Tag archieven: Recensie

Victor Gijsbers – Oneindigheid

Victor Gijsbers Oneindigheid recensie en informatie boek en filosofische gids van de Nederlandse filosoof. Op  30 september 2025 verschijnt bij Boom Uitgevers het nieuwe boek van Victor Gijsbers. Hier lees je informatie over de inhoud van het filosofieboek, de auteur en over de uitgave.

Victor Gijsbers Oneindigheid recensie van Tim Donker

Of dat de bel gaat, en dat Boele voor de deur staat, die je kollega is uit een ander gebied maar die nu hier loopt, in jouw straat, jouw hoogsteigen straat, die niet de vorige straat is, waar hij trouwens ook gelopen heeft, hij volgt je spoor terug, nee heen, de nieuwe straat met een watertje en een bruggetje erover, wie was het weer die zo graag een bruggetje voor de deur zou hebben, het was geloof ik zomaar iemand, iemand op straat, niet deze straat, de straat waar je nu woont, de straat met het watertje en het bruggetje, de straat waar Boele nu staat met een pakje in zijn hand, het is voor jou, waarom belt hij daarvoor aan, het is niet zoon heel erg groot pakje, het had met gemak door de brievenbus gepast, misschien wil hij even een praatje maken, maar als je dan een praatje begint loopt hij al snel weer verder, hij heeft ook post voor de buren, en voor de buren van de buren, misschien was het geen goed praatje, denk je, het ging over politiek, iets met een zaag, dat vond hij niet goed, je gaat terug, naar de keuken, je was al aan het koken, zou hij hebben gezien dat je daar de hele tijd met een bol knoflook in je hand gestaan hebt?, en later, als het pruttelt, dit moet goed pruttelen, dit moet lang pruttelen, denk je, later dus, tijdens het pruttelen, open je dat pakje dat veel kleiner was dan je gedacht had.

Victor Gijsbers komt af met een boek over de oneindigheid en ik had het veel lijviger verwacht ja. Ik dacht dat gaat vast hardkaft zijn, en minimaal achthonderd pagina’s ofzo, de oneindigheid is groot maar boeken moeten ergens eindigen. Gijsbers al na 238 pagina’s. Ja. Ik weet. Die specificaties kun je allemaal zien als je een boek bestelt maar het ding is, filosofie bestel ik bijna altijd in een opwelling. Literatuur niet. Of een roman of een dichtbundel dik of dun is kan me soms net dat essentiële vertellen dat me over de streep trekt of erachter houdt, dan is ook schrijfstijl van belang, dan doe ik mijn voorwerk, grondig, niet altijd grondig genoeg, maar grondiger steeds, doch dit kwam langs in de nieuwsbrief van Boom Filosofie, en via een linkje las ik een stukje uit de inleiding en dat ging over kinderen en een keukentafel. Hoe er niet een uiterste getal is tot waar een mens kan tellen omdat je bij elk getal weer een getal kan optellen om tot bij het volgende getal te komen. Dat vond ik mooi. Als mens. Als vader. Mijn mooie lieve grappige wijze tienjarige dochter had die week net wat filosofie voorgeschoteld gekregen op school, een vraag was geweest of nergens ergens is (of nergens misschien), ik was in die stemming, in die stemming van kinderen, keukentafel en filosofie, en ik bestelde dus, een boek dat dunner uitpakte dat ik vantevoren bedacht had.

Gijsbers kwam als student natuurkunde met filosofie in aanraking; zodus hoeft het geen verwondering te wekken dat hij (ook) een wiskundig licht over de oneindigheid laat schijnen. Misschien ben ik bezig aan de volstrekt tegengestelde beweging. Ik liet de exacte vakken zo snel mogelijk vallen, kwam al de allereerste les wiskunde in het allereerste jaar op de mavo niet goed mee; natuurkunde en scheikunde kwamen achterop als nog grotere verschikkingen, het moest alles het raam uit, en wel zo snel mogelijk, ik hield, denk ik, teveel van nadenken, waardoor ik niks kon met vakken die voor het grootste gedeelte bestonden uit aannemen, aannemen dat het zo is, met deze getallen, deze natuurwetten, deze samenstellingen van deze vloeistoffen, maar eigenlijk was ik ook al geen echte alfa want aan rijen woordjes leren had ik om dezelfde reden een al even grote hekel terwijl mijn taalbegrip doorgaans goed in orde was, zoals keer na keer bij luistertoetsen en tekstverklaring wel bleek. Maar toen ik later in filosofie geïnteresseerd raakte, begonnen de hardere wetenschappen me al wat meer te trekken. Als iets wat ook een venster op de wereld kan zijn. Of verdere (filosofische) overpeinzing behoeft.

Waarom zou je niet het oneindige wiskundig benaderen, bijvoorbeeld? Is wat Gijsbers doet, in een hoofdstuk, en hiermee biedt hij de mens die maar twee jaar wiskunde heeft gehad, op de mavo dan nog, een verrassend bruikbaar handvat in de filosofie van het oneindige. Kardinaalgetallen, ordinaalgetallen, het was allemaal nieuw voor mij, en het was lang niet zo dor als ik bij aanvang vreesde; die Georg Cantor leek me eigenlijk best een boeiende figuur, Ω, en een symbool voor oneindigheid dat niet op deze computer zit maar het is niet de lemniscaat (die zit er wel op); de verzamelingenleer als droste-effect: hoe je nooit alle verzamelingen in een verzameling kunt stoppen want dan maak je een nieuwe verzameling en heb je dus niet alle verzamelingen in je verzameling. Aardigheidjes. Akkoord. Maar wel boeiende aardigheidjes. Een manier van zien die inderdaad van enige hulp kan zijn bij het filosoferen over oneindigheid met kinderen. Wat ik niet dagelijks doe. Maar ineens kon ik wiskunde gaan zien als iets dat in zichzelf oneindig is, waar ik het altijd als statisch had gezien, misschien kun je zoeven, langs al die getallen, waar nooit een einde aan komt, maar dan haalt Gijsbers in het navolgende hoofdstuk even fijntjes Wittgenstein aan die gezeid haadt dat wiskunde van menselijke makelij is en dat je er niks in kunt vinden dat er niet door mensen is ingestopt en je het dus juist niet moet zien als een eindeloos te exploreren terrein.

Al moet een mens wel iets met het gegeven dat in het oneindige het eindige nooit bereikt kan worden.

Je kunt aannemen dat het universum oneindig is, en daar steekhoudende argumenten voor geven.
Je kunt aannemen dat het universum eindig is, en daar steekhoudende argumenten voor geven,
Je kunt steekhoudende argumenten bedenken voor de (on)eindigheid van de tijd, je kunt het met Zeno eens zijn en menen dat Achilles de schildpad nooit kan inhalen omdat hij daarvoor een oneindige reeks handelingen moet voltooien en het voltooien van een oneindige reeks handelingen is onmogelijk. Je kunt duizelen bij oneindig grote getallen of je kunt Wittgenstein volgen en tot de conclusie komen dat je die duizeling alleen maar jezelf aan doet. Je kunt met Louis Blanqui menen dat een oneindig groot universum dat is samengesteld uit een eindige hoeveelheid stabiele atomen uiteindelijk wel in herhaling moet vallen zodat de kans zeer groot is dat er ergens in dat oneindige universum zich nog meer werelden bevinden zoals deze, met daarop mensen zoals wij, en misschien zelfs wel onze exacte dubbelgangers. Je kunt het met Quentin Smith eens zijn dat al onze handelingen zonder waarde zijn omdat geen enkele individuele handeling iets toevoegt (of afdoet) aan de totale hoeveelheid waarde in een oneindig groot universum, zeker niet als zich er in dat universum meerdere werelden bevinden met daarop mensen zoals wij, handelingen verrichtend zoals wij ze verrichten. Je kunt je daardoor laten verlammen. Je kunt niets doen. Je kunt wel alles willen doen. Wat moet je doen met zoveel oneindigheid, die je ook nog eens op schier oneindig veel manieren kunt benaderen.

Je helemaal in jezelf keren, alles niet groter maken dan je allerzelfste zelf groot is?

Gijsbers meent van niet. Hij haalt de ervaringsmachine van Robert Nozick erbij. Stel je voor dat je je hele leven in een machine zou kunnen slijten. Die machine tovert voor jou persoonlijk een prachtig en succesvol leven tevoorschijn. Je hebt een moje partner, je bent intelligent, je schijft een boek dat goed ontvangen wordt, misschien krijg je nog wel de nobelprijs voor de literatuur, en passant breng je wereldvrede, je bent een gevierd en geliefd mens. Je zou nooit weten dat het maar een virtueel leven is en dat je in werkelijkheid al je jaren in een machine hebt gezeten. Zou je willen? Of zou je niet willen? Nozick meent van niet, en Gijsbers valt hem daarin bij. Het zou immers niet echt zijn, en alles wat niet echt is, heeft geen waarde. Ik vraag me af of deze filosofen gelijk hebben in hun oordeel dat de meeste mensen nee zouden zeggen tegen een leven in de ervaringsmachine. Om te beginnen, leven we in zekere zin allemaal al in een ervaringsmachine. Ik doel hiermee niet op de idee dat we zomaar figuranten zouden kunnen zijn in de droom van een godheid of dat soort debiliteiten, of dat we nooit volledig kunnen uitsluiten dat heel het leven maar een door een demon bewerkstelligde hallucinatie is. Ik bedoel dat er geen ander “echt” is dan het “echt” in onze kop, en dat er geen toegang is voor ons mensen tot de buitenkopse werkelijkheid. Wat “alleen” maar in je kop gebeurt is niet perse onechter dan wat zich ook nog ergens daarbuiten bevindt (als Ding an sich ofzo, weetikveel). Bovendien valt de keuze tussen een “echt” leven vol armoede, uitzichtloze baantjes, eenzaamheid en vernedering (wat dat soort levens bestaat ook, Gijsbers) en een “louter” virtueel leven vol rijkdom, succes, liefde en lof misschien niet per se altijd in het voordeel van dat eerste uit. In een hierop gelijkend gedachte-experiment komt Gijsbers met de idee dat je bespot en uitgelachen wordt door je kollega’s – maar alleen maar achter je rug. Ze vinden je zielig, belachelijk, sneu en steken de draak met je maar ze vinden je zo zielig dat ze je hier nooit iets van laten blijken, en in je gezicht doen ze alleen maar aardig tegen je. Ook dit soort aardigheid zouden mensen afwijzen, meent Gijsbers want diene mens is klaarblijkelijk geobsedeerd door oprechtheid. Tsja. Als je er vlak voor je dood achter zou komen dat al het vriendelijks en moois en liefs dat je ooit op je levensweg ontmoet had allemaal maar nep was, zou dat nogal een schok zijn denk ik. Maar dan bedoel ik alles, ook wat je dacht te betekenen voor geliefden en vrienden en familie. Bepaalde categorieën mensen echter, en dit moge materialistisch klinken maar ik denk dat het zo is, hebben voornamelijk (of misschien zelfs alleen maar) instrumentele waarde voor elkaar. Kollega’s. Buren. Kennissen. Ze hoeven me niet echt te mogen. Als ze doen alsof is dat goed genoeg. Van kollega’s wil ik alleen maar dat ze bereid zouden zijn eens een keer een dienst van me over te nemen. Bij buren wil ik een ei kunnen lenen. En met kennissen een oppervlakkig nikspraatje maken als ik bij de slager op mijn beurt sta te wachten. Dieper dan dat kan de band wel gaan, maar dat hoeft niet. Oprechtheid en echtheid zijn niet altijd van richtinggevende waarde. Zelfs niet als we zoeken naar wat nog telt in het aangezicht van de oneindigheid.

Misschien wordt Gijsbers hier een beetje te prekerig?

