rockcafé in Lauwe met buiten een vlag van Club Brugge en binnen een poster van James Dean.

In dit verpletterende debuut schrijft Deprez met veel zwier zijn jeugd van zich af. Hoe doorbreek je de cyclus van alcohol, geweld en trauma’s? Hoe doe je dat, een normaal leven leiden? Domweg gelukkig zijn met je meisje? Snoeihard, rauw, eerlijk. ‘In mijn wereld ben je niets. In mijn wereld ben je niemand. In mijn wereld is er enkel jij en ik. Geen staat die je beschermt. Geen rechtbanken en rechters. Geen geld. Jouw macht betekent hier niets.’

Alexander Deprez is fotograaf, film- en theatermaker, auteur en een helft van het muziekduo Sasha le Fou en Tippi Parade. In 2024 bracht hij de satirische voorstelling ‘Edelweiss Piraten’, een waarschuwing voor de opkomst van extreemrechts.

Bijpassende boeken

  • Nieuwe Vlaamse romans

Rita Bullwinkel – Headshot

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman die op de longlist staat van de Booker Prize 2024. Op 20 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Amerikaanse schrijfster Rita Bullwinkel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster. de vertaalster en over de uitgave.

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie

  • “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en laat het in als zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie zien.” (Oprah Daily)
  • “Verfrissend en krachtig. Aan de kant, Amerikaanse fictie, voor een waardevolle nieuwe stem.” (The New York Times)
  • “Explosief…Bullwinkel springt tussen verleden, heden en toekomst om deze krachtige, briljante, rommelige jonge vrouwen sprakenelend tot leven te brengen.” (The Guardian)
  • Opgenomen in de lijst van boek van het jaar bij The New York Times, The Guardian, The Telegraph, The Times en GQ.
  • Gekozen op de longlist van de Booker Prize 2024.

Headshot recensie van Tim Donker

Zijn, in de wereld, op aarde, ongevraagd ben je daar & ineens, het is, ik zeg u, een geworpen zijnde. In tijd geworpen in ruimte geworpen & op de wereld. In de ruimte & op de wereld kun je lopen, en met de tijd kun je doen wat je wil. Je kunt een schildersbedrijfje oprichten, je kunt uit het raam staren, je kunt je ergens een mening over vormen, je kunt een tafel pakken als je een opklapbed nodig hebt, je kunt in je vingers snijden bij het fijnhakken van een ui, je kunt muziek maken voor het andere hoofd, je kunt iets uitvinden waar niemand op zit te wachten, je kunt gaan joggen, je kunt van alles wel. Boksen bijvoorbeeld, of kijken naar boksen, of lezen over boksen, ligt het aan mij of is er relatief veel over boksen geschreven, of meer toch dan, pakweg, over darten of zwemmen of hoogspringen?, en ligt het aan mij of waren het vooral de beatniks die schreven over boksen, iets anders waarin Deelder ze zo nodig moest navolgen, de mens die zoveel meer imago was dan iets anders, of, zeg, bij het imago dat Deelder zichzelf had aangemeten waren zijn schrijfsels van secundair of misschien zelfs wel tertiair belang. Rita Bullwinkel schrijft over boksen, is Headshot een sportroman?, en bestaat dat eigenlijk: de sportroman?, ja het zal best bestaan, van alles bestaat, bergbeklimmersuitrusting bestaat en eierprikkers bestaan en nasmaak en het nadenken bestaan, en Frankrijk bestaat, en de atoombom bestaat, waarom zouden er geen sportromans bestaan maar alsnog vraag ik me af of je Headshot als zodanig moet klasseren. Wel. Ja. Het hele boek speelt zich af in een troosteloos zaaltje dat met de weidse naam sportpaleis getooid is. En ook. Ja. Er zijn meisjes die boksen, en elk hoofdstuk verslaat één wedstrijd. Met een winnaar. En een verliezer. Dus. Misschien. Zou je zeggen. Alle ingrediënten zijn aanwezig. De ingrediënten van een sportroman, als dat al iets is dat bestaat. Maar het schijnt me toe dat het boksen van secundair zoniet tertiair belang is, al boksen ze de hele tijd, op elke pagina, en toch is er van alles, is er veel meer dan het vechten dat zich naar de voorgrond vecht. Toch gaat het vooral om de dingen waar het niet om gaat. Laat ik om dat te illustreren de eerste zin van het boek sieteren: “Andi Taylor slaat haar handschoenen tegen elkaar, stompt zich op haar platte buik, denkt niet aan haar moeder die thuis is met haar kleine broertje, niet aan haar auto die het maar net tot hieraantoe haalde, niet aan haar vakantiebaantje in het stampvolle gemeentelijke zwembad waar ze toezicht hield, niet aan de vierjarige die ze zag doodgaan, aan de vierjarige die in wezen door haar dood is of aan zijn blauwe gezicht.”; en natuurlijk zijn het net die dingen waaraan Andi Taylor wél denkt, gans de wedstrijd lang, meer dan met Artemis Victor vecht zij, Andi Taylor, met al die dingen in haar hoofd – en zo ook vecht Artemis Victor met het hare, zoals, bijvoorbeeld, met haar twee eveneens boksende zussen die ze zo graag naar de kroon steekt of voor wie ze in elk geval niet onder wil doen door niet als winnaar van dit toernooi te kunnen weglopen. En de twede partij is die tussen Kate Heffer en Rachel Doricko, en Kate Heffer herhaalt tijdens het boksen onophoudelijk de eerste cijfers van het getal pi, waar Rachel Doricko een raremutsenfilosofie heeft en de dag van het gevecht aan de hand van beelden probeert te onthouden; beelden die ze als volgt in haar hoofd prent: plastic bokshelm. honderd dollar. afgepaste stapjes. lieve jongen. lieve hond. sparen. welterusten.; wat, zeg nou zelf, al zo goed is als een dadaïsties gedicht. Via verdermeer nog de boksende nichtjes Iggy Lang en Izzy Lang, die samen naar het “bokspaleis” in Reno gereden zijn, en urenlang zagen ze alleen maar mais, en denken ze, ieder voor zich, of misschien wel tegelijk, aan die andere keer dat ze op reis waren, veel jonger nog, Iggy zat zelfs nog op de stoelverhoger, om de oceaan te zien, ze waren aan zee (hoezee), we zijn aan zee, iemand moet dat roepen, iemand moet mosselen en fritten eten, of, de naakte rit huiswaarts, en Rose Mueller en Tanya Maw, die in het verlee zo hun klappen kregen te verwerken die niks met enige vechtsport te maken hadden, en wier boksen haast teder, bijna liefdevol te noemen is (Mueller heeft in haar leven het wegkijken tot kunst verheven en Maw bokst voornamelijk om niet ergens anders te hoeven zijn), krijgen we, de lezer, portretten van acht jonge meisjes, tieners, met wegen achter zich die hen naar daar hebben geleid, wegen lang genoeg om al enigszins gevormd te zijn, al hebben ze veel meer toekomst voor zich dan verleden achter zich, en daar ergens is het waar de roman zich afspeelt (meer dan in Bob’s Boxing Palace – al is dat honderd keer de plaats van handeling). Het beschrijven van levens die in ontwikkeling zijn doet Bullwinkel goed, doet Bullwinkel magistraal, doet Bullwinkel zo geniaal dat ze Andi Taylor, Artemis Victor, Kate Heffer, Rachel Doricko, Iggy Lang, Izzy Lang, Rose Mueller en Tanya Maw, stuk voor stuk, de een na de ander, de harten van de lezer in schrijft; ja, mensen, dit is er weer zo één, dit is weer zo’n boek dat je genegenheid laat opvatten voor de personages – geen unicum misschien, er zijn veel meer boeken met aimabele personages, maar langs de andere kant ook niet iets dat elke schrijver nu meteen gegeven is: er zijn, ik zeg u, nog veel en veel meer boeken waarin de personages van papier blijven en nog voor geen sekonde tot leven komen. In Headshot geef je, of jij misschien niet maar ik wel, om sommige personages allicht net wat meer dan om de anderen zodat ik mezelf erop betrapte dat ik gedurende de “kwalificatierondes” (heet dat zo?) de neiging had om voorkeuren te ontwikkelen; liever deze zag winnen, en die niet, en, iets geks, vaak waren dat juist diegenen die zich uiteindelijk niet plaatsen wisten voor de finale. Die arme Andi Taylor bijvoorbeeld, die heel alleen naar daar moest komen, de moeder kon het niet genoeg schelen, of had in ieder geval meer hart voor Andi’s jongere broertje, die arme Andi Taylor die misschien te ingetogen was, die arme Andi Taylor, die een klein kind had zien doodgaan omdat ze met een voor haar leeftijd veel te grote verantwoordelijkheid opgezadeld was en nu in haar innerlijk een dood kind moet meezeulen, die had ik het “succes” (een zeer relatief succes maar daarover kom ik nog wel te spreken) net iets meer gegund dan Artemis Victor voor wie het overwinnaarschap niet alleen met haar achternaam gegeven is (op meer dan één manier) maar dat daarnaast al net iets teveel in heel haar karakter verweven heeft. Er zijn niet veel mensen die arrogantie met flair kunnen dragen, de meeste mensen geeft het almeteens iets buitengewoon kwallerigs. Maar als er één slag mensen bestaat dat op een innemende, ja haast schattige, wijze arrogant kan zijn, dan zijn het wel pubermeisjes. En achja. Dan mag Artemis Victor ook best winnen toch? Zodus zit ik. Zodus lees ik. Zodus neem ik. Winst en verlies. Ik wil benadrukken dat ik neem, dat ik zit, dat ik lees. Een boek over boksen zowaar, een boksroman, bestaat dat?, sjee, nogmaals: boksen, misschien niet de allervervelendste sport die er bestaat (hoewel het eigenlijk tamelijk verbijsterend is dat het een zeer geaccepteerde vorm van vrijetijdsbesteding is om te kijken naar twee mensen die elkaar zo hard mogelijk proberen te slaan) (& van de vechtsporten toch zeker wel een van de brutere) (judo, b’voorbeeld, heeft veel meer met tactiek dan met vechten, laat staan met kracht, te maken) (judo zou ik al bijna een denksport noemen) (niet dat ik nu zoon judoliefhebber ben) (maar toch kan ik van judo eerder de schoonheid inzien dan van boksen), maar nog altijd een sport, nog altijd idioot dus, en ik lees en ik lees en ik lees, ik lees met zoveel graagte dat ik ervan uitrusten moet (het lijkt wel een sport zeggen sommige mensen dan), en ik zit met het boek half dichtgeslagen op schoot en vraag me af: is dit het dan? Is het het winnen, is het het verliezen, is het dat Bullwinkel maakt dat je van die meisjes houdt, is het de vaart, zijn het de levens die zich voor je lezersoog ontvouwen, is het de melodie van de roman, is het het ritme van de roman, is het de herhaling: Bullwinkel herhaalt zinnen en zinssneden, en ik ben een zuiger voor herhaling, misschien hou ik daarom zo van drone (de muziekstijl, niet de vliegtuigjes) en minimal (de muziekstijl, niet het binnenhuisarchitectonies konsept), ik herinner me een idioot gesprek over minimal met Sergio, mijn voormalig buurman, die juist een hekel had aan minimal en zijn weerzin als volgt samenvatte: “Zó mooi dat je het uitentreuren moet herhalen is dat melodielijntje nu ook weer niet”, en ik, eerder verbijsterd dan echt woedend, uitriep: “Is dat wat je denkt dat minimal is? Denk je dat het daarom gaat? Musici en componisten die met een melodie opkwamen die ze zo ongelooflijk mooi vonden dat ze dachten, hier moet niets meer aan gebeuren, herhaal dit gewoon maar heel het optreden lang jongens!”, herhaling die mooi is om de herhaling, niet om wat er herhaalt wordt, omdat herhaling schwung heeft, kun je dat zo noemen, of zeg bezwering, zeg kadans, zeg voor mijn part wiegelied, is het de poëzie in zinnen als “Andi had een lege tunnel gezien tussen haar rechtervuist en Artemis’ linkerribben. Hij leek wel verlicht, alsof hij erom vroeg te worden gevuld door Andi’s vuist. Andi had haar hand in de opening naar Artemis’ lichaam gestoken, die lege tunnel, en vulde die opening toen nog eens, keer op keer, totdat de scheidsrechter tussenbeide kwam.”, wat een, zul je moeten toegeven, veel mojere manier is om over boksen te schrijven dan het deelderiaanse “ik zag het water uit zijn kop spuiten”, al is voor dat laatste, zal ik moeten toegeven, niet heel erg veel nodig, is het de gekte die uitgaat van zinnen als “Een zandkorrel is een eindige eenheid die in aftelbare getallen kan worden gekwantificeerd.” of de rare humor in zoiets als “Het continentale ontbijt dat geserveerd wordt in het motel waar de boksmeisjes overnachten is een kerkhof van hardgekookte eieren.”, ja is het die humor, die rare humor van Bullwinkel die maakt dat ik af en toe grijns of grinnik en me daarna subiet afvraag Waar moest ik zonet eigenlijk om lachen?, wel, wat is het, van al deze dingen of van andere, dat maakt dat ik lees en lees en lees? Is het één van deze elementen, zijn het al deze elementen samen, is het een onbenoembaar iets, zweven er misschien nog woorden boven de woorden in het boek? Misschien iets over winnen en verliezen, alleen wie niet twijfelt wint, nee zo afgezaagd, zo flauw kan het niet zijn, er moet iets zijn, of er moet niks zijn, ik zit daar, het boek niet open en niet dicht in mijn schoot en mijn oog valt op de kretologie op het achterplat. Oprah dagelijks zegt “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en toont het in al zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie.”, en wat wil dat zeggen, oprah dagelijks, ik begrijp daar niks van, wat zijn de handschoenen van het tienermeisjesleven, en wordt hiermee iets moois gezegd of niet?, ik weet ook niet of ik een boek wil lezen waar oprah dagelijks positief over is, als dit al iets positiefs is, ik weet niet eens wat er staat, ik weet niet of ik een boek lezen waar oprah dagelijks uberhaupt wat dan ook over te zeggen heeft, en die zijt ja ook die zijt spreekt en die zijt zegt “Bullwinkel beschrijft de schoonheid en wreedheid, en het gevoel er niet bij te horen. Het volwassen-worden als strijdtoneel.” en schoonheid ja en wreedheid misschien maar het volwassen-worden als strijdtoneel?, of, naja, in zoverre misschien dat alle volwassenen in dit boek waardeloze, laffe, bleke, schimmige zwakke, halfhartige figuren zijn, die grossieren in diverse gradaties van niet-aanwezig zijn; alle levenslust, passie, kracht, inspiratie zit in Headshot gebundeld in de “boksmeisjes”. Is het dat misschien wat Bullwinkel de lezer voorhoudt? Sociaaldarwinisme optima forma, maar dan een sociaaldarwinisme dat daadwerkelijk schatplichtig is aan Darwin: niet de sterksten nee, maar de meest aangepasten zullen overleven, dat is: winnen in dit toernooi. Het lullige zaaltje, de plastieken bijna in twee helften uiteenvallende beker die er is voor de winnaar, wat voor overwinning is dat? Moet je je murw laten slaan om ook zo’n uitgebluste volwassene te zijn? Toch lijkt ook zoon interpretatie een fraksie te gemakkelijk. Bullwinkel gunt ons af en toe blikken in de toekomst van de boksmeisjes. Het zijn niet allemaal bleke levens die voor hen klaar liggen, of dat degenen die winnen de dufste (“meest aangepaste”?) toekomst voor zich hebben, nah, de eerste afvaller gaat als apotheker misschien nog wel het sufste leven tegemoet, de meest aangepasten overwinnen kan niet zijn wat spreekt, wat zingt, wat jubelt uit de regels in Headshot. Wat zingt er wel? Dat weet ik niet. Headshot is een raar boek, het schudt zich uit bovenop mij, ik lees over tienermeisjes die boksen, samenkomen op een toernooi, en dan weer weggaan, en verder hun leven leiden, en dan dood gaan, wat is wat de tijd doet met geworpen zijnden, in de laatste anderhalve pagina wordt dit boek, ineens, een scifiroman, en ik vind het mooi, vind het allemaal even mooi, ondanks dat ik niks met sport, niks met boksen, niks met scifi heb. En misschien is het geen verpletterende roman, toch heeft het iets verkruimeld: ik weet dat kruimels ervan in me achter zullen blijven, zoiets als Rachel Doricko’s raremutsenfilosofie, daaraan zal ik waarschijnlijk de rest van mijn leven van tijd tot tijd blijven terugdenken (ik schreef zelf ooit iets, tien, twintig jaar geleden, wanneer was het, over “ze blues van ze lullige mutsje”), misschien niet zo ver verwijderd, eigenlijk, van Martin Šimeks pyamabroekfilosofie maar alsnog mojer, altijd mojer, alles altijd mojer dan al het andere altijd, is het hier, in dit Headshot. Het werpt zichzelf over u, als lezer, zelf een geworpen zijnde. Je zult het boek niet geheelderlijk vatten. Maar het boek vat jou wel. Geheelderlijk. En meer dan dat nog.

