Tag archieven: Tim Donker

L.H. Wiener – In verlatenheid

L.H. Wiener In verlatenheid recensie en informatie autobiografische roman van de Nederlandse schrijver. Op 5 november 2025 verschijnt bij Uitgeverij Pluim het boek van L.H. Wiener. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

L.H. Wiener In verlatenheid recensie van Tim Donker

L.H. Wiener, een man met zo’n uitgebreide bibliografie, en zo’n bekende naam, maar wat las ik van hem?, ik weet dat Nestor in mijn kast staat, mijn kast nog te lezen, ben in dat Nestor een paar keer in begonnen maar ik kom er gek genoeg nooit doorheen, ging het niet over een vogel ofzo?, ik weet het niet meer en kan het boek ook niet meer vinden, het stond, het staat, het hoort te staan in mijn kast nog te lezen, ooit twee IKEA-boekenkasten vol, in de kamer hier recht boven, bedoeld, ooit, als werkkamer maar niemand werkt er ooit en bij en bij wordt het meer een opslagkamer, de twee IKEA-boekenkasten (Billy heten die geloof ik) zijn overstroomd, en er staan nu vele rijen boeken voor, boeken nog te lezen, ik wil altijd veel meer boeken lezen dan ik daadwerkelijk lees maar ik kan niet meer lezen, ik heb maar één  hoofd helaas, en voor die rijen en rijen boeken voor de boekenkasten zijn weer andere spullen gezet en daarvoor zijn inmiddels ook weer nieuwe rijen boeken gerezen, ergens in die kamer moet Nestor staan, ging het niet over een uil ofzo?, ik weet het niet meer, ik kwam er nooit doorheen, ik kocht het boek pas naderhand, toen ik al besloten had dat L.H. Wiener een goed schrijver was, maar wat had ik van hem gelezen dat me dat deed besluiten, was het een boek, of stond hij ooit in Raster misschien?, hij staat in mijn hoofd als een goed schrijver, maar een beetje latent, want ik kan het oordeel nu nergens meer aan verbinden, hij staat ook in mijn hoofd als een licht experimenteel schrijver, niet hardekern-experimenteel, maar wel iemand die zich van traditie en van stijlen en genres en de grenzen daartussen niet zoveel aantrekt, en In verlatenheid leek die indruk aanvankelijk te versterken.

Want ik kon me in eerste nog wel afvragen wat het nu precies was wat ik daar in mijn handen hield, een bewustzijnsstroom, een bundeling columns misschien, of zeg thematies verwante zkv’s, maar gaandeweg krijgt In verlatenheid toch steeds meer het karakter van een roman, of een novelle, ik weet niet exactelijk waar de grens ligt, 207 pagina’s praten we hier, maar een tamelik groot lettertiep, en een schrijfstijl die maakt dat je dit in een achternamiddag uitleest, wat geen kritiek wil zijn, integendeel misschien, ofnee dat ook weer niet, er zijn geen integendelen als het om literatuur gaat, nu eens is dit de beste manier om binnen te geraken, dan weer dat, een boek alleszins, laat ik het daarop houden, over een al wat oudere man, en omdat de tekst zelf al genoeg argumenten aandraagt om het als autobiografies te zien zal ik zo vermetel zijn in die oudere man Wiener zelve te vermoeden, die alleen is, een vrouw is weggegaan, de ook als Kenau gekende Laatste Vriendin, ze ging, en nu, in de woorden van Malcom Middleton: “now you’ve gone / and left me / and there’s nothing here / but a tenner in my pocket / and a fridge full of beer”, al zal het in Wieners geval eerder wijn zijn, een relatiebreukboek dus, is dat een term?, zonee dat munt ik hem graag bij dezen, relatiebreukliedjes zijn er vele toch?, vroeger noemde ik ze wel break up songs, dan ik kon ik dingen zeggen als “Ich mag dich einfach nicht mehr so van Tocotronic is misschien wel de mooiste break up song allertijden”, maar nu weet ik niet meer of dat wel helemaal waar is en zeker niet of het wel zo gezegd moet worden, in ieder geval toch, een boek over een man alleen, met zijn dagdagelijksheden, zijn bekommernissen, en zijn gedachten.

Natuurlijk is het dat laatste dat dit boek zo interessant maakt.

Wiener, of noem hem Lo, want zo wordt hij ergens in dit boek aangeschreven, peinst wat af, en dat is soms heel grappig, soms schrijnend, soms keelschroevend, soms ontroerend, soms platvloers, soms afgezaagd, soms mooi, soms pretentieus, als dat gaat in een leven, een mannenleven, het leven van een man alleen, een wat oudere man alleen, die zich doorheen zijn dagen slaat, nu Laatste Vriendin ervandoor is en je wel zoon beetje peinzen kunt dat de laatste benen van je leven hun beste tijd hebben gehad, zodat er in ieder geval veel meer herinneringen resten dan er nog vooruitzichten zijn, aan de auteur als kind of als jonge man, aan zijn tijd als leraar op een middelbare school, toen hij ijverde voor wat in modern jargon wel “de onderpresterende hoogbegaafde” heet, want tegenwoordig is iedereen hoogbegaafd, iets daaraan raakte me, vanwege, denk ik, mijn toch niet onintelligente zoon die er nu in 2 VWO met de per naar gooit, een nogal smotsige pet zelfs zou ik zeggen, precies om de reden die Wiener ergens in dit boek haarscherp omschrijft, inderdaad ziet hij heel het instituut school als saai en geestdodend, terwijl zijn geest, meen ik als vader, niet gedood mag worden, maar vliegen moet, ik wens hem een leraar toe als Wiener zegt te zijn geweest, en de dingen zijn geweest, in dit boek is vooral heel veel geweest, want als de weg vooruit nog maar weinig te zien laat, rest niks anders dan de achteruitkijk, maar dat zei ik al.

De dagdagelijksheid geeft tochtjes te zien door Haarlem, naar de bibliotheek, want daar, op zolder, doet Wiener klaarblijkelijk zijn schrijfwerk, ik heb iemand gekend die altijd naar een kaffee in Den Haag ging om te schrijven, een dichter was dat, niet meteen ’s lands bekendste dichter maar toch iemand met een redelijk aantal bundels op zijn naam, ik heb dat altijd een beetje aanstellerig gevonden, zo koket gaan zitten schijven in een publieke gelegenheid, terwijl schrijven bij uitstek iets is dat overal kan en waarvoor je zeker niet de deur uit hoeft, het kan in het bed waarin je wakker werd als het moet, zelf heb ik al eens tijdens het koken aan het aanrecht staan schrijven, maar misschien is het als je meer bent dat een hobbyschrijver of een piepklein besprekerken wel nodig om echt het huis uit te gaan om het werk te verzetten dat verzet moet worden en dat binnenshuis misschien bedolven zou worden onder was en vaat en zitten en treuren en wijn, of naar de winkel, ik vond die scene met die zwerver en die fiets wat anekdotisch van aard, de scene met de pubermeisjes ging wat mij betreft over een grens of drie of vier maar dat maakt het misschien des te openhartig, naar de jachthaven, want Wiener (ja ik hou vol dat hij het gewoon zelf is) heeft een zeilschip dat af en toe onderhoud nodig heeft, en varen misschien, dat poes Sarah hierbij verdronk is iets wat ik nog altijd niet verkroppen kan, maar ik ben een groot, een zeer groot, een heel erg groot kattenliefhebber, of, soms, naar een vrouw, misschien maar de buurvrouw, dan moet je niet te ver lopen, of anders allicht een niet ver uit de buurt wonende ex die hem, de ik, Lo, of, ja, Wiener, altijd als haar grote liefde is blijven zien, dat is mooi toch?, misschien een beetje triest als er veertig contactloze jaren zijn geweest, maar het is mooi om iemands grote liefde te zijn geweest, toen ik een jaar of negentien was kwam ik in de trein Lonneke tegen, die mijn vriendinnetje was op de lagere school, toen we beiden een jaar of acht, negen, tien waren, veel langer kan dat niet geduurd hebben, maar toen, in de trein, zei ze tegen me Je was mijn eerste grote liefde, en van het station tot aan het huis op de Boschdijk waar ik in die dagen woonde liep ik op wolken.

Een boek over liefde, zeg gerust.
Een relatiebreukboek over liefde.
Over alle liefde.
Liefde voor een kat, liefde voor vogels, liefde voor zeilen, liefde voor vrouwen, liefde voor literatuur.

Dat laatste, ja, daarin brengt Wiener helaas weinig verrassing, de schrijvers waarmee hij afkomt zijn tot op het bot gekend, Shakespeare, Hermans, Nabokov, Flaubert, Fitzgerald, Chaucer, altijd weer dezelfden, altijd weer die eeuwig zelfden, schoon je referenties een keer op man, woorden van deze aard (maar dan anders), sprak de Huub goedkeurend tot mij toen ik tijdens een redactievergadering als jonge stagiair het voornemen uitsprak een artikel over literatuur te schrijven gebaseerd op een uitspraak van Zappa, goedkeurend omdat ik met Zappa voor iets anders koos dan die altijd weer eeuwig zelfden, maar het uiteindelijke artikel vond hij niks, en hier geldt het omgekeerde: voor een aanzet tot verdere lezing moet je niet bij Wiener zijn, slechts voor deze, enkele, deze, huidige, lezing, van dit hier boek, deze In verlatenheid.

Want verlaten zijn we allemaal.
Demonen hebben we allemaal.
En doorgaan doen wel allemaal.

De ene voet voor de andere.

In verlatenheid is een meer dan aardig werkje. Je kunt je erdoor laten troosten. En dan lachen, of dan een traan. Je kunt het ook gewoon lezen natuurlijk. En een hele fijne middag hebben.

L.H. Wiener In verlatenheid

In verlatenheid

  • Auteur: L.H. Wiener (Nederland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 5 november 2025
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de L.H. Wiener roman

Nadat zijn Laatste Vriendin hem verlaten heeft gaat Lodewijk Wiener, gepensioneerd docent, gebrekkige minnaar en geboren schrijver, de wanhoop te lijf en op zoek naar een manier om de eenzaamheid te over- winnen. Hij blikt terug op zijn leven en legt vast wie hij was of had willen zijn, nu de onvermijdelijke Dood, nog wat talmend, maar onvermurwbaar, op weg is naar zijn huis. Niet anoniem passeren is tenslotte het credo van iedere schrijver.

L.H. Wiener is geboren op 16 februari 1945 in Amsterdam, Hij debuteerde in 1966 met een kort verhaal in Tirade. Zijn jarenlange schrijverschap resulteerde in een breed gevarieerd oeuvre. Voor zijn roman Nestor ontving hij in 2002 de F. Bordewijk-prijs. Zijn roman De verering van Quirina T. werd genomineerd voor de shortlist van de Libris Literatuur Prijs. Zijn laatste roman, Zeeangst (∗∗∗∗), werd eveneens alom bejubeld.

Bijpassende boeken

Llorenç Villalonga – Andrea Victrix

Llorenç Villalonga Andrea Victrix recensie en informatie roman van de van Mallorca afkomstige Catalaanse schrijver. Op 15 oktober 2025 verschijnt bij Uitgeverij Nobelman de Nederlandse vertaling van de Catalaanse dystopische Mallorca roman uit 1974 van Llorenç Villalonga. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Llorenç Villalonga Andrea Victrix recensie van Tim Donker

Iets over waarheid en fictie, toch? Uitgeverij Nobelman komt af met een in de vroege jaren zeventig geschreven roman die zich afspeelt in het jaar 2050. Nabije toekomst toen, nabijer nog nu. Maar nog altijd toekomst, en dat kun je dystopische literatuur noemen of gewoon science fiction. En ik hou niet zo van science fiction. Ik vind het te gemakkelijk. Dit bezwaar verbaast zelfs mij, want ik ben de laatste om te vinden dat kunst per se “moeilijk” zou moeten zijn. Maar toch, iets aan de gemakkelijkheid van science fiction stoort me. We plaatsen iets in een of andere verdere of nabijere toekomst en dan hebben we een vrijbrief in handen om onze idiootste fantasieën de vrije loop te laten. Want hee, het is toekomst, het hoeft aan geen enkele realiteitseis meer te voldoen, toch? Dus kom maar aan met die robots en die vliegende auto’s en die tot in het bizarre geünificeerde mensheid.

En ja. In Andrea Victrix ontwaakt de in 1965 ingevroren hoofdfiguur in het op het eerste gezicht nogal absurd aandoende Mallorca van 2050. Het heet niet eens meer Mallorca. Het is nu de Mediterrane Toeristenclub geworden. Rusland en Amerika zijn min of meer per ongeluk weggevaagd, het zijn nu woestijnen. De Verenigde Staten van Europa zijn de grootste, eigenlijk de enige, wereldmacht. De nog maar net ontdooide hoofdfiguur wordt opgepikt door de androgyne Andrea Victrix, die een soort ambassadeur is van deze nieuwe wereld. Ze is wondermooi, ze is een zeer vrouwelijke man misschien of anders een krachtpatser van een vrouw. Ze brandt in rap tempo op door de soma, de drug die sommigen misschien nog wel kennen van Huxley. Als onvermoeibaar animeermeisje is het haar taak om nieuwelingen onder te dompelen in de non-stop pretfabriek die de Toeristenclub nu is, en op die manier almeteens te hersenspoelen en iedere kritiek op het regeringsbeleid de kop in te drukken. Bij de hoofdpersoon lukt dat minder goed, hij weet niet wat hij ziet. In het Mallorca van 2050 is alleen nog maar hoogbouw. Mensen wonen in piepkleine flatjes die uitpuilen van de meest onzinnige apparaten want consumeren wat je eigenlijk niet nodig hebt is nu een heilige plicht. Er is geen natuurlijk voedsel meer, de mensheid leeft op pillen en sapjes zodat iedereen al jong een kunstgebit heeft. Het onderscheid tussen de seksen is verdwenen, iedereen is onzijdig, geen man, geen vrouw. Gezinnen vormen is verboden, evenals een kind uit een vader en een moeder geboren te laten worden. Het is een taak van de overheid geworden om nieuwe consumenten op te kweken in laboratoria; alleen voor deze kweek zorgvuldig geselecteerde burgers is het toegestaan om voor nageslacht te zorgen. In deze onnatuurlijke wereld is het laffe drankje Hola Hola -voor Villalonga was Coca Cola klaarblijkelijk het summum van synthetische rotzooi, en geef hem eens ongelijk- de afgod; wetenschap is de nieuwe religie. Kinderen, die met een jaar of zeven al volwassen genoeg verklaard worden om een zelfstandig leven te leiden, veelal als ober, krijgen vanaf de kleuterleeftijd, wanneer ze er eigenlijk nog niks van begrijpen de formule E=MC² in hun hoofden gestampt, ze lopen rond met T-shirts waar het op staat, het is onderdeel van hun routine als betrof het een kinderliedje. In kranten staan inmiddels meer cijfers dan woorden, omdat alleen cijfers de exactheid hebben die woorden ontberen. Het ideaal is toe te groeien naar de noösfeer, niet in de meer “wetenschappelijke” betekenis van het antroposceen, maar in de meer spirituele betekenis die Teilhard de Chardin er aan gaf: een omegapunt waarop de mens in geestelijke zin zal samenvallen tot een nieuw wezen in de evolutie (maar nu leg ik Chardin allicht te simpel uit want ik moet toegeven dat ik het fijne van zijn ideeën toch niet ganzelijk vat). Collectivisme is het ultieme doel, iedere afwijking daarvan, in de vorm van exclusieve relaties, wordt als bijzonder egocentrisch en dus verwerpelijk gezien. Echte liefde zal dus niet meer bestaan, alleen een soort theoretische liefde voor de mensheid als geheel.

De vraag dringt zich op of een boek kan worden ingehaald door de tijd. Als ik dit boek in de jaren tachtig of de jaren negentig of misschien zelfs de jaren ’00 had gelezen (vooropgesteld dat ik het Catalaans machtig was geweest), dan zou ik een dystopie gelezen hebben, of één van die net iets te ver gezochte science fiction romans waar ik het eerder over had. Of. Naja. In de 00’s had ik het denkelijk ook nog wel als sociaal commentaar kunnen opvatten. Llorenç de Villalonga, inmiddels alweer zo’n 45 jaar dood, werd geboren en getogen, en is uiteindelijk ook overleden in Palma de Mallorca. Toen hij aan het begin van de zeventiger jaren dit boek schreef, was het toerisme op Mallorca waarschijnlijk niet op het nivo dat ik aantrof toen ik daar ergens in de jaren ’00 een keer was. Afgezien van de meest futuristische elementen uit Andrea Victrix was het toen al een soort “toerclub”. Er leek geen authentieke steen meer overeind te staan, zo scheen het me toe. Overal waar ik keek, zag ik winkelcentra, horeca, divertissement, vermaak. Inderdaad: de muziek, de continue reclameboodschappen die Villalonga hier beschrijft. Meermaals vroeg ik me af: Waar woont de bevolking? In 1974 zal dat nog in de kinderschoenen hebben gestaan, maar een beetje denker kon natuurlijk best voorzien waar het heen zou gaan. Je hoeft immers alleen te extrapoleren wat je om je heen reeds ziet gebeuren. En dan was ik er nog in de jaren tweeduizend, hoe is het daar nu, hoe zal het daar zijn in 2050? Villalonga zal er tegen die tijd vast niet zo ver gezeten blijken te hebben. Maar dan nog. Voor een echt goede aanklacht tegen het toerisme ga ik altijd nog liever te rade bij Paella voor het klootjesvolk van Xavier Domingo.