Hij doorzoekt zelfgerichtheid nog wat verder. De miljonair op zijn jacht, bijvoorbeeld. Dat noemt Gijsbers obsceen. Omdat het bestaat “in een wereld waarin andere mensen geen schoon drinkwater, medicijnen of menstruatieproducten kunnen betalen” (het laatste lid in die opsomming vond ik een opvallende). In zichzelf een rake observatie, maar hoeveel rijkdom is precies obsceen wanneer je weet dat er ook mensen zijn die op een bankje in het park moeten slapen? Een kollega van mij vindt het onethisch om in een heel groot huis te wonen in tijden van woningnood. Wanneer is je huis te groot? Wanneer heb je teveel? Een jacht is klaarblijkelijk teveel ten overstaan van de armoede die ook in deze wereld bestaat. Om de hand in eigen boezem te steken: ik heb heel erg veel, echt wel heel erg veel, boeken. Goed, een deel ervan werd me ongevraagd op mijn recenseertafel geworpen, maar een niet onaanzienlijk deel kocht en bestelde ik zelf. Ten aanzien van mijn cd-verzameling is het nog erger: slechts een verwaarloosbaar klein deel kwam voort uit mijn roemruchte verleden als marginaal muziekrecensentje en al die zovele, zo heel erg veel vele andere cd’s kocht ik allemaal helemaal zelf. Is dat net zo obsceen als dat jacht? Wanneer moet je beschaamd zijn om wat je hebt? Gijsbers laat die vraag onbeantwoord. Maar duidelijk is wel dat hij de mensen hun besloten wereldje uit wil hebben.

Alles veil hebben voor je land dan? Nationalisme blijkt ook afkeurenswaardig. Ik weet niet of het wenselijk is om je politieke mening naar voren te brengen in een filosofisch werk, en zeker niet als het zo’n obligate mening is, maar iets over Gijsbers overpeinzingen ten aanzien van nationalisme wil ik wel kwijt. Volgens hem leidt nationalisme per definitie tot een soort van obscurantisme omdat nationalisten niet willen horen dat onze rijkdom gedeeltelijk is gebaseerd op een slavernijverleden. Je bent niet alleen maar een nationalist, je bent een extreem domme nationalist (voor zover al geen pleonasme) als je denkt dat de wereld voorbij je landsgrenzen ophoudt te bestaan. Zouden nationalisten al het kwaad dat hun land een ander land heeft aangedaan nu werkelijk ontkennen? Of zouden nationalisten sociaal-darwinisten zijn (dat zou me niet verbazen), en menen dat sommige naties andere naties mogen uitbuiten, dat het volstrekt in orde is met de wetten der natuur als de zogenaamd “moedige”, “avontuurlijke”, “ondernemende”, schepen bouwende volkeren parasiteren op andere? Het lijkt me een denkfout dat wie iets of iemand lief heeft de ogen sluit voor de slechte eigenschappen daarvan. Ik kan het geklier van mijn eigen kinderen in elk geval veel beter hebben dat het geklier van andere kinderen. Ik meen serieus dat mijn kinderen leuker, grappiger en intelligenter klieren dan alle andere kinderen.

Maar bij familie mag het ook niet stoppen van Gijsbers. Hij wijst de lezers in de richting van de potentiële oneindigheid. Er zijn altijd meer mensen te spreken, meer verhalen te horen, meer boeken te lezen, meer dingen te leren, meer zaken te ontdekken.

Diene mens zijn moeder schijnt over zijn hoofdstuk over het eeuwige leven gezegd te hebben dat dat duidelijk geschreven is door iemand die nog jong is. Hoewel Gijsbers maar negen jaar jonger is dan ik, komt gans zijn boek een beetje op mij over als “geschreven door iemand die nog jong is”. Zijn pleidooi tegen nihilisme, en voor “potentiële oneindigheid”, duiden niet alleen op een bevoorrechte, zeg “zeven vinkjes”-, positie (hier is duidelijk iemand aan het woord die schrijft, en leest, en intelligent is en goed in staat tot reflectie, omgeven wordt door academici of in ieder geval wat men “intellectuelen” pleegt te noemen; iemand die zich niet dag na dag hoeft af te beulen in één of andere fabriek en bij thuiskomst te moe is voor iets anders dan de maaltijd en wat SBS6 voor het bed alweer lonkt) maar ook op een bepaalde “jongheid van geest”. Ofwel: waartoe Gijsbers aan het einde op lijkt te roepen, werkt vooral voor wie nog niet blasé is (het leven brengt ons allemaal daar, vroeger of later) (hoewel, mijn opa is na zijn pensioen bij de Nederlandse Spoorwegen nog Russisch gaan studeren). Want dat de “potentiële oneindigheid” niet alleen kan enthousiasmeren maar evengoed een verlammende werking kan hebben, ontdekte ik reeds in de puberteit. Ik was in die dagen een metaalhoofd, als je dat zo kan zeggen. Toen ik als achtjarige in het bruiner dan bruine café waar mijn tante werkte de liveversie van Lola van The Kinks hoorde, was ik voor de rest van mijn leven (dacht ik toen) verkocht voor rock. Harde rock. Steeds hardere rock. Tot ik op mijn vijftiende of zestiende grindcore ontdekte. De elpee From enslavement to obliteration van Napalm Death leek me de allerextreemste elpee te zijn ooit gemaakt, en die moest ik hebben. En even later had ik hem. En ik was trots. Ik had hem. De hardste, bizarste, idiootste plaat die maar bestond. De zanger leek op een gekooid dier, de gitaren bruisten onophoudelijk uit de speakers en de drummer brak alle snelheidsrecords. En dat stond gewoon in mijn platenverzameling. Op mijn kamer. Dat had ik, dat luisterde ik, dat was in mijn bezit. Tot een klasgenoot een paar weken later naar me toe kwam met op zijn walkman een bandje met daarop wat liedjes van Sore Throat. In de Aardschok besproken als de band die Napalm Death liet klinken als een huisorkestje. Dat moest ik horen, vond die klasgenoot, en of ik wilde of niet: hij liet het me horen. En inderdaad. Het was nog net een tikje gestoorder, een tikje heftiger, een tikje extremer dan From enslavement to obliteration. Allicht dacht ik er toen niet in die termen over na, maar ik denk dat dit mijn eerste gewaarwording van de potentiële oneindigheid moet zijn geweest. Er was helemaal geen allerextreemste plaat ooit gemaakt, en die zou er ook nooit zijn. Het kon altijd wel nóg een tandje extremer. Was dit geworden van mijn liefde voor (rock)muziek? Een jacht naar de ultiem extreme plaat, een jacht die nooit zou eindigen? Daar en dan, op het schoolplein, hield ik op een metaalhoofd te zijn. Van lieverlee omarmde ik elke muziekstijl, iets wat ik nog steeds doe. Waarmee gezegd wil zijn dat het potentieel oneindige ook een eindigende uitwerking kan hebben (maar wat enerzijds eindigt, opent anderzijds nieuwe deuren dus).

En daar komt nog iets bij. In het geval van bovengenoemde extreme platen zijn de verschillen tussen de ene allerextreemste plaat en de volgende nog-net-iets-extremere plaat miniem. Bij Sore Throat, b’voorbeeld, viel eigenlijk vooral de zang op die iets gestoorder leek te zijn dan bij Napalm Death. Maar hoe anders is dat bij het leven met de potentiële oneindigheid zoals Gijsbers dat voorstelt? Ja, er zijn altijd meer mensen te ontmoeten, meer boeken te lezen, meer dingen te zien, er is altijd meer kennis te verwerven, er is altijd een volgende grens tot waar je verstaanshorizon kan worden opgeschoven. Maar de verschillen tussen wat je al kende en wat er nog bij komt, worden wel steeds kleiner totdat het “altijd nog meer” niet meer is dan oude wijn in nieuwe zakken. Tot een bepaalde leeftijd kan het potentieel oneindige erg inspireren, maar er kan ook een moment komen waarop je je schouders zult ophalen bij de gedachte aan alles wat er nog te ontdekken, te kennenleren, te vernemen, te zien valt.

“Oneindigheid. Een filosofische gids” zal dan ook wel het interessantst zijn voor een wat jonger publiek. Bij mij rees na lezing één vraag: hoe zou Gijsbers dit onderwerp benaderen als hij zestig is, of zeventig? Ik stel een deel twee voor, Gijsbers, door jou te schrijven over twintig jaar jaar. Dat boek zou namelijk wel eens briljant kunnen worden.

Victor Gijsbers Oneindigheid

Oneindigheid

Een filosofische gids

  • Auteur: Victor Gijsbers (Nederland)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Uitgever: Boom Uitgevers
  • Verschijnt: 30 september 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,90 / € 19,90
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Victor Gijsbers de Nederlandse filosoof

Prikkelende verkenning van het oneindige – en verder.

Het oneindige is grenzeloos fascinerend. Als eindige wezens zullen we het oneindige nooit volledig kunnen vatten. Toch duikt het onderwerp telkens opnieuw op in de filosofie – we kunnen er kennelijk ook niet aan ontkomen. Filosoof Victor Gijsbers leidt de lezer langs de belangrijkste vragen over het oneindige in de wiskunde, de natuur, de werkelijkheid en het menselijk leven.

Via Aristoteles, Descartes, Nietzsche en Wittgenstein leren we hoe de mens het oneindige heeft proberen te temmen, of juist als God boven zich heeft gesteld. Aan het eind van de reis komen we uit bij Kant, die de eindige mens zag als maatgever van de werkelijkheid – maar een maatgever met een opdracht die hij nooit kan voltooien. Door na te denken over de oneindigheid zien we zowel de meest inspirerende als de meest tragische kant van het menszijn.

Victor Gijsbers is geboren in 1982. Hij studeerde natuurkunde en filosofie in Utrecht en is werkzaam als filosoof aan de universiteit Leiden. Eerder publiceerde hij bij Boom een vertaling van Wittgensteins Tractatus.

Bijpassende boeken

Eva Vriend – De waterzoon

Eva Vriend De waterzoon recensie en informatie boek over Jac. P. Thijsse, zijn zoon Jo en onze verhouding tot de natuur. Op 23 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Atlas Contact het boek van Eva Vriend en essay voor de Maand van de Geschiedenis, over Jac. P. Thijsse en zijn zoon Jo Thijsse. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Eva Vriend De waterzoon recensie

In het kader van de maand van de geschiedenis heeft Eva Vriend dit essay geschreven over de Jac. P. Thijsse, de schrijver van de door miljoenen Nederlanders gelezen Verkade albums en de man die de natuurbescherming in Nederland op de kaart zette en zijn zoon Jo die als waterbouwkundige een zeer belangrijke rol speelde bij de totstandkoming van de Afsluitdijk en de plannen voor de Deltawerken.

Eva Vriend moest zich in dit boekje van slechts zo’n 60 pagina’s duidelijk beperkingen opleggen. Desondanks is het gelukt om een mooi portret te schetsen van een vader en zoon die beiden een belangrijke rol speelden in Nederland. Centraal in het boekje staat de tegenstelling tussen vader, de natuurbeschermer en de zoon die vooral werkte aan de versterking van Nederland in de strijd tegen het water.

Een tegenstelling die er zeker was om dat natuur en bescherming van het land zo nu en dan op gespannen voet met elkaar stonden. Maar desondanks stonden vader en zoon elkaar niet naar het leven, sterker nog beide mannen waren in staat om over hun eigen schaduw heen te stappen.

Doordat het boek slechts een beperkte omvang heeft, heb je wel het gevoel dat er een familieverhaal achter schuil gaat dat het verdient om uitgebreider en in meer detail verteld te worden. Wellicht een klus die Eva Vriend nog aan zal gaan en anders ligt het schrijven van de dubbelbiografie van vader en zoon Thijsse te wachten op een ieder die deze klus wil klaren. Het boek is gewaardeerd met ∗∗∗∗∗ (zeer goed).

Eva Vriend De waterzoon

De waterzoon

Jac. P. Thijsse, zijn zoon en onze verhouding tot de natuur

  • Auteur: Eva Vriend (Nederland)
  • Soort boek: familiegeschiedenis
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 23 september 2025
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook/ luisterboek
  • Prijs: € 7,99 / € 7,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst boek van Eva Vriend over Jac. P. Thijsse en zijn zoon

Essay maand van de geschiedenis 2025, met als thema: natuurlijk.