Rita Bullwinkel Headshot

Headshot

  • Auteur: Rita Bullwinkel (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Headshot (2024)
  • Nederlandse vertaling: Barbara de Lange
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Rita Bullwinkel

Elk van de acht tienermeisjesboksers in deze zinderende debuutroman heeft haar eigen redenen voor de offers die ze heeft gebracht om naar Reno, Nevada, te komen om te strijden om de titel van de beste van het land. Ronde voor ronde leer je de deelnemers kennen. Ogenschijnlijk achteloos schets Bullwinkel hun achtergronden en geeft en passant een vooruitblik op hoe het de meisjes in hun verdere leven zal vergaan.

Headshot is dicht op de huid geschreven, je ruikt het zweet en de angst, voelt het verlangen naar succes en de jaloezie. Het ritmische proza stuwt de lezer over de pagina’s en maakt Headshot tot een intense leeservaring die nog lang resoneert.

Rita Bullwinkel is geboren op 2 september 1988. Ze publiceerde de verhalenbundel Belly Up waarvoor ze in 2022 Whiting Award ontving. Haar artikelen verschenen in White Review, BOMB, NOON en Guernica. Bovendien is ze assistent professor Engels aan de universiteit van San Francisco.

Bijpassende boeken en informatie

Rick Zaal – Het land van Hrabal

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 19 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de uit Nederland afkomstige schrijver Rick Zaal. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie

  • “Dit boek heb ik met plezieren bewondering gelezen. […] Het land van Hrabal is een geslaagd voorbeeld van een in Nederland weinig beoefend subgenre van de literatuur: de vol bewondering vertellende essayistiek, die vreemd genoeg toch een heuse roman wordt.” (Chrétien Breukers)

Het land van Hrabal recensie van Tim Donkers

Maar in eerste instantie dacht ik toch aan Zaal Over De Vloer. Dat was een programma. Ooit. Ik herinner me eigenlijk niet waar het over ging, niet eens of ik het ooit gezien heb. Maar wel dat het een programma was, op televisie, en dat maakt Rik Zaal een televisiemaker en dus, in mijn ogen, wat suspect. Kan dat? Mag dat nog? In deze tijd? Of is dat snobisties of ouwerwets of treurig of onzinnig of dom of een achterhoedegevecht tegen een medium dat steeds meer aan belang inboet? Hoe ook. Iets in mij komt in verzet bij mensen die graag met hun harses op de buis verschijnen (buis, ook alweer zoon archaïsme). Iets in mij zou dus niet zo snel een boek van Rik Zaal oppakken. Maar iets buiten mij reikte me Het land van Hrabal aan. En wat ik aangereikt krijg, dat lees ik. Hier ook al omdat ik, zo dacht ik, Bohumil Hrabal wel een goede schrijver vind.

Of.

Naja.

Is dat zo? Ik zoek, heb ik werk van Bohumi Hrabal in mijn boekenkast, ik vind niet, komaan, op zijn minst moet er iets van hem, een novelle of een verhaal of toch één of ander geschrift, zijn verschenen in de Moldaviet-reeks van Voetnoot, ik zoek, ik vind niet, al die reeksen van Voetnoot liggen doorheen het hele huis verspreid, mijn huis is te klein voor al die boeken, ik sleep ze naar overal, precies ook van die kleine boekjes die je overal lezen kunt en die ik dus op de meest bizarre plekken achterlaat, er zit wel een soort logica in geloof ik, een algelezenstapel en een nogtelezenstapel maar die logica wordt nog wel eens geweld aan gedaan, ik ga er voorlopig van uit dat ik Hrabal gelezen en gewaardeerd heb maar na mijn aanvankelijke enthousiasme om de titel heeft de twijfel toch weer toegeslagen.

Een televisiemaker en een schrijver die ik bij nader inzien misschien toch niet gelezen heb, is dat wel zoon ideale kombinasie, maarja, het is op de stapel geraakt en één ijzeren gebod heb ik mezelf ten aanzien van die stapel gesteld: elk boek dat op bespreektafel terecht komt, geef ik een kans, soms een hele kleine, maar een paar pagina’s toch zeker, of naja, eentje in ieder geval.

Meer heeft Zaal ook niet nodig. Briljant vanaf de eerste regels. En omdat ik zelfs nu ik deze woorden tik op mijn laptop altijd nog twijfel of ik Hrabal überhaupt wel ooit gelezen heb, vond ik het nogal grappig dat het op de eerste bladzijde al meteen ging over falende geheugens, een onderwerp dat in Het land van Hrabal geregeld terugkeert, veelal in dezelfde bewoordingen, met dezelfde zinnen, en ik hou van herhaling, ik hou van literatuur met ritme, ik hou van boeken die zingen en steeds weer tot eenzelfde refrein terugkeren.

Een schrijver met een falend geheugen dus, schrijft over Bohumil Hrabal, en over Praag, en al wie hij daar gekend heeft, over communisme, over totalitarisme, over echte en onechte landen. Die schrijver zou Rik Zaal kunnen zijn, ware het niet dat de ik zichzelf op zeker moment onthuld als Hendrik Terpstra. Die ooit een kinderboek schreef, Maan zonder bomen geheten. Maar debuteerde met een roman voor volwassenen. Ontbijt om half tien, zo heette dat debuut. Een duidelijke knipoog naar Biljarten om half tien  (Böll wordt, weliswaar vrij terloops en in een totaal ander verband, notabene nog genoemd in Het land van Hrabal), al was bij mij Ontbijt in het vilbeluik een sterkere associatie. Maar dat kan Zaal niet op het oog hebben gehad (zou Rik Zaal wel eens wat van Jean-Marie Berckmans gelezen hebben?).

Geen autobiografies geschrift dus? Een niet-bestaande schrijver? Maar The Plastic People of the Universe bestaat wel. En Ivan Martin Jirous bestaat (en het Agon Orchestra bestaat) (en DG 307 bestaat). En Praag bestaat. En Arnon Grunberg bestaat. En schrijversvakscholen bestaan. En Jarosalev Hašek bestaat. En Václav Havel bestaat (waarom moet ik als ik aan Václav Havel denk, altijd meteen aan Annette denken?) (Annette, hoe zou het daarmee gaan?) (zelfs pas in twede instansie denk ik bij Havel aan Zappa).

Er is zoveel dat bestaat waaraan een niet-bestaande man kan denken. Denkt, hier. In dit boek.

Noem Het land van Hrabal een roman, autofictie, een novelle, een ode, een mijmering. En je kunt het zelfs even voor science fiction houden, als “Hendrik Terpstra” het op enig moment heeft over “de jaren zeventig van de eenentwintigste eeuw” maar ik hou het er liever op dat dat een verschrijving is, een verspreking, een verdenking liever, wie was het weer die zei als je je verspreken kan kun je je ook verdenken, ik peins dat dat Stephen Jay Gould was maar het kan ook Freeman Dyson geweest zijn, naja een struikeling van de geest, een geest die in Het land van Hrabal rent en rent en rent, het vertrekpunt is dan misschien wel Hrabal, maar Zaal ofnee p’don ik bedoel natuurlijk Terpstra staat zich menig een terzijde toe, en terzijdes binnen terzijdes, feitelijk is het boek één lange terzijde, een terzijde dat stroomt, gulpt, komt, blijft komen, als iemand die vijf kwartier in een uur moet vol kletsen, ja geklets mag je zeggen, zever misschien, maar: briljante zever (als Luc de Vos, ook hij nu dood, ooit zei over het werk van JMH Berckmans, ook hij nu dood) (en gesproken van briljant, aan Briljante man moest ik soms ook denken) (kwam dat door de snelheid van gedachten of alleen maar door dat tankverhaal) (hoe geniaal is dat tankverhaal, dat moet je lezen, alleen al om dat tankverhaal zou je Het land van Hrabal moeten lezen) (toen ik Briljante man las dacht ik niet aan Het land van Hrabal maar aan Lobola voor het leven) (maar toen ik Lobola voor het leven las dacht ik aan Aannex) (maar toen ik Aannex las dacht ik aan Door het oog van de cycloon).