Maar het is niet 1980 meer. Het is niet 1990 meer. Het is niet 2000 meer. Inmiddels slaat de klok 2025, en nu hebben we woke gehad en nu hebben we “de pandemie” gehad, en “de klimaatcrisis” en “de oorlog” (welke oorlog van de vele?, die waar we allemaal dezelfde mening over moeten hebben natuurlijk); en bij nu lijkt Andrea Vicitrix niet zomaar meer een zoveelste variant op Brave new world of een van die gemakzuchtig bijeen geconfabuleerde scifi-romans, nu lijken we een profetisch geschrift op ons handen te hebben. De cijfers die de ultieme waarheid in pacht hebben, doet iemand dat aan enige “coronacrisis” denken misschien? Toen we alle dagen op de hoogte werden gehouden van de overlijdens en de besmettingen die de ernst van de situatie aan moesten geven? Behalve dat niemand iemand leek te kennen die daadwerkelijk aan corona overleden was? Wat iets anders is dan mét corona overlijden, wat iedereen die positief getest was op corona overleed aan corona, zelfs al was de acute doodsoorzaak een hartstilstand, een val van de trap, of het in de laatste fase zitten van een terminale ziekte. Het collectivisme, doet dat niet denken aan de eis tot vaccinatie, al zag je er zelf de noodzaak niet van in, maar “stel dat je iemand die daar minder goed tegen kan mee besmet”, er zullen altijd mensen zijn die er minder goed tegen kunnen, je moet altijd rekening houden met mensen die er minder goed tegen kunnen, je moet jezelf altijd opstellen als de mindere van mensen die er minder goed tegen kunnen? De ongebreidelde liefde voor medicijnen, doet dat niet denken aan het punt, waar, ergens, dat geneeskunde studeren overging in medicijnen studeren, aan hoe de farmaceutische industrie allesbepalend geworden lijkt te zijn? Hoe het strafbaar, of toch in elk geval zeer laakbaar, is om er een andere menig op na te houden dan de meeste mensen, doet dat niet denken aan het geblaat van opperfascist Bennie Jolink tijdens een zekere, tsja, “coronacrisis”? Of: “hoe kan landbouw zich handhaven zonder organische stikstof?” Klink bekend, hm? “Ademen is tegenwoordig een luxe”; een centraal gezag vanuit Parijs (lees Brussel), woningnood, de behoefte aan nieuwigheden die niet bij het publiek ligt maar bij de producent (de behoefte bij het publiek wordt later wel -meestal succesvol- gekweekt) (en ja ineens had iedereen heel veel behoefte aan mobiele telefoons), de vooruitgang, die als een monster ontsnapt aan zijn maker, niet gestopt kan worden, iedereen moet iedereen (maar niemand in het bijzonder) lief vinden, de zeer massaal gevoelde afwijzing van een bepaald geslacht, individualiteit is gelijk komen te staan aan pornografie, hm? Leegloop van het platteland, iedereen die daar wil zijn waar de meesten zijn (Canetti had het al gezegd)? Klinkt inmiddels al te bekend? Hm?

Kan de tijd de waarde van een boek pas volledig ontsluiten?

Was Llorenç Villalonga een visionair of gewoon iemand die logisch nadenkend kon zien waar het met de huidige tijd op uit zou draaien? (alsof er een verschil is).

Als deze tijd geen woke en geen corona had gekend, wat was er dan overgebleven van Andrea Victrix? Hoe goed is dit boek geschreven, los van zijn voorspellende waarde?

Het is best grappig, hier en daar. Als je houdt van zwarte humor. Ik vond de idee van zelfmoord als “de enige manier om vrije wil te benutten in de moderne samenleving”; van medicijnen die “alles genezen behalve de dood”; van toerisme als morele zwakzinnigheid best heel grappig. Het is, op tijden, vaak, heel filosofisch, waar het ideeën herneemt van Sartre, Nietzsche, Schopenhauer, Einstein, Berdjajev, Dostojevski. Dus. Zet het tot denken aan, zet het tot lezen aan. Bij mensen die daar gevoelig voor zijn. Of. De verscheurdheid die de hoofdpersoon voelt voor zijn liefde voor Andrea Victrix en de maatschappij die ze vertegenwoordigt. Een schisma dat Villalonga af en toe voelbaar weet te maken voor de lezer. Niet omdat de verliefdheid van de hoofdpersoon voor Andrea begrijpelijk is, tot op de laatste bladzijde blijft immers onhelder of het een man of een vrouw was. Maar wel omdat de wereld die Victrix voorstaat op punten rechtvaardiger lijkt dan die van de hoofdpersoon. Om een voorbeeld te noemen: de idee van Victrix dat ieder persoon zijn eigen waarde heeft gaat in tegen dat van de hoofdpersoon die zich laat voorstaan op zijn voorgeslacht en op waarde als iets overerfbaars. Dan ineens is het Andrea Victrix die de stem van de rede vertolkt en de hoofdpersoon zit vast in hopeloze archaïsmen. Het maakt dat je Villalonga bijna dat zwakke einde waarin de hoofdpersoon geen stelling durft te nemen tegen het overheidsbeleid, zult vergeven.

Zodus kun je in 2025 Andrea Victrix op meerdere manieren lezen.

Als filosofisch geschrift.
Als vermakelijk gedachte-experiment.
Als grillige literatuur.
Als adembenemende voorspelling van het klimaat waarin we ons nu gevangen weten.

Afhankelijk van je lectuur zul je dit boek ergens tussen goed en geniaal waarderen. Een boek dus dat je in geen geval slecht gaat kunnen vinden, hoe goed is dat?

Llorenç Villalonga Andrea Victrix

Andrea Victrix

  • Auteur: Llorenç Villalonga (Spanje)
  • Soort boek: Dystopische Mallorca roman
  • Origineel: Andrea Victrix (1974)
  • Nederlandse vertaling: Frans Oosterholt
  • Uitgever: Uitgeverij Nobelman
  • Verschijnt: 15 oktober 2025
  • Omvang: 428 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,95
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Llorenç Villalonga

Een man die in 1965 op zijn zestigste is ingevroren, wordt in 2050 op zijn dertigste wakker. Hij wordt opgepikt door Andrea Victrix, een geslachtsloze spetter die hem onder zijn/haar hoede neemt.

Langzaam maar zeker maakt de verteller kennis met de nieuwe wereld. De plek die hij kende als Mallorca heet nu Mediterrane Toeristenclub, kortweg Toerclub. Amerika en Rusland zijn van de aardbodem gevaagd door een atoomramp. De Verenigde Staten van Europa heersen over de wereld. De held van de roman valt als een blok voor Andrea, het androgyne boegbeeld van het regime, terwijl hij samenzweert met een netwerk van dissidenten om datzelfde regime omver te werpen. Op een dag zal hij moeten kiezen tussen liefde en loyaliteit.

Nu voor het eerst in het Nederlands vertaald en van een uitgebreid nawoord voorzien door Frans Oosterholt.

Llorenç Villalonga is geboren op 1 maart 1897 in Palma de Mallorca. Hij was een van de grootste twintigste-eeuwse schrijvers van Spanje die trouwens in het Catalaans schreef. Hij stond bekend als een eenzelvige en aartsconservatieve gentleman die het liefst in de achttiende eeuw had geleefd. Hij schreef een nostalgisch boek over het verleden van Mallorca, onder de titel Bearn o La sala de les nines, in het Nederlands verschenen onder de titel Het geheime leven van Toni de Bearn. Het opkomende massatoerisme in de jaren zestig was hem een gruwel en bewoog hem tot het schrijven van een inktzwarte toekomstvisie op Mallorca. Andrea Victrix is een grimmige maar ook hilarische en heel goed geschreven dystopie uit 1974, die in de afgelopen vijftig jaar alleen maar aan geloofwaardigheid heeft gewonnen. Op 28 januari 1980 overleed de Catalaanse schrijver in zijn geboorteplaats. Hij werd 82 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie

Douglas Kearney – I Imagine I Been Science Fiction Always

Douglas Kearney I Imagine I Been Science Fiction Always review, recensie en informatie bundel van de Amerikaanse dichter. Op 8 april 2025 verschijnt bij Wave Books de nieuwe dichtbundel van Douglas Kearney, de uit de Verenigde Staten afkomstige dichter. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Douglas Kearney I Imagine I Been Science Fiction Always review en recensie

En
ook hij.

In de trein van elders naar zuid nee in de trein van Utrecht naar Arnhem en later ook de bus was wat ik zeg. Wat ik zeg was dat er een vader was en een zoon en een trein en een bus en een stad en een andere stad en een boek en een dichter. De zoon zat, en reisde, en las. De vader ging dood. De vader ging dood in Arnhem. Ik was die zoon. Mijn vader was die vader. What I Say was het boek.

Ik
ging. Ik ging om hem nog één keer te zien. Ik ging om hem een allerlaatste keer te zien.

En om
te delen. Te lezen. Misschien jazzpoëzie misschien want al zo lang deelden we jazz en deelden we poëzie. De woorden die me op dat moment doorstroomden waren die van de experimentele dichters in een anthologie die ik ergens opgeduikeld had, je kon het jazzpoëzie noemen of beatpoëzie of postmoderne poëzie of poëzie zonder meer (konkrete poëzie, iemand?), en het waren die woorden die ik ging fluisteren als ultieme boodschap in zijn morfinedrip.

(braaksel als articulatie)
(is het het gewicht van woorden en ze zullen zeggen dat het nooit gebeurd is)
(ik voel de halfgegeten appel klem zitten onder me in de auto)

Dat was mijn tocht. Woorden in zijn doodgaan te fluisteren was mijn tocht.

Dus
las ik.

Ik las.
Soms zei ik
dingen.
Las van.
Harems van drums die aan mijn voeten likken.
Ingevette vleugels.
Verduisterende wolken.
Stille zeeën.

(was het jazz genoeg voor je pappa?)
(weet je nog van de black dada nihilismus pappa?)
(waren het de woorden die we prevelden, pappa, als we whisky dronken en kaartten terwijl iedereen rond ons naar bed ging?)

Iets van dat alles zong me hier weer tegemoet. Ik stel me voor ik ben wetenschappelijke fiksie geweest altijd. Deze hier Douglas Kearney, hij behoorde tot de stemmen die het welsprekendst tot mij spraken in die anthologie waar ik dan & daar uit voorlas en de kans is niet nihil dat het effectief woorden van Douglas Kearney waren die de oren van mijn stervende vader bereikten.

(en iemand bracht me terug naar huis in een auto)
(en ik dacht:)

Zou het ook niet hier kunnen zijn?
Alfabet is een roman.
Poëzie is overal.

Water de gedachtegang de idee stil deur sukses wachtwoord regen pijn muur oogst regressie obsessie maagzuur lijm glimlach tranen punt zwart pedaal gas zand wolken situatie geluk firmament honderd pinda’s slagzin mus troost moeder fiets tafel buiten boodschap mond leuning stoel bedeesd zien vrouwelijkheid schoensmeer oost akkers landweg helikopter spiegel onzin toekomst geluid schaduw zolder drift vis onrecht blos moord getuige god standbeeld bedwang veren lamp tram beweging kelk kwelling eekhoorn

Zegt iemand
(zegt wie)
geen gedicht is ook een gedicht

Zegt iemand
(zegt wie)
waaristwerkvan

Laat me u dus verzekeren dat het niet zonder emoties was dat ik daar zat in mijn leesstoel met in mijn handen I Imagine I Been Science Fiction Always van Douglas Kearney, de man van wie er werk, naast dat van anderen, was opgenomen in What I Say. Innovative Poetry by Black Writers in America, een anthologie uit het tumultueuze jaar 2015, toen mijn dochter geboren werd en mijn vader stierf. Maar. Daar heeft de dichter natuurlijk geen zaken mee, dat zit alleen maar in mijn hoofd. Douglas Kearney is niet de tijd die hij bij mij oproept, en deze bundel is zoveel meer dan handenvol associaties aan een veelbewogen jaar. Maar dat is poëzie. Poëzie is alle associaties die het is, en dan nog meer. Steeds weer meer. Poëzie is altijd meer dan poëzie alleen. En deze poëzie zeker.

Zegt Linda Mence:
een symbool is niet een overstijging van het persoonlijke
een symbool is persoonlijker dan een biografie

Maar ook heeft Linda Mence het over “woorden wisselen die heel hun zwijgen lang hebben staan gisten”.
En dat
vond ik mooi.

In bad
dacht ik even Misschien is dat maar dan omgedraaid een werkbare definitie voor de poëzie die Douglas Kearney bedrijft (bedrijf je poëzie?): woorden tot zwijgen laten gisten.

Maar neen.
Dit is geen zwijgen.
Dit is misschien wel het ultieme tegendeel van zwijgen.

(te klasseren is dit wel dit heeft een naam dit noem je visuele poëzie)|
(zieteratuur noemde iemand dat maar dat vond ik wel een heel klein
beetje een flauwzinnige woordspeling)
(maar dan weer alle woordspelingen zijn flauwzinnig)

Dus:

Poëzie tot beeld. Beeld tot poëzie.

&
verder teruggeworpen in de tijd
(altijd maar verder)
(is dat niet wat kunst doet? je werpen naar waar je momenteel niet bent? je verre houden van je hier en nu?) –
Ik was een jaar of twintig toen ik een foto zag van iets dat me op eerste gezicht toch duidelijk een installatie leek te zijn: rubberen banden gespannen van pilaar naar pilaar in een verder lege fabriekshal. Alleen had de kunstenaar, Dan Geesin, er deze titel aan gegeven: painting. Meer nog dan het kunstwerk zelf trof die titel me. Iets wat weinigen als schilderij zouden beschouwen glashard “Schilderij” noemen, dat was een daad. Kunst zat hem hier in de titel. Goede kunst heeft lak aan grenzen. Span rubberen banden waar je niet schilderen kunt. Schreeuw wat je niet zingen kunt. Verbeeld wat onverwoordbaar is. Sedert ik -ook al weer in mijn twintigs- K. Schippers kennenleerde, heb ik me altijd gegrepen geweest door literatuur die door het talige heen breekt. En nergens gebeurt dat nadrukkelijker dan in poëzie van deze soort, “visuele poëzie” ja.

Wat Douglas Kearney hier doet:
visualiseren, zo goed met als ook doorheen woorden. Van ostaijeneske woorddansen via beeldloze strips naar collages of gewoon regelrechte schilderijen: hier zingt poëzie zich los van literatuur. Hier wenst poëzie niet langer een (sub)categorie te zijn; hier eist het een autonoom leven op.

Precies dat.

I Imagine I Been Science Fiction Always eist
I Imagine I Been Science Fiction Always zingt
I Imagine I Been Science Fiction Always danst
I Imagine I Been Science Fiction Always schreeuwt
poëzie tot beeld tot eigen kunstvorm tot autonoom leven.

Wat kun je dan als armzalig besprekerken nog zeggen? Zeggen dat het tien jaar samenbalt, en meer nog dan dat? Zeggen dat dit voor mij begon in 2015 en dwars doorheen 2025 heen voortleeft tot geeneind? Zeggen im Sein des Seienden geschieht das Nichten des Nichts? Zeggen de eieren van Gog zullen omarmd worden? Zeggen als je een gedicht kan parafraseren is het geen gedicht? (maar geen gedicht is ook een gedicht en alles overal) Of eenvoudigweg zeggen:

lees deze bundel!

Recensie van Tim Donker

Douglas Kearney I Imagine I Been Science Fiction Always

I Imagine I Been Science Fiction Always

  • Auteur: Douglas Kearney (Verenigde Staten)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Wave Books
  • Verschijnt: 8 april 2025
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 25,95
  • Boek bestellen bij: Amazon

Flaptekst van de bundel van de Amerikaanse dichter Douglas Kearney

On the heels of Sho (winner, Griffin Poetry Prize) and Optic Subwoof (Pegasus Award in Poetry Criticism), Douglas Kearney’s visual poetry masterpiece, I Imagine I Been Science Fiction Always, pushes further into Kearney’s long-time practices of performance typography, collaging pre-existing media sources to create singular, multiplicitous texts that defy neat categorization. Through AfroFuturistic exploration of these techniques, Kearney presents a sustained consideration of precarious Black subjectivity, cultural production as self-defense, the transhistoric emancipatory logics of the preposition over, Anarcho-Black temporal disruption, and seriocomic meditations on the material and metaphysical nature of shadow. Engaging a rich history of visual poetics, I Imagine I Been Science Fiction Always almost predicts its endurance as a visionary work of genius.