In hoeverre mogen we ingrijpen in de natuur? Die vraag loopt als een rode draad door de familiegeschiedenis van Jac. P. Thijsse. In zijn populaire Verkade-albums leerde hij Nederland begin vorige eeuw om de natuur te koesteren. Zijn zoon Jo Thijsse keek anders naar zijn omgeving: hij werd de wetenschappelijke man achter de Afsluitdijk en de Deltawerken.

Aan de hand van de levens van vader en zoon Thijsse onderzoekt Eva Vriend in dit essay de grenzen van maakbaarheid. ‘De waterzoon’ laat zien hoe onze verhouding tot de natuur steeds opnieuw verandert. Zo biedt dit onbekende verhaal, juist in tijden van stikstofproblemen, afnemende biodiversiteit en klimaatcrisis, een verrassend historisch perspectief op actuele vragen.

Eva Vriend is geboren in 1973 in de Noordoostpolder. Ze is historicus en schrijver. Ze groeide op in de Noordoostpolder. Haar bestseller Het nieuwe land (2013), over de ontstaansgeschiedenis van Flevoland, werd genomineerd voor de Brusseprijs en de Libris Geschiedenis Prijs. In 2015 verscheen De helpende hand. In 2020 verscheen Eens ging de zee hier tekeer (∗∗∗∗). De laatste twee boeken stonden op de shortlist van de Libris Geschiedenis Prijs en werden ook als tv-serie uitgezonden. In 2024 verscheen haar boek over het voormalige eiland schokland, Het eiland van Anna.

Bijpassende boeken

Dik van der Meulen Meester in het paradijs recensieDik van der Meulen (Nederland) – Meester in het paradijs
Jac. P. Thijsse en het landschap
biografie
Uitgever: Querido
Verschijnt: 12 november 2025

Rinske Bouwman – Korstmos

Rinske Bouwman Korstmos recensie en informatie over de inhoud van de tweede roman van de Nederlandse schrijfster en theatermaker. Op 23 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Orlando de nieuwe roman van Rinske Bouwman, de uit Nederland afkomstige schrijfster.

Rinske Bouwman Korstmos recensie van Tim Donker

Je dacht dat wij het waren. Maar we waren het allemaal.

Want als ze je met het mes op je keel komen vragen waar het over gaat, dan zou je misschien zeggen dat het gaat over een buschauffeur die zorgt zijn aan kanker stervende vrouw.

Maar neen. Daar gaat het niet over. Niet echt.

Of wel echt. Maar toch niet.

In ieder geval is Marius, de hoofdpersoon van Korstmos, buschauffeur. Thuis, in de huiskamer, ligt Philo als uitbehandelde kankerpatiënt dood te gaan. Steeds is de verwachting dat ze het volgende jaar niet meer zal halen. Maar steeds weer haalt ze de volgende jaren, en ook de daarop volgende. Ooit was ze niet ziek, toen waren Philo en Marius gewoon man en vrouw in plaats van zieke en verzorger, en in die dagen ontwikkelde Philo computerspellen. Hoe heet dat. Ze weet veel van computers en internet, en om haar man zich meer te laten voelen dan buschauffeur en verpleger tipt ze hem The Otherworld. Een spel op internet, waarin je een alternatief leven kan leiden. Het spel bevalt Marius. Het bevalt hem zeer. Hij organiseert er feesten op een eiland, feitelijk besloten feesten al wordt die beslotenheid steeds opener. Daarnaast fokt hij tijgers. Die kunnen andere bezoekers van The Otherworld dan houden als afgerichte huisdieren. Hij leert mensen kennen. Liv bijvoorbeeld, die in het werkelijke leven ergens in Leeds woont en waarmee Marius in The Otherworld trouwt. En andere mensen. Vrienden van Liv, bezoekers van zijn feesten. Gaandeweg wordt The Otherworld meer en meer een parallelle wereld, een bestaan naast zijn andere bestaan.

Zoals in haar debuutroman, Een soort eelt, laveert Bouwman ergens tussen alledaags en uniek. Kanker bestaat. Buschauffeurs bestaan. Doodgaan bestaat. Internet bestaat. En ik ken er niet zoveel van, maar spellen als The Otherworld zullen ook wel bestaan.

Al heeft niet iedereen een stervende vrouw in huis, of een spel waarin hij tijgers fokt.

Maar in handen van Bouwman wordt het alledaagse surreëel. En het surreële juist weer heel, euh, alledaags.

Want Marius praat telepathisch met dieren. In ieder geval voert hij in gedachten hele gesprekken met een merel, een mier, een schaap, een egel, of met Ruud, hun kat. Tegen dat er een tijger opduikt in het huis waar Marius en Philo wonen kijkt de lezer daar eigenlijk al niet echt meer van op. Het dier gaat ook mee op de bus, zit in een kuipstoeltje, ach, eigenlijk heel normaal. Niemand ziet de tijger behalve Marius. Of. Nee. Misschien. Toch.

Eerst dacht ik dat Marius de tijger had meegenomen uit The Otherworld. Dat het iets zei over virtuele werelden en echte werelden, en dat die niet zo makkelijk te scheiden zijn als wel aangenomen wordt. Dat je iets meeneemt uit wat (of wie) je “slechts” “online” kent, en dat uiteindelijk ook je gewone (je “offline”) (?) bestaan beïnvloedt. Maar later wordt in het boek zelf gesuggereerd dat de tijger staat voor rouw. Dat Marius eigenlijk al jaren afscheid aan het nemen is van Philo. Maar Philo blijft hier, jaar na jaar, waardoor zijn rouw ergens blijft steken (en materialiseert als tijger) (ook dat is doodnormaal in een boek van Bouwman) (veranderde er in Een soort eelt niet iemand stukje bij beetje in een yak?). En dan volgt er ten aanzien van de tijger vrijwel op het einde nog een onthulling die de “gematerialiseerde rouw”-lezing weer enigszins op losse schroeven zet.

Want hoe zeg je dat? Ja, ik weet hoe ik het zou kunnen zeggen. Ik zou hier en nu een achterlijkheid als “Niets is wat het lijkt bij Rinske Bouwman” uit het klavier van mijn kompjoetur kunnen rammen. Maar dat is zo’n afgrijselijke dooddoener dat niemand dat nog serieus neemt. Soms is taal stuk gebruikt. Dan is de betekenis ervan versleten. Maar je kunt in dit boek diverse malen peinzen dat je wel zo’n beetje weet hoe het zit, en dan blijkt het bladzijden later toch vooral niet zo te zitten.

Zelfs het achterplat is wat mij betreft abuis (of “zelfs”, een achterplat slaat wel vaker de plank mis). Er ontstaan niet per se “barstjes in de evenwichtige symbiose tussen Marius en Philo”. Maar ze zijn al tijden niet meer op dezelfde bladzijde. Marius verzorgt iemand met een terminale ziekte. Hij is de sterke, de gevende, de geduldige, degene die nooit iets voor zichzelf mag vragen, die in geen jaren meer een gelijkwaardige partner kan zien in zijn vrouw. Philo is degene die doodgaat, opgegeven is, steeds minder zelfstandig kan, alle hulp in grote dankbaarheid dient te aanvaarden, voor haar verjaardagen alleen nog maar doe-dingen krijgt als een saunabon of een ui (dan staat dan voor “een uitje”) (ja) want waarom zou je een stervende nog iets blijvends geven? Dat zijn zulke verschillende posities dat het evenwicht vanzelf een beetje zoek raakt. Maar wie er “eigenlijk” de overlever is, en wie de vegeterende is nog niet eens zo zeker.

Dat is Bouwmans kracht.

Eerst verdacht ik haar nog wel van mooischrijverij. Aan het begin van het boek zit een scene waarin de “kamera”, als ik dat zou mag noemen, of, zeg, haar pen, zich langzaamaan terugtrekt uit het huis van Philo en Marius en op straat belandt waar een klein meisje met chocomel in haar rugzak huilt bij het zien van een dode duif in de goot. Waarom dat meisje, waarom die chocomel, waarom die duif, hier begint het larmoyant te worden dacht ik, moeten er nou zoveel mogelijk tere beelden bij elkaar gepropt worden, is dat er niet een beetje over, is dat niet een beetje als ingetogen pianomuziek bij een verdrietige scene in een film, voor wie nog niet begrepen had dat het allemaal heel erg droevig is: hier is de muziek (in dit geval in de vorm van een dode duif). Maar het meisje krijgt een rolletje in het boek, weliswaar een verwaarloosbaar bijrolletje dat met een heel dun flintertje aan de verhaallijn van Philo en Marius vastgeplakt zit maar dat maakt niet uit, fragementarisme is alleen maar mooi, brokstukken van verschillende levens overal.

Verschillende levens ja.
Want nu heb ik u waar ik u hebben wil.
Ik dacht dat wij het waren maar we waren het allemaal.

Hoe bijzonder het leven van Philo en Marius ook is, het is ook het uwe.
Waarheen het gaat enzo. Allemaal richting de dood toch? Het lijkt een beetje flauw om mee af te komen maar de stervende Philo die maar niet sterft deed me denken aan de woorden die Frank Zappa sprak tegen een journalist die hem opbelde om te vragen of zijn ziekte terminaal was: “Alles is terminaal!”. Of dan Marius. Die niet echt op de bus wilde werken, het is maar tijdelijk, het is maar voor nu, hij kan anders, hij kan meer, niet dat hij het niet prettig vind op de bus, nee, integendeel zelfs, maar het is toch maar voor even. Bekend? Misschien wel, toch? Je dacht dat het alleen maar voor erbij was, een tijdje, je was zzp’er, je was een eigen bedrijfje aan het oprichten, het ging nog niet zo florissant alleen en je had er even een tijdelijke vaste inkomstenstroom bij nodig om te kunnen opstarten, jajaja, en voor je het weet werk je ineens 22 jaar bij de post en is dat hele eigen bedrijfje nergens meer. Of buschauffeur dus. Je dacht dat jullie het waren maar jullie waren het allemaal. In de gesprekken die Marius met de dieren voert, gaat het ook nogal eens over hoe je je leven moet inrichten. Er is een schaap dat een pleidooi houdt voor radikaal kollektivisme; een egel houdt een pleidooi voor radikaal individualisme. Een mier zit daar een beetje tussenin. Hij vertelt Marius een moje legende die onder mieren leeft: de eeuwige cirkel. Mieren die mieren achterna lopen, niemand weet alleen dat er geen voorste meer is en dat ze elkaar in een gigantische cirkel achterna blijven lopen. Dat verwoordt wel vrij kernachtig mijn angst voor elk kollektivisme: niemand denkt nog zelf na wanneer volgzaamheid het grootste goed is geworden. Daar kunt u Claude Lefort nog wel op na lezen. Of René ten Bos. Of Giorgio Agamben. Of Mattias Desmet. Of denk terug aan de van de gele hond gescheten coronajaren: de mensen die toen zeiden dat het totalitarisme niet was geïnstalleerd: dat zijn die mieren (de overheid zei u wanneer u uit werken mocht gaan, de overheid zei u dat uw kinderen niet naar school mochten gaan, de overheid zei u dat ongevaccineerden niet welkom waren in de horeca, de overheid zei u dat u zonder beflap voor uw bakkes geen boodschappen mocht gaan doen – als dat geen totalitarisme is, wat dan wel?).

En zo.
Ja zo inkt Bouwman haar woorden rechtstreeks op, en ook nog wel dwars door uw huid. Ik ging kapot bij de scene waarin Ruud dood ging. Huilen. Maar echt keihard, mijn dochter schrok ervan, wat is er met jou. Was er de hele verdere dag ook nog verdrietig van (zelfs nu ik deze woorden schrijf wellen de tranen wederom in me op). Dat is starkschrijven (wat iets anders is dan mooischrijverij). Of misschien is dat alleen maar mijn hele grote hart voor katten dat opspeelde.