Wat Het land van Hrabal zo sterk maakt, wat het meer maakt dan zomaar wat gemijmer over een favoriete schrijver, is de manier waarop Zaal/Terpstra het particuliere aan het algemene paart. Zo komt hij tot een theorie over wat hij echte en onechte landen noemt. Echte landen zijn landen waar een of ander totalitair regime heerst; keuzevrijheid is beperkt, zodat alles wat mensen doen of niet doen een zekere lading krijgt en vrijwel elke gebeurtenis een “echte” gebeurtenis heten mag. Onechte landen zijn “vrij”; in een onecht land maak je misschien je hele leven niks mee. Het geheugenverlies van Terpstra wordt gelegd naast een min of meer “gedwongen” geheugenverlies dat mensen in echte landen af en toe zullen moeten voorwenden, om hun geweten te sussen. Waar je onder continue druk staat, is geweten een luxe die op bepaalde momenten buiten bereik kan blijven. Vergeet dat geweten soms maar. Voor je eigen veiligheid, voor een heel klein beetje gemak, of, zoals in Hrabals geval, om te kunnen blijven schrijven. Dat geheugen van Terpstra geeft eerst misschien nog te lachen, pagina’s later komt het geheugen in een ander, veel indringender licht te staan – hoe recht zou u uw rug kunnen houden als u in een  politiestaat woonde, hoe graag zou u nog terug denken aan de “foute” dingen die u in uw politiestaat deed als uw land, later, weer meer “vrijheid” toe liet, misschien zoiets als een “democratie” werd?

Niets aan Hrabal blijft bij Hrabal, ook diens levenseinde krijgt een breder perspectief. Over defenestratie gaat het dan, en zelfdefenestratie, over Kafka, of, allengs, over iedereen die van de vijfde gesprongen is, “iemand die ik niet ken [die] in Parijs van de vijfde verdieping gesprongen is”, bijvoorbeeld, en dan staan mijn gedachten inmiddels ook niet langer stil, zo werkt dit lezen, Zaal laat het brein van zijn lezers onophoudelijk overkoken, en raas ik naar Parijs, raas ik naar Deleuze, zie ik mij voor een paar minuten bezig om op te zoeken van welke verdieping Gilles Deleuze gesprongen is, een nogal bizarre zoekvraag, maar bizarrer nog vond ik dat de eerste “hit” die ik op die zoekvraag kreeg, een artikel was over diverse soorten sprongen in de balletkunst. Waardoor ik ging denken aan ballet en aan Spiegel im spiegel, aan Dregke, aan t schrijverken, aan personages die een eigen leven willen leiden, aan overlappende werkelijkheden, of het alles als alsof, aan Hans Vaihinger, en toen vroeg ik me af of iemand al ooit iets had geschreven over de vraag of filosofen bovengemiddeld vaak een snor hebben.

Nee, Het land van Hrabal is geen meesterwerk. Het is een ritje in een hogesnelheidslijn, vermakelijke ernst, bloedserieuze flauwekul, het brengt aan het lachen, het zet aan het denken, het is een bijzonder prettige manier om je namiddag mee stuk te slaan. Het is geen boek dat je per se niet mag missen, maar als je het gelezen hebt ben je wel heel erg blij dat je het niet gemist hebt.

Rick Zaal Het land van Hrabal

Het land van Hrabal

  • Auteur: Rick Zaal (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 19 februari 2025
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Rick Zaal

Rik Zaal verrast met een absurdistische Boheemse rapsodie in een
stijl die eer betoont aan de beroemde Tsjechische schrijver Bohumil
Hrabal. Praag voor en na de Fluwelen Revolutie. Is het mogelijk om
niet te collaboreren in een politiestaat?

Een Nederlandse schrijver met geheugenverlies probeert zich zijn ontmoeting met Bohumil Hrabal te herinneren, de Tsjechische
schrijver die hij bewondert en van wie hij graag literaire tips wil krijgen. Hij sprokkelt dagboeken, krantenknipsels en oude agenda’s bijeen en raakt verdwaald in verhalen vol absurde belevenissen en hevige dilemma’s van zijn Tsjechische vrienden in de destijds door de Russen gecontroleerde wereld achter het IJzeren Gordijn. Het brengt hem op zijn Theorie van Echte (Tsjechië) en Onechte (Nederland) Landen. In Echte Landen is het geweten een luxeproduct. De vraag is of dat ook geldt voor het geheugen.

Een meanderend verhaal over geheugen en geweten, aan de hand van talrijke reizen en vriendschappen in Oost- en Midden-Europa tussen 1980 en 2020.

Rik Zaal is geboren op 1945 in Groningen. Hij is onder meer programmamaker, journalist en schrijver. Hij publiceerde reisboeken
(bij De Arbeiderspers: Spanje, Heel Nederland en Het binnenland van Spanje) en literair werk zoals de essaybundel Zeventig en de roman Verlorenzoon.com.

Bijpassende boeken en informatie

Marcus Clayton – Ponk

Marcus Clayton Ponk review, recensie en informatie van een en punkrock-antimemoire verteld door de ogen van een biraciale Afrolatino punk-academicus. Op 18 februari 2025 verschijnt bij Nightboat Books het boek ¡PÓNK! van de Amerikaanse dichter en schrijver Macrus Clayton. Hier lees je informatie van de inhoud van het boek, de auteur en de uitgave. Een Nederlandse vertaling is niet verkrijgbaar.

Marcus Clayton Ponk recensie van Tim Donker

En dan:

silencio

En dan:

música

En dan:

de stemmen, de steerjoo, iemand vraagt ¿dónde estabas tú en el 77?, iemand doet de doos aan en het is alsof punk nooit gebeurd is, en God is dood en Vos is dood en punk is dood en wij leven nog, het is bijna zomer, alles stroomt, alles kijkt, alles staat klaar, de dingen gingen en de dingen gingen naar Llanera om ons huis te zien & de ochtend opeens wat witter, langsheen de stalen binnendeuren begint Baby Bird over gelukkig doodgaan, het herinnert aan een weekendje dat toen en toen was, hoe ver is toen, hoe ver is nu, nu is hier, is vlakbij, is waar ik een broodje met rosbief beleg, ik maak er een italiaanse van want de rosbief is tajer dan ik van deze slager gewend ben, dus wat oude kaas erover raspen & wat knoflookolie & wat kruiden en broodje even laten staan voor de koffij, nu de koffij, twee keer opschenken & het eerste kopje eruit halen, pas na het eerste kopje kaneel toevoegen aan het filter, pas na twee keer opschenken kaneel toevoegen aan het filter, waarom dan pas, ik weet niet, dat is gewoon zo, je moet iedereen zijn neuroses gunnen, op momenten als dit mist t schrijverken dregke het meest, t schrijverken mist dregke altijd, t schrijverken mist dregke veel maar nooit meer dan op momenten als deze, muziek, literatuur, brood, spelen, dan stilte, dan is het tijd voor The Wild Classical Music Ensemble, en je denkt hoe ¡pónk! zou Marcus Clayton The Wild Classical Music Ensemble vinden?

Wat is ¡pónk!, u vraagt?

¡Pónk! is een boek, ik zeg, en ¡pónk! is mjoeziek ik verderzegmeer.

¡pónk! is de tonk nee de bonk of de vonk van slechtbrein koptieke tijden de tronk ter stond van transglobaal ondergrond of de droom van honderd naties of onkruideter misschien traagleven of snelweg een drie die ook een een kon zijn wat werd wat bekwam van de zonk van de dronk of de junk zo erg funk ja punk als fuck geweten door het hart de ogentroost de dood en bloei de evenmens ons tijd torens modder adem oosten heilige ravioli in een drugsvrije zone technocratische chinese griep de in radikaalste zin bevrijde punk van de Zwarte jongens en de bruine jongens en de meisjes en de vrouwen en de Aziaten en de trans en de bi en de homo’s en de lesbo’s en de armen en iedereen bevroren in de marge. ¡pónk! is de punk van Los Saicos. Waarin immer doorwortelt de wortels van de psychobilly (u dacht aan andere wortels, niet?). De punk van The Bags. Van The Linda Lindas. Van Bikini Kill. Maar evengoed de punk van Marvin Gaye of Prince. In ¡pónk! hoeft de gitaar niet leidend te zijn. De houding. De idee. De luidheid van de houding, en van de idee. Meer punk dan ¡ponk! wordt het niet, zeker niet als ver als de witte punk gaat. De witte punk die ziek werd van zijn eigen oi. O. Het begon goed. In eerste instantie wilde oi punk alleen maar democratiseren. Er heeft, niettegenstaande alle anarchie, altijd iets elitairs gekleefd aan punk; het waren veelal witte mannen uit de gegoede burgerij die punk maakten, en zongen over sociale ongelijkheid. Oi wou een punk voor het volk. Cockney Rejects. Angelic Upstairs. Sham 69. Maar met Skrewdriver kreeg oi een uiterst onfrisse wending. De boze oompjes. Dat krijg je als je dingen naar het volk brengt. Want het volk is altijd boos. Op alles dat het niet begrijpt, op alles dat niet goed genoeg lijkt op het volk is het volk boos. Vijandig. Bekrompen. Onverdraagzaam. Voor de witte punks kan alleen Minor Threat punk zijn. Schuldig aan wit zijn. Schuldig aan gelijk hebben (oke dat werkt alleen in het Engels). Voor de witte punks kan alleen FEAR punk zijn (maar eerlijk is eerlijk, Clayton, FEAR is niet halfslecht) (Scott Thunes heeft bij FEAR gespeeld) (voorwaar, ik zeg u). Witte punks zeggen: punk is Sex Pistols. Maar ¡pónk! zegt: Sex Pistols gaat niet over muziek, en nog minder over punk, Sex Pistols gaat over mode, Sex Pistols was een godverdomd boybandje! (de nagel op de kop, Clayton, de nagel op de kop) (maar niet alle pijlen op Lydon me peinst, PIL was al veel beter dan Sex Pistols, PIL was punk en misschien zelfs wel bijna ¡pónk!)(en ik heb wel eens beelden gezien waaruit bleek dat Lydon een ongelooflijk aardige gast is) (ach hij had mij al toen hij die bolle van de wereld draait door afbekte vanwege zijn stomme onkundige domme gelul).

Dus ja. ¡Pónk! is, u snapt, een muziekboek. Hoofdpersoon Moose is gitarist in de ¡pónk!-band Pipebomb! En dus gaat veel van dit boek over gedoe in repetitieruimtes, over optredens, over hoe het is om in kleine zaaltjes te spelen, een optreden voor voornamelijk witte punks die liever Agnostic Front hadden gezien, die klojo’s van Pipebomb! spelen te langzaam, als een soort pseudo-Fugazi ofzo, de gitarist draagt een shirt met bloemen erop, bloemen!, god betere het, dat is niet punk, een moeizame, eerder gewelddadige moshpit. Drummer Id y Yacht scheldt het publiek uit voor posers (wie was het weer die vanaf het podium riep Bring me a dead poser!, waarop, zo gaat toch het verhaal, heel het publiek als één man de zaal uit rende op zoek naar posers die ze konden kielhalen, was dat Paul Baloff?) (leeft Paul Baloff nog?) (leeft die poser nog?). Maar evengoed de geslaagde konserten, de lof, en de bijna lieve moshpits. Het mooist, echter, vond ik een scéne waarin Pipebomb! zich vlak voor een optreden aan het inspelen is. Het publiek is er nog niet. Dat publiek. Met zijn houdinkjes zijn posetjes zijn meninkjes zijn ideetjes. Bij afwezigheid van dat alles kan de muziek vrijelijk stromen. Zonder één man publiek verzorgt Pipebomb! een fenomenaal optreden. De muziek is overal. In de speakers, daarbuiten, daarboven, daaronder. Muziek als roes. De allerhoogste. De helende kracht van het universum. Als Albert Ayler ooit zei. In slechts enkele, maar zeer briljante, regels beschrijft Clayton hoe het (denk ik) is om muziek te maken, deelachtig zijn aan die ene dimensie die de luisteraar nooit kan ervaren: tegelijk zender en ontvanger te zijn. De roes creëren én hem ondergaan. Mojer dan dit is er zelden over muziek geschreven. Want je voelt het. De lezer voelt het. De lezer voelt dan en daar de mjoeziek uit zijn vingertoppen stromen en dan weet je dat de schrijver een magiër is.