Douglas Kearney was born in 1974 in the United States. He has published nine books ranging from poetry to essays to libretti. His most recent poetry book is I Imagine I Been Science Fiction Always, a collection of visual poetry. He is also the author of a collection of talks he presented for the Bagley Wright Lecture Series titled Optic Subwoof (Wave Books, 2022). His poetry collection, Sho (Wave Books, 2021), is a Griffin Poetry Prize and Minnesota Book Award winner, and a National Book Award, Pen America, Hurston/Wright, Kingsley Tufts, and Big Other Book Award finalist. He is the 2021 recipient of OPERA America’s Campbell Opera Librettist Prize, created and generously funded by librettist/lyricist Mark Campbell. Kearney is a 2022 McKnight Writing Fellow. A Whiting Writer’s and Foundation for Contemporary Arts Cy Twombly awardee with residencies/fellowships from Cave Canem, The Rauschenberg Foundation, and others, he teaches Creative Writing at the University of Minnesota–Twin Cities.

Bijpassende boeken en informatie

Victor Gijsbers – Oneindigheid

Victor Gijsbers Oneindigheid recensie en informatie boek en filosofische gids van de Nederlandse filosoof. Op  30 september 2025 verschijnt bij Boom Uitgevers het nieuwe boek van Victor Gijsbers. Hier lees je informatie over de inhoud van het filosofieboek, de auteur en over de uitgave.

Victor Gijsbers Oneindigheid recensie van Tim Donker

Of dat de bel gaat, en dat Boele voor de deur staat, die je kollega is uit een ander gebied maar die nu hier loopt, in jouw straat, jouw hoogsteigen straat, die niet de vorige straat is, waar hij trouwens ook gelopen heeft, hij volgt je spoor terug, nee heen, de nieuwe straat met een watertje en een bruggetje erover, wie was het weer die zo graag een bruggetje voor de deur zou hebben, het was geloof ik zomaar iemand, iemand op straat, niet deze straat, de straat waar je nu woont, de straat met het watertje en het bruggetje, de straat waar Boele nu staat met een pakje in zijn hand, het is voor jou, waarom belt hij daarvoor aan, het is niet zoon heel erg groot pakje, het had met gemak door de brievenbus gepast, misschien wil hij even een praatje maken, maar als je dan een praatje begint loopt hij al snel weer verder, hij heeft ook post voor de buren, en voor de buren van de buren, misschien was het geen goed praatje, denk je, het ging over politiek, iets met een zaag, dat vond hij niet goed, je gaat terug, naar de keuken, je was al aan het koken, zou hij hebben gezien dat je daar de hele tijd met een bol knoflook in je hand gestaan hebt?, en later, als het pruttelt, dit moet goed pruttelen, dit moet lang pruttelen, denk je, later dus, tijdens het pruttelen, open je dat pakje dat veel kleiner was dan je gedacht had.

Victor Gijsbers komt af met een boek over de oneindigheid en ik had het veel lijviger verwacht ja. Ik dacht dat gaat vast hardkaft zijn, en minimaal achthonderd pagina’s ofzo, de oneindigheid is groot maar boeken moeten ergens eindigen. Gijsbers al na 238 pagina’s. Ja. Ik weet. Die specificaties kun je allemaal zien als je een boek bestelt maar het ding is, filosofie bestel ik bijna altijd in een opwelling. Literatuur niet. Of een roman of een dichtbundel dik of dun is kan me soms net dat essentiële vertellen dat me over de streep trekt of erachter houdt, dan is ook schrijfstijl van belang, dan doe ik mijn voorwerk, grondig, niet altijd grondig genoeg, maar grondiger steeds, doch dit kwam langs in de nieuwsbrief van Boom Filosofie, en via een linkje las ik een stukje uit de inleiding en dat ging over kinderen en een keukentafel. Hoe er niet een uiterste getal is tot waar een mens kan tellen omdat je bij elk getal weer een getal kan optellen om tot bij het volgende getal te komen. Dat vond ik mooi. Als mens. Als vader. Mijn mooie lieve grappige wijze tienjarige dochter had die week net wat filosofie voorgeschoteld gekregen op school, een vraag was geweest of nergens ergens is (of nergens misschien), ik was in die stemming, in die stemming van kinderen, keukentafel en filosofie, en ik bestelde dus, een boek dat dunner uitpakte dat ik vantevoren bedacht had.

Gijsbers kwam als student natuurkunde met filosofie in aanraking; zodus hoeft het geen verwondering te wekken dat hij (ook) een wiskundig licht over de oneindigheid laat schijnen. Misschien ben ik bezig aan de volstrekt tegengestelde beweging. Ik liet de exacte vakken zo snel mogelijk vallen, kwam al de allereerste les wiskunde in het allereerste jaar op de mavo niet goed mee; natuurkunde en scheikunde kwamen achterop als nog grotere verschikkingen, het moest alles het raam uit, en wel zo snel mogelijk, ik hield, denk ik, teveel van nadenken, waardoor ik niks kon met vakken die voor het grootste gedeelte bestonden uit aannemen, aannemen dat het zo is, met deze getallen, deze natuurwetten, deze samenstellingen van deze vloeistoffen, maar eigenlijk was ik ook al geen echte alfa want aan rijen woordjes leren had ik om dezelfde reden een al even grote hekel terwijl mijn taalbegrip doorgaans goed in orde was, zoals keer na keer bij luistertoetsen en tekstverklaring wel bleek. Maar toen ik later in filosofie geïnteresseerd raakte, begonnen de hardere wetenschappen me al wat meer te trekken. Als iets wat ook een venster op de wereld kan zijn. Of verdere (filosofische) overpeinzing behoeft.

Waarom zou je niet het oneindige wiskundig benaderen, bijvoorbeeld? Is wat Gijsbers doet, in een hoofdstuk, en hiermee biedt hij de mens die maar twee jaar wiskunde heeft gehad, op de mavo dan nog, een verrassend bruikbaar handvat in de filosofie van het oneindige. Kardinaalgetallen, ordinaalgetallen, het was allemaal nieuw voor mij, en het was lang niet zo dor als ik bij aanvang vreesde; die Georg Cantor leek me eigenlijk best een boeiende figuur, Ω, en een symbool voor oneindigheid dat niet op deze computer zit maar het is niet de lemniscaat (die zit er wel op); de verzamelingenleer als droste-effect: hoe je nooit alle verzamelingen in een verzameling kunt stoppen want dan maak je een nieuwe verzameling en heb je dus niet alle verzamelingen in je verzameling. Aardigheidjes. Akkoord. Maar wel boeiende aardigheidjes. Een manier van zien die inderdaad van enige hulp kan zijn bij het filosoferen over oneindigheid met kinderen. Wat ik niet dagelijks doe. Maar ineens kon ik wiskunde gaan zien als iets dat in zichzelf oneindig is, waar ik het altijd als statisch had gezien, misschien kun je zoeven, langs al die getallen, waar nooit een einde aan komt, maar dan haalt Gijsbers in het navolgende hoofdstuk even fijntjes Wittgenstein aan die gezeid haadt dat wiskunde van menselijke makelij is en dat je er niks in kunt vinden dat er niet door mensen is ingestopt en je het dus juist niet moet zien als een eindeloos te exploreren terrein.

Al moet een mens wel iets met het gegeven dat in het oneindige het eindige nooit bereikt kan worden.

Je kunt aannemen dat het universum oneindig is, en daar steekhoudende argumenten voor geven.
Je kunt aannemen dat het universum eindig is, en daar steekhoudende argumenten voor geven,
Je kunt steekhoudende argumenten bedenken voor de (on)eindigheid van de tijd, je kunt het met Zeno eens zijn en menen dat Achilles de schildpad nooit kan inhalen omdat hij daarvoor een oneindige reeks handelingen moet voltooien en het voltooien van een oneindige reeks handelingen is onmogelijk. Je kunt duizelen bij oneindig grote getallen of je kunt Wittgenstein volgen en tot de conclusie komen dat je die duizeling alleen maar jezelf aan doet. Je kunt met Louis Blanqui menen dat een oneindig groot universum dat is samengesteld uit een eindige hoeveelheid stabiele atomen uiteindelijk wel in herhaling moet vallen zodat de kans zeer groot is dat er ergens in dat oneindige universum zich nog meer werelden bevinden zoals deze, met daarop mensen zoals wij, en misschien zelfs wel onze exacte dubbelgangers. Je kunt het met Quentin Smith eens zijn dat al onze handelingen zonder waarde zijn omdat geen enkele individuele handeling iets toevoegt (of afdoet) aan de totale hoeveelheid waarde in een oneindig groot universum, zeker niet als zich er in dat universum meerdere werelden bevinden met daarop mensen zoals wij, handelingen verrichtend zoals wij ze verrichten. Je kunt je daardoor laten verlammen. Je kunt niets doen. Je kunt wel alles willen doen. Wat moet je doen met zoveel oneindigheid, die je ook nog eens op schier oneindig veel manieren kunt benaderen.

Je helemaal in jezelf keren, alles niet groter maken dan je allerzelfste zelf groot is?

Gijsbers meent van niet. Hij haalt de ervaringsmachine van Robert Nozick erbij. Stel je voor dat je je hele leven in een machine zou kunnen slijten. Die machine tovert voor jou persoonlijk een prachtig en succesvol leven tevoorschijn. Je hebt een moje partner, je bent intelligent, je schijft een boek dat goed ontvangen wordt, misschien krijg je nog wel de nobelprijs voor de literatuur, en passant breng je wereldvrede, je bent een gevierd en geliefd mens. Je zou nooit weten dat het maar een virtueel leven is en dat je in werkelijkheid al je jaren in een machine hebt gezeten. Zou je willen? Of zou je niet willen? Nozick meent van niet, en Gijsbers valt hem daarin bij. Het zou immers niet echt zijn, en alles wat niet echt is, heeft geen waarde. Ik vraag me af of deze filosofen gelijk hebben in hun oordeel dat de meeste mensen nee zouden zeggen tegen een leven in de ervaringsmachine. Om te beginnen, leven we in zekere zin allemaal al in een ervaringsmachine. Ik doel hiermee niet op de idee dat we zomaar figuranten zouden kunnen zijn in de droom van een godheid of dat soort debiliteiten, of dat we nooit volledig kunnen uitsluiten dat heel het leven maar een door een demon bewerkstelligde hallucinatie is. Ik bedoel dat er geen ander “echt” is dan het “echt” in onze kop, en dat er geen toegang is voor ons mensen tot de buitenkopse werkelijkheid. Wat “alleen” maar in je kop gebeurt is niet perse onechter dan wat zich ook nog ergens daarbuiten bevindt (als Ding an sich ofzo, weetikveel). Bovendien valt de keuze tussen een “echt” leven vol armoede, uitzichtloze baantjes, eenzaamheid en vernedering (wat dat soort levens bestaat ook, Gijsbers) en een “louter” virtueel leven vol rijkdom, succes, liefde en lof misschien niet per se altijd in het voordeel van dat eerste uit. In een hierop gelijkend gedachte-experiment komt Gijsbers met de idee dat je bespot en uitgelachen wordt door je kollega’s – maar alleen maar achter je rug. Ze vinden je zielig, belachelijk, sneu en steken de draak met je maar ze vinden je zo zielig dat ze je hier nooit iets van laten blijken, en in je gezicht doen ze alleen maar aardig tegen je. Ook dit soort aardigheid zouden mensen afwijzen, meent Gijsbers want diene mens is klaarblijkelijk geobsedeerd door oprechtheid. Tsja. Als je er vlak voor je dood achter zou komen dat al het vriendelijks en moois en liefs dat je ooit op je levensweg ontmoet had allemaal maar nep was, zou dat nogal een schok zijn denk ik. Maar dan bedoel ik alles, ook wat je dacht te betekenen voor geliefden en vrienden en familie. Bepaalde categorieën mensen echter, en dit moge materialistisch klinken maar ik denk dat het zo is, hebben voornamelijk (of misschien zelfs alleen maar) instrumentele waarde voor elkaar. Kollega’s. Buren. Kennissen. Ze hoeven me niet echt te mogen. Als ze doen alsof is dat goed genoeg. Van kollega’s wil ik alleen maar dat ze bereid zouden zijn eens een keer een dienst van me over te nemen. Bij buren wil ik een ei kunnen lenen. En met kennissen een oppervlakkig nikspraatje maken als ik bij de slager op mijn beurt sta te wachten. Dieper dan dat kan de band wel gaan, maar dat hoeft niet. Oprechtheid en echtheid zijn niet altijd van richtinggevende waarde. Zelfs niet als we zoeken naar wat nog telt in het aangezicht van de oneindigheid.

Misschien wordt Gijsbers hier een beetje te prekerig?

Hij doorzoekt zelfgerichtheid nog wat verder. De miljonair op zijn jacht, bijvoorbeeld. Dat noemt Gijsbers obsceen. Omdat het bestaat “in een wereld waarin andere mensen geen schoon drinkwater, medicijnen of menstruatieproducten kunnen betalen” (het laatste lid in die opsomming vond ik een opvallende). In zichzelf een rake observatie, maar hoeveel rijkdom is precies obsceen wanneer je weet dat er ook mensen zijn die op een bankje in het park moeten slapen? Een kollega van mij vindt het onethisch om in een heel groot huis te wonen in tijden van woningnood. Wanneer is je huis te groot? Wanneer heb je teveel? Een jacht is klaarblijkelijk teveel ten overstaan van de armoede die ook in deze wereld bestaat. Om de hand in eigen boezem te steken: ik heb heel erg veel, echt wel heel erg veel, boeken. Goed, een deel ervan werd me ongevraagd op mijn recenseertafel geworpen, maar een niet onaanzienlijk deel kocht en bestelde ik zelf. Ten aanzien van mijn cd-verzameling is het nog erger: slechts een verwaarloosbaar klein deel kwam voort uit mijn roemruchte verleden als marginaal muziekrecensentje en al die zovele, zo heel erg veel vele andere cd’s kocht ik allemaal helemaal zelf. Is dat net zo obsceen als dat jacht? Wanneer moet je beschaamd zijn om wat je hebt? Gijsbers laat die vraag onbeantwoord. Maar duidelijk is wel dat hij de mensen hun besloten wereldje uit wil hebben.

Alles veil hebben voor je land dan? Nationalisme blijkt ook afkeurenswaardig. Ik weet niet of het wenselijk is om je politieke mening naar voren te brengen in een filosofisch werk, en zeker niet als het zo’n obligate mening is, maar iets over Gijsbers overpeinzingen ten aanzien van nationalisme wil ik wel kwijt. Volgens hem leidt nationalisme per definitie tot een soort van obscurantisme omdat nationalisten niet willen horen dat onze rijkdom gedeeltelijk is gebaseerd op een slavernijverleden. Je bent niet alleen maar een nationalist, je bent een extreem domme nationalist (voor zover al geen pleonasme) als je denkt dat de wereld voorbij je landsgrenzen ophoudt te bestaan. Zouden nationalisten al het kwaad dat hun land een ander land heeft aangedaan nu werkelijk ontkennen? Of zouden nationalisten sociaal-darwinisten zijn (dat zou me niet verbazen), en menen dat sommige naties andere naties mogen uitbuiten, dat het volstrekt in orde is met de wetten der natuur als de zogenaamd “moedige”, “avontuurlijke”, “ondernemende”, schepen bouwende volkeren parasiteren op andere? Het lijkt me een denkfout dat wie iets of iemand lief heeft de ogen sluit voor de slechte eigenschappen daarvan. Ik kan het geklier van mijn eigen kinderen in elk geval veel beter hebben dat het geklier van andere kinderen. Ik meen serieus dat mijn kinderen leuker, grappiger en intelligenter klieren dan alle andere kinderen.

Maar bij familie mag het ook niet stoppen van Gijsbers. Hij wijst de lezers in de richting van de potentiële oneindigheid. Er zijn altijd meer mensen te spreken, meer verhalen te horen, meer boeken te lezen, meer dingen te leren, meer zaken te ontdekken.

