Tag archieven: Tim Donker

Gerbrand Bakker – Moeder, na vader Privé-domein 324

Gerbrand Bakker Moeder na vader Privé-domein 324 Recensie en informatie over de inhoud van het autobiografische verhaal. Op 25 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers het nieuwe autobiografische boek van de Nederlandse schrijver Gerbrand Bakker.

Gerbrand Bakker Moeder, na vader Privé-domein 324 recensie van Tim Donker

Mijn verhuis was een goede gelegenheid om hem eindelijk dat boek terug te geven. Het had daar maar gelegen, jaar na jaar, eerst op wat voor het de kamer van mijn dochter zou worden een werkkamer-in-wording was (al was er weinig wordends aan), later op de enorme boekenstapels tegen de muur van onze slaapkamer, later op zolder, later in een kast vlakbij de eetkeuken, later terug op zolder.

Het boek: Minder dan niks van Bret Easton Ellis, en te zeggen dat ik er in al die jaren geen letter in gelezen had zou maar een beetje overdreven zijn want ik had maar een paar zinnen gelezen. De hij van wie het boek was: Sergio. Dat was mijn toenmalige buur. Een goede mens, voor zover mensen echt goed zijn. Ach. Een akseptabele mens. Hij hield, net als ik, van lezen. Opmerkelijke literatuursmaak had hij. Voskuil. Grunberg. Faulkner. Knausgård. Alsof hij zijn smaak met zorg had laten samenstellen in de goedesmaakwinkel. Daar had hij dan vast die buitenissige whiksy’tjes die hij altijd had staan ook vandaan. Je wist meteen dat hij een lezer was.

Sommige avonden kwam ik bij hem over de vloer. Dan keken we een of andere muziekdocumentaire waarvan hij vermoedde dat mij die interesseren zou. Searching for the Wrong-eyed Jesus zag ik bij hem, en iets over Finse black metal. Dan dronken we bier, dan dronken we whisky. Dan praatten we wat. Over muziek, over boeken, over de mensen, over de dingen. Maar het mooiste vond ik het om hem op straat tegen te komen. Dan praatten we ook over muziek en boeken en de mensen en de dingen maar dan wist ik me gerust in de wetenschap dat ik altijd tegen hem kon zeggen dat ik ervandoor moest omdat ik de kinderen op moest halen, of boodschappen moest doen, of dat er nog het een of andere onduidelijke klusje binnenshuis op me wachtte (al moet ik zeggen dat hij het negen keer op tien was die zei dat het jammer was maar dat hij nu toch echt in de auto moest stappen, en dan stapte hij, in die domme auto van hem).

Hoewel hij nogal vaak uitweidde over het boek waarin hij op dat moment bezig was, en dat hij bijna altijd heel erg goed vond, en hij me nogal int begin van ons nabuurschap dat Easton Ellis boek uitleende, gaf hij me vrij zelden een direkte leestip. Hij benadrukte liever wat hij zelf goed vond. Eerder dan een zinnetje als “Dat is wel wat voor jou” uit zijn bakkes te wurmen, en dat was goed, want het angstzweet komt me altijd weer op de rug te staan van dat zinnetje.

Maar ik herinner me wel een keer. Ik herinner me zo’n fijne keer, zo’n keer op straat, zo’n gesprek dat dat onvermoed, onverwachts, ongepland ineens staat te groejen daar midden op het beton – en te weten dat je het op elk gewenst moment gewoon snoejen kunt. Het was een grijze dag geloof ik, of gok ik maar want er zijn meer grijze dagen dan andere. Sergio begon over Gerbrand Bakker. Of ik die kende. Of ik daar al wat van gelezen had, ooit. Want dat zou wel wat voor mij zijn. Dacht hij. Zei hij. Vond hij.

Als je de veertig gepasseerd bent, word je, denk ik, wat selektiever met tips. Want toen ik jonger was zoog ik het allemaal op. Ik wilde weten, lezen, horen, luisteren, kennen. Ik wilde het allemaal, in mijn boekenkast, in mijn seedeekast. Dit zou wat voor jou zijn, hoefde het maar te klinken en ik liep al. En dat was nog in de tijd dat je daar moeite voor moest doen. Of meer moeite toch dan een naam intikken op Google of YouTube of SoundCloud. Je moest naar de bibliotheek, of de boekhandel of naar een platenzaak. Je moest zoeken. In bakken of in rekken. En niet de moeite, of het zoeken is me tegen gaan staan. Maar dat het zo vaak mis was. En niet zo maar mis, maar faliekant mis. En dan stond ik daar, ontgoocheld, gedeprimeerd, verbijsterd…: deze rotzooi iets voor mij?, deze rotzooi iets voor mij??, deze rotzooi iets voor mij???, deze rotzooi iets voor mij????, wat voor beeld hebben die mensen dan van mij?????

Als je de veertig gepasseerd ben sta je daar meestal maar met je uitgestreken bek en je knikken en je jaja en je hm-m en je ik zal er eens naar kijken terwijl je denkt na mijn dood misschien. Maar als Sergio het zei, nam ik het iets serieuzer. Of toch: serieus genoeg voor SoundCloud of YouTube of Google. Een aantal dagen later. De kompjoetur, de zoekmasjiene, de naam. Gerbrand Bakker.

Ik kreeg een of andere blog ofzo, kan dat? Of hoe heet dat? Het ging over vogels. Het ging de hele tijd maar over vogels. Het was niet slecht geschreven maar het ging de hele tijd maar over vogels. Hum, ik dacht, een vogelaar. Ik heb iets tegen vogelaars. Zelf ken ik nog geen duif uit een zeemeeuw, en ik verdraag mensen die elke langsfladderende vogel op soortnaam kunnen benoemen slecht. Misschien is dat begonnen in mijn jeugd. Ik ben mijn hele leven al een verwoed kattenliefhebber geweest. Op een dag vertelde mijn vader mij dat hij als kind zeer bloedige kattenvallen plaatste omdat katten vogeltjes vingen, en hij zo dol op vogeltjes was. Het was voor het eerst dat ik walgde van mijn vader, en dat ik vogelliefhebberij in verband bracht met een abjekt karakter.

Mijn schoonfamilie maakte het, later, nog erger. Allemaal braafneuzerige, fantasieloze, saje, bekrompen, gezapige flauwgeesten, allemaal vogelliefhebbers, allemaal kattenhaters.

Vogelaars. Hum. Wat is er eigenlijk zo geweldig aan vogels? Alleen maar dat ze kunnen vliegen? Daar zijn ze niet de enigen in. En niet alles met vleugels moet meteen zo’n godvers lawaai maken in de ochtend hoor.

Ik vergat hem. Vergat Gerbrand Bakker. Vergat de vogelaar.

En dan, jaren later, jaren?, ja ik denk wel twee drie jaar later ofzo, ik sta daar, in de portiek van een flat, iemand drukt me Moeder, na vader in mijn handen. Een boek. Van Gerbrand Bakker. Onmiddellijk weet ik weer, was ik die verdomde vogelaar toch niet helemaal vergeten kennelijk! “Ik loop erin vast,” zegt degene die het boek in mijn handen drukt in ergens een portiek van ergens een flat ergens in de tijd op wat weeral een loodgrijze dag leek te zijn, “misschien is het wat voor jou.” Deze keer vond ik dan zinnetje niet eens zo erg.

Geen vogels? Ja. Wel vogels. En een vader, die 90 is, onkruid uit een droge sloot trekt, rugpijn krijgt, en dood gaat. En het daarna. En een moeder in dat daarna.

Moeder, na vader (hij zal wel erg gelukkig zijn geweest met die komma) is dagboekproza. Nee, het is geen dagboek. Het is het verslag van de tijd na vader. Maar stiekem is het toch dagboekproza. Ook na vader blijven de dagdagelijksheden doorgaan, en daarover kan gelezen worden in Moeder, na vader.

Ik heb iemand gekend die lijp was van schrijversdagboeken; zelve vind ik die meer dan eens wat zwaar op de hand worden. Met zo’n gast, zo’n schrijversgast die al op de eerste pagina van zijn dagboek in het vliegtuig naar Zuid-Amerika zit; zo’n gast, zo’n schrijversgast die onophoudelijk de politieke situaties in allerlei landen van voetnoten voorziet; zo’n gast, zo’n schrijversgast die steeds de dikke en moeilijke boeken die hij leest tot op de komma analyseert; zo’n gast, zo’n schrijversgast die het nooit kan laten met alle obligate filosofen te smijten die een mens maar bedenken kan. Alsof zo’n gast, zo’n schrijversgast op geen enkele dag gewoon maar in zijn tuin voor zich uit zit te staren en aan niks bijzonders denkt.

Hoe anders bij Gerbrand Bakker, zou ik bijna gezegd hebben.
Maar op het eind van dit dagboek dat geen dagboek is, is hij toch maar mooi naar Griekenland gevlogen om met een aantal andere auteurs een soort schrijvers-in-residentie achtige taak te vervullen.
En op tijd en stond praat hij in Moeder, na vader over de boeken die hij leest, en sommige zijn nog engelstalig ook! Een enkele maal komt het zelfs tot een heuse recensie (van een boek van Voskuil dan nog.
En ook van politiek wordt hier geplaudeerd.

En toch tiert het dagdagelijksisme herkenbaarder bij Gerbrand Bakker; dit hier zouden ook uw dagdagelijksheden kunnen zijn, of de mijne. Natuurlijk, we gaan niet allemaal naar het Boekenbal, we worden niet allemaal uitgenodigd voor Brommer op Zee of voor Nieuwsuur, we mogen niet allemaal voor Trouw een recensie schrijven waarin alles dat zweemt naar ik gewoon mag blijven staan, maar hee, de schrijver heeft ook een moeder en met die moeder voert hij heerlijk onzinnige en af en toe aandoenlijke telefoongesprekken. De schrijver heeft een man die soms M. en anders gewoon Marcel heet, en een hond die Floris heet. Hij heeft tantes en ooms, een familie-app vol gezeur, hij heeft met VT Wonen: Weer Verliefd op je Huis en De Grote Verbouwing een heel doorsnee “zondagavondroutine”, hij gaat eens uit eten, er komen eens vrienden of buren of familieleden over de vloer.

Moeder, na vader gaat wel over de vader, en meer nog over de moeder, maar ook, en misschien vooral, over de mens Gebrand Bakker. Een heel menselijk mens. Een, mogelijk, nabije mens. De schrijver werd me haast een bekende, geen vriend, dat niet, hoewel dat wel kan gebeuren met boeken als deze, laagdrempelig, oprecht, levensecht, een zekere dikte, over de driehonderd bladzijden, steeds maar weer getuige zijn van zijn leven, zijn verwanten, zijn gedachten, zijn bezigheden, dan kan, ik heb me erop betrapt, helaas, de schrijver als een vriend gaan aanvoelen, het soort vriend waarmee je alle vrijdagavonden in de kroeg zit (dat soort vrienden heb ik niet en heb ik nooit gehad maar ik kan me er niettemin iets bij voorstellen) en maar wat aanzevert over alles wat er deze week gebeurt is, op je werk en in je huis en in de wereld. Bakker bleef me ondanks de nabijheid van zijn schrijven toch op een zekere afstand (en ik denk dat Gerbrand Bakker daar blij om is). Geen vriend, maar een goede bekende, het soort van bekende dat je minimaal één keer per week op straat tegenkomt, als je naar de bakker gaat, ja, speciaal als je naar de bakker gaat (of zeg slager, ik wil niet de indruk wekken dat ik flauwe woordgrappen aan het maken ben met des schrijvers achternaam), zo iemand waarvan je na enige tijd alles weet – behalve misschien zijn naam (en na maanden en maanden van wekelijkse kletspraatjes op straat is het langzamerhand ook een beetje lullig om nog naar die naam te vragen).

Een bekende om mee te praten, te vragen hoe het ermee staat, te luisteren naar kleine gebeurtenisjes en wat grotere. Een bekende, ook, om mee te diskuteren. Want niet alleen over Bakkers bezigheden kun je hier lezen, veelal, ook geeft hij zijn visie op het nieuws en op wat daarin te berde wordt gebracht, op bepaalde patronen en verschijnselen, en op de humane kondisie in het algemeen.

En dan kun je het met hem eens zijn, of ook wel hardgrondig oneens – ik heb hier voor me zes kantjes met aantekeningen liggen waarin ik nu eens met veel enthousiasme onderschrijf wat Bakker op die-en-die pagina beweert maar dan weer, zij het zeldener, me opwindt over één van zijn meningen (op een of andere manier is de inkt daar dikker). Mijn oorspronkelijke idee was om mijn “diskussies” met Bakker onderdeel te maken van deze bespreking maar ik zie daar vanaf. Ook al omdat het zondagavond is, en laat, en koud, en ik wil graag nog iets nutteloos doen voor ik naar bed ga.

Laat ik het er dierhalve maar op houden dat ik het verrassend vaak eens ben geweest met wat Bakker in Moeder, na vader zoal beweert, dat ik hem verrassend vaak de vinger zeer goed op de zere plek van de tijdsgeest zag leggen, dat ik nogal eens moest lachen, dat ik nog vaak moet denken aan zijn woorden over het overmatig (en mijns inziens lichtvaardig) gebruik van het woord trauma, en die woorden zelfs aanhaalde niet lang geleden, het was vrijdag, het was regendag, de zoveelste regendag op rij, en ik zei En als het straks in de zomer weer drie weken droog is, gaan de mensen weer over een “droogteprobleem” beginnen, en we begonnen spreken over de paniekmaatschappij (gelukkig, weet ik, denkt diene mens hetzelfde als ik over de resente koronahysterie), ik begon over Bakkers uiteenzetting over trauma, hoe iedereen maar een trauma heeft, alles is trauma, we spraken, we dronken koffie, we lachten, later fietste ik doorheen de regen naar heeltemaal Leeuwesteyn toch wel zeker voor mijn eerste en mijn twede wijk en ik dacht Heeft die Gerbrand Bakker me toch maar mooi een heel fijn gesprek op een gruwelijke klotedag in de schoot geworpen.

Laat ik het erop houden dat ik Moeder, na vader met plezier gelezen heb. Ik kreeg het boek voor de zomer in handen (dus misschien werd het me toch niet op een loodgrijze dag in handen gedrukt), het is meegegaan naar Spanje, ik heb er overal in gelezen, ik heb er ook wekenlang niet in gelezen. Maar ik keerde altijd weer met plezier terug naar dit boek. En nu het uit is, mis ik het zelfs een beetje.

Nu het uit is, hoop ik die bekende snel weer eens tegen te komen als ik naar de bakker ga. Want het was altijd een plezier.


Gerbrand Bakker Moeder, na vader Privé-domein 324 recensie

Moeder, na vader

Privé-domein 324

  • Schrijver: Gerbrand Bakker (Nederland)
  • Soort boek: autobiografisch verhaal
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Reeks: Privé-domein 324
  • Verschijnt: 25 april 2023
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 25,99 / € 7,49
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van Gerbrand Bakker over zijn moeder

Het niet zozeer plotselinge als wel onverwachte overlijden van Gerbrand Bakkers vader bezorgde zijn moeder veel verdriet. Als je na vierenzestig jaar huwelijk alleen overblijft, is het bijna onmogelijk de draad nog op te pakken. ‘De fut is eruit.’ Maar het leven loslaten is ook nog niet zo makkelijk. Gerbrand Bakker beschrijft een jaar uit het leven van zijn verweduwde moeder en de familiaire dingen die daarmee samenhangen. Daarnaast beschrijft hij, net als in Jasper en zijn knecht en Knecht, alleen, zijn eigen dagelijkse leven, dat een nogal verrassende wending heeft genomen nadat er een man en een hond bij hem zijn ingetrokken.

Bijpassende boeken en informatie

Drago Jančar – Bij het ontstaan van de wereld

Drago Jančar Bij het ontstaan van de wereld recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Slovenië. Op 28 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de Sloveense roman Ob Nastanku sveta van schrijver Drago Jančar.

Drago Jančar Bij het ontstaan van de wereld recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Bij het ontstaan van de wereld. Het boek is geschreven door Drago Jančar. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de uit Slovenië afkomstige schrijver Drago Jančar.

Recensie van Tim Donker

Maar ook later kwam ik er nog wel eens. Op weg naar mijn tante fietste ik door de Lessinglaan. Toen die nog leefde, nog hier was, en kookte en praatte. Soms fietste ik er met mijn zoon achterop. Eén keer moest ik de Lessinglaan niet eens ver verlaten: toen zat ze niet in haar eigen huis in Kanaleneiland maar  in dat zorghotel aan de Kennedylaan. Ik zou er een avondje komen, samen met haar eten, het eten is hier goed, had ze gezegd en okee had ik gezegd, en ik kwam, met bonbons en een klein flesje port, ik wist eigenlijk niet of zulke dingen waren toegestaan in een zorghotel, ik wist niet of er in mijn tas zou gekeken worden, we zaten daar, in haar kamer, we aten bonbons, we dronken port, we praatten over vroeger, toen gingen we eten. Het eten was niet goed.