Ook als het niet over Pipebomb! gaat, gaat ¡Pónk! over muziek. Moose is niet alleen muzikant maar ook academicus. Als professor geeft hij les in Engelse compositie. Tijdens een college geeft hij studenten de opdracht om te luisteren naar de liedjes die hij op zet om dan, als thesis, zo onderbouwd mogelijk, te formuleren wat er goed of slecht aan is. Moose laat Tourettes voorbij komen. Van Nirvana’s zwanenzang In Utero. Een plaat velen malen beter dan Nevermind naar toch nog altijd een zwaar overschatte band, dat Nirvana (als The Sex Pistols) (en ja, zeker ook Boele, als The Beatles) (meent gij nu echt dat The Beatles alles vanaf kras maakten?). Een student reageert op clichématige, voordehandliggende manier op het lied, een andere student maakt veel doordachtere opmerkingen. En dan vooral de gedachten die die eerste student aanjoeg bij Moose! Ik lachte de vroege ochtend -het was nog maar kwart na zes- aan flarden. Ofnee. Dat is niet waar. Ik grinnikte een paar krasjes op een knisperverse ochtend. Dat wel. Want niet alleen de mjoeziek. Ohnee. Ook de humor.

En.

Alles waarin ¡Pónk! méér is dan een muziekboek. Deze roman gaat ook over de even onuitroeibare als diepmenselijke neiging alles altijd maar te willen klasseren. De muur waar Pipebomb! veelal tegenaan loopt: is hun muziek wel punk genoeg? Is hun kleding wel punk genoeg? Is hun alles wel punk genoeg? U weet wel hoe dat gaat. Wees iets te scheutig met een element of twee en voor je het weet hoor je ineens in een gans ander genre thuis. Verdoemd de punker die zich te buiten gaat aan grindcore, dan speelt hij toch echt powerviolence! (maar ach, probeer maar eens iets tegen Charles Bronson te hebben!) (de band, niet het filmpersonage). Pipebomb! wordt, bijvoorbeeld, geboekt voor een QTPOC-festival (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent Queer and Trans People of Colour) maar niemand in de band is Q of T, en slechts twee bandleden zijn POC. In welke hokjes wordt de band gepropt, in welke hokjes wil de band beslist niet gepropt? Ook in zijn persoonlijke leven worstelt Moose met dit soort vragen. Zijn moeder is Costaricaans; zijn vader is Zwart, en hiermee staat het hoogleraarschap van Moose op de universiteit goed op de diversiteitslijst. En kan hij de lesstof misschien wat “ontkoloniseren”. Maar waar staat hij als persoon? En als hij naar een hogergeplaatste stapt omdat een student, een nazi, een aardige gast eigenlijk wel, die nazi, een essay geschreven heeft waarin echt verschrikkelijke dingen over Mexicanen staan, is het commentaar slechts een lauw “ach dit is maar een ruwe versie, met wat herzieningen betert dat wel”. En hoe kan hij, Moose, zelf eigenlijk die superwitte academiese wereld verenigen met zijn ¡ponk!-hart en zijn half Costaricaanse, half Zwarte achtergrond? En is hij voor de familie van zijn moeder eigenlijk nog wel Costaricaans genoeg? En hoe met al die agenten in de familie, een nicht begint zelfs een “blue lifes matter”-beweging, en daar komt Moose opdraven, op een familiefeestje waar het dus stikt van de agenten, met zijn punky ACAB-speldje (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent All Cops Are Bastards). Moose’s vriendin, Turtledove, ineens academicus, kent gelijke worstelingen. Grappig, op een wat wrange manier dan, is de scene waarin ze een lezing houdt die onophoudelijk wordt verstoord door een vent met een MAGA-petje (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent Make America Great Again, het is zo’n achterlijk Trump-petje), uiteindelijk loopt Turtledove boos de zaal uit, rukt het MAGA-petje van die vent zijn kop, loopt ermee de straat op, werpt het in de zee maar bedenkt zich even later dat dat niet strookt met haar milieubewuste uitgangspunten; in een poging in een tamelijk woeste zee het petje op te vissen, verliest ze haar spijkerjas – de pet is gered maar uiteindelijk is er veel meer vervuilend materiaal in de zee achtergebleven.

“To be othered”, is een belangrijk thema in dit boek. Is daar een goede Nederlandse term voor? Geanderd worden, nee ik hou het voorlopig op “tot de Ander” gemaakt worden. Er is altijd wel een groep die zich het recht toe eigent aan te wijzen wie de “Anderen” zijn. Die “Anderen” kunnen er alleen maar zijn als er een maatstaf is; de groep die zichzelf tot maat neemt. Wij. Ons. Er zijn er die bij ons mogen horen, en er zijn er die niet bij ons mogen horen. Het gepolitiekiseerde ons; de gepolitiekiseerde “Ander”. De gemarginaliseerden. De afgewezenen. Degenen die niet zijn als alle anderen, en daarmee de radikale “Andere” zijn. Omdat je afkomst anders is, je denkkaders anders zijn, en je punk zo anders is dat het prompt ¡pónk! geworden is.

Niet alleen de personages, ook het boek zelve laat zich lastig kaderen. Is het autofictie? Marcus Clayton heeft een moeder die uit Costa Rica komt, en zijn vader is Zwart. Marcus Clayton geeft les. (ben jij borg nu?) (hij heeft je waarschijnlijk geblokkeerd op soosjale media) (hij haat augurken al bijna net zo erg als hij Taylor Swift haat). Marcus Clayton speelt in een punkband, p’don, in een ¡pónk!band, niet Pipebomb! (ik ken een band die This Bike Is A Pipe Bomb heet) maar tudors. Marcus Clayton schrijft over dingen die bestaan. Agenten bestaan, Tinder bestaat, universiteiten bestaan, de oceaan bestaat. Hoeveel Clayton zit er in Moose? In ieder geval is niet alles pure fictie hier.

Of lees ik hier een libretto, een opera, dagboekproza misschien? Een brievenroman, zou kunnen. Het boek bevat een paar brieven, elektronies of anderszins; de interessantste ervan is die van Moose aan een zangeres. Of. Naja. De Moose van voor hij Turtledove kende had wat afspraakjes via Tinder; een ervan met een vrouw, de mysterieuze J, die inmiddels, en hoeveel daarvan is echt? vraagt een mens zich onwillekeurig af, een tamelik bekende zangeres zou zijn, nu getrouwd met een vrouw. De brief reflecteert op het handvol afspraakjes dat Moose en J met elkaar gehad heeft en is alleen al lezing van het hele boek waard. Wat te denken van iemand die een vrouw op het twede afspraakje reeds Algiers laat horen – wat een goede band is dát- –ik heb ze ook in mijn seedeekast– —een seedee die een titel deelt met een boek van Blake Butler— —-waarom heb ik na een jaar nog steeds Aannex niet helemaal uitgelezen?—- wat leidt tot een gesprek over de vraag of Algiers wel echt punk te noemen is wat leidt tot een gesprek over de vraag of een opname van de Apocalyps niet de ultieme punkplaat zou opleveren, sjee, wat een fantasties twede afspraakje moet dat geweest zijn? Moose mijmert erover in de brief aan de vrouw. Sluit af met een hele rake opmerking over woordspelingen: waarom zou het grappig zijn dat iets ook iets anders kan betekenen? Het is de gemakkelijkste vorm van humor inderdaad (je hoeft er zelf immers geen enkel komies talent voor te hebben), en dat woordspelingen überhaupt als humor worden gezien, geeft eigenlijk wel te denken. Zozeer te denken dat het een (vestzak)essay waard zou zijn. Dus. ¡Pónk! als filosofie?

Kan ook.

Of. Het treatment van een documentaire-achtige film?
Een psychosociaal pamflet?
Een boeklang experimenteel poëem?

Of toch maar gewoon een verpletterend mooi muziekboek?

Ten laatste: boek als muziek. De daver van vroege Swans, de vrijheid van Joe McPhee, de poëzie van Art Ensemble of Chicago, de onplaatsbaarheid van Sun Ra, de duisterheid van Nordvargr/Drakh, het anarchisme van You Fantastic! en de punk van ¡pónk!. En dat alles in een nergens dat Llanera heet.

Marcus Clayton Ponk review by Tim Donker

And then:

silence

And then:

music

And then:

the voices, the steering, someone asks ¿dónde estabas tú en el 77?, someone turns on the box and it’s as if punk never happened, and God is dead and Vos is dead and punk is dead and we’re still alive, it’s almost summer, everything flows, everything looks, everything stands ready, the things went and the things went to Llanera to see our house & the morning suddenly a bit whiter, along the steel interior doors Baby Bird starts about dying happy, it reminds of a weekend that was then and then, how far is then, how far is now, now is here, is nearby, is where I make a sandwich with roast beef, I make it Italian because the roast beef is tougher than I’m used to from this butcher, so some old cheese grated over it & some garlic oil & some herbs and let the sandwich sit while making coffee, now the coffee, pour twice & take out the first cup, only after the first cup add cinnamon to the filter, only after pouring twice add cinnamon to the filter, why only then, I don’t know, that’s just how it is, you have to grant everyone their neuroses, at moments like this the writer misses dregke the most, the writer always misses dregke, the writer misses dregke a lot but never more than at moments like these, music, literature, bread, playing, then silence, then it’s time for The Wild Classical Music Ensemble, and you think how ¡pónk! would Marcus Clayton find The Wild Classical Music Ensemble?

What is ¡pónk!, you ask?

¡Pónk! is a book, I say, and ¡pónk! is mjoeziek I continue.

¡pónk! is the clunk no the thunk or the spark of bad-brain optic times the trunk at once of transglobal underground or the dream of a hundred nations or weeder perhaps slow-living or highway a three that could also be a one that became what accomplished from the sink of the drunk or the junk so much funk yes punk as fuck known by the heart the eyebright the death and bloom the even-man our time towers mud breath east holy ravioli in a drug-free zone technocratic Chinese flu the in most radical sense liberated punk of the Black boys and the brown boys and the girls and the women and the Asians and the trans and the bi and the gays and the lesbians and the poor and everyone frozen in the margin. ¡pónk! is the punk of Los Saicos. In which always roots the roots of psychobilly (you thought of other roots, didn’t you?). The punk of The Bags. Of The Linda Lindas. Of Bikini Kill. But equally the punk of Marvin Gaye or Prince. In ¡pónk! the guitar doesn’t have to be leading. The attitude. The idea. The loudness of the attitude, and of the idea. It doesn’t get more punk than ¡ponk!, certainly not as far as white punk goes. The white punk that got sick of its own oi. O. It started well. Initially oi punk just wanted to democratize. There has, despite all the anarchy, always stuck something elitist to punk; it was mostly white men from the well-to-do bourgeoisie who made punk, and sang about social inequality. Oi wanted punk for the people. Cockney Rejects. Angelic Upstairs. Sham 69. But with Skrewdriver oi took an extremely unsavory turn. The angry uncles. That’s what you get when you bring things to the people. Because the people are always angry. At everything they don’t understand, at everything that doesn’t seem good enough like the people, the people are angry. Hostile. Narrow-minded. Intolerant. For the white punks only Minor Threat can be punk. Guilty of being white. Guilty of being right (okay that only works in English). For the white punks only FEAR can be punk (but to be fair, Clayton, FEAR isn’t half bad) (Scott Thunes has played with FEAR) (truly, I tell you). White punks say: punk is Sex Pistols. But ¡pónk! says: Sex Pistols isn’t about music, and even less about punk, Sex Pistols is about fashion, Sex Pistols was a goddamn boy band! (hit the nail on the head, Clayton, hit the nail on the head) (but not all arrows at Lydon methinks, PIL was already much better than Sex Pistols, PIL was punk and maybe even almost ¡pónk!)(and I’ve seen footage that showed Lydon is an incredibly nice guy) (ah he had me when he dissed that spherical earth spinner for his stupid ignorant dumb bullshit).

So yes. ¡Pónk! is, you understand, a music book. Main character Moose is a guitarist in the ¡pónk! band Pipebomb! And so much of this book is about hassles in rehearsal rooms, about performances, about what it’s like to play in small venues, a performance for mainly white punks who would have preferred to see Agnostic Front, those clowns from Pipebomb! play too slowly, like some pseudo-Fugazi or something, the guitarist wears a shirt with flowers on it, flowers!, God help us, that’s not punk, a difficult, rather violent mosh pit. Drummer Id y Yacht calls the audience posers (who was it again who shouted from the stage Bring me a dead poser!, whereupon, so the story goes, the entire audience as one man ran out of the hall looking for posers they could keel-haul, was that Paul Baloff?) (is Paul Baloff still alive?) (is that poser still alive?). But equally the successful concerts, the praise, and the almost sweet mosh pits. The most beautiful thing, however, I found a scene where Pipebomb! is warming up just before a performance. The audience isn’t there yet. That audience. With its attitudes its poses its opinions its little ideas. In the absence of all that, the music can flow freely. Without a single audience member, Pipebomb! delivers a phenomenal performance. The music is everywhere. In the speakers, outside them, above them, below them. Music as intoxication. The highest of all. The healing power of the universe. As Albert Ayler once said. In just a few, but very brilliant, lines Clayton describes how it (I think) is to make music, to partake in that one dimension that the listener can never experience: to be both sender and receiver simultaneously. To create the intoxication AND experience it. More beautiful than this has rarely been written about music. Because you feel it. The reader feels it. The reader then and there feels the mjoeziek flow from their fingertips and then you know the writer is a magician.