Diene mens zijn moeder schijnt over zijn hoofdstuk over het eeuwige leven gezegd te hebben dat dat duidelijk geschreven is door iemand die nog jong is. Hoewel Gijsbers maar negen jaar jonger is dan ik, komt gans zijn boek een beetje op mij over als “geschreven door iemand die nog jong is”. Zijn pleidooi tegen nihilisme, en voor “potentiële oneindigheid”, duiden niet alleen op een bevoorrechte, zeg “zeven vinkjes”-, positie (hier is duidelijk iemand aan het woord die schrijft, en leest, en intelligent is en goed in staat tot reflectie, omgeven wordt door academici of in ieder geval wat men “intellectuelen” pleegt te noemen; iemand die zich niet dag na dag hoeft af te beulen in één of andere fabriek en bij thuiskomst te moe is voor iets anders dan de maaltijd en wat SBS6 voor het bed alweer lonkt) maar ook op een bepaalde “jongheid van geest”. Ofwel: waartoe Gijsbers aan het einde op lijkt te roepen, werkt vooral voor wie nog niet blasé is (het leven brengt ons allemaal daar, vroeger of later) (hoewel, mijn opa is na zijn pensioen bij de Nederlandse Spoorwegen nog Russisch gaan studeren). Want dat de “potentiële oneindigheid” niet alleen kan enthousiasmeren maar evengoed een verlammende werking kan hebben, ontdekte ik reeds in de puberteit. Ik was in die dagen een metaalhoofd, als je dat zo kan zeggen. Toen ik als achtjarige in het bruiner dan bruine café waar mijn tante werkte de liveversie van Lola van The Kinks hoorde, was ik voor de rest van mijn leven (dacht ik toen) verkocht voor rock. Harde rock. Steeds hardere rock. Tot ik op mijn vijftiende of zestiende grindcore ontdekte. De elpee From enslavement to obliteration van Napalm Death leek me de allerextreemste elpee te zijn ooit gemaakt, en die moest ik hebben. En even later had ik hem. En ik was trots. Ik had hem. De hardste, bizarste, idiootste plaat die maar bestond. De zanger leek op een gekooid dier, de gitaren bruisten onophoudelijk uit de speakers en de drummer brak alle snelheidsrecords. En dat stond gewoon in mijn platenverzameling. Op mijn kamer. Dat had ik, dat luisterde ik, dat was in mijn bezit. Tot een klasgenoot een paar weken later naar me toe kwam met op zijn walkman een bandje met daarop wat liedjes van Sore Throat. In de Aardschok besproken als de band die Napalm Death liet klinken als een huisorkestje. Dat moest ik horen, vond die klasgenoot, en of ik wilde of niet: hij liet het me horen. En inderdaad. Het was nog net een tikje gestoorder, een tikje heftiger, een tikje extremer dan From enslavement to obliteration. Allicht dacht ik er toen niet in die termen over na, maar ik denk dat dit mijn eerste gewaarwording van de potentiële oneindigheid moet zijn geweest. Er was helemaal geen allerextreemste plaat ooit gemaakt, en die zou er ook nooit zijn. Het kon altijd wel nóg een tandje extremer. Was dit geworden van mijn liefde voor (rock)muziek? Een jacht naar de ultiem extreme plaat, een jacht die nooit zou eindigen? Daar en dan, op het schoolplein, hield ik op een metaalhoofd te zijn. Van lieverlee omarmde ik elke muziekstijl, iets wat ik nog steeds doe. Waarmee gezegd wil zijn dat het potentieel oneindige ook een eindigende uitwerking kan hebben (maar wat enerzijds eindigt, opent anderzijds nieuwe deuren dus).

En daar komt nog iets bij. In het geval van bovengenoemde extreme platen zijn de verschillen tussen de ene allerextreemste plaat en de volgende nog-net-iets-extremere plaat miniem. Bij Sore Throat, b’voorbeeld, viel eigenlijk vooral de zang op die iets gestoorder leek te zijn dan bij Napalm Death. Maar hoe anders is dat bij het leven met de potentiële oneindigheid zoals Gijsbers dat voorstelt? Ja, er zijn altijd meer mensen te ontmoeten, meer boeken te lezen, meer dingen te zien, er is altijd meer kennis te verwerven, er is altijd een volgende grens tot waar je verstaanshorizon kan worden opgeschoven. Maar de verschillen tussen wat je al kende en wat er nog bij komt, worden wel steeds kleiner totdat het “altijd nog meer” niet meer is dan oude wijn in nieuwe zakken. Tot een bepaalde leeftijd kan het potentieel oneindige erg inspireren, maar er kan ook een moment komen waarop je je schouders zult ophalen bij de gedachte aan alles wat er nog te ontdekken, te kennenleren, te vernemen, te zien valt.

“Oneindigheid. Een filosofische gids” zal dan ook wel het interessantst zijn voor een wat jonger publiek. Bij mij rees na lezing één vraag: hoe zou Gijsbers dit onderwerp benaderen als hij zestig is, of zeventig? Ik stel een deel twee voor, Gijsbers, door jou te schrijven over twintig jaar jaar. Dat boek zou namelijk wel eens briljant kunnen worden.

Victor Gijsbers Oneindigheid

Oneindigheid

Een filosofische gids

  • Auteur: Victor Gijsbers (Nederland)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Uitgever: Boom Uitgevers
  • Verschijnt: 30 september 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,90 / € 19,90
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Victor Gijsbers de Nederlandse filosoof

Prikkelende verkenning van het oneindige – en verder.

Het oneindige is grenzeloos fascinerend. Als eindige wezens zullen we het oneindige nooit volledig kunnen vatten. Toch duikt het onderwerp telkens opnieuw op in de filosofie – we kunnen er kennelijk ook niet aan ontkomen. Filosoof Victor Gijsbers leidt de lezer langs de belangrijkste vragen over het oneindige in de wiskunde, de natuur, de werkelijkheid en het menselijk leven.

Via Aristoteles, Descartes, Nietzsche en Wittgenstein leren we hoe de mens het oneindige heeft proberen te temmen, of juist als God boven zich heeft gesteld. Aan het eind van de reis komen we uit bij Kant, die de eindige mens zag als maatgever van de werkelijkheid – maar een maatgever met een opdracht die hij nooit kan voltooien. Door na te denken over de oneindigheid zien we zowel de meest inspirerende als de meest tragische kant van het menszijn.

Victor Gijsbers is geboren in 1982. Hij studeerde natuurkunde en filosofie in Utrecht en is werkzaam als filosoof aan de universiteit Leiden. Eerder publiceerde hij bij Boom een vertaling van Wittgensteins Tractatus.

Bijpassende boeken

Rinske Bouwman – Korstmos

Rinske Bouwman Korstmos recensie en informatie over de inhoud van de tweede roman van de Nederlandse schrijfster en theatermaker. Op 23 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Orlando de nieuwe roman van Rinske Bouwman, de uit Nederland afkomstige schrijfster.

Rinske Bouwman Korstmos recensie van Tim Donker

Je dacht dat wij het waren. Maar we waren het allemaal.

Want als ze je met het mes op je keel komen vragen waar het over gaat, dan zou je misschien zeggen dat het gaat over een buschauffeur die zorgt zijn aan kanker stervende vrouw.

Maar neen. Daar gaat het niet over. Niet echt.

Of wel echt. Maar toch niet.

In ieder geval is Marius, de hoofdpersoon van Korstmos, buschauffeur. Thuis, in de huiskamer, ligt Philo als uitbehandelde kankerpatiënt dood te gaan. Steeds is de verwachting dat ze het volgende jaar niet meer zal halen. Maar steeds weer haalt ze de volgende jaren, en ook de daarop volgende. Ooit was ze niet ziek, toen waren Philo en Marius gewoon man en vrouw in plaats van zieke en verzorger, en in die dagen ontwikkelde Philo computerspellen. Hoe heet dat. Ze weet veel van computers en internet, en om haar man zich meer te laten voelen dan buschauffeur en verpleger tipt ze hem The Otherworld. Een spel op internet, waarin je een alternatief leven kan leiden. Het spel bevalt Marius. Het bevalt hem zeer. Hij organiseert er feesten op een eiland, feitelijk besloten feesten al wordt die beslotenheid steeds opener. Daarnaast fokt hij tijgers. Die kunnen andere bezoekers van The Otherworld dan houden als afgerichte huisdieren. Hij leert mensen kennen. Liv bijvoorbeeld, die in het werkelijke leven ergens in Leeds woont en waarmee Marius in The Otherworld trouwt. En andere mensen. Vrienden van Liv, bezoekers van zijn feesten. Gaandeweg wordt The Otherworld meer en meer een parallelle wereld, een bestaan naast zijn andere bestaan.

Zoals in haar debuutroman, Een soort eelt, laveert Bouwman ergens tussen alledaags en uniek. Kanker bestaat. Buschauffeurs bestaan. Doodgaan bestaat. Internet bestaat. En ik ken er niet zoveel van, maar spellen als The Otherworld zullen ook wel bestaan.

Al heeft niet iedereen een stervende vrouw in huis, of een spel waarin hij tijgers fokt.

Maar in handen van Bouwman wordt het alledaagse surreëel. En het surreële juist weer heel, euh, alledaags.

Want Marius praat telepathisch met dieren. In ieder geval voert hij in gedachten hele gesprekken met een merel, een mier, een schaap, een egel, of met Ruud, hun kat. Tegen dat er een tijger opduikt in het huis waar Marius en Philo wonen kijkt de lezer daar eigenlijk al niet echt meer van op. Het dier gaat ook mee op de bus, zit in een kuipstoeltje, ach, eigenlijk heel normaal. Niemand ziet de tijger behalve Marius. Of. Nee. Misschien. Toch.

Eerst dacht ik dat Marius de tijger had meegenomen uit The Otherworld. Dat het iets zei over virtuele werelden en echte werelden, en dat die niet zo makkelijk te scheiden zijn als wel aangenomen wordt. Dat je iets meeneemt uit wat (of wie) je “slechts” “online” kent, en dat uiteindelijk ook je gewone (je “offline”) (?) bestaan beïnvloedt. Maar later wordt in het boek zelf gesuggereerd dat de tijger staat voor rouw. Dat Marius eigenlijk al jaren afscheid aan het nemen is van Philo. Maar Philo blijft hier, jaar na jaar, waardoor zijn rouw ergens blijft steken (en materialiseert als tijger) (ook dat is doodnormaal in een boek van Bouwman) (veranderde er in Een soort eelt niet iemand stukje bij beetje in een yak?). En dan volgt er ten aanzien van de tijger vrijwel op het einde nog een onthulling die de “gematerialiseerde rouw”-lezing weer enigszins op losse schroeven zet.

Want hoe zeg je dat? Ja, ik weet hoe ik het zou kunnen zeggen. Ik zou hier en nu een achterlijkheid als “Niets is wat het lijkt bij Rinske Bouwman” uit het klavier van mijn kompjoetur kunnen rammen. Maar dat is zo’n afgrijselijke dooddoener dat niemand dat nog serieus neemt. Soms is taal stuk gebruikt. Dan is de betekenis ervan versleten. Maar je kunt in dit boek diverse malen peinzen dat je wel zo’n beetje weet hoe het zit, en dan blijkt het bladzijden later toch vooral niet zo te zitten.

Zelfs het achterplat is wat mij betreft abuis (of “zelfs”, een achterplat slaat wel vaker de plank mis). Er ontstaan niet per se “barstjes in de evenwichtige symbiose tussen Marius en Philo”. Maar ze zijn al tijden niet meer op dezelfde bladzijde. Marius verzorgt iemand met een terminale ziekte. Hij is de sterke, de gevende, de geduldige, degene die nooit iets voor zichzelf mag vragen, die in geen jaren meer een gelijkwaardige partner kan zien in zijn vrouw. Philo is degene die doodgaat, opgegeven is, steeds minder zelfstandig kan, alle hulp in grote dankbaarheid dient te aanvaarden, voor haar verjaardagen alleen nog maar doe-dingen krijgt als een saunabon of een ui (dan staat dan voor “een uitje”) (ja) want waarom zou je een stervende nog iets blijvends geven? Dat zijn zulke verschillende posities dat het evenwicht vanzelf een beetje zoek raakt. Maar wie er “eigenlijk” de overlever is, en wie de vegeterende is nog niet eens zo zeker.

Dat is Bouwmans kracht.

Eerst verdacht ik haar nog wel van mooischrijverij. Aan het begin van het boek zit een scene waarin de “kamera”, als ik dat zou mag noemen, of, zeg, haar pen, zich langzaamaan terugtrekt uit het huis van Philo en Marius en op straat belandt waar een klein meisje met chocomel in haar rugzak huilt bij het zien van een dode duif in de goot. Waarom dat meisje, waarom die chocomel, waarom die duif, hier begint het larmoyant te worden dacht ik, moeten er nou zoveel mogelijk tere beelden bij elkaar gepropt worden, is dat er niet een beetje over, is dat niet een beetje als ingetogen pianomuziek bij een verdrietige scene in een film, voor wie nog niet begrepen had dat het allemaal heel erg droevig is: hier is de muziek (in dit geval in de vorm van een dode duif). Maar het meisje krijgt een rolletje in het boek, weliswaar een verwaarloosbaar bijrolletje dat met een heel dun flintertje aan de verhaallijn van Philo en Marius vastgeplakt zit maar dat maakt niet uit, fragementarisme is alleen maar mooi, brokstukken van verschillende levens overal.

Verschillende levens ja.
Want nu heb ik u waar ik u hebben wil.
Ik dacht dat wij het waren maar we waren het allemaal.

Hoe bijzonder het leven van Philo en Marius ook is, het is ook het uwe.
Waarheen het gaat enzo. Allemaal richting de dood toch? Het lijkt een beetje flauw om mee af te komen maar de stervende Philo die maar niet sterft deed me denken aan de woorden die Frank Zappa sprak tegen een journalist die hem opbelde om te vragen of zijn ziekte terminaal was: “Alles is terminaal!”. Of dan Marius. Die niet echt op de bus wilde werken, het is maar tijdelijk, het is maar voor nu, hij kan anders, hij kan meer, niet dat hij het niet prettig vind op de bus, nee, integendeel zelfs, maar het is toch maar voor even. Bekend? Misschien wel, toch? Je dacht dat het alleen maar voor erbij was, een tijdje, je was zzp’er, je was een eigen bedrijfje aan het oprichten, het ging nog niet zo florissant alleen en je had er even een tijdelijke vaste inkomstenstroom bij nodig om te kunnen opstarten, jajaja, en voor je het weet werk je ineens 22 jaar bij de post en is dat hele eigen bedrijfje nergens meer. Of buschauffeur dus. Je dacht dat jullie het waren maar jullie waren het allemaal. In de gesprekken die Marius met de dieren voert, gaat het ook nogal eens over hoe je je leven moet inrichten. Er is een schaap dat een pleidooi houdt voor radikaal kollektivisme; een egel houdt een pleidooi voor radikaal individualisme. Een mier zit daar een beetje tussenin. Hij vertelt Marius een moje legende die onder mieren leeft: de eeuwige cirkel. Mieren die mieren achterna lopen, niemand weet alleen dat er geen voorste meer is en dat ze elkaar in een gigantische cirkel achterna blijven lopen. Dat verwoordt wel vrij kernachtig mijn angst voor elk kollektivisme: niemand denkt nog zelf na wanneer volgzaamheid het grootste goed is geworden. Daar kunt u Claude Lefort nog wel op na lezen. Of René ten Bos. Of Giorgio Agamben. Of Mattias Desmet. Of denk terug aan de van de gele hond gescheten coronajaren: de mensen die toen zeiden dat het totalitarisme niet was geïnstalleerd: dat zijn die mieren (de overheid zei u wanneer u uit werken mocht gaan, de overheid zei u dat uw kinderen niet naar school mochten gaan, de overheid zei u dat ongevaccineerden niet welkom waren in de horeca, de overheid zei u dat u zonder beflap voor uw bakkes geen boodschappen mocht gaan doen – als dat geen totalitarisme is, wat dan wel?).

En zo.
Ja zo inkt Bouwman haar woorden rechtstreeks op, en ook nog wel dwars door uw huid. Ik ging kapot bij de scene waarin Ruud dood ging. Huilen. Maar echt keihard, mijn dochter schrok ervan, wat is er met jou. Was er de hele verdere dag ook nog verdrietig van (zelfs nu ik deze woorden schrijf wellen de tranen wederom in me op). Dat is starkschrijven (wat iets anders is dan mooischrijverij). Of misschien is dat alleen maar mijn hele grote hart voor katten dat opspeelde.

Goed ook dat Bouwman losse eindjes laat. Waar ze zelf staat in de keuzes die de dieren Marius voorleggen, blijft onuitgesproken: Korstmos wordt nergens prekerig. Of uitleggerig. Het meisje met de duiven duikt een paar keer op, en verdwijnt dan weer. Net zoals mensen op The Otherworld, Marius’ virtuele wederhelft Liv voorop. Waar iedereen heen gaat, waar iedereen blijft? Uw gok is zo goed als de mijne. Of “de gedaante”, die ook nog in het boek voorkomt. Een gedaante die door afvalcontainers struint, doorheen straten stombelt. Eerst dacht ik dat het een zwerver was. Toen dacht ik dat het De Dood was die wacht op zijn kans met Philo. Daarna dacht ik dat het misschien stond voor het monsterlijke mombakkes dat Het Leven Zelve niet zelden opzet. Nog weer later dacht ik er niks meer van, en ook dat doet Bouwman goed: de lezer laten meedeinen op de golven van het verhaal. Niet van alles hoef je iets te denken. Niet alles behoeft een of andere verklaring. Niet alles moet logisch zijn. De dingen zijn. Rare dingen, ongrijpbare dingen, of juist het allertriviaalste der dingen. Het is er. Alles is er nog. En zolang het er nog is, is er nog leven.