Altijd als ik doorheen die Lessinglaan fietste, keek ik even. Ik wist niet meer welk nummer het was, iets in de negentig geloof ik. Destijds onthield ik het nummer al nooit. Op een keer moest ik terugfietsten naar huis, toen ik al best wel ver was, om in mijn kleine zwarte boekje op te zoeken op welk nummer hij ook alweer woonde. De Willem. De man. De uitgever. Ik kwam graag bij hem totdat het stopte en het stopte niet omdat ik dat wilde. Hoe ik daar zat, hoe we praatten, hoe we koffie dronken. Dan vroeg hij of ik opgeschuimde melk op mijn koffie wilde. Dan zei ik ja. Dan deed hij warme melk in de melkopschuimer, dan pompte hij, dan praatten we, dan vergat hij de opgeschuimde melk, dan moest hij opnieuw pompen, dan praatten we, dan vergat hij de melk weer. Dat herhaalde zich meestal drie of vier keer. Als de gesprekken niet over muziek gingen, dan gingen ze over boeken. Ik herinner me één keer nog scherp. Zijn uitgeverij richtte zich toen allang niet meer louter op het experimentelere werk maar ik, ik richtte me toen nog wel louter op het experimentelere werk. Ik zat daar, enthousiast een lans brekend voor het één of andere experimentele boek dat ik kort daarvoor had gelezen. De man, de uitgever, de Willem, de melkopschuimende figuur daar in de kamer, hij zei: Die experimenten die ken ik nu wel, vertel me eerst eens een goed verhaal. Ik zweeg even, dacht na, en zei Die verhalen die ken ik nu wel, vertel ze me eerst eens op een interessante manier.

Tenminste, zo pleeg ik het verhaal te vertellen. Ik heb het verhaal al zo vaak op bovenstaande manier verteld, dat ik bijna begin te geloven dat ik dat ook daadwerkelijk zei. Maar het klinkt niet als mij. Zwijgen en knikken en ja zeggen, dat klinkt als mij. Het komt door mijn brein. Mijn brein werkt veel te traag. Het is ongeschikt voor diskussies. Het maakt niet uit wat de ander zegt, altijd denk ik Ja daar zit wel iets in, van die kant heb ik het nog nooit bekeken, misschien heb je wel gelijk. Zo heb ik me ooit eens op een haar na laten overtuigen dat ik me ook moest gaan laten vaccineren. Want als ik nu eens iemand besmette “die daar minder goed tegen kan”, beletselteken. De suggestie van wat de puntjes onuitgesproken lieten, was duidelijk: dan zou ik een moord op mijn geweten hebben. En ik dacht ja, misschien heb je wel gelijk, misschien eist de medemenselijkheid van mij dat ik me een experimenteel serum laat toedienen opdat ik het niet zal zijn die een ander “die daar minder goed tegen kan” de dood in gejaagd heeft.

En dan pas veel later. Op de fiets, terug naar huis. Of de volgende dag, onder de doesj of op de plee of op weg naar het winkelsentrum. Of soms zelfs pas vele dagen later. Denk ik Nee. Denk ik Toch niet. Denk ik Je hebt geen gelijk. Denk ik Als iemand daar minder goed tegen kan, is het aan hem om zich te “beschermen” met een experimenteel serum, niet aan mij. Denk ik Die verhalen ken ik nu wel vertel ze me eerst eens op een interessante manier.

Of tien, twintig jaar later. Denk ik Neem nu Drago Jančar, Willem. Neem nu Bij het ontstaan van de wereld. Nee dit is niet perse een experimentele roman, al zou ik je niet uitlachen als je dat zou beweren. Maar zijn kracht haalt het boek zeer zeker uit de stilistiek en niet uit de inhoud. Niet het “goede verhaal”, maar de manier waarop het verteld wordt, is wat er hier toe doet.

Ik heb ooit eens beweerd, toen ik jong en onnozel was, dat er feitelijk maar twee verhalen zijn: dat van de liefde en dat van de dood. En dat alle boeken en alle films variëren op één van deze twee thema’s, of op allebei. Voor Bij het ontstaan van de wereld is deze uitspraak nog niet eens zo gek: het gaat over liefde, het gaat over dood. En over opgroeien gaat het, en jaloezie, over illusies en over desillusies. Over maatschappelijke spanningen, over katholicisme, over socialisme, over fanatisme en over bekrompenheid.

Over dingen die al miljoenen keren eerder verteld zijn gaat het.

In een tijd net na de oorlog in een land dat toen nog Joegoslavië heette, de tijd van Tito, de tijd van het communisme, een nieuw juk, allicht, terwijl de wonden van de voorbije oorlog nog maar nauwelijks geheeld zijn.

In een tijd die al miljoenen keren eerder beschreven zijn speelt het.

De personages zijn een wondermoje jonge vrouw, een onzekere, twijfelende, dromerige puber, een goedmoedige slungel met grote voeten, een motorrijder met licht criminele inslag, een drinkende en partizanenliederen zingende vader die Hitler doodgeschoten had als hij had gekund maar ja toen Hitler in Maribor was, uitgerekend op die dag was Danijels vader bij zijn zus in Murska Sobota.

Personages die al mijloenen keren eerder gezien zijn spelen hier.

Ja Willem wat zeg je nu. Als een goed verhaal een nieuw verhaal is (en dat moet haast wel want anders zou het een afgezaagd verhaal zijn), dan vertelt Bij het ontstaan van de wereld geen goed verhaal. Maar Bij het ontstaan van de wereld is wel een goed boek. Het is één van de beste boeken van dit jaar, één van de beste boeken ooit. Ik vind niet gauw dat je iets moet lezen, niemand moet ooit iets lezen, de moetlees bestaat niet. Maar toch moet je dit lezen, Willem. Jij en verder elke andere wereldburger. Ja iedereen in de hele wereld moet dit boek lezen. Dit is zo’n fantasties mooi boek. En men zegt wel dat lijden loutert, maar schoonheid, Willem, loutert ook. Een schoonheid als in dit boek maakt mensen beter. Door Bij het ontstaan van de wereld te lezen word je een beter mens.

En als dat niet zit in het verhaal – waar zit het dan in? Ja presies. In hoe het verhaal verteld wordt. En nou heb ik je waar ik je hebben wil.

Ik zei al eerder dat Bij het ontstaan van de wereld niet persé te kwalificeren is als experimentele roman, maar het heeft wel kenmerken die bij experimentele romans vaak vallen aan te treffen. Er is surrealisme, vermenging van mythe met werkelijkheid, of droom met werkelijkheid, er is veel herhaling, er zijn uitgesponnen terzijdes die de lezer voor langere tijd uit het verhaal lijken te nemen, er is sprake van een onduidelijke vertelinstantie (mijn indruk is dat Danijel het verhaal vertelt aan degene die het uiteindelijk opschrijft maar expliciet wordt dat nergens), het is ijl, het is muzikaal, het is onwerkelijk, het is hard, het is ironies, het is schrijnend, het is mooi.

Het is een inéénademuit enerzijds en een boek waarvan je nooit de laatste bladzijde wil omslaan anderzijds. Op de ochtend van een werkdag, en ik wil niet werken, ik ben al ver na halverwege, ik kan van waar ik lees het einde bijna zien en ik wil dat dit moment: lezen in Bij het ontstaan van de wereld met koffie en met op de steerjoo het ongekend prachtige liedje Christmas soul van Mi and L’au zó ver opgerekt kan worden dat het een hele dag duurt. Nee. Een heel leven.

En niet omdat mij daar zo’n goed verhaal verteld wordt nee.

Of.

Naja. Er ís natuurlijk wel een verhaal.

Danijel die misschien niet misschien wel de verteller is maar door wiens ogen we in elk geval de gebeurtenissen meemaken is een jongen in een tijd waarin Hitler verslagen is en Tito vereerd wordt. Hij wordt verscheurd tussen het katholicisme in de vorm van zijn moeder en pater Alojzij en het communisme in de vorm van zijn vader en de klassenlerares annex docente aardrijkskunde, kameraad Benedetič. Danijel is geen strijder, hij is eerder een dromer. Daarom is hij gevoelig voor bijbelse verhalen, bijvoorbeeld het verhaal over koning David. Dat verhaal resoneert doorheen het hele boek. Ook komt hij graag bij professor Fabijan thuis, die mooi kan vertellen over vogels, over Patagonië, over ontdekkingsreizigers. In een voorjaar in die tijd, komt de moje Lena in de woning onder die van Danijel wonen, een jonge, wat raadselachtige vrouw die zeer tot Danijels verbeelding spreekt. En er is het meisje Vasilka – misschien iets van liefde. Het wordt een moje zomer.

Maar na een moje zomer volgt een grimmige herfst. Ruzies, konflikten, gevechten, verdwijningen, verwondingen, beroertes, verlammingen, razzia’s en erger. Maar schoonheid of ellende, alles in die verslavend prachtige taal van Jančar. De poëzie. De muzikaliteit. De gelaagdheid.

De eerder genoemde herhaling, b’voorbeeld, komt voor op het niveau van het verhaal maar ook op het niveau van de verteller. Zo verlopen de avonden dat de kameraden van Danijels vader op bezoek komen altijd hetzelfde. Dat is gewoon hoe het gebeurt. Dat is hoe de dingen gaan. Maar ook worden er over verhaalfiguren steeds dezelfde dingen verteld: hoe iemand een been is kwijt geraakt, dat iemand hele grote voeten heeft en bijgevolg ook hele grote schoenen, dat de broer van Danijel bij de marine zit, dat een oom in Amerika woont in een plaats die Bethlehem heet. Dat is hoe mensen praten, steeds dezelfde dingen zeggen, steeds dezelfde verhalen vertellen. Zo praat mijn collega ook. Die kan zelfs hetzelfde verhaal vier of vijf keer achter elkaar vertellen. Dan is het verhaal net klaar, en dan zegt hij iets als “Ik wist niet wat ik hoorde want…” en dan begint hij het verhaal dat hij zojuist verteld heeft vanvorenafaan opnieuw te vertellen en als ik een horloge had zou ik er dan op kijken en amai is het zo rap zeggen maar ik heb geen horloge dus probeer ik met blikken duidelijk te maken dat het tijd is want ik moet nog, ik moet nog helemaal naar dat verre Leeuwesteyn weet je niet hoe ver dat van het depot vandaan ligt, weet je niet hoe groot die wijk is, weet je niet hoeveel mensen daar wonen en hoeveel post die krijgen, al die huizen, al die mensen, al die brievenbussen moet ik nog.

De soepelheid waarmee Jančar schakelen weet tussen diverse lagen, geeft Bij het ontstaan van de wereld niet alleen de vaker genoemde muzikaliteit en poëzie maar paradoxaal genoeg ook iets spraaktaligs. En dat hallucinante: niet altijd is het duidelijk wat mythe, droom of werkelijkheid is; of herinnert Danijel zich iets wat onmogelijk op die manier gebeurd kan zijn en weet je niet goed of je het geloven, hoe je het opvatten moet.

Dat dus, Willem. Of zoals Jančar het zelf zegt:

“De wereld was bij haar geboorte precies hetzelfde als later, toen ze volgroeid was. Ze is niet wezenlijk anders, alle dingen zijn net zoals geschreven staat in de oude boeken, waarin de Prediker zegt: niets nieuws onder de zon. Maar het is wel zo dat ogen die net ter wereld komen op een andere manier kijken, want ze zien alles voor het eerst. Als de wereld volgroeid is, of al wat ouder, maakt ze een wegwuivend gebaar en zegt: Ach, dat gemaaide grasland en die besneeuwde vlakte, dat hebben we al eens gezien. Als de wereld jong is, nog heel jong is, zal het beeld van de sneeuw die de straat en de daken bedekt en op het mutsje valt van het meisje met wie Danijel mee naar huis loopt, en die op haar wangen smelt terwijl er vlokken blijven hangen aan haar blonde haarlokken die uitsteken onder het mutsje dat te klein is om al haar weelderige, lange haar te bedekken, zodat het er bij haar slapen onderuit komt en nat wordt van de sneeuw… als de wereld jong is, zal dat beeld diepe indruk maken: de straat langs het bos ziet er prachtig uit, helemaal wit, de lippen van het meisje zijn rood en de jongen en het meisje zijn buiten adem als ze naar haar huis lopen; maar als de wereld oud is, heeft ze daar geen oog meer voor, dat is de wereld slechts gegeven als ze nog jong is.”

Dus dat. Willem. Dus dat. Is wat Jančar doet. In Bij het ontstaan van de wereld geeft Drago Jančar ons onze ogen terug. Onze ogen van toen we jong waren. Hij laat ons dingen zien alsof we ze voor het eerst zien. De lezer golft mee met de vertelling en leest dingen die al miljoenen keren eerder verteld zijn nu, hier, voor het eerst. Dat is schrijven, Willem. Dat is wat schrijvers doen, echt goede schrijvers tenminste. Hun boek brengen alsof het het enige boek ooit geschreven is. Niet door het verhaal, Willem. Maar door hoe het is opgeschreven.


Drago Jančar Bij het ontstaan van de wereld recensie

Bij het ontstaan van de wereld

  • Schrijver: Drago Jančar (Slovenië)
  • Soort boek: Sloveense roman
  • Origineel: Ob Nastanku sveta (2022)
  • Nederlandse vertaling: Roel Schuyt
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 28 maart 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Sloveense schrijver Drago Jančar

De grauwe oorlogstijd is net voorbij, het is lente en in de puber Danijel ontwaken nieuwe gevoelens wanneer naast hem de mooie jonge Lena komt te wonen. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden. Wie is zij? En wie zijn de twee mannen met wie zij een intieme relatie onderhoudt? Als haar liefdesverhaal na een bewogen zomer op tragische wijze eindigt, weet Danijel ‘dat alles draait om de liefde, het grote verhaal van het leven, dat zich sinds het ontstaan van de wereld in ontelbare varianten afspeelt’.

Bij het ontstaan van de wereld is een verbeeldingsrijke roman over volwassen worden, over de aard van mensen, hun passies, hun schuld­gevoel en hun nobele beslissingen – tegen de achtergrond van de Sloveense naoorlogse periode als deelrepubliek van Tito’s Joegoslavië.

Bijpassende boeken en informatie

Chantal Akerman – Mijn moeder lacht

Chantal Akerman Mijn moeder lacht. Op 28 maart 2024 verschijnt bij uitgeverij Koppenik de Nederlandse vertaling van Ma mère rit van de Belgische filmregisseur Chantal Akerman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek en over de uitgave. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Mijn moeder lacht, de memoir van Chantal Akerman.

Chantal Akerman Mijn moeder lacht informatie

Chantal Akerman is 6 juni 1950 geboren in Brussel. Ze groeide op in een Joods-Pools gezin van Holocaust-overlevers. Als ze 18 jaar oud is gaat ze naar de Belgische filmopleiding van het Institut National Supérieur des Arts du Spectacle et des Techniques de Diffusion. Na haar opleing verhuisde ze naar New York en begon met het maken van films. Ze maakte zowel speelfilms en documentaires als installatiewerken en werkte zowel als actrice en als regisseur.

In 1975 maakte ze de film Jeanne Dielman, 23 Quai du Commerce, 1080 Brussel. De film werd geprezen als eerste feministische meesterwerk in de geschiedenis van de cinema en in 2022 door het British Film Institute (BFI) uitgeroepen tot de beste film aller tijden.

Op 5 oktober 2015 overleed Chantal Akerman, 65 jaar oud aan de gevolgen van zelfmoord kort nadat haar moeder met wie ze een gecompliceerde relatie had ook was overleden. In haar memoir Ma mère rit uit 2013 doet ze hier verslag van. Over het boek dat nu in Nederlandse vertaling verschijnt, kun je op deze pagina uitgebreide informatie lezen.

Chantal Akerman Mijn moeder lacht recensie van Tim Donker

Film heeft mij slechts kortstondig geïnteresseerd, en dan nog noodgedwongen.

De jaren negentig waren bezig, een millennium liep op zijn einde, ik studeerde, ik liep ergens rond in hallen, het beviel me maar matig, het beviel me niks, iemand anders liep daar rond en zei dat er in Amsterdam een studie bestond en dat heette tekstschrijven, het zou schrijven zijn, meerdere soorten schrijven, zakelijk, reclame, scenario, tijdschriftjournalistiek, het leek me niks maar die ander zei dat ze het ging doen, dan ben ik in ieder geval elke dag schrijvend bezig zei ze, dat trok me over de streep, elke dag schrijvend bezig zijn dat ging beter zijn dan dit hier, ja dat ging beter zijn dan alles, en ik wisselde van studie, na een zomer die een hel van een zomer was want iemand moest zo nodig naar Mallorca gaan en mij alleen achterlaten, na zoon soort zomer, na een hel van een zomer deed ik een andere studie, liep ik rond in andere hallen, het beviel me niks, het beviel me misschien minder nog dan de studie die ik eerst deed, alle dagen schrijvend bezig zijn ja maar dit was alle dagen rotzooi schrijven en het deed me langzaamaan een haat tegen het schrijven ontwikkelen en de trut die me overgehaald had deze studie te gaan doen was zelf niet door het toelatingsexamen gekomen en daar zat ik nu, iemand was nog steeds niet terug uit Mallorca, mensen komen nooit terug uit Mallorca, na een jaar ofzo was het tijd om een afstudeerrichting te kiezen, het was kiezen uit kwaden, dan maar scenario, daar leek me nog de meeste vrijheid en creativiteit mee gemoeid, ah!, daar ging ik afgestudeerd scenarioschrijver zijn en nu de omgekeerde beweging: nu moest ik me nog zien te gaan interesseren voor film.