Goed ook dat Bouwman losse eindjes laat. Waar ze zelf staat in de keuzes die de dieren Marius voorleggen, blijft onuitgesproken: Korstmos wordt nergens prekerig. Of uitleggerig. Het meisje met de duiven duikt een paar keer op, en verdwijnt dan weer. Net zoals mensen op The Otherworld, Marius’ virtuele wederhelft Liv voorop. Waar iedereen heen gaat, waar iedereen blijft? Uw gok is zo goed als de mijne. Of “de gedaante”, die ook nog in het boek voorkomt. Een gedaante die door afvalcontainers struint, doorheen straten stombelt. Eerst dacht ik dat het een zwerver was. Toen dacht ik dat het De Dood was die wacht op zijn kans met Philo. Daarna dacht ik dat het misschien stond voor het monsterlijke mombakkes dat Het Leven Zelve niet zelden opzet. Nog weer later dacht ik er niks meer van, en ook dat doet Bouwman goed: de lezer laten meedeinen op de golven van het verhaal. Niet van alles hoef je iets te denken. Niet alles behoeft een of andere verklaring. Niet alles moet logisch zijn. De dingen zijn. Rare dingen, ongrijpbare dingen, of juist het allertriviaalste der dingen. Het is er. Alles is er nog. En zolang het er nog is, is er nog leven.

Korstmos is een bloedmooie roman die mogelijkerwijs sommige petten te boven zal gaan. Maar daar is het goed toeven voor romans: vlak boven sommige petten. Precies daar moet je zien te geraken als schrijver.

Rinske Bouwman Korstmos

Korstmos

  • Auteur: Rinske Bouwman (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando
  • Verschijnt: 23 september 2025
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de tweede roman van Rinske Bouwman

Marius is buschauffeur, beginnend vogelaar en mantelzorger van zijn vrouw Philo, die al jaren langer leeft dan verwacht. Als game developer tipt ze hem The Otherworld, een online virtuele wereld, waar mensen van over de hele wereld samenkomen en zichzelf kunnen zijn, of juist helemaal niet.

In The Otherworld koopt Marius een eiland van pixels en hij begint een diervriendelijke tijgerfokkerij, waar hij elke vrijdagavond een steeds drukker bezocht online feest geeft. Door nieuwe mensen te ontmoeten en een eigen sociaal leven op te bouwen bereidt hij zich zo goed mogelijk voor op een leven na Philo’s dood.

Hoewel ze al jaren samen zijn ontstaan er barstjes in de evenwichtige symbiose tussen Marius en Philo. Marius haalt inspiratie uit de natuur om hem heen. Hij krijgt tips van schapen, mieren en zijn eigen kat Ruud. Ook een zwaan probeert hem te troosten. Toch wordt de kloof tussen Marius en Philo groter, tot er een tijger in zijn huiskamer staat. Een echte, niet een van pixels.

​Rinske Bouwman is geboren in 1988. Ze is een Utrechtse theatermaker en schrijver. Haar voorstellingen speelden op verschillende festivals en in theaters in Nederland. Haar teksten zijn macaber en humorvol. Vaak is rouw een hoofdthema in haar werk, dat ze met een lichte toon en absurde inslag hoopvol maakt. Een soort eelt, haar debuutroman, verscheen in 2024.

Rinske Bouwman Een soort eelt recensieRinske Bouwman (Nederland) – Een soort eelt
Nederlandse debuutroman
Uitgever: Uitgeverij Orlando
Verschijnt: 11 januari 2024
Tim Donker recensie
Een cadeau voor de bespreker: het beste boek om alle voorgaande boeken mee te vergeten. Dit is een mooi boek. Dit is een poëties boek. Dit is ondanks dat hele grote verdriet een hartverwarmend boek…lees verder >

Bijpassende boeken

Claire-Louise Bennett – Dikke kus, dag-dag

Claire-Louise Bennett Dikke kus, dag-dag recensie, review en informatie nieuwe roman van de Engelse schrijfster. Op 18 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van Big Kiss, Bye-Bye, de roman van de uit Engeland afkomstige schrijfster Claire-Louise Bennett. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Claire-Louise Bennett Dikke kus, dag-dag recensie van Tim Donker

Mijn buurman, of feitelijk de vorige buurman, degene die mijn buurman was toen ik in het huis woonde waar ik hiervoor woonde, de Sergio, zei altijd dat je, als je het beste werk van een artist of band in handen wil hebben, er goed aan doet het vroege werk te kopen, de eerste drie, vier platen, want daarna treedt de vervlakking in en of dat altesaam van meden is en van perzen, dat weet ik zo net nog niet (Tom Waits maakte zijn mooiste platen met het drieluik, als het al een drieluik is Swordfishtrombones – Rain Dogs – Franks wild years, en toen was hij echt al tien jaar bezig platen te maken, platen vol met fijne grappige sfeervolle en zomwijlen zelfs ontroerende maar toch nooit echt wereldschokkende liedjes; Hood’s beste platen zijn de door Matt Elliott geproduceerde: Rustic houses, forlorn valleys en The cycle of days and seasons en alles wat daarvoor kwam en alles wat daarna kwam kun je gevoeglijk negeren, misschien op Cold house na, of Silent ’88; ik kan me voorstellen dat er mensen zijn die de eerste platen van Swans prefereren boven de hele achteropkomende discografie maar ik geef toch echt de voorkeur aan hun “afscheidsplaat” (zwanenzang, iemand?) Soundtracks for the blind en de eerste drie platen van na de comeback van 2010 en zwabber gans de weg is het pad van Simon Joyner: natuurlijk haalt weinig het bij Room temperature of Heaven’s gate maar veel latere platen als Step into the earthquake of Coyote butterfly kunnen zeker tellen kwa schoonheid en kippenvel en kroppen in kelen) maar wat ik me altijd sedert heb afgevraagd is of dit als losvaste richtsnoer ook opgaat voor schrijvers – een mens zou immers kunnen beweren dat een schrijver rondom zijn debuut nog onbevangen is, onbezoedeld zo je wil, en schrijft vanuit innerlijke noodzaak, passie, een geheel eigen poëtica maar ik acht het evenmin ondenkbaar dat een schrijver allicht een paar boeken lang moet zoeken naar zoiets als een eigen stem, dat literatuur een tijdje nodig heeft om uitgepuurd te raken, dat het trager groeit dan muziek & ik zeg nu maar wat.

Want had Koppernik ze niet in omgekeerde volgorde uitgegeven? Eerste Kassa 19, en toen pas het debuut van Claire-Louise Bennett: Poel? Alleszins las ik ze wel in die volgorde, en Kassa 19 had me verpletterd terwijl me de motor in Poel nog niet ganzelijk warmgedraaid leek. Het was een schoon warmdrajen, dat wel. Maar het miste een “iets” dat Kassa 19 had; een iets dat Claire-Louise Bennett bij Poel klaarblijkelijk nog niet gevonden had.

Stijgende lijnen, daar dacht ik aan, en met die gedachte onthaalde ik wat ik dan denk dat haar derde boek moet zijn (maar misschien hebt wij neerlanders nog wel meer gemist?). Zie daar maar eens aan te voldoen, Bennett. Een voorsprong waarmee ze al gelijk op achterstand staat.

Natuurlijk die achterlijke titel. Of de allereerste bladzijde. Ze herinnert zich de laatste keer dat ze haar (inmiddels ex-)lief Xavier zag, en die herinnering wordt ingeluid met de navolgende zin: “We hadden elkaar bijna een jaar niet gezien vanwege de pandemie.” Hum. Sja. Ik had al moeite met alle mensen die het heersende discours rondom corona voor zoete koek slikten en al die totalitaire regeltjes slaafs opvolgden (zo gemakkelijk is het dus om van een democratie een dictatuur te maken) maar het zo serieus nemen dat zelfs de liefde eraan opgeofferd mag worden, gaat nog wel iets verder dan domme gezagsgetrouwheid. Of een paar zinnen verder: “Het was zo’n vreemde plek om te gaan zitten dat ik zichtbaar verontwaardigd was.” Waarbij ik me afvraag hoe je als je niet toevallig net voor een spiegel staat eigenlijk weten kunt hoe zichtbaar je verontwaardiging was. Het is een rare manier om de mate van verontwaardiging aan te geven, en dit, zo kort op dat pandemiegezeik, zou bij om het even welke andere schrijver genoeg zijn om het boek voorlopig heel diep onderaan één van de stapels te proppen waar ik het voorlopig niet meer hoef te zien maar dit is niet om het even welke andere schrijver. Dit is Claire-Louise Bennett. Van Poel. En meer nog: van Kassa 19. Dus ik hou Dikke kus, dag-dag weg van de bodem der stapels, ik zit, in leesstoel, en blijf lezen.

En toegegeven: wanneer je je er aan overgeeft, neemt het je mee. En je vliegt. En je gaat. En het stuwt je voort. Want ze raast, Claire-Louise Bennett, ze raast. Voort. En verder. En vuts. Over dagdagelijksheden, over politiek, over vriendschap, over liefde. Ergens valt het woord dagboek, en misschien is dat wat het is: het dagboek van de nadagen van een liefde. Er was een relatie met een oudere man, Xavier. Een heel stuk ouder, want al volwassen toen Bennett, als je haar tenminste kan laten samenvallen met de ikverteller, nog niet eens geboren was; Xavier was getrouwd toen, en iets van een magnaat ofzo, een privébankier, hoe heet dat, ik ken daar niet zoveel van, een rijk en af en toe op de rand van legaal leven leidend, nu eens hier en dan weer daar, maar in de hedenlijn is hij 75 en Bennett (als zij het is) zal in de vijftig zijn (ze doet een beetje schimmig over haar geboortedatum maar in een oppervlakkig interviewtje dat in 2005 in één of ander Iers tijdschrift stond, zei ze dat ze in de dertig was). Die relatie is over, en het blijft onduidelijk hoe lang het geduurd heeft, hoe ver het ging, maar zeker is wel dat ze Xavier nog mist, en iets blijvends in haar heeft achter gelaten. En daarmee gaat zij nu doorheen haar dagen, en ze loopt en eet en slaapt en herinnert zich. Soms is het in al zijn trivialiteit grappig, zoals een keer dat ze gingen klagen over een high tea die niet was bevallen of de stress om een rekening die Xavier voor haar had afgesloten bij een bloemenwinkel zodat ze daar elke week bloemen kon gaan uitzoeken, maar Xavier had het te besteden bedrag op vijftig euro laten zetten en ze wist begot niet hoe ze elke week weer op vijftig euro moest uitkomen, en dan gaat het bladzijden lang over welke bloemen mooi zijn en welke niet, en welke bij elkaar passen, en dan komt ze op een keer toch nog bijna op vijftig euro uit want ze geeft een etentje en er moet drank en voedsel en jolijt en sfeer zijn en één van de gasten blijft maar met haar vingers door het venushaar gaan en venushaar kan daar niet tegen en dan weet ze niet zo goed of ze er iets van moet zeggen want ze wil geen zeikerd zijn en uiteindelijk duwt ze die gast maar een extra portie baklava in handen zodat haar vingers iets anders te doen hebben dan door venushaar gaan.

Soms is het grappig zonder de omweg langs dit soort truttigheid te nemen, zoals een snel heen en weer pingpongend gesprek tussen Xavier en de ikverteller over de resistentie die sommige dingen hebben tegen woorden. Woorden over woorden en over waar geen woorden voor bestaan.

Maar altijd raast het. Het is alsof Bennett tegenover je zit, op kaffee, en aan het woord is, en blijft, en ze praat en ze praat en ze praat en ze ratelt. Het komt over je heen. De zinnen overwoekeren je.

Soms zijn er flitsen. Xavier die als begroeting altijd Hoe is tie zei maar dan alsof het één woord is: Hoestie en dat katapulteerde me terug naar mijn dagen als kind, en ik kwam tussen de middag thuis om te eten, en mijn zussen zaten al op de middelbare school, en ik was alleen met mijn moeder en altijd vroeg ze Hoe is het, maar dan als één woord: Hoest, en dan stond ik en kuchte ik nadrukkelijk in mijn vuistje, dat was onze vaste grap, dan lachten we een beetje, in de keuken, want altijd in die dagen waren we in de keuken want we waren aan het eten, of samen aan het koken, of paneermeel aan het maken, of koffie aan het zetten; altijd waren we in de keuken, o die keuken in dat huis aan de Oudartstraat in Stiphout zie ik op elk (on)gewenst moment moeiteloos voor me.