Korstmos is een bloedmooie roman die mogelijkerwijs sommige petten te boven zal gaan. Maar daar is het goed toeven voor romans: vlak boven sommige petten. Precies daar moet je zien te geraken als schrijver.

Rinske Bouwman Korstmos

Korstmos

  • Auteur: Rinske Bouwman (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando
  • Verschijnt: 23 september 2025
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de tweede roman van Rinske Bouwman

Marius is buschauffeur, beginnend vogelaar en mantelzorger van zijn vrouw Philo, die al jaren langer leeft dan verwacht. Als game developer tipt ze hem The Otherworld, een online virtuele wereld, waar mensen van over de hele wereld samenkomen en zichzelf kunnen zijn, of juist helemaal niet.

In The Otherworld koopt Marius een eiland van pixels en hij begint een diervriendelijke tijgerfokkerij, waar hij elke vrijdagavond een steeds drukker bezocht online feest geeft. Door nieuwe mensen te ontmoeten en een eigen sociaal leven op te bouwen bereidt hij zich zo goed mogelijk voor op een leven na Philo’s dood.

Hoewel ze al jaren samen zijn ontstaan er barstjes in de evenwichtige symbiose tussen Marius en Philo. Marius haalt inspiratie uit de natuur om hem heen. Hij krijgt tips van schapen, mieren en zijn eigen kat Ruud. Ook een zwaan probeert hem te troosten. Toch wordt de kloof tussen Marius en Philo groter, tot er een tijger in zijn huiskamer staat. Een echte, niet een van pixels.

​Rinske Bouwman is geboren in 1988. Ze is een Utrechtse theatermaker en schrijver. Haar voorstellingen speelden op verschillende festivals en in theaters in Nederland. Haar teksten zijn macaber en humorvol. Vaak is rouw een hoofdthema in haar werk, dat ze met een lichte toon en absurde inslag hoopvol maakt. Een soort eelt, haar debuutroman, verscheen in 2024.

Rinske Bouwman Een soort eelt recensieRinske Bouwman (Nederland) – Een soort eelt
Nederlandse debuutroman
Uitgever: Uitgeverij Orlando
Verschijnt: 11 januari 2024
Tim Donker recensie
Een cadeau voor de bespreker: het beste boek om alle voorgaande boeken mee te vergeten. Dit is een mooi boek. Dit is een poëties boek. Dit is ondanks dat hele grote verdriet een hartverwarmend boek…lees verder >

Bijpassende boeken

Claire-Louise Bennett – Dikke kus, dag-dag

Claire-Louise Bennett Dikke kus, dag-dag recensie, review en informatie nieuwe roman van de Engelse schrijfster. Op 18 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van Big Kiss, Bye-Bye, de roman van de uit Engeland afkomstige schrijfster Claire-Louise Bennett. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Claire-Louise Bennett Dikke kus, dag-dag recensie van Tim Donker

Mijn buurman, of feitelijk de vorige buurman, degene die mijn buurman was toen ik in het huis woonde waar ik hiervoor woonde, de Sergio, zei altijd dat je, als je het beste werk van een artist of band in handen wil hebben, er goed aan doet het vroege werk te kopen, de eerste drie, vier platen, want daarna treedt de vervlakking in en of dat altesaam van meden is en van perzen, dat weet ik zo net nog niet (Tom Waits maakte zijn mooiste platen met het drieluik, als het al een drieluik is Swordfishtrombones – Rain Dogs – Franks wild years, en toen was hij echt al tien jaar bezig platen te maken, platen vol met fijne grappige sfeervolle en zomwijlen zelfs ontroerende maar toch nooit echt wereldschokkende liedjes; Hood’s beste platen zijn de door Matt Elliott geproduceerde: Rustic houses, forlorn valleys en The cycle of days and seasons en alles wat daarvoor kwam en alles wat daarna kwam kun je gevoeglijk negeren, misschien op Cold house na, of Silent ’88; ik kan me voorstellen dat er mensen zijn die de eerste platen van Swans prefereren boven de hele achteropkomende discografie maar ik geef toch echt de voorkeur aan hun “afscheidsplaat” (zwanenzang, iemand?) Soundtracks for the blind en de eerste drie platen van na de comeback van 2010 en zwabber gans de weg is het pad van Simon Joyner: natuurlijk haalt weinig het bij Room temperature of Heaven’s gate maar veel latere platen als Step into the earthquake of Coyote butterfly kunnen zeker tellen kwa schoonheid en kippenvel en kroppen in kelen) maar wat ik me altijd sedert heb afgevraagd is of dit als losvaste richtsnoer ook opgaat voor schrijvers – een mens zou immers kunnen beweren dat een schrijver rondom zijn debuut nog onbevangen is, onbezoedeld zo je wil, en schrijft vanuit innerlijke noodzaak, passie, een geheel eigen poëtica maar ik acht het evenmin ondenkbaar dat een schrijver allicht een paar boeken lang moet zoeken naar zoiets als een eigen stem, dat literatuur een tijdje nodig heeft om uitgepuurd te raken, dat het trager groeit dan muziek & ik zeg nu maar wat.

Want had Koppernik ze niet in omgekeerde volgorde uitgegeven? Eerste Kassa 19, en toen pas het debuut van Claire-Louise Bennett: Poel? Alleszins las ik ze wel in die volgorde, en Kassa 19 had me verpletterd terwijl me de motor in Poel nog niet ganzelijk warmgedraaid leek. Het was een schoon warmdrajen, dat wel. Maar het miste een “iets” dat Kassa 19 had; een iets dat Claire-Louise Bennett bij Poel klaarblijkelijk nog niet gevonden had.

Stijgende lijnen, daar dacht ik aan, en met die gedachte onthaalde ik wat ik dan denk dat haar derde boek moet zijn (maar misschien hebt wij neerlanders nog wel meer gemist?). Zie daar maar eens aan te voldoen, Bennett. Een voorsprong waarmee ze al gelijk op achterstand staat.

Natuurlijk die achterlijke titel. Of de allereerste bladzijde. Ze herinnert zich de laatste keer dat ze haar (inmiddels ex-)lief Xavier zag, en die herinnering wordt ingeluid met de navolgende zin: “We hadden elkaar bijna een jaar niet gezien vanwege de pandemie.” Hum. Sja. Ik had al moeite met alle mensen die het heersende discours rondom corona voor zoete koek slikten en al die totalitaire regeltjes slaafs opvolgden (zo gemakkelijk is het dus om van een democratie een dictatuur te maken) maar het zo serieus nemen dat zelfs de liefde eraan opgeofferd mag worden, gaat nog wel iets verder dan domme gezagsgetrouwheid. Of een paar zinnen verder: “Het was zo’n vreemde plek om te gaan zitten dat ik zichtbaar verontwaardigd was.” Waarbij ik me afvraag hoe je als je niet toevallig net voor een spiegel staat eigenlijk weten kunt hoe zichtbaar je verontwaardiging was. Het is een rare manier om de mate van verontwaardiging aan te geven, en dit, zo kort op dat pandemiegezeik, zou bij om het even welke andere schrijver genoeg zijn om het boek voorlopig heel diep onderaan één van de stapels te proppen waar ik het voorlopig niet meer hoef te zien maar dit is niet om het even welke andere schrijver. Dit is Claire-Louise Bennett. Van Poel. En meer nog: van Kassa 19. Dus ik hou Dikke kus, dag-dag weg van de bodem der stapels, ik zit, in leesstoel, en blijf lezen.

En toegegeven: wanneer je je er aan overgeeft, neemt het je mee. En je vliegt. En je gaat. En het stuwt je voort. Want ze raast, Claire-Louise Bennett, ze raast. Voort. En verder. En vuts. Over dagdagelijksheden, over politiek, over vriendschap, over liefde. Ergens valt het woord dagboek, en misschien is dat wat het is: het dagboek van de nadagen van een liefde. Er was een relatie met een oudere man, Xavier. Een heel stuk ouder, want al volwassen toen Bennett, als je haar tenminste kan laten samenvallen met de ikverteller, nog niet eens geboren was; Xavier was getrouwd toen, en iets van een magnaat ofzo, een privébankier, hoe heet dat, ik ken daar niet zoveel van, een rijk en af en toe op de rand van legaal leven leidend, nu eens hier en dan weer daar, maar in de hedenlijn is hij 75 en Bennett (als zij het is) zal in de vijftig zijn (ze doet een beetje schimmig over haar geboortedatum maar in een oppervlakkig interviewtje dat in 2005 in één of ander Iers tijdschrift stond, zei ze dat ze in de dertig was). Die relatie is over, en het blijft onduidelijk hoe lang het geduurd heeft, hoe ver het ging, maar zeker is wel dat ze Xavier nog mist, en iets blijvends in haar heeft achter gelaten. En daarmee gaat zij nu doorheen haar dagen, en ze loopt en eet en slaapt en herinnert zich. Soms is het in al zijn trivialiteit grappig, zoals een keer dat ze gingen klagen over een high tea die niet was bevallen of de stress om een rekening die Xavier voor haar had afgesloten bij een bloemenwinkel zodat ze daar elke week bloemen kon gaan uitzoeken, maar Xavier had het te besteden bedrag op vijftig euro laten zetten en ze wist begot niet hoe ze elke week weer op vijftig euro moest uitkomen, en dan gaat het bladzijden lang over welke bloemen mooi zijn en welke niet, en welke bij elkaar passen, en dan komt ze op een keer toch nog bijna op vijftig euro uit want ze geeft een etentje en er moet drank en voedsel en jolijt en sfeer zijn en één van de gasten blijft maar met haar vingers door het venushaar gaan en venushaar kan daar niet tegen en dan weet ze niet zo goed of ze er iets van moet zeggen want ze wil geen zeikerd zijn en uiteindelijk duwt ze die gast maar een extra portie baklava in handen zodat haar vingers iets anders te doen hebben dan door venushaar gaan.

Soms is het grappig zonder de omweg langs dit soort truttigheid te nemen, zoals een snel heen en weer pingpongend gesprek tussen Xavier en de ikverteller over de resistentie die sommige dingen hebben tegen woorden. Woorden over woorden en over waar geen woorden voor bestaan.

Maar altijd raast het. Het is alsof Bennett tegenover je zit, op kaffee, en aan het woord is, en blijft, en ze praat en ze praat en ze praat en ze ratelt. Het komt over je heen. De zinnen overwoekeren je.

Soms zijn er flitsen. Xavier die als begroeting altijd Hoe is tie zei maar dan alsof het één woord is: Hoestie en dat katapulteerde me terug naar mijn dagen als kind, en ik kwam tussen de middag thuis om te eten, en mijn zussen zaten al op de middelbare school, en ik was alleen met mijn moeder en altijd vroeg ze Hoe is het, maar dan als één woord: Hoest, en dan stond ik en kuchte ik nadrukkelijk in mijn vuistje, dat was onze vaste grap, dan lachten we een beetje, in de keuken, want altijd in die dagen waren we in de keuken want we waren aan het eten, of samen aan het koken, of paneermeel aan het maken, of koffie aan het zetten; altijd waren we in de keuken, o die keuken in dat huis aan de Oudartstraat in Stiphout zie ik op elk (on)gewenst moment moeiteloos voor me.

Zulke flitsen.

Of andere flitsen.

Prachtig is een sexscene die zich afspeelt in een verlaten of leegstaand gebouw in London, er is een ik en een hij , de hij zou Xavier kunnen zijn, al lijkt dat niet waarschijnlijk op grond van hoe Xavier en de relatie met hem beschreven wordt; de scene op zichzelf detoneert al een beetje met de rest van de roman, zou ook op zichzelf kunnen staan, als prozagedicht, de muzikaliteit ervan, de manier waarop de taal brokkelt en tegelijkertijd kompleet vloeiend is, het ritme, de herhaling, het deed me, idioot genoeg, denken aan een sexscene die ik niet altelang geleden las bij Autran Dourado, over het algemeen ben ik nooit zo gecharmeerd van sex in literatuur, net iets te vaak wordt het plat of lomp of er wordt juist geprobeerd om er in verhullende, zogenaamd mojere, woorden over te spreken maar kiest men dan voor zulke idiote archaïsmen dat het onbedoeld lachwekkend wordt, of het licht dat erop geschenen wordt is gedimd en zoetsappig-romanties en nep en plastiek, maar hier, bij Bennett, is het, evenals laatst, bij Dourado, meer dan geslaagd en gaat het niet eens om de beelden, de sex, maar veeleer om de taal, de sex zit hem in de taal, de taal zelf is sex, alsof de woorden copuleren, weetikveel, jajaja, het is de taal die hijgt, tast, reikt, voelt, penetreert, tot een hoogtepunt komt, dit is zo mooi, dit is waarom ik zoveel hou van literatuur, van lezen, dit is wat taal vermag en het is zo’n voorrecht om daar keer na keer getuige van te mogen zijn.

Of ook. Hoe de ikverteller zich, ergens, voorstelt hoe het zou zijn om samen te wonen met Xavier, hoe zou het ontbijt zijn en hoe het diner; hoe schrijven dan een geplande activiteit zou worden in plaats van iets dan vanuit zichzelf de dag in vloeit, ze zou opstaan en zeggen dat ze even ging schrijven en Xavier zou zien, en ze zou zitten, en gaan schrijven, want nu moest ze wel, en achteraf, bij dat diner, de vragen erover, of het schrijven goed ging en fijn was en of ze zoveel geschreven had als ze wilde, hoe geforceerd dat allemaal zou zijn, de gedachten hierover zijn vervat in vermakelijke, opstandige, grappige, geheel navoelbare taal, en weeral is het zo bloed- en bloedmooi.

Zo ook. De mail die ze aan haar voormalig docent Engels schrijft over de kleur groen en waarin – ofnee dat moet je echt zelf gaan lezen dat is veel te prachtig om naverteld te worden.

Zulke flitsen.

Of ook.

Flitsen van ergernis. Toch. Ook. Nog. Soms. Iedere keer als ze het over “het virus”, “de lockdown”, “je booster” of “een zelftest” heeft, alsof dat vastomlijnde gegevens zijn die exact zó zijn als ze indertijd werden afgeschilderd en geen enkel weldenkend mens het in zijn botte hersens zal halen daar andere connotaties aan te verbinden of andere gevoelens over te koesteren zodat elke lezer geheel aan boord zal zijn met de consequenties die Bennett over deze dingen trekt en niets nog enige nader explicatie behoeft maar nee, ik dus niet Bennett, ik was nooit aan boord van dat schip en eigenlijk snap ik niet waarom iemand die zo onafhankelijk en kritisch in het leven lijkt te staan als deze hier ikverteller, die zo wars is van conventies dat ze zich soms ongepast gedraagt maar liever achteraf de gêne over beschamende vertoningen draagt dan saai en ordelijk en “aangepast” en voorspelbaar te moeten zijn: “Uiteindelijk kan het me niet veel schelen dat ik me laat meeslepen en mezelf voor schut zet. Het alternatief is doodgaan van verveling, het alternatief is opgewekt zijn en gewoon doorgaan, het alternatief is met een lepel mijn hersenen eruit scheppen, het alternatief is te veel drinken en zwijgzaam en verknipt worden, het alternatief is me helemaal niet vertonen en ik heb al deze dingen gedaan maar me af en toe laten meeslepen en mezelf voor schut zetten is uiteindelijk zoveel makkelijker te verdragen.”; dat iemand dus, die bij de alternatieven die ze hier noemt ook “coronavolgzaamheid” had kunnen zetten, geen enkele afstand kan nemen van wat overheden wensten op te dringen, maar was het in die van de gele hond gescheten coronajaren ook al niet mijn verbazing dat het juist de “intellectuelen”, de academici, de cabaretiers, en ja, de schrijvers waren die voorop liepen in deze afgedwongen deugdzaamheid? Ook een gesprek met een vriendin over Amerikanen en Amerikaanse politiek; presidenten (in die tijd Biden) is een beetje te obligaat naar mijn smaak maar Bennett blijft gelukkig over het geheel genomen ver genoeg bij deugliteratuur uit de buurt.

Zet de taal voorop, en niet de preken. Is wat de meestentijds doet.