Even when it’s not about Pipebomb!, ¡Pónk! is about music. Moose is not only a musician but also an academic. As a professor he teaches English composition. During a lecture he gives students the assignment to listen to the songs he plays and then, as a thesis, formulate as substantiated as possible what’s good or bad about it. Moose plays Tourettes. From Nirvana’s swan song In Utero. A record many times better than Nevermind yet still a heavily overrated band, that Nirvana (like The Sex Pistols) (and yes, certainly also Boele, like The Beatles) (do you really believe The Beatles made everything from scratch?). One student responds in a clichéd, obvious way to the song, another student makes much more thoughtful remarks. And then especially the thoughts that first student aroused in Moose! I laughed the early morning -it was only quarter past six- to shreds. Or no. That’s not true. I chuckled a few scratches on a crispy morning. That yes. Because not only the mjoeziek. Oh no. Also the humor.

And.

Everything in which ¡Pónk! is MORE than a music book. This novel is also about the equally ineradicable and deeply human tendency to always want to classify everything. The wall that Pipebomb! often runs into: is their music punk enough? Is their clothing punk enough? Is their everything punk enough? You know how it goes. Be a bit too generous with an element or two and before you know it you suddenly belong in a completely different genre. Damn the punker who indulges in grindcore, then he really plays powerviolence! (but ah, try to have something against Charles Bronson!) (the band, not the film character). Pipebomb! is, for example, booked for a QTPOC festival (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means Queer and Trans People of Colour) but no one in the band is Q or T, and only two band members are POC. In what boxes is the band put, in what boxes does the band definitely not want to be put? Also in his personal life Moose struggles with these kinds of questions. His mother is Costa Rican; his father is Black, and with this Moose’s professorship at the university looks good on the diversity list. And can he perhaps “decolonize” the curriculum a bit. But where does he stand as a person? And when he goes to a superior because a student, a Nazi, actually a nice guy though, that Nazi, has written an essay with really terrible things about Mexicans in it, the comment is just a lukewarm “ah this is just a rough version, with some revisions it will get better”. And how can he, Moose, actually reconcile that super-white academic world with his ¡ponk! heart and his half Costa Rican, half Black background? And is he actually still Costa Rican enough for his mother’s family? And how about all those cops in the family, a cousin even starts a “blue lifes matter” movement, and there Moose shows up, at a family party that’s crawling with cops, with his punky ACAB badge (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means All Cops Are Bastards). Moose’s girlfriend, Turtledove, also an academic, has similar struggles. Funny, in a somewhat bitter way, is the scene where she gives a lecture that is constantly interrupted by a guy with a MAGA cap (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means Make America Great Again, it’s one of those stupid Trump caps), finally Turtledove angrily walks out of the hall, snatches the MAGA cap from that guy’s head, goes outside with it, throws it in the sea but then realizes that doesn’t align with her environmentally conscious principles; in an attempt to fish the cap out of a rather turbulent sea, she loses her denim jacket – the cap is saved but ultimately much more polluting material has remained in the sea.

“To be othered” is an important theme in this book. Is there a good Dutch term for that? Being othered, no I’ll stick with “being made into the Other” for now. There’s always a group that arrogates to itself the right to indicate who the “Others” are. Those “Others” can only exist if there’s a standard; the group that takes itself as the measure. We. Us. There are those who may belong with us, and there are those who may not belong with us. The politicized us; the politicized “Other”. The marginalized. The rejected. Those who are not like all others, and thereby the radical “Other”. Because your background is different, your frameworks of thought are different, and your punk is so different that it promptly became ¡pónk!.

Not only the characters, but the book itself is difficult to frame. Is it autofiction? Marcus Clayton has a mother who comes from Costa Rica, and his father is Black. Marcus Clayton teaches. (are you sure now?) (he probably blocked you on social media) (he hates pickles almost as much as he hates Taylor Swift). Marcus Clayton plays in a punk band, sorry, in a ¡pónk! band, not Pipebomb! (I know a band called This Bike Is A Pipe Bomb) but tudors. Marcus Clayton writes about things that exist. Cops exist, Tinder exists, universities exist, the ocean exists. How much Clayton is there in Moose? In any case, not everything here is pure fiction.

Or am I reading a libretto, an opera, diary prose perhaps? An epistolary novel, could be. The book contains a few letters, electronic or otherwise; the most interesting of which is from Moose to a singer. Or. Well. The Moose from before he knew Turtledove had some dates via Tinder; one of them with a woman, the mysterious J, who by now, and how much of that is real? one wonders involuntarily, would be a fairly well-known singer, now married to a woman. The letter reflects on the handful of dates that Moose and J had together and is worth reading the entire book for on its own. What to think of someone who lets a woman listen to Algiers on the second date – what a good band that is–I have them in my CD case too– —a CD that shares a title with a book by Blake Butler— —-why haven’t I finished reading Aannex after a year?—- which leads to a conversation about whether Algiers can really be called punk which leads to a conversation about whether a recording of the Apocalypse wouldn’t yield the ultimate punk record, jeez, what a fantastic second date that must have been? Moose muses about it in the letter to the woman. Closes with a very apt remark about puns: why would it be funny that something can also mean something else? It’s the easiest form of humor indeed (you don’t need any comedic talent for it yourself after all), and that puns are seen as humor at all, really gives you something to think about. So much to think about that it would be worth a (pocket) essay. So. ¡Pónk! as philosophy?

Could be too.

Or. The treatment for a documentary-like film? A psychosocial pamphlet? A book-length experimental poem?

Or just simply a devastatingly beautiful music book?

Lastly: book as music. The thunder of early Swans, the freedom of Joe McPhee, the poetry of Art Ensemble of Chicago, the unplaceability of Sun Ra, the darkness of Nordvargr/Drakh, the anarchism of You Fantastic! and the punk of ¡pónk!. And all that in a nowhere called Llanera.

Marcus Clayton Ponk

¡PÓNK!

A punk rock anti-memoir told through the eyes of a biracial Afrolatino punk academic

  • Auteur: Marcus Clayton (Verenigde Staten)
  • Soort boek: muziekboek
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Nightboat Books
  • Verschijnt: 18 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: $ 19,95 / $ 19,95
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van het boek van Marcus Clayton

¡PÓNK! follows Moose, an alienated academic and lead guitarist for Pipebomb!, as he navigates through spaces in and out of South East Los Angeles: punk clubs, college classrooms, family gatherings, street protests, and euphoric backyard shows. Oscillating between autofiction, memoir, and lyric, Clayton blurs genres while articulating the layered effects of racism, trauma, immigration, policing, Black hair, performance, and toxic academic language to uncover how one truly becomes an “ally.” Borrowing from the spatial lyricism of Claudia Rankine, the genre-bending storytelling of Alexander Chee, and the racial musings of James Baldwin, ¡PÓNK!’s narrative takes back punk rock and finds safe space in the mosh pit.

Bijpassende boeken

Yannick Dangre – Tussenjaren

Yannick Dangre Tussenjaren recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver. Op 6 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige Bij de roman van de uit België afkomstige schrijver. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en de uitgave.

Yannick Dangre Tussenjaren recensie en informatie

  • “Het geparfumeerde proza waarin Dangre deze pijnlijke en, zo lijkt het, manisch-depressieve geschiedenis verpakt, had een onsje minder gemogen. Zo ook de vergelijkingen tussen liefde en oorlog. Niettemin dreunen Charles, en vooral Sylviane, na het lezen nog lang na.” (Lieke van den Krommenacker, VPRO boekengids)

Yannick Dangre Tussenjaren recensie van Tim Donker

Als filosofie dacht ik toen – (eerst als tragedie, dan als klucht)

Nee. Wacht.

De stilistiek dan. En wensen over.

Ofnee. Laat ik beginnen met wat er ooit was.

Er was een man. Charles Dumont. In een ooit van dertig jaar geleden was hij student. En hoe gaat dat als je studeert, er is altijd een mooiste meisje van de campus. In Charles’ geval was dat Sylviane. Zij liet hoofden haar kant op drajen. Zij liep met partikeltjes geluk als een stofwolk achter zich aan. Zij liet Charles boven zichzelf uitstijgen. Hij, de altijd zo bedeesde, ingetogen, en vooral “normale” Charles stelde haar tijdens hun eerste ontmoeting voor om samen naar zee te rijden, midden in de nacht. Zo ontstond hun relatie. Dat is hoe relaties kunnen ontstaan. In liefde, in onbesuisdheid, in exaltatie. Want Sylviane hield onmatig veel van het leven, en van het leven in onmatigheid. Wees altijd dronken, haadt Baudelaire gezeid en Sylviane liet het zich geen twee keer zeggen. Maarja. Baudelaire en Sylviane hebben goed praten. Er zijn ook nog de dingen, en die gaan zoals ze gaan. Dus kwam er een kind, Claudia. Kwam er voor Charles een carrière als min of meer gerenommeerd hartchirurg. Kwam er, wellicht, zoiets als een leven. Met het leven kwamen de problemen. Een Sylviane die bij ontstentenis van wilde avonturen haar dorst naar de oneindige roes vooral leste met alkool. Heel veel alkool. En drama. Meer nog dan alkool stroomde het drama. Sylvianes fascinatie voor Italiaanse films uit de zestiger jaren maakte dat ze zichzelf keer na keer plaatste in één of andere pathetische filmscene. Uiteindelijk liep het stuk. Natuurlijk liep het uiteindelijk stuk, wat dacht jij dan? Dat ze nog lang en gelukkig zouden leven ofzo? Nee. Syvliane nam de benen. Maalde niet om Charles en Claudia. Ging. Van alles liet ze achter. Pijn, verdriet, kleding, zorgen, hoop. En een afscheidsbrief. Waarin ze onder andere een voorstel deed. Laten we elkaar wederontmoeten, Charles, achter dertig jaar. Op het Piazza del Plesbiscito te Napels. Datzelfde Napels waar hun leven, hun liefde, hun geluk ooit zinderde.

Krijg zo’n brief. Draag hem met je mee. Dag na dag. Jaar na jaar. Decennium na decennium. Gedurende een inmiddels rond andere kernen gegroeid leven. Er kwam een nieuwe vrouw, Delphine. Met haar kreeg Charles een twede dochter. Julie. Inmiddels volwassen, net als Claudia. Die laatste ziet overigens alleen Delphine als haar moeder. Dus wat zou je zoon brief nog met je meedragen, Charles en wat zou je zoon raar, allicht in een opwelling en misschien zelfs wel dronken gedaan voorstel drie hele decennia lang ernstig nemen? Wat zou je gaan naar dat Napels waar je verder niks te zoeken hebt? Er zijn zoveel redenen om op die ergens in de vroege jaren negentig genoemde datum van 1 juli 2023 overal te zijn behalve in Napels. Heel de lange tussentijd (ja tussenjaren mensen) heeft Charles niks van haar gehoord dus Sylviane kon zich wel doodgezopen hebben. Of Korsakow heeft het beste van haar gekregen, en ze zit ergens in een instelling waar ze zich niks meer kan herinneren, niet eens haar eigen naam. Of andere verten, andere mannen, andere avonturen dienden zich aan en Sylviane denkt geen tel meer aan Claudia of Charles of iets wat ze ooit nederkalkte in een of andere brief waar ze zich nooit meer om bekommerd heeft. Of ze gaat ervan uit dat Charles het als grapje heeft opgevat, zelf vergeten is, hoe dan ook niet de moeite nemen zal. Wie zet voor zulk een onzinnigheid misschien wel een huwelijk op het spel, het levensgeluk van twee volwassen dochters? Nou? Wie? Wel, Charles natuurlijk he. Anders had die Dangre immers geen boek gehad, dommie!

Want Charles, hij gaat. Hij liegt vrouw en dochters wat voor over een medisch congres, neemt een enkele vlucht naar Napels, en wacht, en mijmert, en drinkt, en rookt. Alles veil hebbende voor een of ander zeer onzeker wederzien.