Videokunst ontdekte ik al snel. Dat vond ik goed. Oprecht goed. Het kon bewegend schilderij zijn, een visueel poëem, een literaire videoclip, het kon straf zijn, het kon veelzeggend zijn, het kon iets zijn dat ik ook wel zou willen maken. Met een vriend in die dagen, een tijdelijk in Nederland studerende Fransoos die luisterde naar de onmogelijke naam Valentin, frekwenteerde ik een filmhuis hier ter stede. In Utrecht. Een filmhuis waar je vooraf ook een hapje kon eten. Wat we meestal deden. Ik geraakte een heel klein beetje bekend met de “alternatieve cinema” of hoe heet dat. Zag films. Saje films. Pretentieuze films. Onzinnige films. Vergezochte films. Maar ook moje films. Het schoonst vond ik films met veel leegte, lange shots, weinig dialoog, vrijwel geen actie. Ja. Zoiets ging ik wel kunnen maken, dacht ik, straks, als het dan toch moest, als afgestudeerd scenarioschrijver. Niet dat mijn docenten op de gehate opleiding als gidsen in die richting konden of wilden optreden. Ik herinner me een synopsis moeten schrijven, ik wilde iets doen dat zich in een kleine ruimte zou afspelen, een kale keuken, twee mensen aan weerszijden van een wrakke tafel op eenvoudige stoelen, veel stilte, geen filmmuziek behalve misschien af en toe wat grindcore op ongepaste momenten, of freejazz, het moest, alleszins, het tegendeel zijn van alle gebruikelijke “dienende” filmmuziek; ik wilde het geheel openen met een scene van één minuut waarin niets te zien zou zijn dan een muur en de tafel en de dan nog lege stoelen, de docente zei: dat is veel te lang, één minuut, dat moet je veel korter doen, ga maar eens op het station een minuut lang naar de klok kijken dan zie je wel hoe lang één minuut niks duurt. Ik kreeg minder en minder goesting om scenarioschrijver te worden. Uiteindelijk koos ik alsnog, uit armoede, voor tijdschriftjournalistiek (in mijn uiteindelijke scenario van voornoemd synopsis verving de één minuut muur + tafel + stoelen voor een minuut lang stationsklok).

(toneel, misschien zou ik ooit nog toneel willen schrijven)

De films van Akerman heb ik nooit gezien. Niet toen. Niet nu. Ze zouden me bevallen zijn, wed ik. Toen. Maar ook nu. Al moet ik zeggen dat zitten gaan, in de zetel, kop naar een scherm gericht en kijken tot het gedaan is me nu nog ongemakkelijker toeschijnt dan destijds. Nee dan lezen.

Een boek lezen.

Een cineast lezen.

Een film lezen.

Als ik er iets van zou weten zou ik kunnen beweren dat Mijn moeder lacht leest als één van Akermans films. Ik veronderstel dat ik er met die bewering niet eens ver naast zal zitten. Al weet ik er niets van. Maar “Ik schrijf graag op wat er gebeurt zelfs als er niks gebeurt”, schrijft Akerman in dit boek. Dat is wat het is. Leven. Mensen. En leegte. Leegte die ademt.

Het niks dat schuurt. Het niets dat nietst. Zegt Heidegger.

Het niets dat geen huis kan zijn.

Schrijft Akerman:

“Het lukt me niet om op het voorjaar te wachten. Ik ben in de winter met somber zwarte wolken die hier voorgoed lijken te blijven. Ik heb het gevoel dat het het einde is maar het is niet het einde. Ik weet niet wat ik ga doen en waar ik ga wonen en of ik nog ergens naartoe zal gaan. Misschien ga ik wel naar Parijs naar mijn appartement. Ik heb een appartement. Dat is thuis. Zo noem je dat, thuis. Maar ik voel niet dat ik een thuis of een andere plek heb. Ergens waar je je thuis of op een andere plek voelt. Soms denk ik ik ga naar een hotel, daar zal het een thuis op een andere plek zijn, daar zal ik kunnen schrijven.”

Misschien ben je thuis waar je kunt schrijven. Misschien kun je schrijven waar je thuis bent.

Of nog: misschien moet een mens zich een thuis schrijven. Misschien is dat waar de lezer getuige van is in Mijn moeder lacht: Akermans pogingen zich een thuis te schrijven.

Eigenlijk gaat het in dit boek maar over drie dingen: over de gezondheidstoestand van Akermans moeder, over de dysfunctionele relatie van Akerman met C., en over Akermans depressies.

Haar ontheemdheid. Haar wanhopige pogingen zich een thuis te schrijven.

Lees dit niet als je wilt weten hoe ze haar films maakte. Het gaat summier over film, alleen in een terzijde, hier of daar. Mijn moeder lacht is een zoektocht. Een zoektocht naar iets onvindbaars.

Soms is het wel wat zwaar. Al die twijfels. Al die somberte. Al die duisternis, die steekt in alles wat ze ziet, in alles waarover ze schrijft. Ik dacht aan die jongen die op mijn school zat toen ik de havo in Eindhoven deed. Ik weet niet hoe hij heette, ik weet niet of iemand hem kende, hij leek niet echt met iemand om te gaan. Wat we wisten was dat hij, als havist, reeds uithuizig was. Op kamers woonde, ergens in dat verrotte Eindhoven (of nee niet verrot ik heb mijn gelukkigste jaren gekend, daar). Als er een tussenuur was, ging hij boodschappen doen. Dan kwam hij terug op school en dan stak er een prei uit zijn schooltas. Altijd een prei. Die stomme prei uit die stomme schooltas van hem werkte geweldig op mijn zenuwen. Winkelopeningstijden waren in die tijd misschien nog niet zo ruim als nu, maar na schooltijd boodschappen doen leek mij ook toen zeker geen onmogelijkheid. Waarom moest die eikel zo nodig onder schooltijd boodschappen doen, en steeds weer met die aanstellerige prei verschijnen? Maar als je er iets over zei tegen een klasgenoot, kreeg je de voordehandliggende preek. Dat hij voor zichzelf moest zorgen, dat ik makkelijk praten had, zulke dingen, als je even wachtte kwam er ook altijd een “moeders pappot” in voor. Niemand scheen de evidentie van boodschappen doen na schooltijd te zien, er was nota bene een albert heijn tegenover onze school, die was nog uren open als we naar huis reden. Niemand scheen in hem de poseur te zien die ik in hem zag. Met de prei als symbool. Het symbool dat sprak en zei Kijk mij eens even op eigen benen staan, kijk mij mun eigen potje eens moeten koken, vanavond maak ik iets met prei jongens!

De depressies van Akerman waren me soms een prei die uit een schooltas steekt. De prei in de schooltas, dat is een goede titel voor een boek. Omdat ze alles verduistert met haar somberte, ook wat niet, vooral niet, duister is of ooit hoeft te zijn.

Maar dan spreek ik mezelf vermanend toe. Dat ik makkelijk praten heb, dat zij haar depressies inderdaad voortdurend met zich meedraagt. Als een prei in een schooltas. Dat zij de prei ook niet in haar schooltas wil, dat zij niet kiest voor de prei in haar schooltas.

En ik denk ook aan iets wat mijn allerliefste vriendin allertijden Iris ooit tegen mij zei, toen, in diezelfde Eindhovense dagen. Al zat ik niet meer die havo waar ik haar wel had leren kennen (heb haar eigenlijk nooit gevraagd wat zij van meneer Prei vond), ik deed al een studie, die ene, die eerste, die ik niks vond maar bij nader inzien misschien toch zelfs nog wel beter dan die andere, die twede. Ik voelde me verloren gelopen, daar in Utrecht waar ik al wel studeerde maar nog niet woonde, omdat ik het zag als een opstap naar de wereld, naar mensen waartoe ik mij moest gaan verhouden, niet op de vrijblijvende manier waarvoor je als puber misschien nog wel kunt kiezen, en ik twijfelde er sterk aan of ik wel iets wilde, of kon, met die wereld, met die mensen, met dat alles waar ik moest gaan wonen en werken en leven en zijn. De Eindhovense jaren liepen op hun einde, ik zag dat allemaal niet zitten, en van alle vrienden was alleen Iris nog over. We zaten in mijn kamer, mijn jongenskamer, waar alle hardrockposters nog hingen. Iris zei dat het zo moeilijk was om met mij een licht gesprek over niks te voeren. Ik wist dat niet. Ik wilde niet perse alles zwaar maken, ik wist niet dat ik dat deed, ik dacht juist goed te zijn in blödzin plauderen.

Dus ik ken dat wel. Ik ken de zwaarte van de moed in de schoenen wel. Ik weet wel hoe schuifelend dat lopen is. Ik ben er geloof ik nooit zo erg aan toe geweest als Akerman, maar iets ervan ken ik wel. Dus ik wil kijken naar de prei. Onbevooroordeeld kijken naar de prei. Met open gemoed kijken naar de prei. Met al mijn empathie kijken naar de prei.

Maar dat was soms nog lastig.

Andere dagen vond ik Mijn moeder lacht juist weer een wonderschoon boek. Ik weet een ochtend, ik geloof dat het een donderdag was. Ik had stralend weer verwacht, ik weet niet waarom, maar het was grauw en grijs. Het was nog vroeg op de ochtend, het was nog geen tijd voor boodschappen schoonmaken afwassen vloer vegen opruimen, ik zat daar nog, in mijn leesstoel, met koffie en Akerman en een seedee in de speler. Autistic Daughters. Uneasy flowers. Die seedee is f’domme vele malen beter dan ik me hem herinner, die seedee is goed! Hoe kon ik eigenlijk anders denken, Dean Roberts is al ei zo na een genie. Misschien kan niet alles zo goed zijn als Thela nee maar daarmee legde Roberts de lat ook wel ongekend hoog (is het met The Tower Recordings de verkeerde kan opgegaan toen hij stopte bandlid te zijn? dat zou ik eens moeten uitzoeken). Muziek en boek gingen een huwelijk aan, en het was adembenemend. Alsof ik nu pas echt las, vrij van ergernis over prei. Alsof Akerman me nabijer kwam dan voorheen.

Die taal. Die moje, zachte taal die leegte en stilte ademt.

Haar taal die zoekt, tast, ongedwongen poëties is, alsof poëzie de natuurlijke staat is van (haar) taal. Ze zet een voorzichtige pas naar voren, de toekomst in, en dan weer drie stappen terug het verleden in, waardoor ze in sirkelende bewegingen om haar onderwerpen heen draait, wat veel herhaling genereert. Waardoor er, weeral, muziek ontstaat.

Chantal Akerman. Ze is er niet meer. Ze deed wat ze beloofde, wachtte haar moeders dood af om haar eigen leven te kunnen beëindigen. Met Mijn moeder lacht laat ze een waardevol dokument na. Teer, maar zeker niet krachteloos. Het verscheen in 2013 al in het Frans, twee jaar voor haar dood. Deze fantastische vertaling brengt Chantal Akerman nog één keer op intieme wijze tot leven. Men kan niet anders dan buigen naar Koppernik, en naar vertaalster Martine Woudt.

Chantal Akerman Mijn moeder lacht

Mijn moeder lacht

  • Auteur: Chantal Akerman (België)
  • Soort boek: memoir
  • Origineel: Ma mère rit (2013)
  • Nederlandse vertaling: Martine Woudt
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 28 maart 2024
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de memoir van de Belgische filmregisseur Chantal Akerman

In 2013 werd de moeder van filmmaker Chantal Akerman ziek. Ze vloog van New York naar Brussel om voor haar te zorgen, en ondertussen schreef ze: ze schreef over haar jeugd, de ontsnapping van haar moeder uit Auschwitz waar ze niet meer over sprak, de moeilijkheid van haar om van vriendin C. te houden, haar angst voor wat ze zou doen wanneer haar moeder zou overlijden. Tussen de ontroerende fragmenten over haar leven plaatste ze stills uit haar films.

Mijn moeder lacht is zowel een samenvatting van de thema’s waar Akerman zich gedurende haar leven mee bezighield, als een versie van de eenvoudigste en meest gecompliceerde liefdesrelatie van allemaal: die tussen moeder en dochter.

Chantal Akerman Travelling recensieDiverse auteurs (België) – Chantal Akerman: Travelling
filmboek
Uitgever: Lannoo
Verschijnt: 5 maart 2024

Bijpassende boeken

A.N. Ryst – Bonsaibaby

A.N. Ryst Bonsaibaby recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 24 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman Bonsaibay, geschreven door A.N. Ryst wat het pseudoniem is van schrijver Daan Remmerts de Vries.

A.N. Ryst Bonsaibaby recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de de roman Bonsaibaby. Het boek is geschreven door A.N. Ryst. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver A.N. Ryst.

Recensie van Tim Donker

Dat dat wel even een heel ander paar mouwen was, was wat ik de langste tijd dacht.

God, wat een geniaal boek had ik De Harpij gevonden. Surrealisties, sprookjesachtig, angstaanjagend, betoverend, hartverwarmend, ontluisterend, eng, lief, hard, poëties, mooi, spannend, meeslepend, keelsnoerend – het was bijna alles wat een boek mogelijkerwijs kan zijn. Ik had die zevenhonderdzestien pagina’s gegeten, werkelijk waar, rauw en zonder zout of peper. Dit was nu eens een boek waar je niets op tegen kon hebben (het had, gezien de thematiek, gemakkelijk gezwollen, hoogdravend, pretentieus kunnen zijn maar dat was het niet!), of, naja, ik geloof dat ergens iets stond over “Bete’s aantrekkingskracht op dieren” ofzo terwijl dat Emver had moeten zijn. Dit boek was te mooi, te doortimmerd voor slordigheden. Iemand had dat moeten zien. De schrijver of een corrector of een redacteur of hoe heten al die gasten bij zo’n uitgeverij en wat doen ze eigenlijk? Maar goed. Wat een ongemeen rijk boek dat was. Hoe polyfoon. Hoe fantasierijk. Zo’n boek schrijf je eenmaal in je leven ik denk.

Ik denk en ik dacht. Toen. Wanneer? Nou, toen ik aan Bonsaibaby begon natuurlijk let dan toch op. Ik dacht Moet ik hier wel aan beginnen. Na zo’n Harpij. Je moet naar het schijnt ook nooit teruggaan naar een plek waar je in je jeugd een moje vakantie hebt doorgebracht. Ofzo. Nee dat vergelijk gaat niet op. In ieder geval: ik dacht Na De Harpij kan alles, wat dan ook, van deze schrijver alleen maar tegenvallen. Mojer dan De Harpij wordt het niet dus het kan alleen maar slechter.

Doch toen wist ik me geslagen door mijn eigen gedachten. Moet zo’n man dan maar nooit meer een boek schrijven omdat hij toevallig één keer een briljant boek heeft geschreven? Of nog: moet bij alles wat hij schrijft iedere keer maar weer dat briljante boek op tafel gelegd worden, en dan wijzen, en dan zeggen Jaha Ryst, aardig boekje hoor, maar hier ga je nooit meer overheen kunnen gaan.

Dus ik vergat bovenstaande gedachten, vergeet u ze ook maar, en ik begon, onbevooroordeeld (ha! mocht je willen stombo!) aan Bonsaibaby.

Bonsai baby is gewoonstlevenproza. Verhalen uit de Aldag. Vergis ik mij, of is het toeval, of is het echt zo dat gewoonstlevenproza aan een opmars of een terugkomst bezig is? Als dat zo is, dan is het sowieso prijzenswaard. Ik werd zolang getrokken door literatuur maar wat mij op de middelbare school aan literatuur werd voorgeschoteld deed me zodanig niks dat ik me er jarenlang van afgekeerd heb. Het stond zo ver van me af. Dat kwam misschien omdat ik nog maar zestien was, en nog geen oorlog had meegemaakt ofzo. Maar ik herkende ook niet de volwassenen om mij heen in deze boeken, en bovendien haatte ik al die zogenaamde gelaagdheden. Al die mythen en sagen en bijbelverhalen en filosofieën en Klassieken en alles wat je eruit moest kunnen halen; om één zo’n boek te begrijpen moest je bijkans al een halve bibliotheek gelezen hebben en ik had geen halve bibliotheek gelezen en als het op deze manier moest zou ik ook niet heel veel zin om ooit wel een halve bibliotheek gelezen te hebben.

Ik was eindsweegs de twintig in toen mijn pad me boeken bracht die eigenlijk, sja, nergens over gingen. Over mensen die op een terrasje zaten en daarna naar huis liepen en onderweg misschien iemand zagen lopen die ze dachten te kennen. Over mensen die voor hun raam stonden en lusteloos naar buiten keken. Over mensen met geestdodende, uitzichtloze banen. Mensen met alledaagse gedachten, bijvoorbeeld over het mannetje in het voetgangerslicht. Mensen die nooit dachten aan Griekse filosofen. Literatuur ontdaan van alle pretenties maakte het me mogelijk me op de taal te konsentreren, de pure taal, de wendbare taal, de magiese taal, die het alledaagse evengoed gezegd kreeg als het onmogelijke. Dat ontstak mijn potentiële literatuurliefde. Dus ik heb niks tegen gewoonstlevenproza. Integendeel.