Wat misschien nog wel het duidelijkst is bij de flitsen waarin ik niet precies weet waar ze het over heeft of over wie het gaat, zelfs niet honderd procent zeker wie er de focalisator is en dat is een andere sensatie waarvan ik heel veel hou als het om literatuur gaat: niet precies weten wat er nu eigenlijk aan de hand is. Je hangt in het luchtledige, zonder ankerpunten, je kunt het niet verbinden aan je eigen referentiekader (oja dat heb ik ook, dat ken ik, dat maak ik ook wel eens mee), je hebt alleen maar de taal om je op te concentreren en dat is puur genot bij Bennett – vanwege de kadans, het meanderen, de woordendans.

Dikke kus, dag-dag is een babbelboek. Een briljant babbelboek. Maar een babbelboek nooitdeminder. Het heeft me niet zo verpletterd als Kassa 19 deed. Maar in de kieren schuilt schoonheid. Heel veel schoonheid. En juist deze nonchalance is het bewijs van haar ongeëvenaarde talent.

Claire-Louise Bennett Dikke kus, dag-dag

Dikke kus, dag-dag

  • Auteur: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort boek: Engelse roman
  • Origineel: Big Kiss, Bye-Bye (oktober 2025)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Omvang: 220 pagina’s
  • Verschijnt: 18 september 2025
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Claire-Louise Bennett

De hoofdpersoon van Dikke kus, dag-dag is van de stad naar het verre platteland verhuisd. Daar, ontworteld en zwevend tussen twee werelden, denkt ze aan iedereen die ze heeft achtergelaten. Vooral aan haar oudere minnaar Xavier, die haar – zo zegt hij – beter kent dan zij zichzelf. Ze houdt nog steeds van hem, maar het verlangen is verdwenen.

Een onverwachte brief rakelt nog meer herinneringen aan vroegere liefdes op. Er was geluk en ongeluk, bevrijding en beknotting. De sporen die zij achterlieten in haar leven – koffievlekken, voicemails, bloemboeketten – vormen een rariteitenkabinet waardoorheen ze zich beweegt, terwijl ze steeds dichter om de kern cirkelt van wat het betekent om je te verbinden. Waarom willen we de ander aanraken, wie mag ons aanraken? En hoe laten we weer los?

Dikke kus, dag-dag is een even geestige als virtuoze roman over het mysterie van hoe mensen in ons leven komen en er weer uit verdwijnen, terwijl ze ons eeuwig in hun greep houden.

Claire-Louise Bennett is de auteur van de veelgeroemde roman Kassa 19. Haar debuut Poel, dat op de shortlist stond van de Dylan Thomas Prize, won de White Review Short Story Prize. Bennetts verhalen en essays zijn gepubliceerd in The New York Times MagazineHarper’s en andere tijdschriften. Ze woont in Galway, Ierland.

Bijpassende boeken

Teddy Tops – Egelskop

Teddy Tops Egelskop recensie en informatie over de inhoud van de eerste roman van de Nederlandse schrijfster en radiomaker. Op 16 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de roman van Teddy Tops. de uit Nederlands afkomstige schrijfster. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Teddy Tops Egelskop recensie van Tim Donker

Ik is wereld. Het ik kan de wereld niet buiten zichzelf om waarnemen. Ik ziet, en ik vertelt. Dat noemen we een ik-verteller. In het geval van Egelskop speelt de ik een uiterst marginale rol, maar dat maakt niet dat ze minder te vertellen zou hebben. Ze vertelt van haar ouders, die in een auto zaten die te water raakte. De ik was toen vier, ze zat achterin, ze was de enige die gered kon worden, van minuut tot minuut wordt de verdrinkingsdood van beide ouders beschreven, heel anders dan Cormac McCarthy de verdrinkingsdood beschrijft overigens, maar daar gaat het nu niet om, ook niet om de auto en ook niet om de ouders en zelfs niet om de ik. Het gaat om de ouders van de ouders.

Oma Jo en oma Levi. Laatstgenoemde raakte haar ouders kwijt toen de tweede wereldoorlog begon, zelf zat ze ondergedoken op steeds weer andere adressen. Jo verhuisde van een Drents dorp naar Drents Dorp, een buurt in Eindhoven waar vooral ex-turfstekers werden gehuisvest die kwamen werken in de fabriek van Philips. Jo en Levi werden volwassen in tijden van wederopbouw, grootse beloften, gouden toekomst. De oorlog was voorbij en alles was mogelijk. Of. Naja. Alles. Ge moest het natuurlijk niet te gek maken, in ieder geval als vrouw niet. Je moest trouwen, handelingsonbekwaam worden en stoppen met werken, je moest dienstbaar zijn aan echtgenoot en aan gezin, baren, leven en kansen doorgeven aan de volgende generatie die misschien konden gaan waarmaken wat jij had moeten laten liggen.

Over zulke dingen gaat het hier.

Over oorlog en ellende en de gruwelijkheden waartoe mensen in staat zijn; over dood en verlies en eenzaamheid; over determinisme en dwang en onrecht en de rollen waarin vrouwen gedwongen worden en de rollen waarin iedereen zichzelf dwingt; over het masculiene en paternalisme en sexisme; over de diverse vormen van hoop zoals wanhoop, valse hoop en het hopen tegen beter weten in. De hoop achterna. Het waarmaken van alles waarop je hoopt. De vrouwenbewegingen van Jo. Het dansen van Levi. Ware liefde. Leven zoals je wil.

Met een extreme ontvankelijkheid voor de wereld en alles wat daarop is en met een innige genegenheid schrijft Teddy Tops over de manier waarop het leven twee vrouwen langzaamaan verstikt. En, misschien, hoe ze dat tij kunnen keren.

Hoe de schrijver heden en verleden, feit en fictie, mogelijkheid en werkelijkheid onophoudelijk met elkaar verweeft, is prachtig. Hoe de strijdvaardigheid van dit boek geen moment de dichterlijkheid ervan aantast (integendeel), is prachtiger nog. Maar allerprachtigst is hoe het ruw en teder, ontluisterend en melankoliek, hard en zacht weet te zijn.
Hoe het me had. Op haast elke pagina, naja, soms misschien een aantal pagina’s niet, en dan toch weer wel, extra, dubbel.

De beelden (het beeld, bijvoorbeeld, dat uit het water komen van water lucht worden is).
Of dat Drents Dorp dus, in Eindhoven, een stad waar ik nota bene gewoond heb, weliswaar maar een jaar of vier maar toch, ik kende het niet, en ik zocht het op, misschien was het iets dat alleen maar even in die naoorlogse jaren had bestaan maar verrek, Drents Drop bestaat altijd nog, en dus bestond het ook toen ik daar woonde, het is een gebuurte in de wijk Strijp, en die ken ik wel, hoe een mens jaren later via een boek erachter kan komen dat in een verleden dat inmiddels ook best grijs mag heten iets vlak naast hem geweest is, en hij wist dat niet, een mens, dit mens, ik (ik is wereld).
Of dat heerlijk Brabantse “pakkendrager” (in plaats van bagagedrager) dat me een nog grijzer verleden in katapulteert, me doet denken aan de eerste twintig jaar van mijn leven (die achteraf beschouwd en ondanks alles misschien toch de schoonste twintig jaren geweest zijn).
Of zinnen als “Ze geloofde niet in God […] maar ze geloofde wel in schoonheid.”
Of een bedenking als “Zijn we niet een leven lang bezig alle levens te leiden die we niet hebben kunnen leiden?” (wat ik zekere zin waar is, zo ver als het brein gaat (waar het niet kruipen kan): de kansen die we misten, de keren dat we op een kruising hebben gestaan en we wisten het niet en bleven maar blindelings rechtdoor stiefelen en waar waren we uitgekomen als we links waren gegaan toen of als we rechts waren gegaan toen, wat is het verschil tussen het leven dat we leiden en het leven dat ook had kunnen zijn, vaak niet meer dan een woord, een stap, een keuze, een gebaar of zelfs nog: alleen maar even opgekeken hebben (mijn God! als je toen-en-toen gewoon even je kop had opgetild was je nu ergens anders geweest!) (en was je gelukkiger geweest dan, hoe kun je zoiets weten, je kunt wat niet is nooit meten met wat wel is) (het ganse bestaan van K. Schippers schijnt afgehangen te hebben van een liedje).
Of een weergaloze passage als: “Ik draai het terug, gum alles weg wat na mijn ouders kwam, ik gum weg wat ik niet mee zal maken. De fatbikes. De toeslagenaffaire. Megastallen. Kiloknallers. Ranking the Stars, Dancing with the Stars, The Voice, The Voice Kids, dat knikkerspel van Joop van den Ende. Gasboring in Groningen. Aardbevingen in Groningen. Elon Musk. Covid. Rabo-readers. Bellen op luidspreker in het openbaar. Sywert van Lienden. Ooit zal op de hoek van de straat waarin het geboortehuis van oma Levi stond een winkel bestaan die badeendjes verkoopt. Badeendjes met een doktersjas aan, badeendjes met een soldatenuniform aan, badeendjes met borsten en een zusterpakje aan. Ooit zullen er zo veel televisiezenders bestaan dat je een middag kunt vullen met zappen, sommige mensen doen dat ook. Er komt een tijd dat iedereen wekelijks een yogaklasje bijwoont. Er komen chocapastapannenkoekenwinkels. Er komt een tijd dat mensen niet meer weten dat een tomaat symbool stond voor iets anders dan een stuk groente of fruit. Er zullen bekende mensen zijn die we influencers gaan noemen. De millenniumwisseling is uiteindelijk vrij saai. Niet-ironische gabbers in het straatbeeld. Rode plastic Edah-tasjes. De floppydisk. Overslaande cd’s in de discman bij elke scheef liggende straattegel. Microsoft dos. De string boven de spijkerbroek. Fido Dido. Vliegjes op de voorruit op de Autoroute du Soleil. Mussen die de vliegjes van de auto aten bij wegrestaurants en tankstations, alsof zij ook een pitstop houden. Met je grote teen de computer aanzetten. Stiekem Jerry Springer kijken op de bank. Gaskachels met een waakvlammetje. Tamagochi’s. De eerste digitale camera en hoe flets de foto’s waren en hoe groot als je ze op je computer zette. Pesto en rucola op alles. Hoe ieder jaar een man met een stok in het ijs port en daar nooit een Elfstedentocht op volgt. Hoe je je gehele gemoedstoestand in één msn-naam kon proppen.”
Of een fantastische dialoog als: “’Wat betekent dat Jo, moderne vrouwen? Dat we kunnen dragen wat we willen? Dat we ons uitspreken, dat we lezen en schrijven? Dat we lid zijn van de vakbond? Doorstuderen? Is het modern dat we mogen stemmen?’ ‘Dat we niet doen wat ze van ons verwachten? Wij zijn “ze” eigenlijk?’ ‘De mensen?’ ‘De mensen die anders denken dan wij, of de mensen die bepalen wat wij zouden moeten doen of wie wij zouden moeten zijn?’ ‘Ja, dat zijn de mensen.’”
Of een verhaaltechnische ingreep waar Toon Tellegen zijn vingers bij af zal likken: de ik heft zichzelf op om een ander (beter?), kinderloos bestaan voor haar beide oma’s mogelijk te maken, een leven zonder opa’s maar vol liefde en glans en overwinningen (kleine en grotere). De ik laat de wereld gekend zijn buiten zichzelf om. Wereld is ik. De allerultiemste poging wat niet is af te wegen tegen wat is. Er zullen geen ouders zijn die met de auto te water raken, de vierjarige ik achterin. Dat bestaan zal niet zijn, de ik zal niet zijn, dit boek zal uiteindelijk niet geschreven zijn (of hoeven te worden).

Fucking noodzakelijk, zegt Esther Jansma, waarschijnlijk over dit boek, want het staat op de achterkant, en ik neem aan dat het de Esther Jansma is van Dakruiters en We moeten ‘misschien’ blijven denken, moje bundels vond ik dat, langs de andere kant is die Jansma er al niet meer sinds januari dit jaar, hoe kon die weten van dit boek en de noodzakelijkheid ervan, of hoe lang heeft dit boek op de plank gelegen, of op mijn recenseertafel, of onderaan welke stapel, en noodzakelijk voor wat, ik geloof niet zo aan kunst en noodwendig, de nood kent een wending en dat is kunst misschien, maar wat het dan wel is?
Steengoed. Adembenemend. Wonderschoon. Misschien wel geniaal.

Teddy Tops Egelskop

Egelskop

  • Auteur: Teddy Tops (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse debuutroman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 16 september 2025
  • Omvang: 157 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Teddy Tops

Levi, een joodse vrouw uit Amsterdam, kruipt na de Tweede Wereldoorlog uit de schaduw van haar onderduikadres en gaat op zoek naar een dansschool om in de spotlights te staan. Jo is de jongste van dertien kinderen, geboren in een plaggenhut in Drenthe. Met haar familie vertrekt ze naar Eindhoven om te werken in de Philips-fabriek. Beide vrouwen verruilen in de jaren van de wederopbouw een ondergronds bestaan voor het licht. En beiden zien de voorbestemde toekomst in neonletters voor zich.

Wanneer ze de leeftijd hebben om te trouwen en voor het gezin te kiezen, besluit de naamloze verteller, die enkele decennia later opgroeit in een tijd waar de mogelijkheden eindeloos lijken te zijn, de regie op het verhaal over te nemen en de geschiedenis van haar beide grootmoeders te herschrijven. Wat volgt is een omgekeerd vlindereffect.

Teddy Tops is radiopresentator, schrijver en programmamaker bij o.a. Radio1 en de vpro. Ze is directeur van het internationaal spoken word platform Mensen Zeggen Dingen, organiseert festivals, avonden en clubnachten. Egelskopis haar debuutroman.

Bijpassende boeken

Aya Koda – Stromen

Aya Koda Stromen recensie en informatie over de inhoud van de roman uit 1955 van de Japanse schrijfster. Op 4 september 2025 verschijnt bij Uitgeverij Atlas Contact de Nederlandse vertaling van 流れる/ Nagareru, de roman van Aya Koda, de uit Japan afkomstige schrijfster. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Aya Koda Stromen recensie

  • “Stromen geeft een realistisch beeld van het harde leven dat geisha’s leiden. Samen met de briljante bundel Bomen geeft het de Nederlandse lezer voor het eerst de gelegenheid kennis te maken met de schrijfster die in eigen land hoog wordt gewaardeerd, maar in het buitenland vrijwel onbekend is.” (Jaques Westerhoven, vertaler)

Recensie van Tim Donker

We gingen naar Zaltbommel om de brug te zien of we gingen niet of elders of we bleven thuis en keken toe hoe de verf droogde.

Of de eerste dag op je nieuwe werk, kan ook.

Stromen heet een wereldprimeur omdat het voor het eerst is dat dit boek in vertaling buiten Japan verschijnt. Er zijn mensen, verbazend veel mensen nog eigenlijk, die zich gefascineerd weten door de Japanse cultuur, en er dingen over weten. Dingen die ik niet weet, ondanks dat ik in mijn jeugd op judo zat en er een paar jaar lang nog vrij fanatiek in was ook. De mensen die het weten, de dingen die ik niet weet, zouden er misschien niet van op kijken of zouden het weten plaatsen in breder perspectief maar Stromen is een roman waarin ogenschijnlijk vrijwel niks gebeurt. Het vertelt het verhaal van een zekere Rika. Ooit was er een man, ooit was er een kind, maar nu is Rika alleen. Het kind is dood, de man waarschijnlijk ook, de lezer krijgt nooit te weten wat er precies gebeurd is, misschien is dat typisch Japans, om heftige gebeurtenissen niets of nauwelijks nader te duiden, hierover later misschien meer. Om in haar levensonderhoud te voorzien gaat Rika werken in een geishahuis. Ze weet als burger niks van de geishawereld (klaarblijkelijk zijn die werelden strikt van elkaar gescheiden), en loopt de langste tijd dan ook als over eieren. Het geishahuis heeft zijn beste tijd gehad, het verval is ingetreden, er zijn financiële problemen en er spelen conflicten, en Rika bevindt zich veelal middenin zaken waarvan ze weinig weet en waarin ze geen stelling durft te nemen. Dit is de situatie op de eerste bladzijde van het boek en zo blijft het tot bijna op het eind. Je zou kunnen zeggen dat de lezer driehonderd bladzijden lang gevangen zit in een status quo, en dan zou je niet eens schromelijk overdrijven. Het boek is ook niet bijzonder opmerkelijk of poëtisch geschreven, de stijl heet “verfijnd” te zijn, je kunt dat ook verstild noemen, of -op punten dan- erg gedetailleerd: Kōda kan menig een bladzijde doorgaan met een passage die andere (westerse?) schrijvers allicht in een paragraaf op papier hadden gekregen. Toch las ik dit boek vrijwel in één adem uit, overdrachtelijk dan, want feitelijk deed ik er bijna een week over maar gedurende die week was het wel het enige boek waar ik in las, dat ik steeds opnieuw weer ter hand nam, met een vreemde mengeling van lichte tegenzin, warmte, verbijstering en een grote sympathie voor de hoofdfiguur. Hoe? Een niet opmerkelijk geschreven boek, spelend in een cultuur waar ik me niet bijzonder door aangetrokken voel, met weinig wendingen, veel gekabbel en soms, ja, een weinig naar het saaie neigend. Hoe kan zoiets me toch zo in de ban houden?