Misschien denk je nu Wat een mafkees, die Charles.
Misschien denk je Wat een vergezochte thematiek.
Misschien denk je Wat een overdreven romanties, uitgekauwd, door en door sentimentalisties, dun rotverhaaltje.
Misschien denk je die dingen en ik kan je het niet kwalijk nemen. Je moet enig gevoel hebben voor hoe grote liefdes je een leven lang in de ban kunnen houden om Tussenjaren zelfs naar tot op zekere hoogte te kunnen smaken. Want van de stijl moet dit boek als u het mij vraagt bepaaldelijk niet hebben.

Hum. Nee. Voor iemand die toch ook naam maakte als dichter, blijft Dangres gevoel voor poëzie toch opvallend vaak steken op het “rozen verwelken schepen vergaan”-nivo. Het overmatige gebruik van “als”-vergelijkingen die dan ook nog vaker dan op grond van toeval verwacht mag worden volledig mank gaan. Daarmee is het al prijs vanaf de allereerste zin: “Je amoureuze verleden is zoals de oorlog: iedereen wil er het fijne van weten, behalve jij die alles meegemaakt hebt.” Moet dat me intrigeren ofzo? Moet ik denken: liefde en oorlog, wat een spannende vergelijking, hoe komt die gast erop? Niet alleen is het zo’n beetje de meest afgezaagde vergelijking allertijden, dat “amoureuze verleden” is gewoon ronduit lelijk. En “de” oorlog? Wat is “de” oorlog? Vanwaar dat lidwoord? Waarom niet liefde is als oorlog, nee het is als “de” oorlog? En van welke oorlog en welke liefde wil “iedereen” dan het fijne weten? Ik hoef niks te weten van het liefdesleven van mijn buurman, ik noem maar wat, en het “fijne” van “de” oorlog, welke oorlog dan ook, komt veelal neer op de typische menselijke neiging om zijn soortgenoten alles te misgunnen in de onuitroeibare overtuiging zelf overal het alleenrecht op te hebben. Welk fijne bedoel je, man? Welke kogel welk stel hersenen doorboorde? Wat heb je in gedachte? Behalve een spectaculaire openingszin te willen schrijven?

Op de koop toe komt de liefde/oorlog-vergelijking een aantal keer terug. Vaak genoeg om (nog meer) te irriteren, maar ook weer niet zo vaak dat het het boek een bepaald ritme of melodie zou verlenen, of het het karakter krijgt van (zelf)spot.

Te vaak ook zijn er te kort na elkaar gelijkaardig zinsconstructies, woordkeuzes, of beelden. “Ik loop als laatste het tarmac op”; “het moment dat de uitgeklapte wielen het tarmac raken” (rot op met je tarmac man); het onophoudelijk geneuzel over “Napolitaanse bodem”; dat gemekker over “de mist van het verleden”; de talrijke opmerkingen over de klank van de Italiaanse taal, over de hitte, over zweten, over andermans en eigen geuren. Afgrijselijke gedrochten van zinnen als “een kuis studentinnetje […], de vlam in haar schoot slechts bestemd voor haar ernstige, volstrekt monogame geliefde” (ook als het ironies bedoeld is, waar ik voor Dangres gemak maar even vanuit ga, blijven het misselijkmakende woorden); als “een goed geconserveerde vrouw en twee voorbeeldig uit het nest gewiekte kinderen”, of als “Ik […] bestudeer door de openstaande balkondeuren het gebloemde behang, het kraaknet opgemaakte hotelbed, de poederroze sprei, de rieten wieken van de ventilator, het eikenhouten tafeltje met een narcisgeel, gebatikt kleedje.” Ja moet nou echt elk zelfstandig naamwoord voorafgegaan worden door een bijvoeglijk? En dit alles oversausd met platitudes en open deuren en vervelende zegswijzen (“dribbelen” om het voortbewegen van kleine kinderen mee te omschrijven, daar had ik al zo’n ongelooflijke schijthekel aan toen mijn kinderen nog in de dreumes-/peuterleeftijd waren); als literator doet Dangre zo ongeveer alles wat ik niet in romans hoop aan te treffen om juist te laten waar ik wel op hoop.

En toch lees ik.
Ik lees en ik lees en ik lees en ik lees.

Hier komt de bekentenis. Ik snap die Charles. Ik snap hoe levensvormend grote (eerste?) liefdes kunnen zijn. Ik snap hoe die gevoelens aanjagen die zelden aangejaagd zijn, hoe die dingen diep binnen in je omwoelen waar nog nooit iets omgewoeld is, hoe levend het alles je doet voelen en hoe je precies dat gevoel van maximaal leven kunt blijven missen tot je dood. Grote liefdes duren namelijk nooit een leven lang, daar zijn het grote liefdes voor. Je ziet zo’n liefde niet jaar na jaar langzaamaan uitdoven terwijl je samen oud en saai wordt en je de ander op het laatst ten hoogste nog gedoogd. Nee een grote liefde spat uiteen op het moment dat het nog voller dan vol is, een groot gat achterlatend dat door niemand of niets ooit nog gevuld kan worden. Behalve door net die ene grote liefde die er niet meer is. Dus ik snap. Ik snap hoe je gaan kunt, al ging er dertig jaar lang water onder de brug door. Ik weet niet of ik zelf zou gaan, in ieder geval niet naar Napels. Klinkt wel als een beetje heel erg veel gedoe. En zo pedant, waarom Napels, waarom niet Renkum ofzo, altijd hetzelfde met die schrijvers, als het niet dat verdomde Frankrijk is dan is het wel dat even verdomde Italië, is dat nou echt allemaal vanwege Sterne, hebben we nou in bijna driehonderd jaar echt niks beters kunnen verzinnen? Maar misschien. Als ik geen kind of kraai zou hebben, geen belangrijke bezigheden, geen baan en toch genoeg geld voor de treinreis, comfortabele overnachtingen en een aantal goede diners, dan zou ik misschien ook wel gaan naar dat stomme Napels zien ja waarom niet, Napels zien en dan sterven, Goethe, waarom niet, na de achttiende eeuw zijn we klaarblijkelijk opgehouden referentiepunten aan te maken. Maar de wil er te staan, dertig jaar op te willen vreten, er zijn, nog één keer de grote liefde, ja dat snap ik.

Ik snap dat ik het snap maar ik snap niet dat het genoeg voor me is om dit boek maar te blijven lezen en lezen en lezen. Een boek dat ik eerlijk gezegd nogal slecht geschreven vind. En waarvan het misschien goed navoelbare thema opgeschroefd wordt tot wel erg dramatische hoogten. Waarom blijf ik lezen en lezen en lezen in een boek dat me op zoveel andere nivo’s zo ontzettend erg tegenstaat?

Misschien als filosofie! Dacht ik. Ineens. Ergens op eenderde van Tussenjaren. Ja. Filosofie hoeft niet goed geschreven te zijn. Of. Naja. Niet in eerste plaats toch. Puur uit stilisties oogpunt lees ik ook liever een Timothy Morton dan een Judith Butler maar van een filosoof verlang ik vooral dat ik aan het denken gezet wordt. En denkend zet Yannick Dangre me. Bijvoorbeeld over de onherhaalbaarheid van (grote) liefde. Dangre maakt dat op een moje manier inzichtelijk door de lezer mee te nemen naar de ontmoeting van Charles en Sylviane, en die van Charles en Delphine. Want de relatie met Delphine kon er alleen maar zijn doordat die met Sylviane er was geweest. “Jij bent toch die cardioloog met die verdwenen vrouw?”, zo luidde Delphines openingszin. En een liefde werd ingeluid. Maar Charles won Sylviane juist door zijn meest onvermoede kanten te tonen. Daarin zijn grote liefdes groot: het is alles wat er nog nooit was, en alles wat er nooit meer zal zijn. En daarom ook verhoudt de grote liefde zich zo problematies tot dagdagelijksheid. De teleurstelling van Sylviane als zich een leven ontvouwt met Claudia en cardioloog is begrijpelijk – er begint iets dat van dan af aan altijd zo zal zijn. “Altijd” gaat niet samen met grootsheid. Wat er altijd is, is er altijd; het grote is naar zijn aard een zeldzaamheid.

Ja. Filosofie. Ja. Denken over liefde. Dit gaat lukken. Hiermee ga ik die 208 pagina’s wel kunnen lezen. Denk ik.

Want Dangre snijdt meer aan. Ergens schrijft hij behartenswaardig over eerlijkheid, een in ieder geval in Nederland (ook daarin werkelijk weer een hol-land) en misschien wel in het gehele Westen zeer overschatte waarde. “Hoeveel moediger het is om de rest van je leven een leugen op je schouders te torsen dan om over te gaan tot een onmiddellijke, zuiverende bekentenis, die uiteindelijk niet meer is dan makkelijke zelfverlossing. Misschien is het in liefde wel grootser om de ander te verlossen van zijn of haar angst, dan jezelf van je schuldgevoel.” O god. Ja. Dangre. Ja. Die is in de roos. Mijn hele volwassen leven al heb ik zo de schurft aan “eerlijkheid” als excuus voor alles wat lomp, lelijk, egoïstisch en kwetsend is. “Ja het is toch zeker zo”, “Ik ben alleen maar eerlijk”, “Het is het beste om te weten waar je aan toe bent”, “Ja zo open en eerlijk ben ik gewoon hoor”, “Anders ben je alleen maar een leugenaar”. In oppervlakkige sociale contacten is “eerlijkheid” vaker schadelijk dan konstruktief en in liefde geldt het misschien nog wel meer. Alles van je eigen bevlekte lever af en op de schouders van de ander! Jij hebt jezelf gezuiverd met je stomme biecht, en die ander moet daar maar tegen kunnen. Als die vol kwetsuren komt te staan door wat jij eerlijkheid noemt, ja hee, dan is hij een overgevoelig watje; jij bent van alle blaam gezuiverd want jij was “eerlijk”, die zogenaamd hoogste waarde aller waarden. Dat je wellevendheid, kompassie, mededogen of gewoon naastenliefde hoger kunt achten dan die verdomde eerlijkheid komt in jullie door en door hollandse rotkoppen niet eens op.

Dangre als filosoof. Dangre als ethicus. Dit gaat lukken.

Ook als het over wrangere opvattingen gaat. Over hoe geen enkel kind ooit tippen kan aan de intensiteit van ouderliefde. Over hoe je spijt kunt hebben als je het goede gedaan hebt. Over lafheid. Of neem deze: waar in je leven sterven dromen? Op welk moment wordt het leven van iets dat vol hoop, dromen en verwachtingen zit tot iets dat voornamelijk vol herinneringen zit: al het onvergetelijke ligt op enig moment achter je. En veel ervan valt in alle redelijkheid niet meer echt te verwachten.

Dangre als psycholoog. Dangre als goeroe. Nee. Dit gaat toch niet lukken.

Ook als filosofie schiet Tussenjaren uiteindelijk tekort. Dangre geeft stof tot nadenken ja, maar veel van dat nadenken laat hij bij de lezer. Enkele moje overwegingen daargelaten, verliest de schrijver zich vooral in tegeltjeswijsheden. Of maakt hij het juist zo konkreet dat het nauwelijks nog als antwoord kan gelden. Wanneer je gedwongen wordt je dromen te vermoorden; Dangre lijkt te denken, of Sylviane in ieder geval toch (maarja Sylviane komt uit Dangres pen; buiten dit boek bestaat zij niet), dat ergens begin dertig de laatste kans ligt om aan de wurggreep van sleur en gewoonheid te ontkomen. Het zal best waar zijn dat we af moeten van de platoonse neiging tot nietszeggende abstracties en dat filosofie gebaat is bij aan de werkelijkheid ontleende duidelijkheden maar waarom er voor de jonge dertiger ineens haast is om de dreigende vertrutting te ontvluchten wordt niet onderbouwd. Noch waarom een “avontuurlijker” leven mettertijd niet evenzeer vervelen zou. Of er misschien ook een mogelijkheid is om dromen te conserveren. Mijn opa ging na zijn pensioen Russisch studeren, iets wat hij klaarblijkelijk zijn hele werkzame leven als stationschef al had willen doen. Waarom zou het hier en nu verkieselijker zijn dan het daar en straks? Daarover zwijgt Dangre, p’don, Sylviane in alle talen.