In Bonsaibaby zijn het Violetta en Lennard die ons verhalen van hun Aldag. Hun hele gewone leven. Ze hebben een moeizame relatie, het is al een paar keer uit geweest, er zijn andere mensen, andere namen, geschiktere liefdes misschien. Er is een scheiding die definitief lijkt, de punt gezet, klaar om verder te gaan, de bron opgedroogd. En dan mis je natuurlijk je water pas, we kennen het liedje allemaal.

Bij Lennard, we beleven het verhaal voornamelijk vanuit hem, begint de hunkering toch weer. En het lijkt, het lijkt weer goed te komen, misschien waren ze toch wel voor elkaar gemaakt, wie weet.

Doodgewone relatieproblemen tegen een doodgewone achtergrond. Natuurlijk haat Lennard zijn schoonouders, wie niet. Het is bijna spreekwoordelijk, en het is voer voor heel veel grapjes en in dit geval voor een roman. Natuurlijk word je afgestoten door degene waardoor je aangetrokken wordt. Natuurlijk kan zo’n Violetta heel goed zeuren. Natuurlijk is ze labiel. Natuurlijk zijn er honderdduizend dingen op haar aan te merken. Natuurlijk wil je haar terug. Natuurlijk is het allemaal doodgewoon en natuurlijk is dat niet erg.

Of.

Misschien.

Ja.

Toch.

Blijf dan maar houden van gewoonstlevenproza. Het kan ook een beetje te gewoon zijn. Alsof je je kollega voor de zoveelste keer hoort zeiken over zun vrouw.

Ja want dat was het ook. Omdat het gefocaliseerd wordt vanuit Lennard, ligt voornamelijk Violetta hier op de canapé. Het is haar gedrag, haar gemoed, haar familie, haar verleden dat hier doorlopend geanalyseerd wordt (over Lennard komen we bijna zo goed als niks te weten). Dacht ik even: is dit gezichtspunt of gewoon platvloers sexisme? De vrouw als hysteries wezen die een stabiele man nodig heeft om haar eventjes diets te maken waar het zoal is misgegaan met haar of gewoon het onvermogen om jezelf klaar te zien: de analysator ziet wel de splinter in het oog van zijn geliefde maar niet –

(maar in overwookte tijden zou een mens al bijna een heel klein beetje sympathie kunnen opbrengen voor sexisme ofnee vergeet ook dat ik dat gezegd heb)

Kwam ik me daar toch weer met mezelf in konflikt zeg. Gewoonstlevenproza ontstak de vlam voor literatuur in mij; komt daar een boek dat is alsof ik een kollega hoor praten, is het ook weer niet goed. Ja. Hoeveel gewoonheid is goed en hoeveel gewoonheid is net iets te gewoon, ik weet het niet, misschien hou ik er toch stiekem meer van als de gewoonheid met een klein scheutje mafheid wordt vermengd. Zoals toen Lennard op een begraafplaats zat te praten met een vrouw waarvan hij eerst aannam dat het Violetta was, en later gewoon zomaar een vrouw, en nog weer later blijkt daar helemaal niemand te zijn, en hij maar praten, bijvoorbeeld over dat liedje waarin ze zongen they talked about life but missed all the points en ik ah! denken en ik de twee toon beweging denken, maar dan weer waar zwets ik eigenlijk over? ik ken alleen maar the lunatics have taken over the asylum.

Of op het eind.

Ja op het eind.

Die ietwat afgezaagde i see dead people-achtige plotwending die ik desalniettemin niet had zien aankomen. Ik geloof dat ik op een bankje zat met iemand en dat die iemand me zei dat dat eind allang verklapt was op de radio. Ik zei Daar zou ik als schrijver niet blij mee zijn geweest. Mijn bankgenoot zei dat Ryst erbij was, toen, op de radio, en dat hij het ofwel zelf gewoon vertelde of anders er niks op tegen had dat het verteld werd.

En ik zweeg stil. En later fietste ik naar huis.

En al fietsend dacht ik dat dat niet juist was. Dat ik dat niet had moeten zeggen. Van dat “als schrijver zou ik daar niet blij mee zijn geweest”. Als schrijver, als ik ooit schrijver was geweest, of had kunnen worden, had het me vermoedelijk geen donder kunnen schelen. Je schrijft een boek en later vragen ze je er voor de radio iets over komen te vertellen, je praat, je hebt dat boek allang geschreven, wat kan jou het schelen hoe ver iedereen al is in dat boek en of ze al zijn aanbeland bij dat ietwat afgezaagde i see dead people-achtige plotwendinkje op het eind. Maar als lezer, misschien. Ik luister gelukkig nooit naar de radio dus als lezer wist ik van dat ietwat afgezaagde i see dead people-achtige plotwendinkje op het eind niks af. Waardoor het me een stomp gaf.

Ja een stomp.

De stomp die zei Hee jij dacht toch dat dit boek lezen zoiets was als je kollega horen praten? Nou dan heb je nog geen rekening gehouden met DIT. En dat DIT, dat ik ekspres kapitalizeer, was dus die stomp. Waardoor dit boek (nee geen De Har – ZWIJG) gewoonstlevenproza werd met een stomp.

Daarom zwijg ik over dat op de radio klaarblijkelijk lang en breed uitgemeten einde. Dat moet je zelf maar lezen. Voor zover je dit boek nog niet gelezen hebt. Want wie het nog niet weet: Bonsaibaby is gemakkelijk en rap weglezend gewoonstlevenproza met hier en daar een rare kitteling en een fikse stomp op het eind.


A.N. Ryst Bonsaibaby recensie

Bonsaibaby

  • Schrijver: A.N. Ryst (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 24 maart 2023
  • Omvang: 204 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van A.N. Ryst

Na een scheiding van enkele maanden keert Violetta terug naar haar woning in de stad. Lennard heeft op haar gewacht; eindelijk gaan ze praten over eigenheid, over verwachtingen, over hun voorgeschiedenis en over ijskasten – over alle obstakels, kortom, die er tussen hen waren opgerezen. Nog één keer krijgen ze de kans om bij elkaar te zijn…

Bonsaibaby is een magistrale, diepgaande, verrijkende vertelling over
gloed en over deemstering, spelend in een wereld tussen droom en
realiteit.

Bijpassende boeken en informatie

Joost Oomen – Lievegedicht

Joost Oomen Lievegedicht recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 21 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de Nederlandse dichter en schrijver Joost Oomen.

Joost Oomen Lievegedicht recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Lievegedicht.  Het boek is geschreven door Joost Oomen. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijver en dichter Joost Oomen.

Recensie van Tim Donker

God, wat was dit een verademing zeg.

Hè? Wat? Joost Oomen een verademing? En dat zeg jij?

Ja. Dat zeg ik. Ja ik weet. Ik vond dat Perenlied niet veel. Het was er wat mij betreft allemaal een beetje over. Gespierde fantasie. Zoon hele gespierde fantasie die breed over straat loopt te lopen, iedereen moet zien hoeveel fantasie ik ben. Een beetje te halfzacht ook. Maar gespierde halfzacht. Zoon heel gespierde halfzacht die breed over straat loopt te lopen, iedereen moet zien hoe erg halfzacht ik wel durf zijn.

En dan dat De Slimste Mens (misschien het meest overschatte televisieprogramma ooit?), en die vreselijke Jinek, en Humberto Tan ook nog, en de harten van het grote publiek stelen, als er een publiek is waarvan je de harten niet moet willen stelen dan is het wel het grote publiek. Stadsdichter geweest, om het nog even erger te maken. Of dat interview in Een mogelijk begin van veel waar hij weer zo ontzettend vrolijk moest doen, want dat is het typetje, het typetje Joost Oomen. Die lief is en grappig en zo ontzettend vrolijk en een beetje raar misschien. Want hij heeft opgetreden in Pisa en in kippenhokken en in kastelen in Portugal, ja hoe avontuurlijk allemaal, maar zoon gespierde avontuurlijk, en een beetje raar misschien ook, maar zoon gespierde raar.

Want bij typetje Joost Oomen is alles met nadruk zodat zelfs een blinde kip er niet naast kan kijken. Het moet wel gezien worden, hè. Het is ook opvallend dat het hele achterplat van deze bundel over Joost Oomen gaat en er geen woord wordt vuil gemaakt aan de inhoud.

Ja en ja en ja. Vond ik allemaal en ik begon dan ook met een lichte weerzin aan Lievegedicht. Dat begint met een brief aan sneeuw. Ja, een brief aan sneeuw verdorie. Ook alweer zoiets. De brief gaat over poëzie, waar sneeuw natuurlijk alles van weet want zelf zo poëties. Of iets dat zelf dichterlijk is meteen ook weet hoe gedichten werken is iets waarover je kunt twisten natuurlijk, en sneeuw is filmies en dichterlijk en muzikaal misschien ook (Tindersticks liet het althans ooit sneeuwen in f mineur), maar ook wel een beetje op een banale manier. Pleur er maar een beetje sneeuw in dan wordt het vanzelf wel mooi. Maar een dichter mag van mij ook best het banale aftasten, juist misschien zelfs en daar zit ook de losse stoeptegel die me over dit gedicht deed vallen: schrijft Oomen (over -naar ik aanneem- poëzie): “Ik wil weten waarom het er niet is als je een plak kaas op een snee witbrood legt, maar wel als je die kaas vervangt door een klaproos.”. Wat ik uitleg als: een wit broodje met kaas is geen poëzie maar een wit broodje met een klaproos wel. Wat ik uitleg als: alleen het maffe, het ongerijmde, het absurde en het ongewone boeren poëzie. Terwijl het niet aan het beeld ligt, maar aan het oog dat het beeld ziet. Plus daarbij: ik vind kaas op witbrood best heel poëties. Vooral oude kaas. Op witbrood. Met zeezoutboter. Vooral als er een kop koffie naast staat, en er een goede jazzplaat op de steerjoo ligt. Vooral als er nog een voorjaarszonnetje door de ruiten is om het af te maken.

En ik dacht dit wordt niks. Dit wordt helemaal niks.

Maar het werd wel wat. Het werd een verademing.

De bundel groeide. De bundel groeide op mij. De bundel groeide op mijn lichaam en zie daar: er stond een verademing op mijn lichaam te woekeren.

In De bananenboom heeft de bananenboom maar een bijrolletje. Het gaat over wonen aan zee (“want dan zit je haar altijd goed”), een kind hebben dat Pieteke heet of Bert, een wereldontvanger hebben, een trombone hebben. Een licht surrealisties liefdesgedicht en ik vond het goed.

Of Dan. Hoe relaties ontstaan, hoe relaties verlopen. “eerst heb je elkaar / nog nooit gezien”; en hoe gaat dat dan dan gaat het zo: “dan zoen je voor de eerste keer / dan wordt het opeens april / dan hou je van elkaar / dan deel je een nectarine”.

En ik word lezende allengs vrolijker (toch) en ik word lezende allengs lichter. En er is muziek, ik hou van het ritme en de herhaling van Oog en liplip; één van de meest dansbare gedichten die ik ooit las (een ballet voor oog, vinger en lip). Je kunt er onvervalste erotiek in lezen, dat is niet moeilijk. Maar je kunt ook gewoon zon, het was ochtend, het was nog voor school, mijn kinder aten druiven, en ik las Oog en liplip en had de zon voor het grijpen.

Toen greep iemand anders. Toen greep mijn zoon. Mijn moje lieve wijze grappige negenjarige zoon. Greep. Druiven waren op, hij greep. Hij liep op me af, op mijn mij in de leesstoel liep hij af en hij greep. Hij greep Lievegedicht uit mijn handen. Dat doet hij soms. Dat doet hij vaak. Als hij mij een dichtbundel ziet lezen. Uit mijn handen grijpen en staan voordragen. Hij draagt goed voor. Oomen, hij draagt je gedichten heel mooi voor.

En ik dacht Dit nu is geluk. Ik heb nog geen kop koffie gehad, ik moet nog lopen naar school, het licht is nog een weinig wankel en mijn zoon staat mij gedichten voor te dragen.

Goede gedichten. Moje gedichten. Fijne gedichten.

Die nacht b’voorbeeld. Weer dat dwingende, dat swingende, dat heerlijke ritme. Ik kan het niet meer lezen ik kan het nooit meer lezen zonder mijn zoons stem erbij te horen (hij kwam niet uit rododendron waarom kwam hij niet uit rododendron), of zijn commentaar (“pappa deze gedichten zijn zo raar en zo grappig”) (“pappa, was deze man dronken toen hij dit schreef?”) (“pappa, deze man is geniaal!”). Hij kon lezen tot Een lange i. Toen school. Liedje las ik toen ik weer alleen was. Wat je kan. Wat je bent. Wat je hebt. Zoiets is. Waarover dit gedicht gaat. En ik werd er door gekriebeld.

En ik las.
Heel de ochtend las ik.

In Een blok cement op zolder vinden las ik misschien wel het beste gedicht in tien jaar of vijf jaar of weet ik veel, ik hou het niet bij, wie keek er op zijn almanack, wie noteerde het in zijn agenda, enfin echt een fantasties gedicht gewoon en toen was ik zelf van zon gemaakt.

En niet de zon.
En niet de verademing.

Wat een zure stinkende shit lag er deze tijd op mijn recenseertafel. Al die dichters die maar stonden te preken en te zeiken en te zeuren. Al die mislukte Messiassen die als Laurie Andersons experts wel even gingen zeggen wat het probleem was en hoe het moest worden opgelost. En ik hou van duister. En ik hou van woede. En het meest irritante geluid dat ik ken is als iemand op slippers de trap afloopt.

En als je allervolst boos en zuur zit, komt Joost Oomen je met dit hier Lievegedicht doodleuk een hoofdmassage geven. En je wil alleen maar nog meer ergernis want was dat niet die stomme Slimste Mens-gast. Maar er is een punt, ergens in deze bundel, waar je verzet breekt. En dan is er alleen nog maar licht. En heel de kamer glimlacht.


Joost Oomen Lievegedicht recensie

Lievegedicht

  • Schrijver: Joost Oomen (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 21 maart 2023
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Joost Oomen

Tien jaar lang trok Joost Oomen langs de poëziepodia van Europa. Hij droeg voor in kippenhokken, Portugese kastelen, de tv-studio’s van Eva Jinek en Humberto Tan, metrostations en circustenten. Hij stal het hart van het grote publiek door zijn deelname aan De Slimste Mens, waarna zijn shows op De Parade, Lowlands en Oerol in groten getale werden bezocht. Ook zijn roman Het Perenlied, zijn reisverslag Visjes en zijn columns op Instagram en in de noordelijke dagbladen kennen een trouwe schare fans. Het enige wat nog ontbreekt? Een dichtbundel. Met Lievegedicht presenteert Joost Oomen zijn gedichten eindelijk weer op papier.

Bijpassende boeken en informatie

Sebastian Barry – De verre voortijd

Sebastian Barry De verre voortijd recensie en informatie over de inhoud van de Ierse roman. Op 28 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van Old God’s Time de nieuwe roman van de Ierse schrijver Sebastian Barry.

Sebastian Barry De verre voortijd recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman De verre voortijd. Het boek is geschreven door Sebastian Barry. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de uit Ierland afkomstige schrijver Sebastian Barry.

Recensie van Tim Donker

Aantrekken en afstoten: een dans zo oud als de mensheid. En dit was de dans. Dit was de dans die ik danste. Dit was de dans die ik danste met Sebastian Barry. Of liever met zijn roman. Zijn roman De verre voortijd.

De dans was daar niet ineens. De boeken liggen in een stapel hier. Een grote stapel hoger nog dan de stoel waarin ik de boeken lees. Ik pak een boek van de stapel en lees er wat in. Wat ik probeer te lezen is het totale aantal pagina’s gedeeld door drie, zodat een boek niet te lang in de stapel blijft rondhangen. Want nadat ik wat gelezen heb in een boek, leg ik het op de stapel aan de andere kant van mijn leesstoel en pak ik het volgende boek. Waar ik wat in lees totdat ik het leg op de stapel aan de andere kant van mijn leesstoel en ik het volgende boek pak. Waar ik wat in lees totdat ik het leg op de stapel aan de andere kant van mijn leesstoel en ik het volgende boek pak. En zo verder. Tot er alleen nog maar vloer te zien is aan die ene kant van mijn leesstoel en alle boeken liggen aan de andere kant. Dan leg ik alle boeken weer terug: wat nu het bovenste boek is, wordt het onderste boek, en alles begint van vorenafaan.

De verre voortijd was al twee keer voorbij gekomen. Niet eens het totale aantal pagina’s gedeeld door drie, nee gewoon een miezerig hoofdstukje per keer. In meer had ik die eerste een, twee keer geen zin. En de hoofdstukjes in De verre voortijd zijn kort. Niets wees erop dat dit boek me ging grijpen, dat het een boek ging zijn waarin ik bleef hangen, een boek om alle andere boeken in de stapel mee te vergeten.

Tot die derde keer dat ik het in handen hield dus. En ik bleef lezen. Niet een hoofdstukje per keer. Niet eens het totale aantal pagina’s gedeeld door drie. Maar gans het boek ineens.

En toch. Ja. Toch.

Toch kwam die eeuwige dans toen pas goed los. Ik las, ik bleef lezen, ik verleende De verre voortijd voorrang boven al die andere, al die heel veel andere boeken in de stapel. En toch wist ik niet of ik het nou een goed boek vond of niet.

Om te beginnen is er de taal. Ja natuurlijk is er de taal. Dit is een boek, kluns, er is niks anders dan taal in een boek. En de woorden. Taal bestaat uit woorden. En er zijn woorden. Woorden als patat bijvoorbeeld, wat ik echt een afschuwelijk lelijk, een afgrijselijk boers, een ongekend lomp rotwoord vind (al moet ik toegeven dat “friet” nauwelijks een fractie beter is). Of een woord als “geprest” (voor “onder druk gezet”). Of “match” (voor “overeenkomst”). Of “shabby” (voor “amoedig”). Of “cottage” (waar je ook “huisje” kon zeggen, of voor mijn part “hut”). Maar dat is aan de vertaler, dat is niet in Barry’s handen. Wat wel in Barry’s handen is, is het overdadige gebruik van “o lieve God” en “Lieve Jezus, Maria en Jozef” dat na verloop van pagina’s lichtelijk pathetisch om niet te zeggen potsierlijk of zelfs ronduit belachelijk gaat aandoen. Ook zijn er net iets teveel ver gezochte als-vergelijkingen. “Tom pruttelde als de steelpan met bonen van een cowboy.”; een kruiwagen piept “als een hond die in het Grieks blaft”; “Het deksel van Toms hersenpan kwam omhoog en rommelde, als een pan aardappels die aan de kook raakt.”; het zijn er teveel en ze zijn ook niet allemaal zo tekenfilm-achtig absurdistisch al de hier gesieteerde die -bedoeld of onbedoeld- nog wel enigszins te lachen geven. O. Misschien zijn er wel iets teveel woorden tout court; de taalrijkdom wordt bij vlagen taaloverdaad: alsof het schrijven zelve soms overkookt. Maar ik ben de laatste om te spreken over een teveel aan woorden en ik weet ook iets te goed hoe heerlijk het is, hoe ongekend, bijna eroties geladen heerlijk, als de woorden maar blijven stromen uit je pen of uit het klavier van je laptop (hoe zou Barry schrijven?) (zijn hoofdpersonage in dit De verre voortijd, Tom Kettle, zou bijna op zeker met papier en pen schrijven of misschien met een heel ouderwetse tiepmasjiene maar ja: hoeveel Sebastian Barry zit er in Tom Kettle?) (Barry weet zoveel vlees te sprankelen aan Kettle’s botten dat het haast niet anders kan of er zit iets van het verleden van Sebastian Barry in dat van Tom Kettle).

En er is de toon.

Het is de toon die de muziek maakt, schreef een dosent op de opleiding ooit eens onderaan één van mijn stukken. Eigenlijk schreef hij het in Frans. Dat vond ik vervelend. Ik haat de Franse taal en zag ook daarbuiten geen enkele reden om in Nederland op een opleiding gewijd aan de Nederlandse taal onderaan een in het Nederlands geschreven stuk van een Nederlandse student iets in het Frans te schrijven. Maarja. De toon, de muziek: De verre voortijd is een gitzwart boek. Al dacht ik in het begin hier en daar nog wel een flard -zij het sieniese- humor te ontwaren.

He?

Wat?

Ja.

Humor. Dacht ik. Een beetje onderkoeld, een beetje sienies. Maar humor. Ik moest een paar keer hardop lachen. Het was maandagavond, iedereen behalve ik was naar bed, iets overbodigs stond op herhaling, niemand zei “glimlacht” (“glimlacht” niemand zei), en ik moest een paar keer hardop lachen. Ja ik zou kunnen zeggen waarom, ik zou een hiere of daare passage kunnen sieteren maar ik doe dat niet. Niets is zo efemeer als humor. Je kunt humor niet verpotten. Wat grappig leek op maandagavond toen iedereen naar bed was en er iets overbodigs op herhaling stond en niemand “glimlacht” zei, is misschien mogelijkerwijs wellicht (bijwoorden van twijfel) minder grappig als de klok donderdag slaat, jazz de ruimte vult, regen tegen de ramen slaat. Ik zag een vrouw fietsen zoals een duif loopt, en later ik liep met mijn kinder in ergens een winkelsentrum en ik zag een duif lopen en ik stootte mijn kinder aan en ik zei Zien jullie hoe die duif loopt jongens, met dat koppie dat steeds naar voor en naar achter gaat? (ze keken), Ik zag laatst een vrouw presies zo fietsen, ik zweer het bij God. En mijn kinder keekt naar de duif, en toen naar mij. En lachen. Wij: lachen. Heel hard lachen. Heel die middag lang deden we fietsende duiven na, en we hadden lol. En later, in de avond, wij allang weer thuis, ik zei iets over fietsende duiven en niemand lachte (ik ook niet). Het had ineens opgehouden grappig te zijn.

Ook in De verre voortijd later weinig humor meer. Misschien is dat niet Barry, misschien ben ik dat maar. Ik was zeventien toen ik in de bioscoop een vrouw de voeten van een man zag afhakken om daarna gepassioneerd te zeggen O god I love you. Ik lachte, want zo’n intense liefdesverklaring nadat je iemand ernstig hebt verminkt – daar zag ik een soort humor in. Maar ik was wel de enige. Mijn eenzame lach keihard doorheen een Eindhovense bioscoop. Ik sloeg verschikt een hand voor mijn mond. Misschien is mijn humor raar en bedoelde Barry nergens grappig te zijn. Niettemin: De verre voortijd lijkt wel met iedere bladzij een diepere tint van zwart aan te nemen.

En ik weet niet. Ik weet niet of het De verre voortijd past zo’n zwartgallige blik op het leven te bieden. Sommige boeken past het. Eden eden eden paste het. De koning paste het. In sommige boeken is het logisch om nergens nog een sprankje licht te krijgen, geen enkele zicht op hoop of troost. Maar De verre voortijd lijkt ondanks alles een redelijk normaal boek en moet een redelijk normaal boek je kop tot bloedens toe in de ellende en niets dan de ellende van het leven wrijven? Nee. Ja. Ik weet het niet.

En er is het verhaal.

Het verhaal is er altijd. Misschien een beetje laat om in een bespreking met het verhaal af te komen maar dit is het verhaal: Tom Kettle is een gepensioneerde politieman. Negen maanden met pensioen. Een zwangerschap met pensioen, het vergelijk wordt in het boek zelf getrokken (natuurlijk, in een boek dat zo tuk is op vergelijkingen). Dan laat zijn ouwe sjef hem vragen zijn licht te laten schijnen over een oude zaak (een “cold case”) (is er in Nederlandse politietaal echt geen beter woord daarvoor beschikbaar?) waar hij betrokken bij geweest is, waar hij meer dan betrokken bij is geweest om er maar het minste van te zeggen. Ten dele is dit boek dus gewoon een doodordinaire politieroman, een wieheefthetgedaan of hoezatdievorkindesteel, en later wordt het ook nog een watgaatergebeuren dan wel w’romdoetdepliessie niks – maar dan gaat het al ergens anders over.

Wil ik een politieroman?

Ach.

Ja.

Waarom niet.

Met deze sfeer.

De sfeer is fantasties. Je moet een roman maar in Ierland laten afspelen om verzekerd te zijn van een fantastiese sfeer. De zee. Het weer. De mensen. De gebouwen. O ja de gebouwen. Die Tom woont in een soort van oud kasteel ofzo, monumentaal pand, geweldig uitzicht, zijn buurman bespeelt de cello, ik herhaal zijn buurman bespeelt de tsjello. En anders schiet hij aalscholvers dood.

En er is de stijl.

Of.

Naja.

Ik meen dat het stijl is. Tom heeft hallucinaties. Vaak. Er is de dramaties aflopende hallucinatie waarin zijn dochter bij hem op bezoek komt, maar bij dan weet de lezer al dat die dochter dood is en dat de scene dus onmogelijk waar kan zijn. Maar Barry past de hallucinatie vaker toe, ook bij gelegenheden waarin de lezer onwetend is en dus Tom maar vertrouwt op zijn moje blauwe ogen. Praat hij met een vrouw, ziet hij een meisje. Komt de lezer later te weten dat ook die personages al jaren dood zijn. Gaat hij, de lezer, uiteindelijk twijfelen aan alles wat Tom beweert, zegt, meemaakt, zich herinnert. Denk ik is dat wat een schrijver wil? Dat je niks gelooft, dat je aan alles twijfelt?

Nee. Ja. Ik weet het niet.

Er is ook een droomscene. Tenminste. Er is gewoon een heel realistische scene en dat blijkt dan later een droom te zijn. Maar voor een droom is het veel te werkelijk, veel te saai, veel te geordend, veel te chronologisch. Mijn ervaring is dat dromen wel grepen doen uit het werkelijke leven maar dingen aaneen plakken op een manier die in dat werkelijke leven nooit zouden kunnen, omdat menig natuurwet getart wordt. Zo droomde ik laatst dat ik uit ging met een man die jaren geleden een collega van me was maar met wie ik indertijd nauwelijks contact had. Het was avond, we gingen uit, we zetten onze fietsen op slot, even later was het ineens ochtend en ik moest post bezorgen, de fiets was weg, ineens kwam mijn zoon erin voor, het regende, het was herfst, het was een zonnige zomeravond, er was iets met een openbaar gebouw, mijn fiets miste een wiel en toen weer niet. Een scene die traagweg verloopt, nooit ver blijft van de dagdagelijkse realiteit een paar pagina’s later willen verkopen als een droom: is dat amateuristische schrijverij, hollywoodiaans effectbejag of een gebrek aan controle?

Ik weet het niet.

Zeg het maar.

En er zijn de personages.

Of het personage. Tom. Tom Kettle. Maf. Rauw. Innemend. Hoe hij elk samenzijn weegt op de weegschaal van vriendschap. Wat een lieve man. Wat een rare man. Wat een intrigerende man. En wat zijn al die demonen die hij met zich meesleept?

Want ja. Dat is er ook. Informatie achterhouden. Dat moet je kunnen. Dat is niet niks. Allereerst moet de lezer wéten dat er informatie achtergehouden wordt: dat er iets te weten valt dat hij op dat moment klaarblijkelijk nog niet geheel weet. Gewoon zwijgen volstaat dus niet, dat is maar een zinledige stilte. Stiltes moeten geladen zijn – met verhalen die, hoop je, nog komen gaan. En dan komen de verhalen. God ja. Dan komen ze. Barry houdt ze lang achter, het komt alles pas bijna op het einde van het boek. Maar als ze komen, dan komen ze ook. Komt de ellende. Al die akelige verhalen. De een na de ander; allemaal in de laatste, zeg, zestig bladzijden van het boek. Ik las die zuchtend, kreunend, steunend, waarom vroeg niemand hier in huis wat er met me was? De verhalen zitten vol smart, leed, lijden, pijn. En je krijgt ze. Je krijgt ze allemaal. Je vroeg je af hoe dat zat met die vrouw van Tom, met zijn kinderen, met die zaak waarin om zijn mening was gevraagd: nou zo zit dat dus allemaal & leuk is het niet.

En weeral de vraag. Is hier een geraffineerd schrijver bezig, die na alle ellende waaraan De verre voortijd reeds rijk was een nóg bitterder toetje heeft opgekookt voor zijn lezers om elke laatste illusie uit handen te slaan of is dit einde (als heel het boek) gewoon ongecontroleerd, improvisatories, al schrijvend ontstaan?

Hoe. Ja. Ik weet het niet.

En ik las, en ik bleef lezen, en toen was het boek uit. En ik nam het volgende boek van de stapel. Huis vrede breuk heette dat boek en god wat een Amsterdams, slecht geschreven hipsterboek zeg. Dan buig ik alsnog, in terugblik, het hoofd voor Sebastian Barry. NRC sprak krom, krommer nog dan krom, met te zeggen dat Barry’s boeken “kruipen” “bijna onmerkbaar” “onder je huid”. Al ken ik alleen maar dít boek van Sebastian Barry: onmerkbaar ging het niet en van kruipen was geen sprake. Het werd op boeklengte geïnjecteerd. Onder mijn huid. Een boek dat nog lang de maat zal nemen. Een boek dat zich voorlopig niet wegwassen laat. Een boek dat me nog lang zal bijblijven.


Sebastian Barry De verre voortijd recensie

De verre voortijd

  • Schrijver: Sebastian Barry (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: Old God’s Time (2023)
  • Nederlandse vertaling: Jan-Willem Reitsma
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 28 maart 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Longlist Booker Prize 2023

Flaptekst van de nieuwe roman van Sebastian Barry

Politieman Tom Kettle is onlangs met pensioen gegaan en geniet van zijn rust in zijn nieuwe huis met uitzicht op de Ierse Zee. Maandenlang ziet hij nauwelijks een levende ziel, en vangt hij alleen af en toe een glimp op van zijn excentrieke huisbaas en de nerveuze jonge moeder die naast hem is komen wonen. Hij heeft alle tijd om te mijmeren, bijvoorbeeld over zijn geliefde vrouw June en hun kinderen. Tot twee voormalige collega’s aanbellen met vragen over een decennia oude zaak, een zaak die Tom nooit helemaal achter zich heeft kunnen laten, en hij verstrikt lijkt te raken in de duistere uithoeken van zijn geheugen.

De verre voortijd is een roman over een van de zwartste bladzijdes uit de Ierse geschiedenis, geschreven door een meesterverteller op de toppen van zijn kunnen.

Bijpassende boeken en informatie

Adania Shibli – Een klein detail

Adania Shibli Een klein detail recensie en informatie over de inhoud van de Palestijnse roman. Op 23 februari 2023  verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Palestijnse schrijfster Adania Shibli.

Adania Shibli Een klein detail recensie en informatie

Als de roman gelezen is door de redactie, kun je op deze pagina recensie en waardering vinden van de roman Een klein detail. Het boek is geschreven door Adania Shibli. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien bevat deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Palestijnse schrijfster Adania Shibli.

Recensie van Tim Donker

Je kunt, René.
Je kunt de tijd, René.
Je kunt woestijnen en de heuvels en de wegen en de tijd, René. Vooral de tijd. Kun je. Kun je allemaal.

Want ha! weer een collega op depot die over boeken praat. Waarmee je over boeken praten kunt. Hij leest boeken, René. Soms zegt hij daar iets over. Soms zeg ik dan iets over een boek dat ik gelezen heb, of nog aan het lezen ben. Moje gesprekken zijn dat. Zo kun je met niet iedereen praten. Zo kun je praten met bijna niemand.

Laatst wou ik met hem praten over Een klein detail. Maar hoe gaan die gesprekken. De woorden kiezen elkaar uit. Niet gijlie nie maar de woorden leiden het gesprek. Of een andere collega komt iets in de melk brokkelen, en dat gaat dan niet over boeken. Hoe ook. Adania Shibli vond haar weg niet, en Een klein detail bleef ongenoemd.

Maar dit is een boek waarover ik praten wil.
Dit is een boek waarover ik dingen zeggen wil.
Dit boek had me. Dit boek had me helemaal.

Het lijkt niet eens één boek te zijn. Het zijn er twee. Twee boeken (laat ik liever “romans” zeggen, aangezien “boek” ook wel eens gebruikt wordt voor “boekdeel”, en dit boek bestaat inderdaad uit twee delen) over één onderwerp. Maar dat is niet wat ik erover zeggen wil.

Twee perspectieven is het opmerkelijke niet. Van Schendel had er meer. Queneau had er meer. Meerderen hadden er meer.

Goed. Het is zomer. 1949. De Arabisch-Israëlische oorlog is nog maar een jaar gedaan. Een troep Israëlische soldaten is belast met de taak het zuidwestelijke deel van de Negev-woestijn uit te kammen en te “zuiveren” van alle Arabieren die ze tegenkomen. Daartoe maken ze geregeld patrouilles in de omgeving van hun kamp. Hierbij stuiten ze op een dag op een bedoeïenkamp. Ze vermoorden iedereen, maar een nog jonge vrouw nemen ze levend mee terug. Na haar een paar dagen te hebben opgesloten vermoorden ze haar alsnog, echter niet zonder haar eerst verkracht te hebben. Het lijk begraven ze in het zand.

Dat is het eerste deel. Dat is de eerste roman. 1949. Gruweldaden in de woestijn. De verteller is een “hij” die iets hoogs is in het leger, ik weet niet precies wat, ik ken daar niet zoveel van, hij heeft in ieder geval de macht anderen bevelen te geven. Volgens J.M. Coetzee is hij een psychopaat. Ik weet het niet zo net. Misschien alleen maar in zoverre elke militair een psychopaat is, puur en alleen om militair te willen en te kunnen zijn (mogelijk bedoelde Coetzee het dan ook als rang. Opperpsychopaatbevelhebber ofzo). Helemaal fris is hij niet nee. Maar dat krijg je. In de woestijn, in 1949, een jaar na de oorlog, als je veel te goed denkt te weten dat jij bij de goeden hoort en dat de anderen de slechten zijn en de slechten geen greintje medemenselijkheid verdienen. Dat is oorlog. Dat zijn soldaten. Dat is dan hoe de mensen zijn.