Vraag ik me af.
In een poging mijzelf van een antwoord te voorzien (u mag ook wel iets voor uzelf gaan doen ondertussen hoor):

Dan hou ik Kōda’s eigen beeldspraak vast en denk ik aan stromen denk ik aan water aan een brug over een rivier aan zitten aan de waterkant en kijken hoe het water stroomt. Kontemplatief. Welhaast hypnotisch. Het stroomt het is steeds hetzelfde het is in beweging het is steeds anders want het is ander water je kunt geen twee keer in dezelfde rivier stappen zeiden de wijzen ooit welke wijzen weet ik veel je kent het wel. Het is, ik ga het woord laten vallen mensen, hoed u, het woord gaat vallen, hier komt het, hier valt het: het is, ja, “onthaastend” om te lezen in een boek waarin weinig actie is, geen spektakel, een boek zonder sex een boek zonder doem een boek zonder liefde een boek zonder smachten hunkeren huilen vrezen, een boek van stilte, een boek vanaf de zijlijn want zo de genoemde emoties al voorkomen, is het bij waarneming: Rika is vooral observator, ze kijkt, en probeert te duiden, te analyseren, het is vooral gissen, en misschien komt dit ook wel akelig dicht bij de aldag want niet zelden zijn we uiteindelijk buitenstaander ook in wat onszelf overkomt, er was iemand, er was iets, en toen was het allemaal weer weg, en wat is er nu eigenlijk gebeurd? Je weet het niet.

Verdermeer. Stromen is toch eigenlijk wel een meesterlijke beschrijving van nieuw zijn op een arbeidsplek. Misschien geldt dit voor westerlingen nog harder omdat het “hier” niet per se evident is om veel, of zelfs maar iets, te weten van de geishawereld, dus we voelen met Rika mee in haar pogingen enige grip te krijgen op de dingen die ze ziet gebeuren. Bezijden, iedereen kent dat toch? Je ging op je fiets want je moest nog, heeldurweg naar ergens waar je niet eerder was, een nieuwe baan, je eerste werkdag, je kent de collega’s nog niet, je kent hun onderlinge dynamiek niet, je kent het heersende taaleigen niet, je weet de vaste grapjes nog niet, je weet niet waar de koffie staat, je voelt je altijd een lul want je moet bij alles hulp vragen. Rika weet niet goed wat ze moet doen als ze geld op de grond vindt. Is het een test? Aan wie moet ze het afgeven? Er zijn conflicten, mensen proberen haar uit te horen, wat weet ze, wat mag ze laten merken, wat niet, hoe kan ze diplomatiek te werk gaan? Het is een voorzichtig stappen, het is een in het duister tasten. En de lezer stapt en tast met Rika mee.

Of. Stromen vergruizelde een vooroordeel. Ik dacht inderdaad, en dat is iets dat vertaler Jacques Westerhoven almeteens met klem wenst te ontkennen in zijn “opmerkingen vooraf”, dat geisha’s een soort prostituees waren. Misschien niet echt van het soort dat zich laat betalen voor sex. Maar toch wel voor erotiese handelingen als een sensuele massage ofzo, of een intiem sponsbad. Of. Animeermeisjes, toch. Ja maar. Van een wat intelligenter soort dan. Zo blijkt. Er komt muziek bij kijken, en dans, het gaat om kleinkunst-achtige solovoorstellingen voor de klant. Al kant het soms toch wel de erotiese kant op gaan, en is er bij sommige van de geisha’s in dit boek sprake van een “patroon”, en dat deed me dan wel weer een beetje denken aan een pooier. Dus misschien geen vergruizeld vooroordeel maar een nogal ruim verbouwd vooroordeel en elk boek dat je vooroordelen verbouwd is op minstens één punt een goed boek.

Of wat. Ten laatste misschien. Is het Kōda is of is het Japan of is het dit boek. Maar het onthutste me hoe er enerzijds als gezegd erg veel woorden vuil gemaakt werden aan wat details lijken te zijn: het wel en wee van de kat, of van een aan het begin van het boek nog aanwezig, ziekelijk, stervend hondje (wat misschien iets zegt over de bewoners van het geishahuis maar waaraan als de hond dood is bijna niet meer aan gerefereerd wordt); het bereiden van eten; de haardracht, make-up en kledij van de geisha’s; de achtergrond van bepaalde emoties (“Verwijten en emoties zijn als ingelegde groente: hoe langer je ze laat liggen, hoe pittiger de smaak” heet het ergens instructief, en die vond ik dan wel weer mooi) waar andere, naar mijn mening veel heftigere, punten alleen maar lichtjes aangestipt worden. Wat er met de man en het kind van Rika is gebeurd. Of een episode waarin Rika tamelijk ziek wordt en tijdelijk van het geishahuis naar een nicht verhuisd waar ze niet erg welkom is, er is ziekte, frictie, er zijn verstoorde familiebanden, dat in zichzelf had in handen van een andere schrijver allicht een hele roman op kunnen leveren maar Kōda acht het maar een paar bladzijden waard. Waar het slepende conflict tussen de eigenaresse van het geishahuis en de oom van een voormalig medewerker steeds maar weer terug blijft komen; een conflict waar de langste tijd weinig voortgang in zit zodat het op enig moment toch een heel klein beetje op mijn zenuwen begon te werken om die oom voor de zoveelste keer weer het verhaal in te zien stappen. Of neem een zin als: “Tsutaji veegde op burgerachtige wijze haar ogen af met een opengewerkt zakdoekje van buitenlands fabricaat.”, wat maak jij van zo’n zin? Je zou er een essay over kunnen schrijven, toch?, alleen maar over die ene zin. Wat is het burgerachtige: het vegen, dat het zakdoekje opengewerkt is of dat het van een buitenlands fabricaat is? Is het een goed of een slecht ding om je ogen op burgerachtige wijze af te vegen, ik krijg, dit boek lezende, langzamerhand de idee dat “burgerachtig” een beetje gelijk staat aan “lomp”; dat een geisha verhevener hoort te zijn dan dat, dan een burger is. Kan een burger ooit een geisha worden, of is het één van die dingen die je niet “wordt” maar “bent”?

Zo kabbelt het, en zo brengt de kabbeling je soms in beroering.

Je kijkt naar de stromen, soms zie je er iets in dat je meeneemt op je wandeling. Stromen is een roman om in mee te dobberen. Het zal je wereld niet schokken en het levert vermoedelijk ook weinig op dat je lang, laat staan een leven, zal bijblijven. Maar voor driehonderd bladzijden lang is het een aangenaam dobberen, en dat zuivert. Eventjes toch.

Aya Koda Stromen

Stromen

  • Auteur: Aya Kōda (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: 流れる/ Nagareru (1955)
  • Nederlandse vertaling: Jacques Westerhoven
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 4 september 2025
  • Omvang: 302 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook / luisterboek
  • Prijs: € 24.99 / € 15,99 / € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Japanse schrijfster Aya Koda

Japanse klassieker van de jaren vijftig, nu voor het eerst vertaald. Door de ogen van de bediende van een geishahuis krijgen we een zeldzaam inkijkje in het leven van vrouwen in het naoorlogse Japan.

Om niet van de honger om te komen nadat ze haar man en kind heeft verloren, besluit Rika dienst te nemen als huishoudster in een vervallen geishahuis in Tokio in de jaren vijftig. Als laagste bediende wordt ze te pas en te onpas om boodschappen of de verdwaalde huiskat gestuurd; de eigenares verlangt regelmatig een arbeidsintensief warm bad. Algauw blijkt dat het wanordelijke huis in financiële moeilijkheden verkeert, niet het minst omdat de geisha’s voortdurend opzeggen. De schrandere Rika maakt zich gaandeweg onmisbaar en wordt aangesteld als manager, in de hoop dat iemand van buitenaf het in verval geraakte geishahuis nieuw leven zal inblazen. Al doende verbreekt ze de banden met haar vorige leven, en ontwikkelt ze zich tot een onafhankelijke vrouw.

Aya Koda Bomen recensieAya Kōda (Japan) – Bomen
essays
Uitgever: Atlas Contact
Verschijnt: 4 september 2025

Aya Kōda is op 1 september 1904 geboren in Terajima, Tokio, Japan. Ze was een gerespecteerde Japanse schrijfster, die bekendstond om haar beeldende observaties en verfijnde stijl. Haar autobiografische roman Stromen uit 1955 groeide in Japan uit tot een absolute klassieker, met inmiddels de 76e druk. Stromen en haar essaybundel  Bomen verschijnen tegelijkertijd begin augustus 2025. Op 31 oktober 1990 in Tokio en was 86 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie

Rhian Elizabeth – maybe i’ll call gillian anderson

Rhian Elizabeth maybe i’ll call gillian anderson review, recensie en informatie boek met gedichten van de dichteres uit Wales. Op 31 mei 2025 verschijnt bij Broken Sleep Books de dichtbundel van Rhian Elizabeth. Er is geen Nederlandse vertaling van het boek verkrijgbaar.

Rhian Elizabeth maybe i’ll call gillian anderson review en recensie van Tim Donker

Dit is de eerste scene. Een moeder staat op de drempel van het huis en ziet hoe de dochter in haar auto stapt en wegrijdt. Ze trapt het gaspedaal in, kijkt niet meer om, gaat. En daar staat moeder dan, in haar lege nest. Niet langer het hele tapijt vol vuile was, niet meer iemand die steeds met de deuren slaat, niet langer de posters van haar helden aan de muren van wat van nu af aan een extra kamer is. En nu? Wat te doen met al die leegte? Haar vrienden zeggen de moeder dat ze bezig moet blijven. Dingen moet vinden om te doen, en dan het liefste dingen die niets van doen hebben met heeldurdagen naar The Carpenters luisteren en huilen. Misschien, zo denkt ze, kan ze online dingen gaan bestellen. Niet omdat ze ze nodig heeft of zelfs maar hebben wil maar omdat ze zich dan kan verheugen op de komst van die spullen en dat verheugen zou je een bezigheid kunnen noemen. Of misschien kan ze op Google zoeken naar leuke hobby’s voor veertig jaar oude, verdrietige vrouwen. Of misschien kan ze gewoon een beetje in doodste stilte door het huis lopen tot ze zichzelf terugvindt in die ontstellend lege kamer, schreeuwend Wat word ik nu godverdomme geacht te doen, Alexa? Of misschien kan ze Gillian Anderson bellen en haar uitnodigen voor een logeerpartijtje, de lakens van het bed van haar dochter afhalen en er schone opleggen, in de hoop dat Gillian Anderson met een knipoog zal zeggen ik slaap liever in jouw bed.

Dit is de situatie van het titelgedicht, en dat is het allereerste gedicht in de bundel. Ik hoefde geen badwater te testen, deze regels las ik ademloos. Alles, bijna elk woord uit dit gedicht kan ik me zo levendig voorstellen dat het is alsof ik daar op die drempel sta, kijkend naar een veel te snel verdwijnende auto. Mijn kinderen zijn tien en twaalf en toch kan ik het me zo goed indenken hoe ze op een dag zullen gaan; als mijn oudste op zijn achttiende het huis uit gaat (wat daar geen ongebruikelijke leeftijd voor is), zal mijn nest over een luttele zes jaar reeds halfleeg zijn. Ga ik dan allicht enkele dingen die ik nu ook al doe alleen maar frekwenter doen? Want ik herken net iets te goed hoe het wachten op -in mijn geval- boeken en cd’s eigenlijk mojer is dan het ontvangen ervan. Vanaf het moment dat ik een bestelling plaats, kan ik dagen leven in het glorieuze vooruitzicht dat dat geniale boek of die wonderschone cd eraan komt – een fijn gevoel, dat kundig om zeep geholpen wordt wanneer de postbode ze daadwerkelijk aflevert. Zo mooi als het gedurende die paar dagen in mijn hoofd geworden is, zijn boeken en cd’s trouwens toch nooit. Niets is ooit zo mooi als het in je hoofd is. Dat is wat het betekent om in leven te zijn. Lekker zwelgen in je verdriet? Ken ik ook. Nog fijner met muziek erbij ja, al is dat in mijn geval nooit The Carpenters (maar misschien moet ik dat eens proberen?). Ook: onzinnige dingen opzoeken via Google. Goed, meestal voor de lol samen met mijn dochter. Maar de keren dat ik het doe als ik alleen ben, is onversneden verveling doorgaans de drijfveer erachter. Alleen Gillian Anderson ken ik niet. Zou dat iemand zijn natuurlijk is dat iemand ik ken wel meer beroemdheden niet vast een goeroe of een televisiepsycholoog of iemand van youtube of gewoon maar een moje vrouw die zingt of acteert of schrijft, in de danklijst wordt Anderson nog bedankt omdat ze Elizabeth vooralsnog niet heeft aangeklaagd. Het is makkelijk op te zoeken wie dat is, misschien iets voor als de verveling weer toeslaat. Maar liever laat ik me het raden, net als in de tijd dat er geen Google was en je zulke dingen niet kon opzoeken, nooit, omdat niet iedereen het schopte tot lemma in de encyclopedieën die je in de bibliotheek kon gaan inzien (maar mijn vader was in die dagen een soort Google, en die prikte menig een zeepbel door, gevraagd of ongevraagd).

Eén gedicht, het is niet veel meer dan anderhalve bladzijde, het is droevig het is grappig en het is springlevend. Dat is goed binnenkomen. Er zijn dichtbundels waarin je even moet rondstommelen, waarin je tot soms wel halfweg geen idee hebt wat je er van vindt, wat je aan het lezen bent, wat voor bundel het is, waarin je flarden krijgt toegeworpen: een intrigerend beeld, een moje zin; elk meer laat zich voorlopig alleen maar vermoeden. Maar Rhian Elizabeth trekt je zonder pardon tot over je oren de schittering in. Waar in het twede gedicht, drowning on a stranger’s couch, het perspectief maar enkele centimeters verschoven lijkt te zijn: een vrouw die haar dode vader erg mist, brengt ergens in Zweden een dag en een nacht door bij een vrouw die ze totaal niet kent. Deze vrouw mist op haar beurt haar (klein)kinderen die haar nooit komen bezoeken. Weeral eenzaamheid, weeral wringende familiebanden. Maar anders dan bij maybe i’ll call gillian anderson, zit de schoonheid van dit gedicht niet perse in de dwingende manier waarop Elizabeth beelden oproept. Nee, drowning on a stranger’s couch heeft veeleer de allure van een performancegedicht. Wat een genot moet het zijn om dit te horen voordragen, liefst door de dichter zelve (geen totale onmogelijkheid: Rhian Elizabeth woont in Wales). Het muzikale, de herhaling, het ritme, de klankkleur, hoe de zinnen als vanzelf gaan zingen (bijvoorbeeld: you will sit in het conservatory with the windows pushed wide open, the night will be hot, you will close your eyes, you will think about the pool outside, you will think of yourself weightless on the bottom, you will listen to the crickets singing, they live on the lake in the distance, the great lake is vättern or sommen, you aren’t sure which, this she told you on the drive across sweden in her car but you had your head out of the window like a dog, you will wonder if this is a mistake, you make bad decisions, she will bring you lemon ice tea, you will feel tired, she will convince you to stay the night on the massive old couch, you will dream about your father there, you will give him a new face, you will give him a new voice, you will no longer remember the actual ones he had, you will dream about swimming in vättern of sommen, you will dream about drowning), en dan is het overal om je heen, als, inderdaad, muziek en wat een verschil maakt een verschuiving van slechts enkele centimeters dan.

Wel. Goed. Dus. Dit is het gedeelte dat je aan voelt komen. Want uiteraard: zo overweldigend als de eerste twee gedichten is niet elk gedicht in deze bundel. En misschien gaat het inderdaad wel iets te vaak over dochter, en over dochter missen, en over (in mindere mate) moeder zijn. Maar in dit kleine boek (niet meer dan 45 pagina’s) levert haast elk gedicht wel iets op. Een zin, een gedachte, een flits.

Zoiets als in een relatie zijn en altijd het gevoel hebben dat je een kreeft bent in een aquarium in een restaurant en doorheen het glas ziet hoe de ander sjampanje drinkt en het fantasties naar de zin heeft terwijl jij daar zit in afwachting van je dood.

Of dat a new and precarious thing een rap is, een heerlijk ritmiese rap, een rap die stroomt en vloeit en loopt als een razende (iemand moet deze bundel op cd zetten, er moet een cd komen van deze bundel, de gedichten dikteren hun eigen muzikale omlijsting wel, er zal freakfolk zijn en hiphop en blues en snoeiharde rock en verstilde fado en het zal misschien wel de allermooiste cd allertijden zijn) maar tegelijkertijd ook een ontroerend gedicht over hoe een dronken dochter op haar achttiende verjaardag weer heel even een kind is, een baby die alle verzorging nodig heeft, zodat ook de dichter, eindelijk, weer even moeder mag zijn.