Bovendien blijkt naarmate het verhaal zich ontvouwt dat de relatie met Sylviane helemaal niet zo “kort en hevig” is als het achterplat ons wil doen geloven. Hevig wel. Maar kort? Als ik goed gelezen heb, heeft die relatie tien jaar geduurd. Echt kort kan ik dat niet noemen. Volgepropt wel. Syvliane was alkoholiste, was manisch-depressief, was de moeder van Claudia. Sylviane is een tijdlang opgenomen geweest in een kliniek, is geduldig verzorgd door Charles, vertoonde suïcidale neigingen. Ze heeft Charles allergrootste vreugde, lust en geilheid bezorgd, maar ook ontstellend veel leed. Onder die omstandigheden is het helemaal niet vreemd dat ze dertig jaar lang een rol is blijven spelen in zijn leven, ook al hoorde hij niks van haar. Elke filosofie over “eerste” of “grote liefde” zit dan voornamelijk in het hoofd van de lezer. Is het gek dat hij na dertig jaar elke minimale kans wil aangrijpen om te zien hoe het de moeder van zijn eerste kind vergaan is, de vrouw waarmee hij in tien jaar door meer stront en rozen gegaan is dan met de veel bezadigder Delphine in dertig. Dat is, nogmaals, geen filosofie. Dat is meetkunde. En daar had Charles nou eens één keer niet over hoeven liegen. Hij had het meteen, dertig jaar geleden al, kunnen vertellen. Van die afscheidsbrief. Het voorstel. Napels. En hoe hij zelf ook een niet geheel zuivere rol heeft gespeeld in Sylvianes vertrek. Want eerder in het boek wil Dangre ons nog met een kluitje in het riet sturen, het laten lijken alsof Sylviane plots weg was, Charles was gewoon Claudia uit school aan het halen, ze kwamen terug en Sylviane was er niet meer, kwam nooit meer terug, als in dat liedje van Boduf Songs, I’m going away and I’m never coming back. Claudia was nog geen drie (is kinderopvang dacht ik eerst maar die Dangre is natuurlijk een Vlaming en ik heb het even opgezocht, in België worden kinderen al vanaf 2,5 geteisterd met school). A crow looked at me. Waarom moet ik bij vaders die alleen achter blijven met peutermeisjes altijd meteen aan Phil Elverum denken? Later blijkt het wat genuanceerder te liggen. Charles had het vertrek minstens kunnen zien aankomen. Maar een beschadigende waarheid had dit niet hoeven zijn, hij heeft uiteindelijk toch het goede gedaan, en hij had ook nog wel uitgelegd kunnen krijgen dat hij in Napels wilde gaan zien wat er geworden was van degene aan wie Claudia haar dna dankt, om het zo rationeel te houden had hij wel beter een terugvlucht geboekt, dat wel. Uit filosofisch (en trouwens ook literair) oogpunt had ik het veel spannender gevonden als de liefde tussen Charles en Sylviane maar een paar maanden geduurd had, ergens op een studentenkamertje lang geleden. Als hij Charles dat dertig jaar met zich mee had gedragen, had Dangre de lezer pas echt iets ter overpeinzing gegeven.

Geen filosofie dus. Toch niet.

Ook al omdat de prangendste vraag totaal onbeantwoord blijft. Was het het waard? Ja. Was het het waard, Sylviane, om je kind aan op te offeren? Heb je dertig jaar lang een groots en meeslepend leven geleefd of heb je al die tijd alleen maar gezopen terwijl je je miserabel voelde en je alle dagen hartzeer had om Charles maar in ieder geval om Claudia? En was het het waard, Charles? Om je gezin op het spel te zetten? Voor die ene ontmoeting in Napels? Is Sylviane nog steeds zo mooi en sexy en gaan jullie de laatste twintig jaar van jullie leven alle dagen neuken en drinken en feesten en gelukkig zijn?

Maar neen.

Dat einde.

Dat ontzettend voorspelbare, lauwe, zouteloze einde waarin Dangre alles maar zo lafjes in het midden houdt.

Ik ben blijven lezen tot dat eind.

Waarom?

Geen stijl geen filosofie geen antwoorden, waarom bleef ik toch maar lezen en lezen en lezen.

Ja, Dangre doet dat geslepen. Korte hoofdstukjes, heden en verleden afwisselen, herinneringen en herinneringen binnen herinneringen, en van alles wil je weten hoe dat afloopt maar dan springt het in het volgende hoofdstuk weer terug naar een andere lijn, een eerdere lijn, een lijn waarvan je je ook al afvroeg hoe dat ging aflopen, holy shit gaat die dwaas nu echt alles aan Delphine / aan Claudia vertellen?, maar dan komt er weer zo’n dramatische episode uit zijn leven met Sylviane, holy shit ligt die nu echt met een ander in bed hoe gaat Charles daar op reageren?, en zo verder, en zo vuts, de aloude truuk van de afgrondhanger, we zijn daar toch allemaal veel te intelligent voor, daarmee laten we ons toch niet pakken?, nee jullie misschien niet maar ik wel want ik lees en ik lees en ik lees. Ik doorzie dat ik er gewoon ingeluisd word, in dat doorlezen, en toch doe ik. In weerwil van de stijl die me tegenstaat, in weerwil van het drama dat ik veel te vet aangezet vind, in weerwil van de filosofie die me er uiteindelijk geen was. In weerwil van de gedachte dat dit boek mijn allerlaagste affecten aanspreekt: een mild soort voyeurisme (krijgt die Dangre toch nog gelijk met zijn stomme openingszin en hoe ik het fijne wil weten, minstens toch van deze liefde) en een nogal goedkoop soort sentiment.

Misschien is het een film.

God ja.

Ten laatste dan: film.

Zo’n soort Italiaanse film waar Sylviane graag naar keek. Je zapt er langs, het is al over twaalven, je moet eigenlijk allang naar bed, maar je valt in zo’n stomme domme film en je blijft zitten, je neemt nog een wijntje misschien, ach nog één scene, fijne achtergrondmuziek wel, en je kijkt, stemmige kleuren, goede cameravoering, nog één scene kijk je, nog eentje maar, en dan, ineens, de aftiteling.

Zo’n film overkomt je.

Dit boek overkomt je ook. Je leest, je bent onderhouden, soms geërgerd, een enkele keer ondanks jezelf zelfs ontroerd, en dan, ineens, is het buiten alle verwachting gedaan en heb je dat hele boek gewoon uitgelezen. Het is je overkomen. Al het leven zelve, hoor ik u zeggen. Dan zeg ik Nee. Als een film. Of nog. Als een ongelukje. Een beschamend maar al bij al ook niet geheel onplezierig ongelukje.

Yannick Dangre Tussenjaren

Tussenjaren

  • Auteur: Yannick Dangre (België)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 6 februari 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook / luisterboek
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Yannick Dangre

Zal ze er zijn? Met die vraag stapt Charles de luchthaven binnen. Dertig jaar eerder is Sylviane met de noorderzon vertrokken. Het enige wat ze achterliet: een brief met een belofte om elkaar drie decennia terug te zien in Napels.

Hoewel Charles, die inmiddels een rustig bestaan met een nieuw gezin heeft opgebouwd, nooit van plan wat te gaan, de onopgeloste vragen hem te zeer. Hij vertrekt. Terwijl de Napolitaanse zon op hem inbeukt, wordt het verleden genadeloos in hem losgewoeld. Met elk naderend uur vraagt hij zich af of Sylviane op de afspraak zal zijnen waarom hij zijn gezin nooit de waarheid heeft verteld.

Tussenjaren is een roman over de vraag of je in het leven werkelijk opnieuw kunt beginnen. Het is een vertelling over liefde, schuld, ouderschap en de werking van de tijd.

Yannick Dangre (30 november 1987, Brussel) studeerde Nederlandse en Franse literatuur. Op tweeëntwintigjarige leeftijd debuteerde hij met de roman Vulkaanvrucht , die lovend onthaald werd en de Debuutprijs 2011 in de wacht sleepte. Dangre debuteerde daarna ook succesvol als dichter. Zijn bundel Meisje dat ik nog moet was genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en werd bekroond met de Herman De Coninckprijs.

In september 2012 verscheen zijn tweede roman Maartse kamers (Tiplijst AKO Literatuurprijs), in 2014 een tweede dichtbundel, Met terugwerkende kracht . In de roman De idioot en de tederheid uit 2016 dringt Yannick Dangre bij monde van het eigenwijze neefje Tristan diep door in zijn familietragiek. In september 2017 verscheen zijn derde dichtbundel Nacht en navel , waarin Dangre op zoek gaat naar wat de wereld en onszelf bezighoudt en hoe beide op elkaar inwerken. Begin 2025 verschijnt nieuwe roman van zijn hand verschijnen: Tussenjaren.

Bijpassende boeken en informatie

Samantha Harvey – In Orbit

Samantha Harvey In Orbit recensie en informatie over de inhoud van de Engelse roman en winnaar van de Booker Prize 2024. Op 6 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige Bij de Nederlandse vertaling van de roman Orbital van de uit Engeland afkomstige schrijfster Samantha Harvey. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Samantha Harvey In Orbit recensie en informatie

  • “In orbit is overweldigend mooi.” (The New York Times)
  • “In deze compacte roman lijkt Harvey alle menselijkheid te vatten. Het is een ongelooflijke prestatie.” (The Observer)

Samantha Harvey In Orbit recensie van Tim Donker

Ach dit neemt gewoon een klein beetje krijgen gewend aan. Was wat ik in eerste dacht. Een zweem van (kosmologische?) (hah!) eindeloosheid maar al gauw kwamen er prachtvolle vergezichten doorheen geschemerd. “Aan boord van het station is het dinsdagochtend kwart over vier, begin oktober. Buiten is het Argentinië is het Zuid-Atlantische Oceaan is het Kaapstad is het Zimbabwe. Over haar rechterschouder fluistert de aarde de ochtend – een ragfijn kiertje vloeibaar licht. Stil glijden ze door tijdzones.” is zoon schemering van schoonheid en “Met zijn zessen in een grote metalen H die boven de aarde hangt. Ze buitelen rond, vier astronauten (Amerikaans, Japans, Brits, Italiaans) en twee kosmonauten (Russisch, Russisch); twee vrouwen, vier mannen, één ruimtestation dat uit zeventien met elkaar verbonden modules bestaat, achtentwintigduizend kilometer per uur. Zij zijn de laatste zes in een lange reeks, het is niets bijzonders meer, gewone astronauten in de achtertuin van de aarde. De fantastische, ongelooflijke achtertuin van de aarde. Ze draaien traag zwevend over de kop en botsen zachtjes, hoofd tegen heup tegen hand tegen hiel, ze draaien en draaien met de dagen. De dagen vliegen om. Ieder blijft hier een maand of negen – negen maanden dit gewichtloos zweven, negen maanden dit gezwollen hoofd, negen maanden dit hutjemutje, negen maanden dit richting aarde staren, dan weer terug naar de geduldige planeet.” is een ander, is waar het op gang begint te komen; met “het zogend gedierte […] in zijn sluwste, meest opportunistische vorm, de vuurstokers, de steenhakkers, de ijzersmelters, de bodemploegers, de godsaanbidders, de tijdzeggers, de schipzeilers, de schoenendragers, de graanhandelaars, de landontdekkers, de systeembedenkers, de muziekwevers, de liedzangers, de verfmengers, de boekbinders, de nummervreters, de pijlengooiers, de atoomobserveerders, de lichaamsversierders, de pillenslikkers, de haarklovers, de hoofdkrabbers, de verstandbezitters, de verstandverliezers, de allesjagers, de dooduitstellers, de overmaatminnaars, de overmatige minnaars, de liefdeszoekers, de liefdeblinden, de liefdemissenden, de liefdelievenden, het ding op twee benen, de mens. Boeddha kwam om zes seconden voor middernacht, een halve seconde daarna de hindoegoden, na nog een halve seconde kwam Jezus en anderhalve seconde daarna Allah. In de laatste seconde van het kosmische jaar komen de industrialisatie, het fascisme, de verbrandingsmotor, Augusto Pinochet, Nikola Tesla, Frida Kahlo, Malala Yousafzai, Alexander Hamilton, Viv Richards, Lucky Luciano, Ada Lovelace, crowdfunding, atoomsplitsing, Pluto, surrealisme, plastic, Einstein, Flo-Jo, Sitting Bull, Beatrix Potter, Indira Gandhi, Niels Bohr, Calamity Jane, Bob Dylan, het RAM-geheugen, voetbal, rauhfaser, ontvrienden, de Russisch-Japanse Oorlog, Coco Chanel, antibiotica, de Burj Khalifa, Billy Holiday, Golda Meir, Igor Stravinsky, pizza, thermosflessen, de Cuba-crisis, dertig Olympische Zomer- en vierentwintig Winterspelen, Katsushika Hokusai, Bashar Assad, Lady Gaga, Erik Satie, Muhammad Ali, de deep state, de wereldoorlogen, vliegen, cyberspace, staal, transistoren, Kosovo, theezakjes, W.B. Yeats, donkere materie, de spijkerbroek, de effectenbeurs, de Arabische Lente, Virginia Woolf, Alberto Giacometti, Usain Bolt, Johnny Cash, anticonceptie, de diepvriesmaaltijd, het springveermatras, het higgsdeeltje, bewegend beeld, het schaakspel.” is er stoom, wat een prachtig godverdomsedagenopeengodverdomsebol-achtige schrijverij daar zeg.