Het eerste deel, de eerste roman, is hijgerig, hallucinant, broeierig. Maar wat wil je onder de reeds geschetste omstandigheden. “De luchtspiegeling was het enige wat bewoog.”, zo luidt de eerste zin en die kan tellen als opening. En eigenlijk gebeurt er -afgezien van het moorden en het verkrachten- inderdaad vrij weinig. Er is veel herhaling. Dat is altijd mooi herhaling. Of dat vind ik toch. Ik hou ook van minimale muziek. Herhaling kan me in trance brengen – en iets trance-achtigs kleeft ook aan deze bladzijden van het boek. De ritualistische handelingen: het wassen met het teiltje water; de patrouilles; een steeds erger wordende insectenbeet reinigen; de hut controleren op insecten – het komt telkens terug, kleine verschuivingen in de zinderende, koortsige woestijndagen.

Het twede deel lijkt in eerste instantie een totaal andere roman. Er is een ik-verteller, en het kost de lezer even om te ontdekken dat het hier om een vrouw gaat. Het is allang geen 1949 meer, het is iets dat lijkt op deze tijd. Geef of neem een paar jaar. De vrouw heeft een nieuwe baan, en een nieuw huis. In Ramallah. “Ik had mijn glazen tafeltje voor het grootste raam gezet.”, vertelt ze. “Daar zou ik elke ochtend mijn koffie drinken, voordat ik naar mijn nieuwe werk zou gaan. De buren zouden met hun drie kinderen langslopen en naar me wuiven, wat me de illusie zou geven dat ik een prettig leven had, met uitzicht op een achtertuin die voor niemand anders zichtbaar was.”

De illusie van een prettig leven kan ze wel gebruiken, want er prettig doet het leven daar onder bezetting niet aan. Het land is opgedeeld in zones, en niet zomaar iedereen mag naar elke zone reizen; er zijn overal militaire patrouilles; bombardementen; soldaten die om niks beginnen te schieten of zelfs hele gebouwen opblazen: “Het leger had alle bewoners van de wijk gewaarschuwd dat een van de naburige kantoorgebouwen, waarin drie jongens zich hadden verschanst, zou worden opgeblazen. En dat was precies wat er een paar minuten later gebeurde. Er was één raam dat de collega had vergeten open te zetten, en het glas was, op het moment dat het gebouw tot ontploffing werd gebracht, in één klap versplinterd. Toch had het openen van het raam in mijn kantoor desastreuze gevolgen, want na de explosie, die het kantoor op zijn grondvesten deed schudden, waaide er een dikke wolk stof naar binnen, waarvan een deel op mijn papieren terechtkwam en zelfs op de hand waarmee ik mijn pen vasthield. Het lukte me niet meer te werken, want ik kan totaal niet tegen stof, en vooral niet tegen die grove korrels, die een huiveringwekkend geluid maken als papieren tegen elkaar schuren, of als iemand er met een pen op schrijft. Pas nadat ik het laatste korreltje van mijn bureau had verwijderd, kon ik weer aan de slag.”

Wie is die vouw die zich druk maakt om waar een tafeltje moet staan opdat ze de buren zal kunnen zien in de ochtend of om stof op haar papieren, terwijl er overduidelijk nijpender zaken spelen? Coetzee zegt dat ze een “hoog autismegehalte” heeft (Coetzee is nogal de diagnoseblije amateurpsycholoog) (aan diagnoseblijheid) (ja van trekkerblij ja) (aan diagnoseblijheid dus gaan deze tijden duidelijk ten onder) (wat zeggen wil) (wat zeggen wil bijvoorbeeld) (wat zeggen wil bijvoorbeeld dat er geen grijze gebieden meer mogen zijn want alles moet benoemd worden alles moet een naam hebben alleen als het een naam heeft bestaat het) (ik heb een naam dus ik besta) (kijk naar woke) (ik kijk vaak naar woke) (hoe denk je als je je niet herkent in de bestaande hokjes er wel te kunnen komen door er maar honderdmiljoen hokjes bij te timmeren?) (iedereen in zijn eigen hoogstpersoonlijke hokje) (zittend) (of staand) (of liggend) (daar) (elk in een eigen hokje) (elk hokje gesierd met een letter) (een l) (of een g) (of een b) (of een t) (of een q) (of een i) (of een a) (en voor mijn part verzinnen we nieuwe letters) (en nog meer hokjes, steeds meer hokjes) (maar nog is er geen wederzijds begrip) (nee gek he) (laten we eens beginnen met één hokje en het mens noemen en daar met zijn allen in gaan staan, hoe vind je dat?) en ik vind het jammer die bril opgezet gekregen te hebben nog voor ik één letter gelezen heb in Een klein detail want door die verdammte Coetzee las ik alle idosyncrasieën van de hoofdpersoon van deel twee als hoogst symptomaties voor autisme; onder andere haar hebbelijkheid zich te verliezen in details (uiteindelijk ook de titelgever) en weet ik niet of ik zonder dr. Coetzee tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen. Misschien had ik haar veeleer wereldvreemd gevonden, een beetje naïef misschien, lichtelijk kinderlijk wellicht, of nog: gewoon een sjarmante, unieke, onalledaagse persoonlijkheid.

Een wending komt -& welja: misschien zelfs een derde roman?- als de vrouw leest over de verkrachting en moord in 1949 waar het in het eerste deel over ging; en hier komen de twee (of drie) romans langzaamaan op elkaar te liggen, al blijft Shibli’s stijl dermate elasties dat je bijna kunt geloven dat er zelfs twee schrijvers aan het werk zijn geweest (!). De vrouw raakt begaan met het wrede lot van de onder het zand geschoffelde vrouw. De aanleiding daarvoor is -natuurlijk- lichtelijk bizar; een of ander niet geheel ter zake doend detail maar voor haar van groot belang. Het leidt tot een missie, een moje en nobele missie: de vrouw als het ware vanonder het zand halen en haar alsnog een stem geven want in het artikel dat ze leest over de gruwelijke daad gaat het alleen maar over de daders.

Om goed onderzoek te kunnen doen naar wat inmiddels al weer enige tijd geleden is, moet de vrouw reizen naar een zone waar zij op haar eigen groene identiteitskaart onmogelijk kan komen, dus leent ze de blauwe kaart van een collega.

De tocht die volgt is prachtig beschreven. Een beklemmende reis door een grauw, desolaat landschap; de zenuwen die ook bij de lezer door het lijf gieren bij elke controlepost (vanwege die geleende identiteitskaart); het door bezetting totaal verwoeste land zodat er meerdere landkaarten (oudere en nieuwere) nodig zijn om alsnog maar een flauw benul te verkrijgen van waar men zich bevindt; de uitzichtloosheid; de armoede; de ellende.

Bladzijden die drukken, drukken op je borst; bladzijden die iets met je doen; dit is een schrijven dat dwars door het papier gaat; het einde verwarde me en schokte me; in consternatie bleef ik achter.

Gedesillusioneerd bleef ik achter.

Geroosterd bleef ik achter.

Dat, René.

Dat Adania Shibli de woestijn je kamer in kan schrijven.
Dat Adania Shibli de tijd van weleer (1949) in je huid kan krassen.
Dat Adania Shibli twee of drie schrijvers in één is.

Dat je Een klein detail leest met zand in je haar, hitte schroeiend op je gezicht en ’s werelds vreselijkste demonen op je schoot. Dat dat niet leuk is, René, had ik willen zeggen, maar wel een proeve van fenomenaal schrijverschap.

Dat had ik willen zeggen, René. Maar ik zweeg.

Maar zwijgen is natuurlijk het allerbeste. Men moet immers zwijgen als men leest.


Adania Shibli Een klein detail recensie

Een klein detail

  • Schrijfster: Adania Shibli (Palestina)
  • Soort boek: Palestijnse roman
  • Origineel:  تفصيل ثانوي
  • Nederlandse vertaling: Djûke Poppinga
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 23 februari 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Bladzijden die drukken, drukken op je borst; bladzijden die iets met je doen; dit is een schrijven dat dwars door het papier gaat; het einde verwarde me en schokte me; in consternatie bleef ik achter. Gedesillusioneerd bleef ik achter. Geroosterd bleef ik achter…lees verder >

Recensie en waardering van het boek

  • “Een meditatie over de herhalingen van de geschiedenis, over het verleden als een terugkerend trauma.” (New York Review of Books)

Flaptekst van de roman van Adania Shibli

In de zomer van 1949, een jaar na de oorlog die onder de Palestijnen bekendstaat als De Catastrofe en die door de Israëliërs als de Onafhankelijkheidsoorlog wordt gevierd, moorden Israëlische soldaten een kampement van bedoeïenen in de Negev-woestijn uit. De enige overlevende, een jonge Palestijnse vrouw, nemen ze mee naar hun kamp, waar ze haar verkrachten, vermoorden en begraven in het zand. Jaren later, bijna in het heden, onderzoekt een jonge vrouw in Ramallah de verkrachting en moord. Een obsessieve zoektocht volgt tot ook voor haar de grenzen van het bevattingsvermogen zijn bereikt.

In Een klein detail schuift Adania Shibli op meesterlijke wijze de twee indringende verhaallijnen over elkaar om een heden op te roepen dat wreed en onontkoombaar door het verleden wordt achtervolgd.

Adania Shibli werd in 1974 in Palestina geboren, is gepromoveerd aan de University of East London en heeft drie romans in het Arabisch gepubliceerd. Ze woont en werkt in Berlijn en Jeruzalem.

Bijpassende boeken en informatie

Lies Gallez – honger, heteronormativiteit & het heelal

Lies Gallez honger, heteronormativiteit & het heelal recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 21 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met poëzie van de Nederlandse schrijfster Lies Gallez.

Lies Gallez honger, heteronormativiteit & het heelal recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel honger, heteronormativiteit & het heelal. Het boek is geschreven door Lies Gallez Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste dichtbundel van de Vlaamse schrijfster Lies Gallez.

Recensie van Tim Donker

Wat is dat eigenlijk met verwachtingen en hoe hoog ze zijn?

Die vakantie waar je al zo lang naar uit keek.
Die liefde die bij aanvang nog zo enig in zijn soort leek.
Die seedee die je bestelde en die van ver moest komen en waarop het wachten lang was.

Dat biertje dat je gevonden had in ergens een winkel in ergens een stad waar je nooit kwam, dat moje en bijzondere biertje dat je nu al zo lang bewaarde voor een speciale gelegenheid, een speciale gelegenheid die nooit kwam dus wierp je het op zomaar een regenachtige vrijdagavond in je glas na een lange en zware werkdag, je had nog maar net gegeten, iedereen was al naar bed en je zat daar maar alleen en dit moest dan maar die speciale gelegenheid zijn dan.

Wat is dat met verwachtingen dat ze niets anders lijken te kunnen doen dan je teleur te stellen? Speciaal als ze hoog waren, die verwachtingen.

Denk ik: hebben verwachtingen hoogtevrees misschien.
Denk ik: is het in je brein altijd mojer dan daarbuiten misschien.
Denk ik: is dit gods manier om ons te harden voor het leven misschien.

En dan: dan is het zoon vrijdagavond. Het is precies zoon vrijdagavond na een veel te lange en veel te zware werkdag. Het is zoon vrijdagavond waarop je nog maar net je avondeten achter je kiezen hebt als iedereen al naar bed is en je zit daar maar. Je zit daar maar in je leesstoel en verrek in je glas mogelijkerwijs precies zoon biertje dat je eigenlijk bedacht had voor dat soort van speciale gelegenheid dat maar nooit lijkt te komen. Je hebt je eten op, je hebt je koffie op, iedereen is naar bed, je hebt je glas gepakt en dat stomme helemaal niet zo speciale biertje en je hebt het uitgegoten en nu zit je daar. In je hand rust een bundel. In je hand rust een poëziebundel. In je hand rust een poëziebundel van een Lies Gallez die je niet kent en zie daar je speciale gelegenheid. Poëzie is je speciale gelegenheid. Lies Gallez is je speciale gelegenheid. Dat je haar niet kent is je speciale gelegenheid.

Dat doorbladeren. Ja. Dat eerste doorbladeren. Niets in de hele wereld kan vergeleken worden met het eerste doorbladeren van een boek, meer speciaal van een poëziebundel. Likkebaarden aan de bladspiegel. Zo heerlijk gekriebeld worden door een zin. Zwemmen in het paginawit. En weten dat je dit tot je gaat nemen. Weten dat je dit tot je gaat nemen. Niet nu, maar ooit. Niet nu, maar snel.

Net dat is je fout natuurlijk.

Dat je het niet nu gaat lezen, maar ooit, maar snel bedoel ik.

Hoe ik daar zat, zoon als speciale gelegenheid vermomde doodgeslagen vrijdagavond met Lies Gallez op mijn schoot, hoe ik honger, heteronormativiteit & het heelal doorbladerde met een voor een misschien specialer gelegenheid bedoeld biertje onder handbereik (dat wil zeggen dat het stond in de kast naast me), hoe ik bladerde, hoe ik dacht Dit gaat geweldig zijn, hoe ik, na dat eerste doorbladeren dacht Dit gaat de mooiste bundel van 2023 zijn.

Maar mijn fout was dat ik niet meteen begon met lezen.

Het lezen uitstellen, het luisteren naar een nieuwe seedee uitstellen is wat ik voortdurend doe. Ik weet niet, ik denk dat het daar beter van wordt ofzo. Alsof zoon dichtbundel nog even moet rijpen. Alsof alle tintelingen, alle sprankelingen in mijn lijf heen en weer en op en neer moeten gaan en ik pas dan, wanneer de voorpret via mijn oren naar buiten gedrukt wordt, klaar ben om te gaan lezen.

Dan. Dat lezen. Het echte lezen. Niet het voorlezen, het schampende lezen, het vooral-niet-echte lezen. Het lezen dat niet een aanvang neemt op een vrijdag nadat je je afgebeuld hebt, veel te veel, veel te zwaar, onder veel te extreme weersomstandigheden; zoon vrijdag waarop elke streling, elke liefkozing, elk welgemikt woord je weldadig zou zijn – zoon soort vrijdag is het niet als je begint met lezen.

Misschien is het dinsdag als je begint met lezen.

Misschien is het dinsdag en de kinderen zijn naar school en de regen slaat tegen de ruiten en de weesee beneden moet nog opgekuist en de weesee boven moet nog opgekuist en de boodschappen moeten nog gedaan en je weet niet eens wat je je gezin vanavond zal voorzetten en je hebt geen zin om de man te zijn die de boodschappen moet doen de weesees op te kuisen de kinderen uit school te halen het avondmaal te maken maar die man ben je die taken heb je en het is dinsdag en de regen slaat tegen de ruiten en de klok zegt dat je even hebt, nog heel even, nog even om te zitten met je kop koffie en komaan met honger, heteronormativiteit & het heelal.

Ow.

De bundel van de vrijdag, toen iedereen naar bed was en je dat niet geweldige maar toch ook lang niet misse biertje in je glas had.

De bundel die je deed vermoeden.

De bundel die je zo ontzettend vrijdag deed zijn.

Behalve dat het nu geen vrijdag is maar dinsdag, een grauwe dinsdag bovendien, nog vroeg in de ochtend, je kop bevat niets dan koffie en er is nog veel te doen, en dan die bundel, ja die stelt teleur natuurlijk en dat is niet eens de schuld van Lies Gallez.

Of. Toch.

Ja, gedeeltelijk is het toch wel haar schuld. Ze kan ook minder schreeuwwoorden gebruiken. Woorden die staan en schreeuwen en aanwezig staan te zijn en alles behalve toevallig hun plaats in een zin innemen. Woorden als dood en sterven en liefde en hart en neuken misschien. Zulke woorden. Woorden die de taal doen ophouden met stromen. Woorden die de taal tot stilstand brengen. Omdat ze al zo lang zo hard hebben staan schreeuwen dat ze inmiddels hun stem hebben verloren en niets meer zeggen. Een mens moet oppassen met zulke woorden, speesjaal in poëzie en bij Gallez komen ze net iets te vaak voor.

En ook: misschien mag het een tikje minder vaak over gevoelens en therapie en eenzaamheid en psychiaters gaan, mag het een tikje minder vaak preken, mag het een tikje minder vaak deugen.

Zoals. B’voorbeeld.  langeafstandsrelatie vs. de pandemie joeg me speciaal de gordijnen in (alleen al dat “de” pandemie) (of misschien meer dat de “pandemie”) (nee toch vooral dat “de”). Alle deugers die zo hard deugden dat ze hun oma’s en hun opa’s lieten verrekken en hun liefdes en verlangens op zolder lieten verdorren om maar de braafste leerling van de klas te zijn die goed begrepen dat de volksgezondheid nu vóór alles ging (volksgezondheid mijn aars!) (en gij geleufde dah?), wat alle ondeugers almeteens tot de raddraaier van de klas maakte: in het schijnsel van de aureooltjes van de deugers leken zij immers nog lelijker: al wie behept was met een iets genuanceerdere blik op de “pandemie” (ja zelfs het gebruik van zulke aanhalingstekens plaatste je onverbiddelijk in een uiterst verdachte politieke hoek) was minimaal een gevaarlijke gek maar eigenlijk gewoon een massamoordenaar; waar het lang een goed ding heette krieties te zijn, en niet alles wat de teevee ons voorkauwt voor zoete koek te slikken, maakte diezelfde krietiese inslag je nu ineens tot een uiterst suspect persoon; ik, kortom, kan weinig ontroering voelen voor aanrakingen die denkbeeldig moeten blijven omdat wat er te lezen valt op de site van het ministerie van buitenlandse zaken volledig ernstig genomen wordt (en dat “vegan” lasagne staat me ook niet aan trouwens) (waarom “vegan”?) (waarom niet vegetaries of voor mijn part veganisties).

Of. De poëzie iets minder nadrukkelijk poëzie laten zijn misschien. “dat je je afvraagt hoe bang sterren zijn als ze sterven”, zoon zin. Gezwollen en lillend staat die zin, en een tikje belachelijk. Draven doe je beter laag, en niet hoog.

Maar dit is het andere:

die hooggespannen verwachtingen die waren niet zomaar. Die waren niet alleen maar ingefluisterd door vrijdag en bier en alleen in de kamer zijn en de stilte die wiegt. Die hadden wel degelijk te maken met wat ik gezien had en gelezen had op een bladzijde hier of een bladzijde daar. Dat is het andere.

Het andee is die hand. Die hand die af en toe uit deze bundel naar omhoog komt en me van mijn sokken mept de hand die zegt lees dan toch beter sukkel de hand die me bijwijlen bij mijn strot grijpt en me versuft achterlaat.

Het andere is de hand.
Het andere is dat Gallez absoluut een poëet van formaat is.
Het andere is dat Gallez in een nabije of een verdere toekomst zomaar eens met een geniale bundel op de proppen gaat kunnen komen.

De hand te ervaren. In een gedicht als rood ik zeg. Of in een gedicht als nooit meer moeder zeggen ik zeg.

Of. de correlatie tussen knikkende hoofden en de norm:

“je zit in het café met bier. over het algemeen ben je gelukkig. iemand werpt een / vraag in je schoot: wanneer wist je eigenlijk dat je ook op vrouwen viel?”; “a. misschien was het donderdag. de vuilniskar schoof langzaam door de straat. / je dronk oploskoffie in de tuin, er zat een merel in de magnolia en toen wist je / het.”; “b. misschien was het zondag. je wilde geen jurkje aan. je wilde in het bos / spelen. je wilde tegen bomen praten onder een helderblauwe lucht en toen wist / je het.”; “d. misschien was het vrijdag en toen wist je het.”; “je wil zeggen: ik word verliefd op de ziel. / je wil zeggen: de ziel, de ziel, de ziel. / en toen wist je het.” –

Toen wist ik het. De hand. De poëzie. De taal. De taal van de vuilkar en de tuin en de oploskoffie en de merel en de magnolia en het jurkje en zelfs de taal van de ziel (al is dat een onbruikbaar konsept). De taal van de dagen die een donderdag een zondag of een vrijdag hadden kunnen zijn. Het weten dat altijd een weten is dat er ineens is, of altijd al geweest is, en wat doet het er verder toe. Toen las ik, toen smolt ik, toen liep ik weg door het afvoerputje (heeft mijn huiskamer een afvoerputje? ik hoop het).

Een fantasties idee ook is een wisselkantoor voor vragen, zoals in wisselkantoor voor vragen (ha!); een idee dat poëties en mooi en pregnant en absurdisties is – wat een prachtige kombinasie van eigenschappen is. Een idee dat een lamp aanzette in mijn brein die uiteindelijk heel mijn lijf verlichtte, mede omdat het me deed denken aan één van de geniaalste passages uit de wereldliteratuur, uiteraard van de hand van JMH Berckmans (een beter schrijver heeft immers nooit geleefd): “Soms zou je wel eens willen binnenstappen bij het Centrum voor Levensvragen om de hoek en er wat van je Levensvragen afvuren op de maatschappelijk werkster van dienst.

Bestaan Zombie’s echt?
Is armoede relatief?
Duurt eerlijk het langst en komt Loontje om z’n Boontje aan het eind van de fabel?
Waar is God?
Is leven erger dan de dood?
Wat zijn zwarte gaten?
Wie schreef het boek der Liefde?
Who put the bomb in the bom-sh-bom and who put the ram in the ding-along-a-ding-dong?
Hoe heette de hond van Napoleon?
Antoinette, wie heeft de bal?
Wat is het teken van de christenmens?
Wat te doen?
Hoe laat is deze potsierlijke vertoning afgelopen?
Quanto costa?
Wat is het nummer van de brandweer?
Zien wat de maatschappelijk werkster zegt.”;

de “potsierlijke vertoning” waar Lies Gallez van dicht is van andere maar daarom niet mindere aard. De mensen staan in een rij voor het loket bij dit wisselkantoor; kennelijk hebben velen zo hun vragen die ze het liefst nooit meer gesteld horen worden:

“het is eindelijk jouw beurt. aan het loket zeg je: ik wil aller heteronormatieve / vragen die me ooit gesteld zijn inruilen: heb je een vriend?, hoe ziet je ideale / man eruit?, wanneer ga je trouwen?, wanneer krijg je kinderen?”

(wacht eens even, stellen mensen elkaar echt dit soort vragen? niemand heeft deze dingen ooit aan mij gevraagd. maarja ik ken dan ook al mijn hele leven lang geen ene mens)

Maar zijn de vragen die Lies Gallez hiervoor terug wil werkelijk veel beter? “wanneer zul je sterven”; “ben je gelukkig?” – als we dan toch onnozel gaan doen, vraag er dan liever “Wat is het nummer van de brandweer?” of “Antoinette, wie heeft de bal?” er voor terug. De hinderlijke neiging zich te verliezen in schreeuwwoorden als geluk en sterven had ik reeds benoemd maar hier wil ik toch nog wel even zeggen dat ik het jammer vind dat zo’n fenomenaal gedicht zo zwak moet eindigen.

Gallez kan zoveel met woorden. Het ongemak dat een mens voelen kan tijdens wat mij een zuigelingenstortbad leek te zijn (ja zuigelingenstortbad want je denkt toch niet dat ik babyshower ga zeggen he) (Gallez zegt het ook niet; Gallez schetst alleen en daar is Gallez op haar best: als ze niet zegt maar schetst). De suffe gesprekken, de taartpunten “op dessertborden met gouden randjes”!), om beurten de baby vasthouden; hoe afgezonderd je je kunt voelen in een gezelschap, ik herken dat wel. Ik herken dat goed. Op het laatste familiefeestje hier in het kot (wat mijn dochter werd acht) (mijn lieve moje grappige geweldige dochter werd acht) ging iedereen, de een na de ander, vertellen op welk uur van de dag ze hun vaatwasmasjien inruimden en op welk uur van de dag ze hem weer leeghaalden (meestal was dat een ander uur dan dat eerste uur); en ook hoe de vaatwasmasjien eruit zag en welke mogelijkheden hij had en ik zat stil en dacht dat ik niets, niet één woord, te zeggen had over een vaatwasmasjien behalve misschien dat ik het het meest overbodige apparaat allertijden vind.

Zo zijn er.
Zo zijn er nog.
Zo zijn er nog gedichten.

Zo zijn er nog wel wat gedichten die me volledig bij de kladden hadden. homophobic ashes; love story; hoe er zo lesbisch mogelijk uit te zien en to cure your sexualitiy from wet pussies zijn niets kort van geniaal of misschien zoveel kort daarvan dat ik de noodzaak niet helemaal inzie van die engelstalige titels maar alleen al die eindzin van dat laatstgenoemde gedicht: “ze voorspellen: als het leven een wit blad papier is, krijg jij de kantlijn waarin je / jezelf mag zijn.” vervuld me met een stille vreugd zoals die van een goede roodwijn ofzo.

Het ronkt en het vonkt bij Gallez; ik hou van haar ritmiek, de herhaling, de vormexperimenten, de vele prachtzinnen die ze me te rapen geeft. Op andere momenten lijkt het me nog een weinig te onvolgroeid. Zegt Dieuwertje Mertens (is dat eigenlijk de Dieuwertje waarmee Gallez trouwen wil?): “Gallez debuteerde met een verhalenbundel, maar door haar beeldende manier van schrijven en de nadruk op stijl vermoed ik dat er ook een dichter in haar schuilgaat, die ieder moment de weg naar buiten kan vinden. Ik kan niet wachten.”

Wel, dat had Dieuwertje goed gezien dan (ik weet niet, ik heb die verhalenbundel nooit gelezen, Gallez vloog tot nog toe onder mijn radar, mogelijkerwijs lag de poëzie er in die verhalen zo duimendik bovenop dat je moeite moest doen om ernaast te kijken). De dichter Gallez is met honger, heteronormativiteit & het heelal naar buiten gekomen. Nou doe ik nog een voorspelling: vanaf hier liggen er twee wegen voor die dichter open.

Op de eerste weg zal ze de schreeuwwoorden achter zich laten, de taal zelf tot poëzie laten bloeien, vindt ze nog meer van die kleine, haast nonchalante zinnen waarin zoon ongekend wonderschone kracht tot uitdrukking komt en speelt ze nog meer met ritmiek, herhaling en vormexperimenten –

Langs die weg zal ik haar volgen. Langs die weg zal ik alles van haar lezen. Langs die weg zal ik haar grootste fan zijn.

De andere weg? De weg van nog meer sex, nog meer preek, nog meer Engels, nog meer grote grote woorden, nog meer geluk, nog meer sterven (en nog meer fans waarschijnlijk). Langs die weg zal ik niet staan. Langs die weg zal ik zitten. Verdiept in mijn zoveelste herlezing van honger, heteronormativiteit & het heelal.


Lies Gallez honger, heteronormativiteit & het heelal recensie

honger, heteronormativiteit & het heelal

  • Schrijfster: Lies Gallez (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 21 februari 2023
  • Omvang: 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek met gedichten van Lies Gallez

het geluid van een eenzame hond
uit het huis van je buren horen.
oordoppen op maat laten maken.
een reis naar de dode zee boeken.
nog meer mieren. nu vliegen ze.
altijd niemand blijven.
ben je al bang?

In honger, heteronormativiteit & het heelal maakt Lies Gallez een uitzoomende beweging. De bundel begint bij het kleine ik. Maar al snel plaatst diezelfde ik zich tegenover de ander, die zo verschillend en tegelijkertijd ontzettend gelijkend is. In het laatste deel staat die ik tegenover en midden in de grote, mooie, moeilijke wereld waarin we leven.

honger, heteronormativiteit & het heelal is een verbluffend eerlijk poëziedebuut dat licht en donker samenbrengt. De bundel kruipt in je hart, in je geweten, onder je huid tot een vreemde je op straat vraagt: hoe te eren wat voor altijd boven je hoofd hangt zonder een vogel of wolk te zijn?

en je dan antwoordt: o.

Lies Gallez Het water vangen RecensieLies Gallez (België) – Het water vangen
verhalen, debuut
Uitgever: Querido
Verschijnt: 2 maart 2021
Waardering redactie∗∗∗∗ (uitstekend)

Bijpassende boeken en informatie

Konrad Merz – Een mens valt uit Duitsland

Konrad Merz Een mens valt uit Duitsland recensie en informatie over de inhoud van de Duitse roman uit 1936. Op 16 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van Ein Mensch fällt aus Deutschland van de Duitse schrijvers Konrad Merz.

Konrad Merz Een mens valt uit Duitsland recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Een mens valt uit Duitsland. Het boek is geschreven door Konrad Merz. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de Duitse roman uit 1936 van de Duitse schrijver Konrad Merz.

Recensie van Tim Donker

Het is maandagavond en iemand zegt glimlacht.

Het is maandagavond en het is stil en iemand zegt glimlacht en iets staat op herhaling, niet uit noodzaak maar omdat het maandagavond is en stil.

Het is maandagavond en in je glas misschien wel het beste bier ooit.

Het is maandagavond en het is stil en iets staat op herhaling en in je glas misschien wel de beste drinkbare maaltijd ooit en iemand zegt glimlacht en je wil wel, je wil alles wel, je wilt zomers teruggeven, alle zomers teruggeven, of huis zijn, of diamanten in de ogen, of iets van McCoy Tyner misschien waarom niet of alleen maar dit biertje hier delen, je wil alles wel, de hele nacht wel, maar genoeg van dat nu, genoeg nu, iets anders nu, iets op herhaling, laffe mjoeziekjes de kamer in, genoeg van alles nu, iets anders dan, lezen misschien, ja beter lezen misschien, altijd maar lezen en nooit iets anders meer.

Konrad Merz maakt het je makkelijk. Hoewel je de roman met iets van tegenzin openslaat. Emigrantenproza, zegt Menno ter Braak. Emigrant, dat klinkt wat neutraal, ofnee dat klinkt al bijna leuk. Laten we gaan emigreren, onbekende verten tegemoet, uit de sleur gebroken, misschien naar een warm land, het avontuur, ah het avontuur. Winter, de hoofdpersoon van Een mens valt uit Duitsland, emigreert niet (Ter Braak), hij vlucht. Hij ontvlucht in 1934 een steeds grimmiger wordend Duitsland, hij valt uit zijn land, ondergedoken in een kajuit, bedekt met conservenblikjes, wc-papier, een onderjurk en de oorlogsuitgave van Faust, zijn hoofd gestoken in een emmer met het opschrift “25 pond pruimenmoes” (dat zal later, in diverse variaties, nog vele malen terugkomen, die pruimenmoes), vaart Winter zijn eertijds zo geliefde en later zo gemist Duitsland uit, en Nederland in.

Emigrantenproza, mijn aars. Vluchtelingenproza is wat dit is. Of nog: een pre-oorlogsroman. De oorlog voorafgaande aan de oorlog. Want het moet mis gaan vooraleer het goed mis kan gaan.

Zoiets.

Niet het soort boeken dat ik lezen wil als het maandagavond is en stil, en het beste bier ooit in mijn glas, en iets flauwigs op herhaling, weeë maar alleszins tolerabele muziek de kamer in, en iemand die zegt glimlacht en ik wil zoveel (ja ineens ben ik weer eerste persoon en niet twede, dat viel mij ook al op).

Dit boek kwam uit in 1936 (het geboortejaar van mijn tante) (mijn lievelingstante) (ook zij nu dood) (de laatste der broers en zussen van mijn moeder) (nu iedereen dood) (nu niemand meer) (nu in leegte zwevend ik) en is dus met het bloed en drek van die tijd geschreven, niet in terugblik, maar daar, present, present, dit de enige werkelijkheid voor Winter (en voor Kurt Lehmann, ook gekend als Konrad Merz, die, als Duitse Jood, eveneens na de machtsovername van Hitler Duitsland ontvluchtte en in Nederland terecht kwam). Dit wordt beleefd, dit wordt daadwerkelijk op het moment van schrijven beleefd, hoeveel heb je nodig om je keel nog iets verder dichtgeschroefd te weten? Wil ik dit lood op mijn schouders op deze maandagavond of welke maandagavond dan ook?

Maar lezen, lezen. Lezen want andere dingen. Want andere dingen vooraleer ik –

Met een lichte tegenzin opengeslagen dit vluchtelingenproza, deze pre-oorlogsroman, dit duister, dit zwaar. Maar nee. Zo zwartgallig dient Konrad Merz zijn zwartgalligheden niet op. Nee. Over de inktzwartheid schrijft hij tamelijk intrigerend. Met souplesse. Kun je dit poëzie noemen? Ja. Nee. Misschien. Kun je dit absurdisme noemen? Ja. Nee. Misschien. Merz opent vele registers en heeft mij met een nietpistool vastgezet aan mijn leesstoel.

In een voortdurend wisselen tussen dagboek- en brievenproza (de brieven zijn voornamelijk gericht aan zijn moeder en aan zijn lief Ilse) doet hij de lezer verslag van zijn omzwervingen (rustig is het leven van een vluchteling immers nooit). Het eerste schrijven, een briefkaart aan zijn Ilse, te Berlijn geschreven en gedateerd 23 december 1933, is al meteen raak:

“Vandaag niet en morgen niet en overmorgen niet.

Groet,
Winter”

Dat zijn de eerste woorden van dit boek.

Dat zijn de eerste woorden van dit boek en vergeten is de loodzwaarte, vergeten is de geschiedenis, vergeten is wat komt: ik ben vanaf dat moment alleen nog maar tussen de regels en dat is waar een goed schrijver je hebben moet, niet: tussen de regels.

En later, in een brief aan zijn moeder, geeft Winter een bondige samenvatting van wat het betekent om in leven te zijn:

“In het begin lokten ze ons de wereld in: ‘Kom maar,’ zeiden ze, en ze trokken het doek omhoog, ‘kijk, onze keizer heeft een bloeiende zaak en jullie zullen een snor dragen, net zo mooi als de zijne, de rails voor jullie loopbaan zijn vanzelfsprekend al gelegd, jullie gaan studeren en jullie krijgen natuurlijk een baan en een vrouw erbij en het loonzakje stipt op tijd en de kinderbijslag zal jullie vetmesten en uiteindelijk zullen jullie kale koppen met pensioen gaan en het vaderland zal jullie beslist dankbaar zijn.’ En zo konden jullie dan ‘met grote blijdschap’ kennis geven van onze ‘voorspoedige geboorte’. Wij kwamen ter wereld, en na ons kwam ‘met grote blijdschap’ de oorlog al. En toen mochten we algauw in de rij staan voor vijftig gram boter en na de Morgentranksuppe boeren laten en overwinningsfeesten vieren in de aula en we kregen ijsvrij en thuis koolraap te vreten. En toen was er weer een overwinning behaald en weer een schoolplechtigheid en toen kwam de brief: ‘Vader gesneuveld!’ en toen was er weer een veldslag gewonnen en de hele oorlog vanzelfsprekend ook. En toen was de hele oorlog even vanzelfsprekend verloren.”

Maar het is niet al sienisme en duisterheid bij Merz nee juist niet, dat is juist wat ik probeer te zeggen, dat is juist waarom ik bleef lezen en waarom ik niet meer dacht aan glimlacht (alleen maar aan het mooi in mijn glas, en het boek, en die stomme muziek op herhaling was inmiddels ook uit gezet).

Zie dit, nee ZIE dit: zijn innige liefde voor Ilse, dat druipt van die brieven (en daarin komt hij uiteindelijk ook van een kale reis thuis maar hee, dat is leven, niet waar, van glimlacht kwamen wij immers ook reeds lang van een zeer kale reis thuis, niet?). Zie zijn blijdschap om kleine dingen, zie de koeien op de boerderij waar hij werkt, zie hoe het leven komt, zie hoe het leven gaat, je zou bijna vergeten dat de twede wereldoorlog op handen is hier, je zou bijna denken dat dit gewoon een tijd is als alle tijden, je zou bijna de tijd hier.

Je kunt het soms bijna loszingen van de tijd waarin het geschreven werd.

Dan is het gewoon strijd om het bestaan, strijd om werk, strijd om vriendschap, strijd om vijandschap (die Dietrich, die zijn redder, ook zijn kweller is, een nazi, en misschien ook gewoon een vriend (nee het hoogtepunt bereikt de roman totaal niet in de figuur van Dietrich, Ter Braak, hoe kom je daarbij), de strijd om liefde, de strijd om het daar zijn, waar dat daar ook is & zo kun je dit boek ook nog een zien: als een ons vertrouwd daar gezien door vreemde ogen: “Als iemand jarig is, wordt het hele gezin gefeliciteerd, van oud tot jong.”, zo observeert Winter en even wist ik me vluchteling in mijn eigen land, zonder oorlog, zonder dreiging want toen ik net voorbij de twintig gestombeld was en in mijn huidige schoonfamielje verzeild geraakt was bevreemdde net dat gegeven me: was mijn toenmalige vriendin (huidige vrouw) jarig, dan werd ik gefeliciteerd met háár jarig zijn, zouter dan dat had ik het niet gevreten, dat bestond in mijn familie niet, zelfs nu nog, als ze, diezelfde schoonfamilie, me feliciteren omdat één van mijn kinderen jarig is, kan ik het nauwelijks nalaten één wenkbrauw op te trekken – elk mens valt altijd (uit Duitsland, uit familie, uit het zijn, uit zichzelf).

En dan is er een fietsongeluk, een ziekenhuis, een wel erg lieve arts, en een gebroken dijbeen, een kwaal die nog lang blijft opspelen: “Mijn dijbeen is weer gezwollen. Altijd daaraan moeten denken, steeds weer daaraan moeten denken! Mag ik dan nooit vrij worden? Ik verdenk mijn dijbeen ervan dat het voor de Geheime Staatspolizei zu Berlin werkt.”

En misschien is heel deze roman net dat: een zoektocht naar vrijheid.
Los van staat, los van land, los van oorlog, los van gebreken, los van liefde.
Los van alles dat ons steeds weer neertrekt op aarde.
Los van aarde ja.

Oké Ter Braak. Je hebt gelijk. Een mens valt uit Duitsland is een emigratieroman. Emigratie de ruimte in.


Konrad Merz Een mens valt uit Duitsland recensie

Een mens valt uit Duitsland

  • Schrijver: Konrad Merz (Duitsland)
  • Soort boek: Duitse roman
  • Origineel: Ein Mensch fällt aus Deutschland (1936)
  • Nederlandse vertaling: Lore Coutinho
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 16 februari 2023
  • Omvang: 220 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Met een lichte tegenzin opengeslagen dit vluchtelingenproza, deze pre-oorlogsroman, dit duister, dit zwaar. Maar nee. Zo zwartgallig dient Konrad Merz zijn zwartgalligheden niet op. Nee. Over de inktzwartheid schrijft hij tamelijk intrigerend. Met souplesse. Kun je dit poëzie noemen? Ja. Nee. Misschien. Kun je dit absurdisme noemen? Ja. Nee. Misschien. Merz opent vele registers en heeft mij met een nietpistool vastgezet aan mijn leesstoel…lees verder >

Flaptekst van de roman uit 1936 van Konrad Merz

Een dorpskroeg in Pommeren, Midden-Duitsland, kerstnacht 1933. Een jonge Joodse student zit over een vel papier gebogen en schrijft zijn vriendin. Ilse, gisterenmorgen zijn we ’m gesmeerd uit Berlijn. Ongewassen, ongekamd, als uitgespuugd. Een halve maand later weer een brief: Lieve moeder, schrijft hij, ik ben in Holland, wordt me verzekerd. Ik sta in een vreemd land.

Hij slaapt eerst stiekem in een pension onder het bed van een kennis in Amsterdam, en vindt uiteindelijk een slaapplek op een boerderij op het Noord-Hollandse platteland. Hij werkt er zo hard dat zijn rug kromt, maar kan er geen bestaan opbouwen. Nooit zien de mensen hem als meer dan ‘de migrant’ of ‘de vluchteling’, zelfs de kippen en de koe kijken hem niet aan. Altijd blijft er het verlangen om terug te gaan naar Duitsland, naar zijn Ilse en zijn moeder, hoewel hij bang is dat ook zij hem niet meer zullen begrijpen.

Uit tragikomische dagboekaantekeningen en nuchtere brieven ontstaat een kraakhelder beeld van een mens die – wanneer de menselijkheid uit zijn land verdwijnt – uit Duitsland valt. Konrad Merz’ debuut uit 1936 beschrijft een zwarte periode zonder ook maar ergens zwaarmoedig te zijn. Om Menno ter Braak te citeren: ‘Een van de gelukkigste momenten in het literaire bestaan van de gehele Duitse emigratie.’

Bijpassende boeken en informatie

Toon Tellegen – Langs een helling

Toon Tellegen Langs een helling recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 14 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de Nederlandse schrijver en dichter Toon Tellegen.

Toon Tellegen Langs een helling recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Langs een helling.  Het boek is geschreven door Toon Tellegen. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijver en dichter Toon Tellegen.

Recensie van Tim Donker

En gedichten, en Keerido, en een helling, en goed ja, en Toon Tellegen, wat is dat met die Toon Tellegen, is er iets met Toon Tellegen, er moet iets zijn met Toon Tellegen.

(stof als een meisje)
(pappa verbrandde de buxusbomen. en zou graag het huis in brand steken. maar één kwam wandelen en sloeg pappie neer)

Wat is de zaak met Toon Tellegen de zaak met Toon Tellegen is als volgt. Nog steeds is het zo dat ik daar zit. Of niet meer daar. Niet meer in zijn kamer aan de straatkant, gezeten naast het bed, het gordijn een stukje open, altijd een stukje open, zicht op die glorieuze remmerstein, die prachtige remmerstein, die diep gemiste remmerstein. Niet meer daar, niet meer naast. Maar onder nu. Nu onder het bed, want hij slaapt hier in een hoogslaper. Mijn zoon. Mijn moje lieve schitterende negenjarige zoon, en nog altijd lees ik hem voor uit Misschien wisten zij alles, God weet hoe vaak we die meer dan zeshonderd bladzijden opnieuw hebben gelezen, het is begonnen ergens in zijn kleutertijd of vlak erna misschien. En daar zit ik, lees ik hem voor, en steeds weer opnieuw, ongeacht hoe vaak ik die bladzijden al gelezen heb, en bijna van buiten ken, steeds weer opnieuw stuit ik op blokjes taalpracht. Taalschittering. Waar valt te rapen. Een bepaalde formulering. Een gedachte van één van die dieren. Een observatie. Een zin. Een scene. Waarin zoveel poëzie, of humor, of gewoonweg pure schoonheid zit. En valt boven mijn hoofd mijn zoon in slaap, of slaapt reeds, en dan vraag ik me af of hij die schoonheid of humor of poëzie op dezelfde manier ervaart als ik. Maar ik ga hem er niet voor wekken uit zijn sluimer of al diepere slaap, en bezijden het is sowieso een stomme vraag.

Dat is de helft van de zaak met Toon Tellegen.

De andere helft is dit: dat er kinderboekschrijvers zijn die kinderboeken schrijven die ook best heel genietbaar zijn voor volwassenen, omdat er een kwaliteit in hun boeken zit die jeugd en volwassenheid overstijgt; raakt aan iets diep menselijks dat door iedereen gevoeld kan worden – ongeacht de hoeveelheid levenservaring. En dat ik, als ik zulke boeken voorlees het niet kan helpen dat ik me afvraag hoe zo’n ook volwassenen aansprekende kinderboekenschrijver zou schrijven als hij louter voor volwassenen zou schrijven.

Eigenlijk is dat het hele punt neerhalen. De waarde van de overstijgende kwaliteit is immers dat het leeftijden overstijgt; waarom die waarde dan teniet doen door er toch weer een leeftijd aan te verbinden. Niettemin, bij sommige kinderboekenschrijvers (en waarom kinderboekenschrijvers, je zegt toch ook niet volwassenboekenschrijvers), als nog net dat tandje bij mocht, nog net dat beetje vuiger of vuiler of gevaarlijker (poëzie moet gevaarlijk zijn of zij is geen poëzie) (zei wie ookalweer?) (zei de ongevaarlijkste poëet), als het, bijvoorbeeld, geen sprekende dieren zouden zijn, maar wat is er tegen sprekende dieren, naja, die Daan Remmerts de Vries, bij ander voorbeeld, van wie ik nooit een kinderboek voorlas trouwens, en anders dan voorlezend lees ik geen kinderboeken, sorry, maar toch, dan, A.N. Ryst, De Harpij, dat leek wel een kinderboek maar dan één waarin ook dingen toegelaten werden die in kinderboeken niet toegelaten zijn, want, ja, hee, het zijn wel kinderen he.

Dus vroeg ik me af, soms, naast dat bed, en vraag ik me af, soms, onder dat bed, hoe het zou zijn als Tellegen voor volwassenen schreef.

En Tellegen schrijft voor volwassenen, en ik heb die boeken gelezen. Of. Naja. Sommige. Minimaal één. Ik las God onder de mensen en ik vond het niet sterker dan Misschien wisten zij alles, zeker niet, en toch, nog steeds, onder dat bed, soms, die gedachte. Of een variant erop: wat als Toon Tellegen poëzie voor volwassenen schreef. En Toon Tellegen schrijft poëzie voor volwassenen, en ik heb die boeken gelezen. Of. Naja. Sommige. Minimaal één. Ik las Tot de winter erop volgt en ik vond het niet sterker dan Misschien wisten zij alles. Zeker. Niet.

En toch onder dat bed steeds weer die gedachte.

Er is iets met de gedichten van Toon Tellegen. Ook nu weer, in dit Langs een helling.

Alle gedichten zijn zwanger van belofte. Het hele boek is weer zwanger van een belofte. Tellegen. Poëzie. Voor volwassenen. Dat gaat goed zijn. De schoonheid van de dierenverhalen, met net dat tandje bij.

Altijd is het mooi, altijd is er verwachting, altijd zijn er flitsen, een korte schittering – en altijd heb ik op het eind toch net niet dat wonderschone gedicht gelezen dat ik aan het begin nog dacht te zullen gaan lezen.

In:

“Er zijn mensen die moeten wachten –
ze wachten voor ramen, voor deuren, op pleinen,
in bushokjes, op perrons, in brieven, in boeken,
in elkaars armen, in dromen en gedachten

er is altijd nog één wachtende voor hen

waarom ben je er nog niet… denken ze

en de zon,
hun zon, hun vuurrode drenkeling, hun hemelse verstekeling, verschoppeling,
hun zon gaat onder

en verder wachten ze in het donker, in hun slaap,
in het onweer dat losbarst,
elke nacht opnieuw.”

is er aan het eind dat losbarstende onweer, dat een hollywoodiaans dan wel operaësk drama geeft (dank! voor alle geluidseffecten!) in een lekker landerig en hangerig gedicht dat zonder dramaties onweerseffect beter was geweest (denk ik) (vroeg me wel nog even af of de associaties die ik heb bij wachtenden voor een raam zoniet door Tellegen geïntendeerd dan toch wel voorzien waren) (een moment dacht ik nog dat het al misging bij die vuurrode drenkeling maar later dacht ik nee, nee, nee, dat is precies wat het is: elke dag weer gaat die grote gele verrajer vuurrood onder om een eind te maken aan weeral een andere dag, de zoveelste nou, waarin “het” niet gebeurd is) (welk het?) (het het waarop je nu al bijkans je halve leven zit te wachten natuurlijk, stommerd!).

En zo zijn er vele. Vele gedichten waarin het in de laatste zin, of in de laatste zinnen, een kant op tolt die een overigens sterk gedicht helaas wat verzwakt. Of. De waarde van het leven. Strekt zich over twee pagina’s uit. Is in deze bundel één van de langste gedichten. En lijkt meerdere gedichten in één te zijn, en dan stuk voor stuk allemaal prima gedichten, alleen weet ik niet zeker of het in deze constellatie niet inboet aan een kracht die het misschien wel had gehad als het een serie losse gedichten was geweest.

Er is iets met de gedichten van Toon Tellegen. Ze lokken je naar binnen en gojen je weer de straat op. Ze bungelen een worst voor je neus die weg is vooraleer je bijten kon. Of de bergen leken gouder van een afstandje. Ik weet het niet. Het bevat veel moois, zoveel is zeker.

Misschien lees je Tellegens poëzie om zinnen, om een halve bladzij, om maar één beeld. Het beeld van een mens die bidt om brood en een nooduitgang (zes nooduitgangen en één hartslag), en dat brood blijft maar komen, hij stikt in het brood, hij verdrinkt in het brood, dat is een maf en bizar maar ook een intrigerend beeld, dat beeld is genoeg, dat beeld is boeklang genoeg, nietwaar, en dat de laatste zin van het gedicht waarover ik hier spreek (misschien kun je het lezen, het staat ook op het achterplat, op achterplatten van poëziebundels staat meestal niet het beste gedicht uit de bundel gesieteerd maar in dit geval komt het er aardig dicht bij), dat die laatste zin, dus, het geheel afblust met zo’n vermaledijd light verse-sausje, (ja het moet weer om te lachen zijn hoor!), doet de pracht van bidden om brood en een nooduitgang niet teniet, dat beeld is er nog, dat kun je altijd nog teruglezen.

Misschien lees je Tellegens poëzie om de flitsen. Om de schittering die van één enkel idee afkaatst. En misschien moet ik niet zeuren. Een flits kan meer waard zijn dan een heel gedicht. En bij Toon Tellegen zijn de prachtige flitsen haast niet te tellen.


Toon Tellegen Langs een helling recensie

Langs een helling

  • Schrijver: Toon Tellegen (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 14 februari 2023
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Misschien lees je Tellegens poëzie om de flitsen. Om de schittering die van één enkel idee afkaatst. En misschien moet ik niet zeuren. Een flits kan meer waard zijn dan een heel gedicht. En bij Toon Tellegen zijn de prachtige flitsen haast niet te tellen…lees verder >

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Toon Tellegen

Een leven trekt voorbij in de nieuwe gedichten van Toon Tellegen. Herinneringen aan vroeger wisselen elkaar af met overpeinzingen over het voorbijgaan van de tijd. Langzaam glijden we langs een helling en raakt onze tijd op. Maar we hopen vurig op een uitweg, zoals in het gedicht ‘Smeekbede’:

Een man op zijn knieën,
biddend tot iemand die hij niet kent:
‘geef mij heden mijn dagelijks brood en een nooduitgang’

dat brood krijgt hij, meer dan hij op kan –
hij wordt eronder bedolven, door de geur ervan bedwelmd

en terwijl hij in het brood stikt,
dat in steeds grotere hoeveelheden naar beneden komt,
hoort hij een stem die in zijn oor fluistert:
‘die nooduitgang, waarvoor wil je die?’

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941) is schrijver en dichter. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij de Theo Thijssenprijs, de Hendrik de Vriesprijs en de Constantijn Huygens-prijs. Hij schrijft gedichten en dierenverhalen, maar ook boeken over mensen, zoals in het licht absurdistische God onder de mensen. Hij heeft inmiddels meer dan twintig dichtbundels op zijn naam staan. Een keuze daaruit verzamelde hij in Een van ons zal omkijken.

Bijpassende boeken en informatie