Of de wreedheid van het geheugen dat dingen die je liever vergeten wil je keer na keer in je gezicht blijft wrijven terwijl je dingen die je zo dolgraag onthouden wil -de stemmen van je ouders- onherroepelijk verliest.

Of de spinnen in je huis die blijven leven nu er niemand meer is die er bang voor is zodat je geen reden meer hebt ze te doden.

Of de Mona Lisa onder de Mona Lisa

Of dat een Londonse straatpuber (in wie ik Rhian Elizabeth zelf meen te herkennen) op haar weg neerwaarts een brief schrijft aan wiedanook en vertelt hoe zij en haar vrienden op weg zijn naar een optreden van Rachel Stamp. Zou dat echt een band zijn, vroeg ik me af, en dit keer zocht ik het wel op. Het was een echte band. Wat aanstellerige, net iets te theatrale rock, aanschurkend tegen glam, maar dan zo vet aangezet dat je er geen hekel aan kunt hebben. Toen ik me later iets afvroeg over Rachel Stamp en de band nog eens opzoeken wilde op Discogs kwam ik door een typefout in de bandnaam terecht bij Moljebkla Pvlse en sjee wat bleek hun debuutalbum Koan prachtig te zijn. Als ik me die ooit aanschaf -wat wel weer onvermijdelijk zal blijken te zijn- heb ik ook dat overgehouden aan maybe i’ll call gillian anderson. Het moet niet altijd rechtstreeks zijn.

maybe i’ll call gillian anderson is een briljant boek. Het is vanwege boeken als deze dat ik zoveel hou van poëzie. Omdat de woorden leven in de splinters, in de kieren, en midden in het leven.

The English translation of the review you can find further down down.

Rhian Elizabeth maybe i'll call gillian anderson

maybe i’ll call gillian anderson

  • Auteur: Rhian Elizabeth (Wales)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Broken Sleep Books
  • Verschijnt: 31 mei 2025
  • Omvang: 44 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: £ 9.99
  • Boek bestellen bij: Amazon

Flaptekst van de bundel van Rhian Elizabeth de Wels dichteres

Rhian Elizabeth’s maybe i’ll call gillian anderson is a raw, darkly funny, and deeply affecting collection that navigates the liminal spaces of love, loss, and reinvention. With a voice that is both unguarded and sharply observant, Elizabeth crafts poems that move through heartbreak, motherhood, memory, and self-destruction with biting wit and aching tenderness. Whether tracing the ghosts of past selves, confronting absence, or yearning for connection, these poems refuse sentimentality, instead offering something braver—an intimacy that is as unsparing as it is humane.

English translation of the review

This is the first scene. A mother’s state op de drempel van het huis and hoe de daughter in hair car stapt en wegrijdt. Ze trapt het accelerator pedal in, you can’t hear anything, gaat. In the state mother then, in hair laying nest. It’s never long before you can see anything, no one has the steeds with your slaat, it’s never long before the posters of hair heroes are in the wall of what you’re looking for and there’s an extra camera. En now? What did you do with the lying ones? The mother’s hair can be seen as soon as possible. Things can be seen from the doen, and in the last things the niets van doen hebben met heeldurdagen naar The Carpenters luisteren en huilen. Misschien, if you think so, you can order things online. You can’t get the heeft of the zelfs to be able to get to the point where you can get rid of the spools and get rid of them. Of course you can search on Google for a few hobby’s for every year or two. Of the misschien kan ze gewoon a beetje in doodste stilte door het huis lopen tot ze zichzelf terugvindt in the ontstellend lege kamer, schreeuwend What word ik nu godverdomme geacht te doen, Alexa? Of course, Gillian Anderson can bark and have her hair ready for a lounge party, the sheets of the bed with her hair are afhalen and he has a beautiful bed, in the hoop that Gillian Anderson has a knipoog zal zeggen and sleeps in the bed.

This is the situation of the title poem, and this is the very first poem in the bundle. I had to go to bad water to test it, and it was fine. Everything, like the word from the poem, can be easily imagined by me, which is also written on the jam, which can be seen in a very small car. My children have two children and I can think of them as soon as possible; as my oudste op zijn mindful het huis uit gaat (wat daar geen ongebruikelijke leeftijd voor is), zal my nest over a luttele zes jaar reeds halfleeg zijn. Is there anything that you can do with your grandchildren? I don’t want to hear anything that is good enough to wake up in my book and CD’s own version is in the ontvangen. Vanaf het moment that ik aen ordering plaats, kan ik dagen leven in the glorieuze vooruitzicht that the brilliant book of the wonderful cd eraan komt – a fijn gevoel, that knowledgeable om zeep geholpen wordt wanneer de postbode ze daadwerkelijk aflevert. As soon as he endured the few days in my house, his books and CDs were still there. Niets is ooit zo mooi than het in je hoofd is. That’s what he says in life. Lekkers are in jeopardy? Ken ik ok. There is still music here, yes, it is in my life no more than The Carpenters (maybe I missed it if I tried it again?). Ook: onzinnige things opzoeken via Google. Good, everything for the lol seeds with my daughter. This is what I do when I see it, it is on the other side of the door from the driver’s eye. Alleen Gillian Anderson knows nothing. This person is of course a person who can be seen in a vast amount of time from a television psychologist of someone from YouTube of gewoon maar a little bit of writing, in which Anderson has thanked her for Elizabeth never files a complaint. It’s a good idea to see how it is, but it’s not possible to see how it works. You can read more about it, but not in the encyclopedias that are in the library that can be found in Google, which in my opinion is not available in any way. en the prikte menig a zeepbel door, gevraagd of ongevraagd).

A poem, it’s never seen in other words, it’s dreary, it’s grappy and it’s spring-loaded. That’s good to come within. He zijn dense bundles was even moet rondstommelen, waarin je dead soms which halfway geen idea raises what je van vindt, wat je aan het lezen bent, wat voor bundel het is, waarin je flarden krijgt toegeworpen: an intriguing beeld, a moje zin; Elk sea let us do it quickly and easily. Maar Rhian Elizabeth treks je zonder pardon tot over je oren de schittering in. Waar in the two poems, drowning on a stranger’s couch, the perspective of her enkele centimeters lost lijkt te zijn: a vrouw the hair dode vader erg mist, brengt ergens in Zweden een dag en een night door in a woman who is completely out of her mind. Every day you don’t have enough hair for your (small) children’s hair. Weeral eenzaamheid, weeral wrestling family ties. It’s different in maybe I’ll call Gillian Anderson, to quote the beautiful poem from the poem in the compelling manner that Elizabeth has written. No, drowning on a stranger’s couch is a great performance poem. What you can do with it is this.

Bijpassende boeken en informatie

Anne Carson – Glas, ironie & God

Anne Carson Glas, ironie & God recensie en informatie over de inhoud van het boek met gedichten van de Canadese dichteres. Op 25 augustus 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de dichtbundel uit 1995, Glass, Irony & God van de uit Canada afkomstige schrijfster Anne Carson. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de dichteres, vertaalster en over de uitgave.

Anne Carson Glas, ironie & God recensie van Tim Donker

Glas, ironie & God kon een goeje titel ween Glas, ironie & God zou een goeje titel ween, Glas, ironie & God kan maar zo een verdraaid goeje titel ween; Glas, ironie & God is ook een titel maar wel een titel die is samengesteld uit de titels van stukken in deze bundel en als zodanig dus ten halve al een verkapte inhoudsopgaaf. Het Glas-essay opent, en echt over glas gaan doet het niet en een essay is het als u het mij vraagt evenmin. Moet zo’n tekst een naam hebben misschien moet zo’n tekst een naam hebben voor mij dat u weet waar ik het over heb. Noem het met een kreupele term een prozagedicht. Een ik die misschien Anne Carson is logeert bij haar moeder, een wat bitsige, wat bekrompen, wat normatieve oude vrouw die alleen woont want de vader dementeert in een tehuis. Een relatie van de ik is net stukgelopen, er is hartzeer, er is pijn, er is vertwijfeling. Er zijn dingen te verwerken, er is sprake van therapie, de moeder snapt dat allemaal niet zo, waar hep dat allemaal voor nodig met die therapeuten enzo en helpt het eigenlijk wel ene sikkepit. De moeder woont op een heideveld in het noorden, en de ik maakt daar lange wandelingen, het liefst in de ochtend als alles er langzaamaan tot leven komt. Het lopen is allicht om de gedachten te reguleren. Gedachten over haar grote liefde Law die haar verlaten heeft, over de moeder, over de vader, over de dingen, over het leven, en over Charlotte en Emily Brontë en Woeste hoogten. Onophoudelijk wordt het leven en de literatuur van Emily Brontë geanalyseerd en met het eigen leven, en de eigen tijd in verband gebracht. Op die momenten is dit Glas-essay op zijn essay-achtigst (en misschien ook wel op zijn taaist – maar niemand zei dat literatuur licht verteerbaar dient te zijn, wel?), maar steeds overheerst de sterke, licht melankolieke, herfstige, druilerige sfeer. U zou denken dat het de sfeer is van een vroege winterochtend op ergens een heide en p’sies: dat is de sfeer.

Verstild misschien.
Verstilling, ja daar zegt u zoiets. Anne Carson is classicus. Dat merk, dat proef je in elke regel. Die traagheid, dat bedachtzame, en ook: hoe het voorbije altijd door het huidige heen schemert. Niet als altmodies. Maar als eeuwig. Universeel. Allicht dat ze daarom steeds weer voor de poëtiese vorm kiest: als een oerlied dat onder alle moderne melodieën te slapen ligt.

De waarheid over God is zoiets. Het zou bijna een kop kunnen zijn in een roddelblad. Eindelijk de waarheid over de bekendste aller bekendheden. Maar deze bekendheid heet God, en welke God, de spinozistische God misschien, de God van de christenen, God de Vader, of de uitgebluste en licht bezopen God zoals Twan Vet hem nog niet zo lang geleden nog schilderde? En welke waarheden kennen we nog in deze postmoderne tijden, is waarheid sowieso niet al een verouderd konsept? Waarheden over God zullen eo ipso duister zijn. God is een reusachtige scheur in het hart, heet het. Carsons God is een gemankeerd Wezen. Of misschien al te menselijk: “God vroeg aan Zijn vrouw: ben jij boos op de natuur? / Ja ik ben boos op de natuur ik wil niet / telkens als je bout gesopt moet worden // op je roze staf natuur tussen mijn benen gestoken krijgen / of geografisch uitgestort. / Is dat nou Schepping?”. Maar ja, zo’n vrouw kan wel meer willen natuurlijk maar Gods wil blijft wet: “God schiep de taal van vrouwen als een onomatopee. / Eeuwig strompelende klanken die eeuwig / strompelend // in de woorden zakken van wat ze zijn / als voeten in een bottenschoen. / ‘Bedrog’ (valt haar op) klinkt als Zijn rits die omlaaggaat.” heet het in een paragraaf die “Gods stijve” genoemd is. Sja. Geen patriarchaat zonder fallussymbool en je hebt het maar te willen!

Want

“wij zijn in een leegte gehangen […] Wij zijn opengesneden en leeggebloed […] Wij zijn stof. Wij weten niets. Wij zullen nooit meer praten […] Ons is opgedragen dit Zijn liefde te noemen.” Als het in de mens verankerd is om overheersing voor liefde aan te zien, dan is onderdrukking eigen aan het wezen van de mens en ook aan zijn taal. En taal is een andere, duidelijk merkbare interesse van Anne Carson. Het linguïstisch onderscheid tussen tijd en aspect (dat stemde me filosofisch). De etymologie van compassie. Āvaraņa, een teken van God (Gods eigen kalmte is een teken van God). Leg je droefheid af, het is een mantel van werk (wat me deed denken aan hoe kapotte slaap zegt Leg je onrust bloot). Als vrouwelijke woorden worden gemunt: blozen, stinken, pruim, echtgenote, heks – wat ondergeschikt, zwak, minderwaardig is. Maar ook: kerft God het “mannelijke woord” tsdq in Jesaja’s ene hand. En het “vrouwelijke woord” tsdqh in zijn andere. Zoek je dat op zegt artificiële intelligentie dat tsdq te maken heeft met therapie, met dissociatie, denk ik aan gespletenheid, denk ik aan niet heel zijn. En (zegt artificiële intelligentie) tsdqh is Hebreeuws, is tsedaqah, is geborgenheid en bijbelstudies noemen ook nog 6666 en dat is niet ver van één zes minder. Het beest, de man, het voorhoofd, de gespletene, uit Jesaja’s borsten stroomt melk, een zilveren rivier van mededogen.

Alles dat merkbaar en onmerkbaar overheerst. En ook het licht kan onderdrukken.

TV bestaat uit licht, net als schaamte.

Zegt het. Maar dan gaat het al niet meer over God dan gaat het over TV en over TV-mannen.

De TV-mannen zijnde. Hektor. Artaud. Sokrates. De slaper. Sappho. Lieden die je misschien niet meteen tot het televisievolk rekenen zou; de laatste zou je denkelijk niet eens tot het mannenvolk rekenen. Maar Hektor televisioneert de oorlog. Artaud zijn gekte. Het theater van de wreedheid. Welkom thuis, sanatorium. Socrates, in een ander soort instelling, een gevangenis, betaalt zijn sigaretten niet. Daar draait de cameraploeg voor op.

Misschien is het het patriarchalisme.
Misschien is het hoe het een steeds al het andere overklast.
Misschien is het simpelweg beweging.

In Carsons hervertelling van het boek Jesaja beweegt een land in zijn bolster (en slaapt verder). Nacht stroomt omlaag en God stopt Jesaja’s oren vol met stekels. Alles wat niet blijft hoe het is. In vorm. In consistentie. In plaats. In De val van Rome reist de ik af naar Rome om de wonderschone Anna Xenia te zien. Gidsen vertellen haar hoe te spreken. Wat te zeggen. Zinnen als Pardon, waar is de uitgang alstublieft? Breng me naar de reddingsboot. Ik constateer dat we autopech hebben. Kan ik de manager spreken? Waar vertrekt de trein naar Milaan? Ja dit is mijn / onze eerste keer in Rome. Ik zou graag de commissaris van politie spreken. En ik, ik herinner me een kennis die naar een land zou afreizen waar hij de taal niet sprak en iemand die die taal wel sprak had op een papiertje een paar handige zinnetjes geschreven voor hem. Op dat in vieren gevouwen blaadje stond onder andere Help! Bel de politie! Ik word achtervolgd! en dat dat meer dan één zin is, was niet waarom wij zo hard moesten lachen die dag. Ja. Ik vond humor in De val van Rome, iets wat ik niet bijster vaak tegenkom in het werk van Anne Carson. En licht. En liefde. Al gaat het ook over vreemdelingenhaat maar had je anders verwacht gezien de achternaam van degene die de ikpersoon gaat opzoeken? Duisternis ligt altijd op de loer. En liefde is altijd destructief. “De mens heeft een soort drang te nemen wat hemzelf het dierbaarst is en het kapot te smijten.” Ja. Precies. De nagel op de kop.

De liefde en het zwart.
Het duistert en tegelijk licht het onophoudelijk op in de woorden van Anne Carson. Net dat is het wat haar boeken zo onweerstaanbaar maakt.

Anne Carson Glas, ironie & God

Glas, ironie & God

  • Auteur: Anne Carson (Canada)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Origineel: Glass, Irony & God (1995)
  • Nederlandse vertaling: Marijke Emeis
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 25 augustus 2025
  • Omvang: 152 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Anne Carson

De poëzie van Anne Carson combineert met een volstrekt eigen stem het opbiechtende met onderzoekende. Carson, een gerenommeerd classicus, verweeft in Glas, ironie & God in een verbluffende stijl hedendaagse en eeuwenoude poëtische invloeden.

Deze collectie bevat onder meer het beroemde Glas-essay, een krachtig gedicht over het einde van een liefdesrelatie, verteld aan de hand van de zusters Brontë; dat het fundamentele gevoel van het oude jodendom oproept; en De val van Rome, over haar reis om Rome te vinden en over de strijd om daar haar gevoelens van existentiële vervreemding te overwinnen.

Anne Carson (21 juni 1950, Toronto, Ontario, Canada) wordt in Canada en de Verenigde Staten al lange tijd beschouwd als een van de belangrijkste stemmen in de hedendaagse literatuur. Ze werd geboren in Canada en is al meer dan dertig jaar hoogleraar klassieke literatuur. Ze ontving vele prijzen, waaronder de Lannan Literary Award en de T.S. Eliot Prize for Poetry.

Bijpassende boeken en informatie