Zulke flitsen.

Of andere flitsen.

Prachtig is een sexscene die zich afspeelt in een verlaten of leegstaand gebouw in London, er is een ik en een hij , de hij zou Xavier kunnen zijn, al lijkt dat niet waarschijnlijk op grond van hoe Xavier en de relatie met hem beschreven wordt; de scene op zichzelf detoneert al een beetje met de rest van de roman, zou ook op zichzelf kunnen staan, als prozagedicht, de muzikaliteit ervan, de manier waarop de taal brokkelt en tegelijkertijd kompleet vloeiend is, het ritme, de herhaling, het deed me, idioot genoeg, denken aan een sexscene die ik niet altelang geleden las bij Autran Dourado, over het algemeen ben ik nooit zo gecharmeerd van sex in literatuur, net iets te vaak wordt het plat of lomp of er wordt juist geprobeerd om er in verhullende, zogenaamd mojere, woorden over te spreken maar kiest men dan voor zulke idiote archaïsmen dat het onbedoeld lachwekkend wordt, of het licht dat erop geschenen wordt is gedimd en zoetsappig-romanties en nep en plastiek, maar hier, bij Bennett, is het, evenals laatst, bij Dourado, meer dan geslaagd en gaat het niet eens om de beelden, de sex, maar veeleer om de taal, de sex zit hem in de taal, de taal zelf is sex, alsof de woorden copuleren, weetikveel, jajaja, het is de taal die hijgt, tast, reikt, voelt, penetreert, tot een hoogtepunt komt, dit is zo mooi, dit is waarom ik zoveel hou van literatuur, van lezen, dit is wat taal vermag en het is zo’n voorrecht om daar keer na keer getuige van te mogen zijn.

Of ook. Hoe de ikverteller zich, ergens, voorstelt hoe het zou zijn om samen te wonen met Xavier, hoe zou het ontbijt zijn en hoe het diner; hoe schrijven dan een geplande activiteit zou worden in plaats van iets dan vanuit zichzelf de dag in vloeit, ze zou opstaan en zeggen dat ze even ging schrijven en Xavier zou zien, en ze zou zitten, en gaan schrijven, want nu moest ze wel, en achteraf, bij dat diner, de vragen erover, of het schrijven goed ging en fijn was en of ze zoveel geschreven had als ze wilde, hoe geforceerd dat allemaal zou zijn, de gedachten hierover zijn vervat in vermakelijke, opstandige, grappige, geheel navoelbare taal, en weeral is het zo bloed- en bloedmooi.

Zo ook. De mail die ze aan haar voormalig docent Engels schrijft over de kleur groen en waarin – ofnee dat moet je echt zelf gaan lezen dat is veel te prachtig om naverteld te worden.

Zulke flitsen.

Of ook.

Flitsen van ergernis. Toch. Ook. Nog. Soms. Iedere keer als ze het over “het virus”, “de lockdown”, “je booster” of “een zelftest” heeft, alsof dat vastomlijnde gegevens zijn die exact zó zijn als ze indertijd werden afgeschilderd en geen enkel weldenkend mens het in zijn botte hersens zal halen daar andere connotaties aan te verbinden of andere gevoelens over te koesteren zodat elke lezer geheel aan boord zal zijn met de consequenties die Bennett over deze dingen trekt en niets nog enige nader explicatie behoeft maar nee, ik dus niet Bennett, ik was nooit aan boord van dat schip en eigenlijk snap ik niet waarom iemand die zo onafhankelijk en kritisch in het leven lijkt te staan als deze hier ikverteller, die zo wars is van conventies dat ze zich soms ongepast gedraagt maar liever achteraf de gêne over beschamende vertoningen draagt dan saai en ordelijk en “aangepast” en voorspelbaar te moeten zijn: “Uiteindelijk kan het me niet veel schelen dat ik me laat meeslepen en mezelf voor schut zet. Het alternatief is doodgaan van verveling, het alternatief is opgewekt zijn en gewoon doorgaan, het alternatief is met een lepel mijn hersenen eruit scheppen, het alternatief is te veel drinken en zwijgzaam en verknipt worden, het alternatief is me helemaal niet vertonen en ik heb al deze dingen gedaan maar me af en toe laten meeslepen en mezelf voor schut zetten is uiteindelijk zoveel makkelijker te verdragen.”; dat iemand dus, die bij de alternatieven die ze hier noemt ook “coronavolgzaamheid” had kunnen zetten, geen enkele afstand kan nemen van wat overheden wensten op te dringen, maar was het in die van de gele hond gescheten coronajaren ook al niet mijn verbazing dat het juist de “intellectuelen”, de academici, de cabaretiers, en ja, de schrijvers waren die voorop liepen in deze afgedwongen deugdzaamheid? Ook een gesprek met een vriendin over Amerikanen en Amerikaanse politiek; presidenten (in die tijd Biden) is een beetje te obligaat naar mijn smaak maar Bennett blijft gelukkig over het geheel genomen ver genoeg bij deugliteratuur uit de buurt.

Zet de taal voorop, en niet de preken. Is wat de meestentijds doet.

Wat misschien nog wel het duidelijkst is bij de flitsen waarin ik niet precies weet waar ze het over heeft of over wie het gaat, zelfs niet honderd procent zeker wie er de focalisator is en dat is een andere sensatie waarvan ik heel veel hou als het om literatuur gaat: niet precies weten wat er nu eigenlijk aan de hand is. Je hangt in het luchtledige, zonder ankerpunten, je kunt het niet verbinden aan je eigen referentiekader (oja dat heb ik ook, dat ken ik, dat maak ik ook wel eens mee), je hebt alleen maar de taal om je op te concentreren en dat is puur genot bij Bennett – vanwege de kadans, het meanderen, de woordendans.

Dikke kus, dag-dag is een babbelboek. Een briljant babbelboek. Maar een babbelboek nooitdeminder. Het heeft me niet zo verpletterd als Kassa 19 deed. Maar in de kieren schuilt schoonheid. Heel veel schoonheid. En juist deze nonchalance is het bewijs van haar ongeëvenaarde talent.

Claire-Louise Bennett Dikke kus, dag-dag

Dikke kus, dag-dag

  • Auteur: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort boek: Engelse roman
  • Origineel: Big Kiss, Bye-Bye (oktober 2025)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Omvang: 220 pagina’s
  • Verschijnt: 18 september 2025
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Claire-Louise Bennett

De hoofdpersoon van Dikke kus, dag-dag is van de stad naar het verre platteland verhuisd. Daar, ontworteld en zwevend tussen twee werelden, denkt ze aan iedereen die ze heeft achtergelaten. Vooral aan haar oudere minnaar Xavier, die haar – zo zegt hij – beter kent dan zij zichzelf. Ze houdt nog steeds van hem, maar het verlangen is verdwenen.

Een onverwachte brief rakelt nog meer herinneringen aan vroegere liefdes op. Er was geluk en ongeluk, bevrijding en beknotting. De sporen die zij achterlieten in haar leven – koffievlekken, voicemails, bloemboeketten – vormen een rariteitenkabinet waardoorheen ze zich beweegt, terwijl ze steeds dichter om de kern cirkelt van wat het betekent om je te verbinden. Waarom willen we de ander aanraken, wie mag ons aanraken? En hoe laten we weer los?

Dikke kus, dag-dag is een even geestige als virtuoze roman over het mysterie van hoe mensen in ons leven komen en er weer uit verdwijnen, terwijl ze ons eeuwig in hun greep houden.

Claire-Louise Bennett is de auteur van de veelgeroemde roman Kassa 19. Haar debuut Poel, dat op de shortlist stond van de Dylan Thomas Prize, won de White Review Short Story Prize. Bennetts verhalen en essays zijn gepubliceerd in The New York Times MagazineHarper’s en andere tijdschriften. Ze woont in Galway, Ierland.

Bijpassende boeken

Evy Danckers – De regenboog van Mimir

Evy Danckers De regenboog van Mimir recensie en informatie kinderboek voor 10+ jaar, met illustraties van Marijke ten Cate. Op 16 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Leminiscaat het nieuwe boek van Evy Danckers, de Vlaamse kinderboekenschrijfster. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Evy Danckers De regenboog van Mimir recensie van Jolien Dalenberg

De ouders van Mirmir kopen jaarlijks een vervallen huis om te verbouwen. Nu zijn ze naar een heel klein dorpje gegaan, om een oude boerderij op te knappen. De buurman heeft al die tijd voor de dieren van de vorige bewoner gezorgd. Of nou ja, gezorgd… Hij heeft ze in leven gehouden. De konijnen zitten onder de konijnkeutels, het kippenhok stinkt enorm. Mirmir besluit voor ze te gaan zorgen en komt uiteindelijk tot een bizarre ontdekking.

Die ontdekking houdt haar nog enigszins op de been, want verder is haar leven niet zo leuk. Ze zit op zo’n kleine school, dat er kinderen van allerlei leeftijden door elkaar zitten. Geen meisje van haar leeftijd, de jongens negeren haar of doen ronduit bot. En dan is er nog de intens gemene directrice, die Mirmir telkens straf geeft. Dit alles probeert ze voor haar vaders verborgen te houden, anders zouden die zich maar ongerust maken. Ze zoekt haar toevlucht bij de konijnen, die al snel heel belangrijk voor haar worden en waar ze veel van leert.

Mirmir is lekker eigenwijs. Ze houdt van uitgesproken kleding, praat graag en veel en is erg grappig. Een meisje dat je graag als vriendin zou willen, met haar is het nooit saai! De relatie met haar ouders geeft een soort veilige haven, wat prettig is, aangezien ze het op sommige momenten moeilijk heeft. Mirmir is een toegankelijk karakter, waardoor je als lezer eenvoudig betrokken raakt bij haar leven.

Het verhaal is overwegend realistisch, maar een aantal dingen zou in het echte leven niet kunnen. Het knappe is dat Evy Danckers het zo weet te brengen, dat het wél geloofwaardig is. Er zitten prachtige lessen in verwerkt. Op een speelse manier worden diverse uitspraken van beroemde filosofen en “wijze mensen” zoals Spinoza, Descartes en Maya Angelou aangehaald. Saai? Integendeel! Het wordt met veel humor gebracht, en het verhaal brengt de levenslessen beeldend en begrijpelijk tot leven.

Fouten maken mag, haat heeft voor veel problemen gezorgd, maar er nooit een opgelost, oordeel niet te snel over mensen als je hun achtergrond niet kent, geef als je krijgt… Zomaar een greep uit wat dit boek brengt. De regenboog van Mirmir is een fantastisch boek over jezelf kunnen en mogen zijn, vriendschap, empathie en waardevolle levenslessen. Verpakt in een enorme berg liefde en humor. Dikke aanrader! Gewaardeerd met de maximale ∗∗∗∗∗ (uitmuntend).

Evy Danckers De regenboog van Mimir

De regenboog van Mimir

  • Auteur: Evy Danckers (België)
  • Illustraties: Marijke ten Cate
  • Soort boek: kinderboek (10+ jaar)
  • Uitgever: Lemniscaat
  • Verschijnt: 16 september 2025
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 16,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (uitmuntend)
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van het kinderboek van Evy Danckers

Mimir verhuist naar een oude boerderij, met wel heel bijzondere bewoners. Evy Danckers schreef er een hartverwarmend verhaal over waarbij je hardop in de lach schiet. Marijke ten Cate maakte vrolijke illustraties. 

De vaders van Mimir knappen huizen op om die weer door te verkopen. Zo belandt Mimir in een klein dorp in een oude boerderij, waar volgens de verhalen vroeger een heks heeft gewoond. Maar heksen bestaan niet, dat weet iedereen.