Maar hum. Maar ja. De eerste twee flitsen troffen mij aant ganzelijk begin vant boek; het laatstgeciteerde stuk (veruit de allerprachtigste regels in het hele boek, de ruimschootse rechtvaardiging van een uitgave als In Orbit of van literatuur als geheel eigenlijk) vond ik bijkans aan het einde. Daartussen zit een boek. Daartussen zit een heel boek ja.

En dat boek is – bij vlagen – hum, tsja… een beetje saai. Toch. Wel. Soms. Maar het is niet jij, Samantha Harvey. Het is maar de wereld die mij teneder houdt. Of. De wereld. Wat heeft de wereld er eigenlijk zaken mee. De wereld moet je daarvoor niet meebrengen. Jij bent niet nodig hier om mij laag neder te houden, ik doe dat prima helemaal alleen. Want ik wil zeggen, mijn verwachtingen voor dit boek waren ook wel een weinig te torenhoog misschien.

Waarom waren mijn verwachtingen zo torenhoog eigenlijk, weet jij dat? Ik wist toch dat het zich aan boor van een ruimtestation zou afspelen, wat heb ik met ruimte, ik was al nooit een “trekkie”, Annette was een “trekkie” en Annette was mooi Annette was lief Annette was slim Annette was begeerlijk allerwegen ik wou dat Annette goed over mij dacht en ik wou onze gemene grond uitbreiden. Er was de liefde voor de Nederlandse taal, er was de interesse in literatuur, dat deelden we, ik schreef gedichten voor haar en die hing ze aan haar muur, dat deelden we, ik liet haar het eerste Tindersticksalbum horen en op haar kamervloer zaten we daar naar te luisteren in gedempt licht, dat deelden we, misschien konden we dan ook maar dat verdomde Star Trek gaan delen dan, want zij was zo iemand, zo iemand die meende dat je alles uit die serie kon halen, dat de hele geschiedenis van de mensheid daar voorbij kwam, dat je er eindeloos over filosoferen kon, en dat wilde ik, eindeloos filosoferen met Annette, wijntje erbij, lichten gedempt, ja dat wilde ik, dus zat ik, inmiddels weer in het ouderlijk huis, want inmiddels was ze mijn buurvrouw niet meer, ik heb maar een paar maanden in die kamer gewoond, en toen moest ik eruit, en ik was miserabel want iemand zag mij niet meer graag of liever gezegd iemand had Mallorca boven mij verkozen, niet Annette maar iemand anders, en dat maakte me miserabeler nog dan miserabel en dus vatte ik het aanbod van mijn ouders om gedurende de zomermaanden op hun huis te passen met beide handen aan, en heeldurdagen zat ik daar maar in mijn dooie eentje, één avond kwam Suzanne langs en ik liet haar So tonight that I might see horen, dat album was toen geloof ik net uit, samen luisterden we naar hoe Hope Sandoval zong fade into you, strange you never knew, fade into you, i think it’s strange you never knew, ik had het liever aan iemand anders laten horen, niet Annette maar iemand die liever in Mallorca was dan in mijn armen waardoor ik miserabel was waardoor ik helemaal alleen in het huis van mijn ouders naar Star Trek zat te kijken want ik moest dat leuk gaan vinden van mijzelf, ik moest daar dingen over kunnen zeggen straks, één of andere hyperintelligente theorie aan gaan verbinden maar god wat vond ik het ongelooflijk superstrontsaai, die gasten in dat stomme ruimteschip van ze. En ik wist dat In Orbit ook gasten in een stom ruimteschip zou zijn, waarom dan toch die hooggespannen verwachtigen?

Ja. Hoe gaat dat. Tijd zit daar voor iets tussen. Tijd doet dat met dingen. Tijd legt een slangetje naar de dingen die komen gaan of misschien nooit komen gaan en pompt en pompt en pompt en voor je het weet zijn de dingen die (n)ooit komen zullen giganties & buiten alle proporsies. In Orbit was een boekentafelboek voor veel boekhandels, en ik had er hier en daar iets juichends over gelezen, en shit, misschien dacht ik wel aan Annette (meer neen das dertig jaar geleden nu), of gewoon, mensen in een ruimteschip ik heb nog nooit een roman gelezen die zich afspeelde in een ruimteschip, misschien dacht ik dat het ritualiserende, de herhalende handelingen iets met taal zou doen, met herhaling, met ritme, dat het boek zichzelf tot zingen zou brengen, wat het ook doet, uiteindelijk, aan het einde, in dat stuk dat ik hoger citeerde, misschien dacht ik er niet eens zo heel erg veel van maar ik wilde lezen en men had dat boek wel maar men ging mij dat niet geven want nee nee nee nee men ging dat lekker zelf lezen, en hoe aanlokkelijk wordt datgene dat buiten je bereik gehouden wordt? Ja dat groeit en dat groeit en dat groeit mensen. In Orbit was me bijbels geworden. De schrijver die de lezer een blik gunt op de aarde als geheel moet wel met enkele straffe eindgeldige analyses over de mensheid afkomen! Ja. Toch?

Nee.

In Orbit heeft nu & dan toch vooral iets zeikerigs. Al die bespiegelingen over aarde & ruimte & wijsheid & onbeduidendheid & grootsheid & mensdom, pagina’s en pagina’s lang, al die gedachten die in geen enkel opzicht verheffender of verbluffender zijn dan jouw gedachten of mijn gedachten of die van je collega’s of de visboer of dat mens dat altijd langskomt met dat hele span honden aan haar zij. Het zijn steeds rake gedachten, dat wel. Maar niets wat je niet zelf had kunnen bedenken. Hoe menselijke begeerte de aarde (mis)vormt (dacht ik zegt iemand zegt wie zegt Tom Engelhardt dat klimaatverandering het effectiefste massavernietigingswapen ooit bedacht is). Hoe de op aarde elkaar naar het leven staande nationaliteiten in het ruimtestation één zijn. Hoe vooruitgang iets is dat zowel mooi als schadelijk kan zijn. Hoe de mens nietig is, en tegelijk ongekend megalomaan. Naja. Zulke dingen. Je moet dat boek niet gelezen hebben om het te kunnen bedenken. En als de zes astro/kosmonauten in hun ruimtestation zien hoe een tyfoon zich ontwikkelt, en raast over de gebieden waar mensen wonen die ze kennen en misschien liefhebben, achja, dan kun je Sting al bijna horen zingen over hoe frah-zjiel we zijn hoe frah-zjiel we zijn.

Moet je dit boek lezen om de verpletterende inzichten?
Nee.
Moet je dit boek lezen om de eindeloze herhaling en hoe dat wiegen kan, en zingen?
Nee. Ja. Soms.
Waarom moet je dit boek dan lezen?

Tikveel. Misschien ben je geïnteresseerd in ruimtevaart? Ik kan nooit geloven dat er volwassenen bestaan die geïnteresseerd zijn in ruimtevaart. Net zoals ik nooit kan geloven dat er volwassenen bestaan die het stoer vinden om zoon heel lawaaiige auto te hebben, of om op een Harley Davidson te rijden. Dat een peuter onder de indruk is van een Amerikaanse aandoende sportwagen met een streep over de motorkap en het dak en een uitlaat die pwrreuh zegt dat kan ik snappen maar als je als volwassene nog steeds graag zo’n soort auto wil rijden moet je toch een IQ hebben waarmee het godsonmogelijk is om ooit je theorie te halen? Zo ook snap ik de ruimtevaartobsessie beter voor kinderen. Je ziet die maan die ver weg is maar toch goed zichtbaar, de zwarte lucht snachts en daarin die lichtende puntjes die sterren zijn, wat is daar allemaal, wat we zien en toch niet kunnen bereiken of zelfs maar bevatten, wonen daar ook levende wezens?, ja ik snap dat wel. Ik had een buurjongen die helemaal lijp was van ruimtevaartlego. Ik hield als kind ook van lego, altijd vroeg hij me of ik bij hem met zijn lego kwam spelen, maar hij had alleen maar dat stomme saje grijze rotruimtelego, altijd zei ik nee, en dan zei hij maar je vindt lego toch leuk? Maar dan ben je volwassen en dan weet je dat er meer is zo heel erg veel meer zo oneindig godganselijk veel meer dan alleen maar dat lullige aardetje en ja dat zal, hoe onaards de aarde, zo heet het ergens in In Orbit, ik las dat en ik dacht aan het Engelse “weird” dat is afgeleid van het Oudnoorse “Urth” wat “in een lus” zou betekenen maar ik hoor oer en aarde en zie de lussen die een ruimtestation beschrijft rondom een “godverdoms bol” om terug te komen op het punt waar ze eerder waren maar dat gezien vanuit een andere hoek in zijn vertrouwdheid toch vreemd is (dissociatie!), dat zal, maar het is teveel en het is te groot en hoe lang kun je interesse bewaren in het oneindige dat ons omringt, maar ze zijn er, volwassenen met een interesse in ruimtevaart, er zijn zelfs volwassenen die astronaut worden, wel, Samantha Harvey heeft zich voor In Orbit denk ik zeer goed gedocumenteerd, ze is zelfs gaan praten met NASA en ESA dus als je, echt, dingen weten wil over ruimtevaart dan kan In Orbit je vast nog wel iets leren.

Mij trof naast de overdonderend schone passages vooral de stilte. In rust. Wat tot bevriezing is gekomen. Bijvoorbeeld het liefdeloze huwelijk van één van de astronauten. Zaboedjem, ladno? Een samenzijn evenzeer gedeeld als niet gedeeld. De veel te krappe ruimten waarin te vertoeven. Gek genoeg dacht ik meermaals aan De Ontvolker. De intergalactische interpretatie, heeft iemand daaraan al ooit gedacht, Katalijne De Vuyst? Of nog. In Orbit als dystopia. Kan ook. Of een overstijgen van een visie en objectgeoriënteerd. Kan ook. Kan allemaal.

Met de kleine flitsen. Ten diepste woont de mens waar het klein is. De tyfoon raast daar waar iemand woont die gekend wordt door één der astronauten. Die ooit dook. Ergens bij een eiland. Waar een visser woonde. Die een mes verloor. Dat opgedoken werd. Door de astronaut toen duiker tot dankbaarheid van de visser. Die ook ergens woonde, ook een leven had, ook vader was, ook echtgenoot was. Je overstijgt immers altijd alleen maar datgene wat je ook bent.

Als je In Orbit ergens om zou lezen, dan daarom.

Samantha Harvey In Orbit recensie Winnaar Booker Prize 2024

In orbit

  • Auteur: Samantha Harvey (Engeland)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Orbital (2024)
  • Nederlandse vertaling: Kitty Pouwels
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 6 februari 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs”€ 22,99 / € 12,99
  • Winnaar Booker Prize 2024
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman In orbit de winnaar van de Booker Prize 2024

Een team astronauten verzamelt in een internationaal ruimtestation meteorologische gegevens en voert er wetenschappelijke experimenten uit. Maar meestal observeren ze. Gezamenlijk kijken ze naar de stille blauwe planeet, ze cirkelen eromheen, draaien langs continenten en door de seizoenen, ze zien gletsjers en woestijnen, de toppen van bergen en de deining van oceanen.

Hoewel ze van de wereld afgescheiden zijn, kunnen ze toch niet ontsnappen aan de constante aantrekkingskracht van de aarde. Ze ontvangen het nieuws dat de moeder van een van hen is overleden en daarmee komen de gedachten op over een terugkeer naar huis. Ze kijken toe hoe een tyfoon zich samenpakt boven de mensen van wie ze houden, en zijn vol ontzag en angst. De kwetsbaarheid van het menselijk leven vult hun gesprekken, hun angsten en hun dromen. Zo ver van de aarde hebben ze zich nog nooit zo’n onderdeel ervan gevoeld.

Samantha Harvey geboren in 1975 in Kent, Engeland, is de auteur van vijf romans en een nonfictieboek. Ze heeft onder meer op de shortlist gestaan van de Orange Prize for Fiction, The Guardian First Book Award en, in 2024, de Booker Prize. Harvey woont in Bath.

Bijpassende boeken en informatie