Mimir kan haar draai niet vinden op haar nieuwe schooltje met maar drie leerlingen van haar leeftijd, allemaal jongens, en een verschrikkelijke directrice. Ze komt al snel in de problemen. Ze zoekt haar toevlucht bij de kippen en konijnen die op de boerderij zijn achtergelaten. Konijnen die kunnen praten! Ze heten Descartes, Spinoza en Maya Angelou en ze geven Mimir graag advies… Maar Mimir is supereigenwijs en lost haar zaakjes zelf wel op. Denkt ze.

Evy Danckers is geboren in 1977 in België. Ze is naast auteur leerkracht Nederlands en Frans in de B-stroom in Borgerhout. Haar schrijfstijl is rauw, eigentijds en aangrijpend. Haar boeken zijn voor iedereen bestemd, maar richten zich zeker ook tot jongeren in de B-stroom. Het meest trots is ze als jongeren die niet graag of moeilijk lezen enthousiast worden over haar boeken. ‘Met het juiste boek is iedereen een lezer’ is het motto van Evy Danckers. ‘Mensen houden van verhalen, dus iedereen leest graag. Het is gewoon een kwestie van het juiste boek bij de juiste lezer te krijgen. Daarvan ben ik overtuigd,’ legt ze haar motto uit.

Marijke ten Cate illustreerde voor Lemniscaat een aantal prentenboeken, voor ze zich toelegde op haar eigen werken: Waar is mijn sok? en Wie heeft de dikste billen?. Beide zoek-en giechelboeken hebben veel succes bij peuters en kleuters. Daarnaast verschenen bij Lemniscaat de liedjesprentenboeken Joepie JoepieSlaap kindje slaapStille nacht en Rijen, rijen, rijen in een wagentje.

Bijpassende boeken

Teddy Tops – Egelskop

Teddy Tops Egelskop recensie en informatie over de inhoud van de eerste roman van de Nederlandse schrijfster en radiomaker. Op 16 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de roman van Teddy Tops. de uit Nederlands afkomstige schrijfster. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Teddy Tops Egelskop recensie van Tim Donker

Ik is wereld. Het ik kan de wereld niet buiten zichzelf om waarnemen. Ik ziet, en ik vertelt. Dat noemen we een ik-verteller. In het geval van Egelskop speelt de ik een uiterst marginale rol, maar dat maakt niet dat ze minder te vertellen zou hebben. Ze vertelt van haar ouders, die in een auto zaten die te water raakte. De ik was toen vier, ze zat achterin, ze was de enige die gered kon worden, van minuut tot minuut wordt de verdrinkingsdood van beide ouders beschreven, heel anders dan Cormac McCarthy de verdrinkingsdood beschrijft overigens, maar daar gaat het nu niet om, ook niet om de auto en ook niet om de ouders en zelfs niet om de ik. Het gaat om de ouders van de ouders.

Oma Jo en oma Levi. Laatstgenoemde raakte haar ouders kwijt toen de tweede wereldoorlog begon, zelf zat ze ondergedoken op steeds weer andere adressen. Jo verhuisde van een Drents dorp naar Drents Dorp, een buurt in Eindhoven waar vooral ex-turfstekers werden gehuisvest die kwamen werken in de fabriek van Philips. Jo en Levi werden volwassen in tijden van wederopbouw, grootse beloften, gouden toekomst. De oorlog was voorbij en alles was mogelijk. Of. Naja. Alles. Ge moest het natuurlijk niet te gek maken, in ieder geval als vrouw niet. Je moest trouwen, handelingsonbekwaam worden en stoppen met werken, je moest dienstbaar zijn aan echtgenoot en aan gezin, baren, leven en kansen doorgeven aan de volgende generatie die misschien konden gaan waarmaken wat jij had moeten laten liggen.

Over zulke dingen gaat het hier.

Over oorlog en ellende en de gruwelijkheden waartoe mensen in staat zijn; over dood en verlies en eenzaamheid; over determinisme en dwang en onrecht en de rollen waarin vrouwen gedwongen worden en de rollen waarin iedereen zichzelf dwingt; over het masculiene en paternalisme en sexisme; over de diverse vormen van hoop zoals wanhoop, valse hoop en het hopen tegen beter weten in. De hoop achterna. Het waarmaken van alles waarop je hoopt. De vrouwenbewegingen van Jo. Het dansen van Levi. Ware liefde. Leven zoals je wil.

Met een extreme ontvankelijkheid voor de wereld en alles wat daarop is en met een innige genegenheid schrijft Teddy Tops over de manier waarop het leven twee vrouwen langzaamaan verstikt. En, misschien, hoe ze dat tij kunnen keren.

Hoe de schrijver heden en verleden, feit en fictie, mogelijkheid en werkelijkheid onophoudelijk met elkaar verweeft, is prachtig. Hoe de strijdvaardigheid van dit boek geen moment de dichterlijkheid ervan aantast (integendeel), is prachtiger nog. Maar allerprachtigst is hoe het ruw en teder, ontluisterend en melankoliek, hard en zacht weet te zijn.
Hoe het me had. Op haast elke pagina, naja, soms misschien een aantal pagina’s niet, en dan toch weer wel, extra, dubbel.

De beelden (het beeld, bijvoorbeeld, dat uit het water komen van water lucht worden is).
Of dat Drents Dorp dus, in Eindhoven, een stad waar ik nota bene gewoond heb, weliswaar maar een jaar of vier maar toch, ik kende het niet, en ik zocht het op, misschien was het iets dat alleen maar even in die naoorlogse jaren had bestaan maar verrek, Drents Drop bestaat altijd nog, en dus bestond het ook toen ik daar woonde, het is een gebuurte in de wijk Strijp, en die ken ik wel, hoe een mens jaren later via een boek erachter kan komen dat in een verleden dat inmiddels ook best grijs mag heten iets vlak naast hem geweest is, en hij wist dat niet, een mens, dit mens, ik (ik is wereld).
Of dat heerlijk Brabantse “pakkendrager” (in plaats van bagagedrager) dat me een nog grijzer verleden in katapulteert, me doet denken aan de eerste twintig jaar van mijn leven (die achteraf beschouwd en ondanks alles misschien toch de schoonste twintig jaren geweest zijn).
Of zinnen als “Ze geloofde niet in God […] maar ze geloofde wel in schoonheid.”
Of een bedenking als “Zijn we niet een leven lang bezig alle levens te leiden die we niet hebben kunnen leiden?” (wat ik zekere zin waar is, zo ver als het brein gaat (waar het niet kruipen kan): de kansen die we misten, de keren dat we op een kruising hebben gestaan en we wisten het niet en bleven maar blindelings rechtdoor stiefelen en waar waren we uitgekomen als we links waren gegaan toen of als we rechts waren gegaan toen, wat is het verschil tussen het leven dat we leiden en het leven dat ook had kunnen zijn, vaak niet meer dan een woord, een stap, een keuze, een gebaar of zelfs nog: alleen maar even opgekeken hebben (mijn God! als je toen-en-toen gewoon even je kop had opgetild was je nu ergens anders geweest!) (en was je gelukkiger geweest dan, hoe kun je zoiets weten, je kunt wat niet is nooit meten met wat wel is) (het ganse bestaan van K. Schippers schijnt afgehangen te hebben van een liedje).
Of een weergaloze passage als: “Ik draai het terug, gum alles weg wat na mijn ouders kwam, ik gum weg wat ik niet mee zal maken. De fatbikes. De toeslagenaffaire. Megastallen. Kiloknallers. Ranking the Stars, Dancing with the Stars, The Voice, The Voice Kids, dat knikkerspel van Joop van den Ende. Gasboring in Groningen. Aardbevingen in Groningen. Elon Musk. Covid. Rabo-readers. Bellen op luidspreker in het openbaar. Sywert van Lienden. Ooit zal op de hoek van de straat waarin het geboortehuis van oma Levi stond een winkel bestaan die badeendjes verkoopt. Badeendjes met een doktersjas aan, badeendjes met een soldatenuniform aan, badeendjes met borsten en een zusterpakje aan. Ooit zullen er zo veel televisiezenders bestaan dat je een middag kunt vullen met zappen, sommige mensen doen dat ook. Er komt een tijd dat iedereen wekelijks een yogaklasje bijwoont. Er komen chocapastapannenkoekenwinkels. Er komt een tijd dat mensen niet meer weten dat een tomaat symbool stond voor iets anders dan een stuk groente of fruit. Er zullen bekende mensen zijn die we influencers gaan noemen. De millenniumwisseling is uiteindelijk vrij saai. Niet-ironische gabbers in het straatbeeld. Rode plastic Edah-tasjes. De floppydisk. Overslaande cd’s in de discman bij elke scheef liggende straattegel. Microsoft dos. De string boven de spijkerbroek. Fido Dido. Vliegjes op de voorruit op de Autoroute du Soleil. Mussen die de vliegjes van de auto aten bij wegrestaurants en tankstations, alsof zij ook een pitstop houden. Met je grote teen de computer aanzetten. Stiekem Jerry Springer kijken op de bank. Gaskachels met een waakvlammetje. Tamagochi’s. De eerste digitale camera en hoe flets de foto’s waren en hoe groot als je ze op je computer zette. Pesto en rucola op alles. Hoe ieder jaar een man met een stok in het ijs port en daar nooit een Elfstedentocht op volgt. Hoe je je gehele gemoedstoestand in één msn-naam kon proppen.”
Of een fantastische dialoog als: “’Wat betekent dat Jo, moderne vrouwen? Dat we kunnen dragen wat we willen? Dat we ons uitspreken, dat we lezen en schrijven? Dat we lid zijn van de vakbond? Doorstuderen? Is het modern dat we mogen stemmen?’ ‘Dat we niet doen wat ze van ons verwachten? Wij zijn “ze” eigenlijk?’ ‘De mensen?’ ‘De mensen die anders denken dan wij, of de mensen die bepalen wat wij zouden moeten doen of wie wij zouden moeten zijn?’ ‘Ja, dat zijn de mensen.’”
Of een verhaaltechnische ingreep waar Toon Tellegen zijn vingers bij af zal likken: de ik heft zichzelf op om een ander (beter?), kinderloos bestaan voor haar beide oma’s mogelijk te maken, een leven zonder opa’s maar vol liefde en glans en overwinningen (kleine en grotere). De ik laat de wereld gekend zijn buiten zichzelf om. Wereld is ik. De allerultiemste poging wat niet is af te wegen tegen wat is. Er zullen geen ouders zijn die met de auto te water raken, de vierjarige ik achterin. Dat bestaan zal niet zijn, de ik zal niet zijn, dit boek zal uiteindelijk niet geschreven zijn (of hoeven te worden).

Fucking noodzakelijk, zegt Esther Jansma, waarschijnlijk over dit boek, want het staat op de achterkant, en ik neem aan dat het de Esther Jansma is van Dakruiters en We moeten ‘misschien’ blijven denken, moje bundels vond ik dat, langs de andere kant is die Jansma er al niet meer sinds januari dit jaar, hoe kon die weten van dit boek en de noodzakelijkheid ervan, of hoe lang heeft dit boek op de plank gelegen, of op mijn recenseertafel, of onderaan welke stapel, en noodzakelijk voor wat, ik geloof niet zo aan kunst en noodwendig, de nood kent een wending en dat is kunst misschien, maar wat het dan wel is?
Steengoed. Adembenemend. Wonderschoon. Misschien wel geniaal.

Teddy Tops Egelskop

Egelskop

  • Auteur: Teddy Tops (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse debuutroman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 16 september 2025
  • Omvang: 157 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Teddy Tops

Levi, een joodse vrouw uit Amsterdam, kruipt na de Tweede Wereldoorlog uit de schaduw van haar onderduikadres en gaat op zoek naar een dansschool om in de spotlights te staan. Jo is de jongste van dertien kinderen, geboren in een plaggenhut in Drenthe. Met haar familie vertrekt ze naar Eindhoven om te werken in de Philips-fabriek. Beide vrouwen verruilen in de jaren van de wederopbouw een ondergronds bestaan voor het licht. En beiden zien de voorbestemde toekomst in neonletters voor zich.

Wanneer ze de leeftijd hebben om te trouwen en voor het gezin te kiezen, besluit de naamloze verteller, die enkele decennia later opgroeit in een tijd waar de mogelijkheden eindeloos lijken te zijn, de regie op het verhaal over te nemen en de geschiedenis van haar beide grootmoeders te herschrijven. Wat volgt is een omgekeerd vlindereffect.

Teddy Tops is radiopresentator, schrijver en programmamaker bij o.a. Radio1 en de vpro. Ze is directeur van het internationaal spoken word platform Mensen Zeggen Dingen, organiseert festivals, avonden en clubnachten. Egelskopis haar debuutroman.

Bijpassende boeken

Titiou Lecoq – Geschrapt, uitgegomd, gewist

Titiou Lecoq Geschrapt, uitgegomd, gewist recensie en informatie boek over hoe vrouwen uit de geschiedenis zijn geschreven. Op 31 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij EPO de Nederlandse vertaling van Les Femmes aussi ont fait l’Histoire, het boek van de Franse schrijfster en journalist Titiou Lecoq. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Titiou Lecoq Geschrapt, uitgegomd, gewist recensie

Geschrapt, uitgegomd, gewist is een krachtige – en helaas nog altijd heel erg nodige -Her-Story. Met een nuchtere kijk op onderzoek en ontzettend veel humor gaat de Franse journalisteTitiou Lecoq op zoek naar de ongeschreven (of uitgewiste?) geschiedenis van vrouwen vanaf de vroege prehistorie. Ze onderzoekt hoe het komt dat de patriarchale wereld zo dominerend is geworden en vooral hoe het toch kan dat er – bij nader onderzoek – in allerlei historische periodes – wel degelijk prominente vrouwen op alle vlakken waren, maar dat we daar niets van teruglezen of -leren in het materiaal van ons geschiedenisonderwijs.

Ze start met aandacht voor de voorhistorische vrouw, venusbeeldjes en het in onze geschiedenisboeken overgeslagen neolithicum Vervolgens komt ze met heel veel voorbeelden die de aanwezigheid en betrokkenheid van vrouwen op allerlei gebieden aantonen middeleeuwen tot aan de hedendaagse tijd. Ook legt ze uit hoe het schrappen, uitgommen en wissen van getalenteerde vrouwen uit de literatuur en kunst heel bewust is gebeurd. Ze eindigt met een – zeer terecht! – pleidooi voor toevoeging van een her-story aan de his-story die nog altijd in ons onderwijs zeer leidend is.

Een geweldig boek, lekker vlot geschreven en met heel veel humor. Een boek met werkelijk bizarre, maar zeer duidelijke!, voorbeelden van hoe vrouwen vaak letterlijk zijn uitgewist uit het verleden. Een boek dat wat mij betreft op de verplichte leeslijst van scholen mag! Het boek is gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Titiou Lecoq Geschrapt, uitgegomd, gewist

Geschrapt, uitgegomd, gewist

Hoe vrouwen uit de geschiedenis zijn geschreven

  • Auteur: Titiou Lecoq (Frankrijk)
  • Soort boek: vrouwengeschiedenis
  • Origineel: Les Femmes aussi ont fait l’Histoire (2023)
  • Uitgever: Uitgeverij EPO
  • Verschijnt: 31 januari 2025
  • Omvang: 300 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 15,75
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek over hoe vrouwen uit de geschiedenis werden geschreven

Dit boek vertelt het verhaal van de vele onzichtbare vrouwen die de wereld deden kantelen. Maar het gaat ook over de vraag: waarom moesten zij onzichtbaar worden gemaakt?

Herinnert u zich nog uw eerste les geschiedenis? Bij Titiou Lecoq gaat die over de prehistorie. In haar handboek ziet ze het beeld van een imposante man aan de ingang van een grot. Hij draagt een berenvel, heeft een vuur aangestoken en kijkt met een tevreden gezicht naar de wereld. Meters achter hem, in het donker; een in elkaar gedoken vrouw. ‘Op haar hoeven we duidelijk niet te rekenen om het tijdperk van de 5G binnen te treden’, noteert de auteur. Er zit veel humor in Geschrapt, uitgegomd, gewist, maar eigenlijk is het een pijnlijk relaas.

Op zevenmijlslaarzen wandelt Titiou Lecoq doorheen onze geschiedenis, van de oude steentijd, Athene en de middeleeuwen tot de Franse Revolutie en de Tweede Wereldoorlog. Volgens de officiële geschiedenisboeken bleef de ene helft van de bevolking al die tijd in een grot zitten. Met brio toont de Franse bestsellerschrijfster aan: dat is niet zo. Dit boek vertelt het verhaal van de vele onzichtbare vrouwen die de wereld deden kantelen. Het geeft hen hun gezicht en hun stem terug. Maar het gaat ook over de vraag: waarom moest hun strijd, leven, werk en carrière onzichtbaar worden gemaakt?

Titiou Lecoq is freelance journaliste en blogger. Van haar Les grandes oubliées: Pourquoi l’histoire a effacé les femmes zijn in Frankrijk ruim 165.000 exemplaren verkocht.

Bijpassende boeken

Peter Vandermeersch – Ierland

Peter Vandermeersch Ierland recensie en informatie boek met verhalen over het land en de inwoners. Op 15 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts het boek met Ierse verhalen van Peter Vandermeersch, de Nederlandse journalist van Belgische afkomst. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Peter Vandermeersch Ierland recensie

De liefde voor Ierland van Peter Vandermeersch spat van elke pagina af van dit zeer geslaagde boek over Ierland. Al enige jaren woont Vandermeersch inmiddels in Ierland waar hij leiding geeft aan een aantal van de belangrijkste kranten van Ierland en Noord-Ierland. Hij is overduidelijk gefascineerd door het land en de bevolking wat hij tot uiting laat komen in dit omvangrijke boek.

In vrij korte en bondige stukken schrijft hij over Ierland en de Ieren in alle schakeringen die je maar kunt bedenken. Hij stort zich op de rijke en bovendien veelbewogen geschiedenis. Alles komt hier voorbij, van de lange en oude tradities, de armoede, honger en emigratie, de koloniale Engelse bezetting van het land, de zeer bedenkelijke rol die katholieke kerk tot voor kort speelde, niet te vergeten de bloedige “troubles”, de burgeroorlog in Noord-Ierland tot aan de razendsnelle economische ontwikkeling die het land in de laatste decennia meemaakt.

Natuurlijk heeft Vandermeersch ook volop aandacht voor cultuur, natuur, kunst en al het andere wat Ierland zo bijzonder maakt en de Ieren speciaal. Prettig is bovendien de vlotte pen waarover de schrijver beschikt en het feit dat hij ondanks alle liefde voor het land zijn journalistieke kritische houding blijft houden. Zijn rol als outsider met inside kennis komt hierbij zeer goed van pas. Voor wie meer te weten wil komen over Ierland en Noord-Ierland, de Ieren en achter de clichés wil kijken is dit een perfect boek dat door onze redactie gewaardeerd is met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Peter Vandermeersch Ierland

Ierland

  • Auteur: Peter Vandermeersch (Nederland)
  • Soort boek: verhalen over Ierland
  • Uitgever; Borgerhoff & Lamberigts
  • Verschijnt: 15 september 2025
  • Omvang: 600 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 39,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek met Ierse verhalen van Peter Vandermeersch

Ierland is een land van verhalen, en in dit boek worden ze verteld. Geen klassieke reisgids die je naar de Cliffs of Moher of het Titanic Museum leidt, maar een zoektocht naar de ziel van Éire. Peter Vandermeersch, die Ierland zowel professioneel als persoonlijk kent, duikt diep in de geschiedenis, cultuur en paradoxen van het land.

Van barden tot Sinéad O’Connor, van The Troubles tot rugby, van de Diaspora tot de pint in de pub – dit boek ontrafelt de gelaagde identiteit van Ierland. Het laat zien hoe een natie gevormd wordt door taal, literatuur, religie, muziek en een diepgewortelde verteltraditie.

Met een scherpe blik en literaire pen brengt Vandermeersch Ierland tot leven. Een land dat tegelijkertijd trots en bescheiden is, hypermodern en oertraditioneel, één en verdeeld. Dit is Ierland, in al zijn complexiteit en charme.

Céad míle fáilte – honderdduizend keer welkom in dit verhaal.

Peter Vandermeersch is geboren op 23 februari 1961 in Torhout, België. werkte als journalist in Brussel, Parijs en New York,was hoofdredacteur van De Standaard in Brussel (1999-2010) en van NRC in Amsterdam (2010 tot 2019). In 2019 werd hij uitgever en enkele jaren laterCEO van de grootste Ierse mediagroep rond The Irish Independent en The Belfast Telegraph. Hij woont aan de Ierse Zee in Greystones (Wicklow), werkt in Dublin en Belfast, drinkt al een kwarteeuw Guinness met zijn Ierse familie en probeert al veertig jaar het land te doorgronden. Hij heeft trouwens de Nederlandse nationaliteit aangenomen.

Bijpassende boeken en informatie

Gordon Kerr – Atlas van de jaren 60

Gordon Kerr Atlas van de jaren 60 recensie en informatie geschiedenisboek en historische atlas over de zestiger jaren. Op 12 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Noordboek de Nederlandse vertaling van The 1960s in Maps. Het boek is geschreven door Gordon Kerr en heeft illustraties van Claire Rollet.

Gordon Kerr Atlas van de jaren 60 recensie

Voor velen van ons spreken de jaren 60 van de vorige eeuw tot de verbeelding. Het was een decennium van grote maatschappelijke veranderingen waarin de emancipatie van vrouwen en van jongeren tot wasdom kwam die vooral te herkennen was in de popmuziek. Maar ook waren het de jaren van de Koude Oorlog waarin de tegenstellingen tussen oost en west, maar ook die tussen noord en zuid culmineerden in oorlogen, bijna oorlogen, honger en dood en verderf.

Kortom het was een decennium vol tegenstellingen waarover de nodige misverstanden bestaan en na de afloop ervan heel wat illusies vervlogen waren. In de Atlas van de jaren 60 wordt op aanstekende wijze, beeldend verslag gedaan van de hoogtepunten, dieptepunten en bijzondere gebeurtenissen die deze periode zo kenmerken.

Voor sommigen zal het een feest der herkenning zijn, alhoewel er ook voor hen waarschijnlijk nog de nodige verrassende feitjes kunnen worden opgedaan. En voor anderen die zich nog niet zo verdiept hebben in het decennium, laat staan dat ze het hebben meegemaakt, verschaft het op lichtvoetige wijze een inkijk in een boeiende periode. Gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Gordon Kerr Atlas van de jaren 60

Atlas van de jaren 60

Het kleurrijke tijdperk van hippies, JFK, de pil en veel meer

  • Auteur: Gordon Kerr
  • Illustraties: Claire Rollet
  • Soort boek: historische atlas
  • Origineel: The 1960s in Maps (2025)
  • Uitgever: Noordboek
  • Verschijnt: 12 september 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 29,90
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de atlas van de jaren 60

De jaren zestig waren iconisch. Dit boek brengt dat vernieuwende decennium in kaart aan de hand van getekende figuren, kaarten en infographics. We zien waar bekende bands werden opgericht, welke mode opkwam en hoe de anticonceptiepil zijn intrede deed. Op zowel serieuze als grappige wijze tonen de kleurrijke kaarten wat er speelde op het gebied van cultuur, politiek, technologie en wetenschap.

Naast de donkere kanten van het tijdperk (de schokkende moorden op Martin Luther King en JFK bijvoorbeeld) laat het boek vooral zien hoe vernieuwend, invloedrijk en kleurrijk dit decennium was.

Gordon Kerr werkte bij een uitgeverij en in een boekhandel voordat hij fulltime schrijver werd. Hij is de auteur van verschillende korte geschiedenisboeken en heeft een fascinatie voor de jaren zestig.

Claire Rollet is een Frans illustrator.

Bijpassende boeken

Aya Koda – Stromen

Aya Koda Stromen recensie en informatie over de inhoud van de roman uit 1955 van de Japanse schrijfster. Op 4 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Atlas Contact de Nederlandse vertaling van 流れる/ Nagareru, de roman van Aya Koda, de uit Japan afkomstige schrijfster. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Aya Koda Stromen recensie

  • “Stromen geeft een realistisch beeld van het harde leven dat geisha’s leiden. Samen met de briljante bundel Bomen geeft het de Nederlandse lezer voor het eerst de gelegenheid kennis te maken met de schrijfster die in eigen land hoog wordt gewaardeerd, maar in het buitenland vrijwel onbekend is.” (Jaques Westerhoven, vertaler)

Recensie van Tim Donker

We gingen naar Zaltbommel om de brug te zien of we gingen niet of elders of we bleven thuis en keken toe hoe de verf droogde.

Of de eerste dag op je nieuwe werk, kan ook.

Stromen heet een wereldprimeur omdat het voor het eerst is dat dit boek in vertaling buiten Japan verschijnt. Er zijn mensen, verbazend veel mensen nog eigenlijk, die zich gefascineerd weten door de Japanse cultuur, en er dingen over weten. Dingen die ik niet weet, ondanks dat ik in mijn jeugd op judo zat en er een paar jaar lang nog vrij fanatiek in was ook. De mensen die het weten, de dingen die ik niet weet, zouden er misschien niet van op kijken of zouden het weten plaatsen in breder perspectief maar Stromen is een roman waarin ogenschijnlijk vrijwel niks gebeurt. Het vertelt het verhaal van een zekere Rika. Ooit was er een man, ooit was er een kind, maar nu is Rika alleen. Het kind is dood, de man waarschijnlijk ook, de lezer krijgt nooit te weten wat er precies gebeurd is, misschien is dat typisch Japans, om heftige gebeurtenissen niets of nauwelijks nader te duiden, hierover later misschien meer. Om in haar levensonderhoud te voorzien gaat Rika werken in een geishahuis. Ze weet als burger niks van de geishawereld (klaarblijkelijk zijn die werelden strikt van elkaar gescheiden), en loopt de langste tijd dan ook als over eieren. Het geishahuis heeft zijn beste tijd gehad, het verval is ingetreden, er zijn financiële problemen en er spelen conflicten, en Rika bevindt zich veelal middenin zaken waarvan ze weinig weet en waarin ze geen stelling durft te nemen. Dit is de situatie op de eerste bladzijde van het boek en zo blijft het tot bijna op het eind. Je zou kunnen zeggen dat de lezer driehonderd bladzijden lang gevangen zit in een status quo, en dan zou je niet eens schromelijk overdrijven. Het boek is ook niet bijzonder opmerkelijk of poëtisch geschreven, de stijl heet “verfijnd” te zijn, je kunt dat ook verstild noemen, of -op punten dan- erg gedetailleerd: Kōda kan menig een bladzijde doorgaan met een passage die andere (westerse?) schrijvers allicht in een paragraaf op papier hadden gekregen. Toch las ik dit boek vrijwel in één adem uit, overdrachtelijk dan, want feitelijk deed ik er bijna een week over maar gedurende die week was het wel het enige boek waar ik in las, dat ik steeds opnieuw weer ter hand nam, met een vreemde mengeling van lichte tegenzin, warmte, verbijstering en een grote sympathie voor de hoofdfiguur. Hoe? Een niet opmerkelijk geschreven boek, spelend in een cultuur waar ik me niet bijzonder door aangetrokken voel, met weinig wendingen, veel gekabbel en soms, ja, een weinig naar het saaie neigend. Hoe kan zoiets me toch zo in de ban houden?

Vraag ik me af.
In een poging mijzelf van een antwoord te voorzien (u mag ook wel iets voor uzelf gaan doen ondertussen hoor):

Dan hou ik Kōda’s eigen beeldspraak vast en denk ik aan stromen denk ik aan water aan een brug over een rivier aan zitten aan de waterkant en kijken hoe het water stroomt. Kontemplatief. Welhaast hypnotisch. Het stroomt het is steeds hetzelfde het is in beweging het is steeds anders want het is ander water je kunt geen twee keer in dezelfde rivier stappen zeiden de wijzen ooit welke wijzen weet ik veel je kent het wel. Het is, ik ga het woord laten vallen mensen, hoed u, het woord gaat vallen, hier komt het, hier valt het: het is, ja, “onthaastend” om te lezen in een boek waarin weinig actie is, geen spektakel, een boek zonder sex een boek zonder doem een boek zonder liefde een boek zonder smachten hunkeren huilen vrezen, een boek van stilte, een boek vanaf de zijlijn want zo de genoemde emoties al voorkomen, is het bij waarneming: Rika is vooral observator, ze kijkt, en probeert te duiden, te analyseren, het is vooral gissen, en misschien komt dit ook wel akelig dicht bij de aldag want niet zelden zijn we uiteindelijk buitenstaander ook in wat onszelf overkomt, er was iemand, er was iets, en toen was het allemaal weer weg, en wat is er nu eigenlijk gebeurd? Je weet het niet.

Verdermeer. Stromen is toch eigenlijk wel een meesterlijke beschrijving van nieuw zijn op een arbeidsplek. Misschien geldt dit voor westerlingen nog harder omdat het “hier” niet per se evident is om veel, of zelfs maar iets, te weten van de geishawereld, dus we voelen met Rika mee in haar pogingen enige grip te krijgen op de dingen die ze ziet gebeuren. Bezijden, iedereen kent dat toch? Je ging op je fiets want je moest nog, heeldurweg naar ergens waar je niet eerder was, een nieuwe baan, je eerste werkdag, je kent de collega’s nog niet, je kent hun onderlinge dynamiek niet, je kent het heersende taaleigen niet, je weet de vaste grapjes nog niet, je weet niet waar de koffie staat, je voelt je altijd een lul want je moet bij alles hulp vragen. Rika weet niet goed wat ze moet doen als ze geld op de grond vindt. Is het een test? Aan wie moet ze het afgeven? Er zijn conflicten, mensen proberen haar uit te horen, wat weet ze, wat mag ze laten merken, wat niet, hoe kan ze diplomatiek te werk gaan? Het is een voorzichtig stappen, het is een in het duister tasten. En de lezer stapt en tast met Rika mee.

Of. Stromen vergruizelde een vooroordeel. Ik dacht inderdaad, en dat is iets dat vertaler Jacques Westerhoven almeteens met klem wenst te ontkennen in zijn “opmerkingen vooraf”, dat geisha’s een soort prostituees waren. Misschien niet echt van het soort dat zich laat betalen voor sex. Maar toch wel voor erotiese handelingen als een sensuele massage ofzo, of een intiem sponsbad. Of. Animeermeisjes, toch. Ja maar. Van een wat intelligenter soort dan. Zo blijkt. Er komt muziek bij kijken, en dans, het gaat om kleinkunst-achtige solovoorstellingen voor de klant. Al kant het soms toch wel de erotiese kant op gaan, en is er bij sommige van de geisha’s in dit boek sprake van een “patroon”, en dat deed me dan wel weer een beetje denken aan een pooier. Dus misschien geen vergruizeld vooroordeel maar een nogal ruim verbouwd vooroordeel en elk boek dat je vooroordelen verbouwd is op minstens één punt een goed boek.

Of wat. Ten laatste misschien. Is het Kōda is of is het Japan of is het dit boek. Maar het onthutste me hoe er enerzijds als gezegd erg veel woorden vuil gemaakt werden aan wat details lijken te zijn: het wel en wee van de kat, of van een aan het begin van het boek nog aanwezig, ziekelijk, stervend hondje (wat misschien iets zegt over de bewoners van het geishahuis maar waaraan als de hond dood is bijna niet meer aan gerefereerd wordt); het bereiden van eten; de haardracht, make-up en kledij van de geisha’s; de achtergrond van bepaalde emoties (“Verwijten en emoties zijn als ingelegde groente: hoe langer je ze laat liggen, hoe pittiger de smaak” heet het ergens instructief, en die vond ik dan wel weer mooi) waar andere, naar mijn mening veel heftigere, punten alleen maar lichtjes aangestipt worden. Wat er met de man en het kind van Rika is gebeurd. Of een episode waarin Rika tamelijk ziek wordt en tijdelijk van het geishahuis naar een nicht verhuisd waar ze niet erg welkom is, er is ziekte, frictie, er zijn verstoorde familiebanden, dat in zichzelf had in handen van een andere schrijver allicht een hele roman op kunnen leveren maar Kōda acht het maar een paar bladzijden waard. Waar het slepende conflict tussen de eigenaresse van het geishahuis en de oom van een voormalig medewerker steeds maar weer terug blijft komen; een conflict waar de langste tijd weinig voortgang in zit zodat het op enig moment toch een heel klein beetje op mijn zenuwen begon te werken om die oom voor de zoveelste keer weer het verhaal in te zien stappen. Of neem een zin als: “Tsutaji veegde op burgerachtige wijze haar ogen af met een opengewerkt zakdoekje van buitenlands fabricaat.”, wat maak jij van zo’n zin? Je zou er een essay over kunnen schrijven, toch?, alleen maar over die ene zin. Wat is het burgerachtige: het vegen, dat het zakdoekje opengewerkt is of dat het van een buitenlands fabricaat is? Is het een goed of een slecht ding om je ogen op burgerachtige wijze af te vegen, ik krijg, dit boek lezende, langzamerhand de idee dat “burgerachtig” een beetje gelijk staat aan “lomp”; dat een geisha verhevener hoort te zijn dan dat, dan een burger is. Kan een burger ooit een geisha worden, of is het één van die dingen die je niet “wordt” maar “bent”?

Zo kabbelt het, en zo brengt de kabbeling je soms in beroering.

Je kijkt naar de stromen, soms zie je er iets in dat je meeneemt op je wandeling. Stromen is een roman om in mee te dobberen. Het zal je wereld niet schokken en het levert vermoedelijk ook weinig op dat je lang, laat staan een leven, zal bijblijven. Maar voor driehonderd bladzijden lang is het een aangenaam dobberen, en dat zuivert. Eventjes toch.

Aya Koda Stromen

Stromen

  • Auteur: Aya Kōda (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: 流れる/ Nagareru (1955)
  • Nederlandse vertaling: Jacques Westerhoven
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 4 september 2025
  • Omvang: 302 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook / luisterboek
  • Prijs: € 24.99 / € 15,99 / € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Japanse schrijfster Aya Koda

Japanse klassieker van de jaren vijftig, nu voor het eerst vertaald. Door de ogen van de bediende van een geishahuis krijgen we een zeldzaam inkijkje in het leven van vrouwen in het naoorlogse Japan.

Om niet van de honger om te komen nadat ze haar man en kind heeft verloren, besluit Rika dienst te nemen als huishoudster in een vervallen geishahuis in Tokio in de jaren vijftig. Als laagste bediende wordt ze te pas en te onpas om boodschappen of de verdwaalde huiskat gestuurd; de eigenares verlangt regelmatig een arbeidsintensief warm bad. Algauw blijkt dat het wanordelijke huis in financiële moeilijkheden verkeert, niet het minst omdat de geisha’s voortdurend opzeggen. De schrandere Rika maakt zich gaandeweg onmisbaar en wordt aangesteld als manager, in de hoop dat iemand van buitenaf het in verval geraakte geishahuis nieuw leven zal inblazen. Al doende verbreekt ze de banden met haar vorige leven, en ontwikkelt ze zich tot een onafhankelijke vrouw.

Aya Koda Bomen recensieAya Kōda (Japan) – Bomen
essays
Uitgever: Atlas Contact
Verschijnt: 4 september 2025

Aya Kōda is op 1 september 1904 geboren in Terajima, Tokio, Japan. Ze was een gerespecteerde Japanse schrijfster, die bekendstond om haar beeldende observaties en verfijnde stijl. Haar autobiografische roman Stromen uit 1955 groeide in Japan uit tot een absolute klassieker, met inmiddels de 76e druk. Stromen en haar essaybundel  Bomen verschijnen tegelijkertijd begin augustus 2025. Op 31 oktober 1990 in Tokio en was 86 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie