Tag archieven: Tim Donker

Autran Dourado – Opera der doden

Autran Dourado Opera der doden recensie en informatie roman uit 1967 van de Braziliaanse schrijver. Op 21 augustus 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling door Harrie Lemmens van de roman Ópera dos Mortos van de uit Brazilië afkomstige schrijver Autran Dourado. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Autran Dourado Opera der doden recensie

  • “Met flair, haast jolig, zoomt de verteller in op een huis, nee, op twee huizen, boven op elkaar, en hij vertelt kort de geschiedenissen van een liederlijke potentaat en zijn fijner besnaarde zoon.” (NRC Handelsblad)

Recensie van Tim Donker

En weeral ist Harrie Lemmers verdomd zeg ja weeral ist Harrie Lemmens. Had de goede man me eerst al gehaakt gekregen aan António Lobo Antunes, wiens Voor wie in het donker op mijn wacht ik deze zomer ademloos las onder de hete zon van Valencia (en ik vond dat boek zelfs nog wel een slagje beter dan De omvang van de wereld – het boek dat me ergens int voorbije voorjaar danig verpletterd had); nu introduceert Lemmens me aan Dourado, die ik ook al niet kende, en ook al met keelsnoerend proza weet op te komen. Eveneens opgedolven uit het Portugees, uiteraard, Lemmens moet het Portugees wel door de aderen hebben vloeien, maar het land is Brazilië dit keer. Ook de tijd verschilt: Dourado schreef Opera dos Mortos in 1967. Misschien daarom lijkt het, op eerste gezicht dan in ieder geval, een wat klassiekere toon aan te slaan dan Voor wie in het donker op me wacht of De omvang van de wereld – boeken waar Opera der doden behalve de brontaal en de vertaler niets gemeen mee heeft.

Of. Naja. Misschien de eenzaamheid.
Misschien de beklemming.
Misschien de nostalgie.
Misschien de melankolie.

In Opera der doden gaat het om Rosalina. Ooit was haar familie rijk en machtig; ze bezaten grond en hadden invloed. Rosalina’s opa boezemde ontzag en angst in; haar vader was milder en innemender en lange tijd een geliefde figuur in zijn omgeving. Het huis zat altijd vol, men at en dronk en onderhield zich. Tot hij de fout begin politieke aspiraties te ontwikkelen, en na een debacle gedesillusioneerd achterbleef. En zijn vrouw ging dood, en hijzelf ging dood, en toen was Rosalina alleen met Quiquina, sedert jaar en dag de dienstmeid, in dat ineens wat te grote huis, met weinig meer te doen dan drinken en kunstbloemen maken. Dan komt José Feliciano, de zanger José Feliciano dacht ik nog toen ik het achterplat las, waardoor ik dit boek heel eventjes op een absurdistische roman ging schatten (een blinde zingende klusjesman?), maar neen het is een andere José Feliciano, een personage dat ook gekend is als Juca de Mus en Zé-van-de-Majoor, ik weet ook niet zeker of die andere José Feliciano al platen opnam in 1967, volgens mij wel maar in ieder geval zong hij dan toch niet zó hard dat het tot in Brazilië te horen was, en deze José Feliciano weet zich, met het geluk dat hij van buiten komt (sinds de mislukte politieke carrière van haar vader koestert Rosalina een bittere wrok tegen haar stadsgenoten) zich als manusje-van-alles het huis en het leven van Rosalina in te kletsen. Hij klaart wat klusjes in huis, hij hangt een beetje rond in het stadje, waar hij praatjes maakt en verhalen vertelt en zich snel geliefd maakt, maar als hij in de avond een keer een glas met Rosalina mee drinkt, begint hun verstandhouding te veranderen – tot grote ergernis van Quiquina.

Dourado begint wat wollig, met Rosalina’s opa en met haar vader, en met de voorgeschiedenis van het huis waar ze woont, waardoor je even het idee krijgt dat je in een historische roman verzeild geraakt bent maar dat is (gelukkig) niet het geval. Je zou het postmodern kunnen noemen, je zou ook kunnen zeggen dat de erfenis van het decadentisme niet onopgemerkt aan deze roman voorbijgegaan is (waren er decadenten in Brazilië?); je zou kunnen wijzen op licht experimentelen ingrepen in de vertelstijl, zoals de geregelde perspectiefwisselingen (ah nog iets dat het deelt met De omvang van de wereld!) of de hebbelijkheid van Dourado om de lezer af en toe rechtstreeks aan te spreken maar waarmee Dourado écht onder de huid kruipt is de manier waarop hij het narratief bevriest tot op een punt waarop er ogenschijnlijk niks lijkt te gebeuren.

José Feliciano en Rosalina zijn mensen die, hoewel ze eigenlijk niet vreselijk oud zijn, hun gloriejaren wel achter zich hebben. Hoe gaat dat met levens. Er is geluk, harmonie, en alles is fijn, en dan gaan mensen dood, of jij gaat weg van de plek waar je gelukkig was, en de dagen blijven komen, en je kunt het vullen met wat geklets, of kunstbloemen maken, of likeurtjes drinken, en wat rondhangen en dat is het dan. Misschien gaat Opera der doden daar wel over: het leven, of wat daar van over blijft als het schoonste eraf is, bijvoorbeeld omdat de doden die je te betreuren hebt inmiddels zo talrijk zijn dat hun opera langzamerhand onnegeerbaar hard opklinkt in zelfs je triviaalste dagdagelijksheden. Maar zingen en klinken doet het. Ook in deze woorden. De muzikaliteit van deze roman is weergaloos. De vele herhalingen, de spreektaal, de bewustzijnsstromen, de in elkaar vlechtende perspectieven, de directe rede die zonder leestekens weergegeven in de hoofdtekst verzinkt zodat de verschillen tussen gedachte, monoloog, dialoog, gesprekken en gebeurtenissen vervagen en alles tot dezelfde melodie gaat behoren. Een melodie die komt en gaat in golven die de lezer af en toe overspoelen. Waarlijk prachtig, hallucinant en meeslepend is de scene waarin José Feliciano voor de eerste keer een glas met een al wat aangeschoten Rosalina besluit te drinken. Met een welbepaald ritme weet Dourado een (sexuele) spanning te creëren die zo dik is dat het zweet je op de huid komt te staan. Sex in literatuur werkt meestal niet (is in ieder geval zelden opwindend), maar Dourado laat het werken hier en sowieso behoren deze bladzijden hier tot de schoonste die ik dit jaar las.

Gelijk aan levens die na wat -achteraf bezien misschien- het hoogtepunt was, lijkt Opera der doden na hogergenoemde scene nog maar wat voort te kwakkelen. De lezer ziet de decors scheuren en de personages verbleken in steeds lelijker licht. De afstandelijke, wat vormelijke en onbenaderbare Rosalina ontpopt zich tot een manipulatieve en gevoelsarme hartenbreekster; de goedlachse en sympathieke (en oké misschien wat sukkelige) José Feliciano toont zich een sexistische, kleinzielige en afhankelijke zeurkous met uiterst dubieuze gedachten en herinneringen (was dat nou nodig, Dourado?) (langs de andere kant vormen incest en pedofilie ook wel ruimere motieven in dit boek) (misschien om, in mijn ogen lichtelijk geforceerd, een mythologische onderlaag te leggen) (die lauwe, zenoëske pijl-filosofie dient vermoedelijk een dergelijk doel) en Quiquina, eens zo zorgzaam, liefdevol en zachtaardig blijkt op het wrede af haatdragend te zijn. Het is pijnlijk om het weinige dat er nog is te zien instorten en even vraag ik me af of het wel het goede soort pijnlijk is. Maar dan zet de schrijver een ontwikkeling in gang die ik niet aan zag komen en worden er andere uitzichten geboden.

Misschien is de hoofdrol wel voor Quiquina.

Misschien gaat het om een nog grote kracht dan het heuvelafwaarts gaan van levens: afgunst. Rancune. Woede. Uitsluiting. Drama’s moeten altijd verwijtbaar zijn want wat verwijtbaar is kent zondebokken. Zonder zondebokken gaat het niet, en dat is ook een oeroud thema. Wat geweest is, en altijd zijn zal. Van een opera die nooit zwijgen zal weet Dourado een aardig tijdloze roman te smeden. Eén die nog lang na blijft klinken.

Autran Dourado Opera der doden

Opera der doden

  • Auteur: Autran Dourado (Brazilië)
  • Soort boek: Braziliaanse roman
  • Origineel: Ópera dos Mortos (1967)
  • Nederlandse vertaling: Harrie Lemmens
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 21 augustus 2025
  • Omvang: 264 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1967 van de Braziliaanse schrijver Autran Dourado

Opera der doden beschrijft het leven van Rosalina, de laatste nazaat van een familie van grootgrondbezitters, die samen met haar stomme dienstmeid in een groot oud herenhuis woont in een stille Braziliaanse provinciestad. Overdag maakt ze kunstbloemen, ’s avonds drinkt ze in het geheim. Ze leidt een vrijwel geheel geïsoleerd leven tot José Felicano aanneemt als klusjesman. Zijn aanwezigheid verlevendigt de claustrofobische atmosfeer van het huis en wanneer hij Rosalina’s minnaar wordt, verdwijnt al haar zelfverzekerde rust.

Opera der doden is het dwingende en intense meesterwerk van een van de belangrijkste Braziliaanse schrijvers van de twintigste eeuw.

Autran Dourado is geboren op 18 januari 1926 in Patos de Minas, Brazilië. Hij was een Braziliaanse romanschrijver. Dourado werd geboren in Patos de Minas, in de deelstaat Minas Gerais, en dat is de setting van zijn meeste boeken. Hij ontving onder meer de Camões-prijs en de Machado de Assis-prijs. In 2024 verscheen bij Uitgeverij Koppernik de roman Het mensenschip. Zijn bekendste roman, Opera der doden, zal in 2025 bij Koppernik verschijnen. Hij overleed op 30 september 2012 in Rio de Janeiro en werd 86 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie

Iulian Bocai – Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu

Iulian Bocai Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu recensie en informatie van de inhoud van de Roemeense roman. Op 19 juni 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Geus de Nederlandse vertaling van de roman Ciudata și înduioșătoarea viață a lui Priță Barsacu van de uit Roemenie afkomstige schrijver Iulian Bocai. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en van de uitgave.

Iulian Bocai Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu recensie

  • “Dit ogenschijnlijk kleine boek opent een grote, melancholische, duistere wereld waar je maar al te graag in rond zou blijven dwalen.” (Lisa Weeda)
  • “Er zit iets in het hart van deze mensen, een onschuld die niet aangetast wordt door het cynische leven, en dat is wat je eigen (lezers)hart diep raakt.” (Mira Feticu)

Recensie van Tim Donker

Dan deze vraag: hoe vaak kun je een kliesjee vernieuwen? De vrije jazz maakte zich los van de traditionele jazz en hoe doorstroomde het me. Het liep met me mee tot hets schoenen ook weeral een weinig versleten leken te zijn. De innovaties van Ornette met de pet jajaja, en MIngus en Dolphy en Shepp en Albert Ayler natuurlijk jajaja, Albert Ayler altijd, en dan Pharoah Sanders die er nog wat soul bij mikte, en Sun Ra die alles de ruimte in schoot, en toen voelde het, ineens, of ik het belangrijkste wel in kaart had inmiddels, velden afgegrazen, weet jij het?, de essentialia op tafel, dan en daar, doorstromen deed het me nog wel, maar geheel nieuw op de oren vallen niet meer. Maar vele jaren later een dag Het begon al zomer te worden, stombelend doorheen de discografie van het prachtige Clean Feed-labeltje, stuitte ik op Will Holshouser, wie kon me zeggen wat dat was, die accordeon, hoe had ik het nu, huppelig en onderkoeld tegelijk, en altijd nog jazzy, kon het de mooiste accordeonplaat zijn sinds Accordion & voice van Pauline Oliveros?, nee natuurlijk niet want de hallucinante neofolk van Kimmo Pohjonen en Eric Echampard op Uumen is veel later nog dan Accordion & voice, het is ook maar bij manier van spreken, wat een drummer Eric Echampard is trouwens maar daar gaat het nu niet over, nu gaat het over hoe ik dacht oja een beetje folk bij de jazz dat kan ook nog natuurlijk, dat kun je ook doen, dit had ik nog niet eerder gehoord, het was ochtend, de zomer stond op het punt te beginnen, en ik hoorde Reed song, en onophoudelijk viel het licht, en onder deze omstandigheden begon ik te lezen in Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu van Iulian Bocai. Die hier geen nieuwe romansoort uitvindt, nee zeker niet, hoewel, Laurie Anderson zegt the detective novel is the only novel truely invented in the twentieth century because in the detective novel the hero is dead at the very beginning of shit verraad ik nu iets?, en waarom is het eigenlijk altijd maar muziek hier in deze bespreking dit moest toch over een boek gaan?, dit hier Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu is gewoon je dagdagelijkse komenvanleeftijd-literatuur en een komenvanleeftijd-roman lazen we al eerder, toch?, en zelfs de hoofdpersoon komt vertrouwd over. Natuurlijk is Priţă Barsacu een eenzelganger, en niet als anderen, niemand is ooit als anderen, zelfs de anderen zijn niet zoals de anderen. Natuurlijk is hij een dromer, en een vorser, en een eenling. Natuurlijk is hij intelligent en gevoelig. Natuurlijk heeft hij een paar andere zonderlingen om zich heen. Natuurlijk is er armoede, natuurlijk zijn zijn ouders volslagen geschift, natuurlijk wordt het dorp waar hij woont bevolkt door dwazen, dronkaards, werklozen, agressievelingen, pestkoppen en criminelen. We kennen het verhaal. We kennen het verhaal al zo lang. En toch schijnt Bocai er uit wat onvermoede hoeken lichten op zodat dit boek blijft boeien. Hij stopt als het ware wat folk in deze jazz, hij huwt de trompet met een accordeon, weetikveel. Zo heeft hij er om te beginnen al zeer wijs aan gedaan de roman kort te houden, een luttele 142 bladzijden en dan al gedaan. Nu peinst ge misschien of welzeker peinst gij dat want ik weet wel hoe gijlieden zit te peinzen daar allemaal, dat het triviaal is om een boek te wegen op het feitelijke gewicht. Maar toch. Niet veel schrijvers weten wanneer ze moeten stoppen. Ik wil hier niet aankomen met dat eeuwige in bekasting zeikt zich de meester want er zijn vele vuistdikke boeken waarvan iedere regel meer dan gerechtvaardigd is en waar van mij zelfs wel een vuist had bij gemogen maar er zijn eveneens genoeg  boeken met vele en vele overbodige bladzijden. Niet zo hier. Eén adem en het is uit, gelukkig nog lang voor het kans zag je te gaan vervelen. Of. Anders. En ook. En voorts. Het intrigerende begin. Bocai begint aan het eind en dat maakt dat je blijft lezen omdat je het wil vatten, hoe komt het tot dit einde, is het einde nog te keren, is het einde wel het einde, je las het aan het begin en je was nieuw in dit boek, als je nieuw bent zie je alles anders, dat is algemeen geweten. Zo blijf je kijken. Of ook zo: dat een toon het oog trekt. In dit geval de toon die Iulian Bocai aanslaat. Wat klankkleur zegt. Ja het gaat over armoede, geweld, sociale ongelijkheid, uitsluiting, ellende; maar Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu is geen tranentrekker, geen drama, niet zwaar op de hand; vermoedelijk heeft Bocai niet eens de bedoeling gehad bepaalde misstanden aan de kaak te stellen. Hij schetst gewoon een leven, een leven dat soms lijkt op het leven dat je had of gehad kon hebben (ja dat vele buiten zijn, dat herinner ik me nog wel van toen ik kind was, en ook iets met insecten, ik was er niet zo in geïnteresseerd als de hoofdpersoon van dit boek maar insecten speelden altijd wel een rol, je zag ze op de bladeren van de struiken zitten, je verzon maar wat, een simpele kever noemde je een bloedzuiger, wist jij veel), een leven waarin dingen gebeuren die vervelend zijn en een leven dat ook vaak mooi is; Bocai heeft met deze roman eerder een hoopvol boek geschreven, ja: hoop- en liefdevol. Dan weer niet doorslaand naar zoetsappigheid. Er is humor om daar voor te waken, er zijn zotte scheldkanonnades om daar voor te waken, er zijn idiote gebeurtenissen om daar voor te waken. En als alles eraf is, nee als alles goed strak staat, nee als alles gedaan is, of lijkt te zijn, volgt er nog iets over begrafenisrituelen en de lezer weet even niet of dat nog bij de vertelling over Priţă Bocai hoort, misschien maar iets dat er achter geplakt is omdat er nog wat ruimte overschoot, ook hier geven mafheden iets te lachen. Een accordeon kan huppelen, jazz kan folky zijn en een komenvanleeftijd-roman kan nieuw genoeg lijken om boeiend te blijven. Elke lezer dient zijn hoed af te nemen voor Bocai. Maar wie geen hoed heeft, kan ook gewoon dit boek lezen.

Iulian Bocai Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu

Het vreemde en aangrijpende leven van Priţă Barsacu

  • Auteur: Iulian Bocai (Roemenië)
  • Soort boek: Roemeense roman
  • Origineel: Ciudata și înduioșătoarea viață a lui Priță Barsacu (2018)
  • Nederlandse vertaling: Charlotte van Rooden
  • Uitgever: De Geus
  • Verschijnt: 19 juni 2025
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 15,99 / € 9,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Roemeense schrijver Iulian Bocai

De intelligente en nieuwsgierige Priţă Barsacu groeit op in een kansarm gezin in een Roemeens dorp aan de oevers van de Olt. Hij ontwikkelt een bijzondere fascinatie voor de natuur, en ontpopt zich als een amateurtaxonoom. In warme kleuren zet Bocai een kindertijd neer te midden van armoede en geweld, waarin de jongen zich desondanks staande probeert te houden.

Iulian Bocai is geboren op 6 maart 1986. Hij is een Roemeense schrijver en literatuurwetenschapper. Hij doceert letterkunde aan de Universiteit van Boekarest, werkt als vertaler en essayist en schreef twee bekroonde romans en een verhalenbundel. Het vreemde en aangrijpende leven van Prita Barsacu is zijn debuut.

Bijpassende boeken en informatie

Naja Marie Aidt – Oefeningen in donkerte

Naja Marie Aidt Oefeningen in donkerte recensie en informatie roman van de op Groenland geboren Deense schrijfster. Op 11 juni 2025 verschijnt bij Uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van Øvelser i mørke, de roman van de Deense schrijfster Naja Marie Aidt. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur en over de uitgave.

Naja Marie Aidt Oefeningen in donkerte recensie

  • “Net als in Het boek van Carl branden de pagina’s zich in je vast, de zinnen wikkelen zich om je hart, spannen aan, knorren en plagen je afwisselend, stimuleren je, en je verandert woord voor woord van de lezer die je bent in een vrouw van middelbare leeftijd met haar trauma’s, melancholie en verzet.” (Berlingske, ∗∗∗∗∗∗)

Recensie van Tim Donker

Het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn, ook maar geworpen, een geworpen zijnde. Het bestaan in gesleurd, nu heb je je zijn maar te zijn, en je kiest de omstandigheden niet. De omstandigheden waar daar al, om je heen, daarom heten ze zo, en ze blijven groeien ook waar je ze zelf niet gezaaid hebt. Ze knellen, ze drukken, ze duwen dit bestaan een kant op die niet noodzakelijkerwijs een gewenste kant is. Probeer nog maar geloof te hechten aan de fabel van vrije wil als een mens zich geworpen ziet in de omstandigheden van de hoofdpersoon uit Oefeningen in donkerte. Een vrouw, al diep de vijftig in gestombeld, duwend naar zestig, met de sporen van haar tumultueuze jeugd die in haar ziel gekerfd. De harteloze, gewelddadige vader die alles brak wat er in de knop maar te breken valt opdat dit meisje en haar twee zussen nooit meer voluit bloeien zouden. De moeder die liever wegkeek, want wegkijken is makkelijker, zolang je het niet ziet kun je nog doen alsof het niet bestaat. Eén van de twee zussen wordt later, als ze op de rand van volwassenheid staan, door de hoofdpersoon dood aangetroffen op haar studentenkamer. Het lijkt niet direct zelfmoord te zijn, er is geen afscheidsbrief, het oogt niet gepland. Misschien een overdosis. Er is hoe dan ook iets voltrokken dat jaren geleden door de beul van een vader in gang gezet is. De overlevende zussen zuipen en feesten zo hard mogelijk om het verdriet te overstemmen. Altijd feest en altijd dronken; zo ook, bijvoorbeeld, die keer dat de hoofdpersoon toen ze aardig wat in haar keelgat had gegoten in slaap viel op een bed in een huis waar ze niemand kende. Toen ze wakker werd bemerkte ze dat iemand bezig was haar te verkrachten. En later. Dit jaar nog niet. Deze eeuw nog niet. Maar later zeker misschien, een heel klein beetje liefde vinden, zomaar, op een hoopje, ergens in een hoek. Het brengt een beetje respijt. Soms is er respijt. Een man, geluk, drie zonen, een gezin. Maar dan wil de man, de vader van haar zonen, misschien liever toch niet dit familieleven, misschien liever toch een eigen leven. Alsof je de levens voor het uitkiezen hebt en slecht één daarvan echt helemaal van jou is. Misschien is er ook een ander lief, en misschien is zij wat jonger dan de moeder van je drie zonen. Misschien een beetje minder getroebleerd ook. Maakt het uit? Wat het uitmaakt is dat de hoofdpersoon van Oefeningen in donkerte nu alleen is. Alleen de jongens moet opvoeden, want de vader verdwijnt steeds verder naar de achtergrond totdat hij daarin is opgelost. En is ze niet te stuk om dit alleen te kunnen, torst ze zelf al niet een te zware last met zich mee om helemaal in haar eentje ook nog drie jongens te moeten dragen, op het leven voor te bereiden? Ze doet wat ze kan, ze loodst haar jongens naar de volwassenheid. Niemand komt er helemaal zonder kleerscheuren vanaf. De jongens niet. De moeder niet. Dat doet leven. Het scheurt. Niet alleen kleren. Want als de vrouw later, alleen, de jongens allang het huis uit, ongewild getuige is van een vreselijk voorval waarbij haar hachje er ook nog bijna bij inschiet, heeft het leven haar net die ene kaaksmeet teveel gegeven. Wat rest zijn de therapeuten. Behandelaars. Psychologen. U weet wel. Uiteindelijk komt ze terecht bij een specialist in posttraumatische stressstoornissen (die heel het boek doorheen de ptss-man genoemd wordt, wat, misschien onbedoeld, iets grappigs heeft) (of misschien ben ik dat maar, ik heb een beetje een raar gevoel voor humor, ik lach wel vaker om dingen die niemand grappig vindt) (ik herinner me nog mijn keiharde lach door een verder doodstille bioscoop om een scéne waar klaarblijkelijk alleen ik humor in zag) (die zeer waarschijnlijk ook helemaal niet komisch bedoeld was) (al een geluk dat het donker is in zo’n bioscoop) (Debby en Nadia waren daar ook, ik vroeg me af of ze mijn lach herkend hadden, ze zeiden er later op school in elk geval niks over).

Dat is waar Oefeningen in donkerte begint. Bij de ptss-man. Bij de gesprekken. Bij het trauma. Slechts met mondjesmaat, zeg beetje bij beetje, komt de lezer meer te weten. Dat is het boek, en dat is ook waarom ik het eventjes vreesde. Ik was bang voor huilerig proza, vet aangezet drama, onophoudelijke psychologiseringen. Maar het viel mee. Allermeest viel het mee. Aidt laveert juist met een zekere elegantie langsheen de grote thema’s die ze aansnijdt. Dat is in de eerste plaats te danken aan haar bijna griezelige taalbeheersing. Oké je moet wat lelijke onwoorden als “dealen”, “hooked” of “steppingstone” voor lief nemen (of zouden die uit de pen van vertaler Kor de Vries zijn gevloeid? misschien zijn die woorden niet te vinden in het orzjienele Øvelser i morke? zijn sommige talen sterker misschien, zelfverzekerder, en daarom resistenter tegen Engels?) maar over het algemeen weet Aidt een verslavend hallucinant toontje aan te slaan. Poëtisch zou een mens kunnen zeggen. Maar dat dekt nog maar de halve lading. Zangerig, zou beter zijn. Melodieus. Muzikaal. Woorden die dansen. Gegeven een zeker soort ritme. Bij momenten wisselt het perspectief naar andere bewoners van het appartementencomplex waar de hoofdpersoon woont; die vertellen dan wie ze zijn en welk appartement van hen is en welke andere bewoners er nog zijn. Dat gaat steeds in dezelfde bewoordingen, met dezelfde accenten zodat deze passages een soort intermezzi worden of, zo je wilt, refreinen. Een vrouw uit de vriendinnengroep van de hoofdpersoon was een keer op een feest waar iedereen een anekdote moest vertellen. Op dit feest wordt in het  boek een aantal keer teruggekomen, altijd zonder enig verband met het voorafgaande of met het volgende -een zekere mate van fragmentarisme is iets anders wat dit boek zo’n aangename leeservaring maakt- en de paragrafen die handelen over dat feest worden steeds met min of meer gelijkluidende zinnen ingeluid: “Zoals gezegd was Lea een keer op een feest waar iedereen een anekdote moest meebrengen, en een vrouw tikte tegen haar glas en ging staan.” (met kleine variaties in woordvolgorde en -keus). Dat lijkt in beginsel nog iets grappigs te hebben, op een flauwzinnige sitcom-manier: het suffe personage dat altijd hetzelfde soort verhalen op eenzelfde soort manier vertelt, zodat de kijker op enig moment al gaat kunnen voorspellen wat er komt als die lulligaard weer begint. Type: Cliff Clavin. Of als dat je niks zegt: denk aan je oom die boekhouder is en nooit iets meemaakt en daarom steeds maar begint over die paar dingen die hij wél heeft meegemaakt. Doch al snel weet de lezer dat de anekdote die komen gaat, verre van grappig is. Zonder uitzondering vertellen de vrouwen op het feest hartverscheurende verhalen over verkrachting, vernedering, bedrog, pijn, verwaarlozing (feitelijk zijn het ook geen anekdotes want zijn anekdotes niet per definitie grappig of op zijn minst luchtig? in ieder geval gaat het bij een anekdote om een (eenmalig) voorval en niet om ganse levensgeschiedenissen). Daardoor krijgt de houterige inleiding met dat “zoals gezegd”, dat “op een feest”, dat “iedereen een anekdote”, en dat “tikte tegen haar glas en ging staan” een heel andere lading. Iemands onvoorstelbare pijn wordt tot anekdotiek gemaakt of, misschien erger nog, onbeduidend feestjesgeneuzel, kleinpraat, vermaak, een koe, een kalf, iets wat geen speciale aandacht behoeft en wel afgedaan kan worden met de meest afgesleten woorden die een taal te bieden heeft. De tragiek is dubbel: er is iets gruwelijks gebeurd en vervolgens wordt het gebeurde (door de maatschappij? daders? mannen? de slachtoffers zelve, die ingepeperd hebben gekregen er maar overheen te stappen, het “een plekje” te geven, ermee te leven?) gebagatelliseerd tot het nog maar louter borrelpraat meer is. En de lezer zat zelfs nog een beetje te gnuiven! Oja daar heb je haar weer met haar anekdotefeestje! Gnuiver voelt zich nu betrapt: werkt hij niet net zo hard mee aan de machinerie die de pijn en de ellende van deze vrouwen het liefste tot kleinzieligheden vermaalt?

Fragmentarisme, taalkunst, het omkeren van ingesleten reacties: het zijn slechts enkele technieken waarmee Aidt Oefeningen in donkerte zijn indringende pracht geeft. Iets anders dat opvalt is dat veel van de personages in dit boek naamloos blijven. De hoofdpersoon zelve kennen we alleen als “ik”, en vrijwel al haar verwanten alleen in de rol die ze ten opzichte van haar vervullen: de oudste / middelste / jongste zoon, de moeder, de vader, de kleinkinderen, de opa, de ptss-man, de zus, de ex-man, de vader van de drie zonen. Dat werkt vervreemdend omdat je bij namen makkelijker gezichten voorstelt. Zodus blijven de personages in dit boek tot op zekere hoogte gezichtsloos, waardoor je ze ook makkelijker met elkaar verwart? Wie had nu ook alweer dat saje baantje? Was dat de oudste, de middelste of de jongste zoon? Wat zei de zus die nu in Spanje woont en waarover ging dat of wacht was het misschien toch de dode zus die dat zei? De lezer weet het niet meer zeker, en moet af en toe terugbladeren.

Dus vervreemding ook?
Ja vervreemding ook. En verwarring. Omdat je moeite moet doen om het te begrijpen. En er niet uit eerste impuls overheen walsen. Dacht ik zelf al niet dat het huilerig zou zijn, alleen omdat het ging over iets waarvoor een vrouw in therapie moest gaan, is dat niet zoals we zijn (wij mannen, wij westerlingen, wij hollanders): niet zeiken, niet moeilijk doen, herpak u zelve, ga terug op het paard (hee door mijn eigen metafoor zie ik het einde van het boek nu ineens in ander licht!).

Aidt kent haar materialen. Niet alleen verstaat ze de kunst inkt te laten schreeuwen, ook bespeelt ze de lezer als was hij een instrument. Alsof hij ook deel uitmaakt van wat ze zeggen wil. Zijn verwachtingen, zijn vooroordelen, zijn ideeën, zijn meningen, wat hij voor humor meent te moeten houden (ja mijn rare bioscooplach komt terug na vijfendertig jaar om me in mijn billen te bijten). Het anekdotefeestje, het naamloos blijven van de ptss-man, de weerzin die de hoofdpersoon voelt tegen simpele dingen als feestjes, reizen, werk – het leek me alles aanvankelijk best grappig maar later keek ik toch in een angstaanjagender gelaat. Ik acht het niet onwaarschijnlijk dat Aidt de lachreflex doelbewust heeft opgezocht. Ergens een grapje van maken heeft eenzelfde functie als het wegkijken van de moeder van de hoofdpersoon: alles waar je om kunt lachen, hoef je niet serieus te nemen.

De lezer van Oefeningen in donkerte weet zich gemangeld, uitgewrongen, ontroerd, in zijn hemd gezet, gepijnigd en totaal onthutst. En hij kan niet anders dan Aidt daarvoor ten diepste dankbaar te zijn.

Naja Marie Aidt Oefeningen in donkerte

Oefeningen in donkerte

  • Auteur: Naja Marie Aidt (Denemarken)
  • Soort boek: Deense roman
  • Origineel: Øvelser i mørke (2 februari 2024)
  • Nederlandse vertaling: Kor de Vries
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 11 juni 2025
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Naja Marie Aidt

Op de tweede verdieping van een appartementencomplex dat uitsluitend door vrouwen wordt bewoond, woont een vrouw van 57 jaar. Ze heeft drie volwassen zonen, ze leeft alleen en slaapt geregeld onder haar salontafel. Ze lijdt aan PTSS sinds een zeer traumatische gewelddadige ervaring. Elke week neemt ze de bus om haar therapeut te ontmoeten, en met haar vriendinnen in de buurt probeert ze de donkerte waarin ze zich bevindt te bestrijden en te hopen op nieuwe dromen.

Oefeningen in donkerte is een confronterende roman over geweld tegen vrouwen en de liefde tussen vrouwen onder elkaar, over vrouw zijn en terugkijken op jezelf als kind, tiener, jonge vrouw en volwassene. Over in het reine komen met je verleden – op je eigen voorwaarden.

Naja Marie Aidt is geboren op 24 december 1963 in Aasiaat op Groenland. Ze  is een van de meest gewaardeerde Deense auteurs. In 2017 publiceerde ze Het boek van Carl over de dood
van haar zoon, waarvan in Denemarken 50.000 exemplaren werden verkocht. Het werd genomineerd voor de National Book Awards 2019, de Kirkus Review Awards 2019 en de PEN Translation Prize 2020 en werd in veertien talen vertaald. In 2022 ontving Aidt de Swedish Academy Nordic Prize.

Bijpassende boeken en informatie

Froukje van der Ploeg – Soms blijft iets

Froukje van der Ploeg Soms blijft iets recensie en informatie van de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 11 juni 2025 verschijnt bij Uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de Nederlandse dichteres Froukje van der Ploeg. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Froukje van der Ploeg Soms blijft iets recensie

  • “Ze weet wat ze ziet, ze ziet wat mensen beweegt, ze luistert naar ze en ze schrijft het op.” (Marijke Schermer)
  • “Een zeldzame combinatie van diepzinnigheid en toegankelijkheid, humor en ernst.” (Roos van Rijswijk)

Recensie van Tim Donker

Niet alle dichtbundels bereiken mij. Ik ben geen groot publiek. Ik zou de kust willen zijn. De kust waar alle poëzie aanspoelt. Maar ook de kust ben ik niet. Anders had ik het wel geweten. Als ik die kust was, of een groot publiek. Dan had ik geweten van Froukje van der Ploeg. Die maar één jaar jonger is dan ik wat er geen zaken mee heeft maar me toch opviel. In 2006 debuteerde ze met de dichtbundel Kater. Sindsdien publiceerde ze nog drie dichtbundels die, en nu sieteer ik het achterplat, “een groot publiek bereikten“. Lap. Daar heb je het. Een groot publiek bereikten die bundels dus wel. Maar mij bereikten ze niet.

En weer wens ik een groot publiek te zijn, en niet mij (mijzelf wens ik vaak niet te zijn). Want dan was Van Der Ploegs poëzie al veel eerder aangespoeld op mijn kust. Dan had ik al veel eerder haar woorden op mijn lijf, haar zinnen in mijn hoofd gehad. Die zinnen als spartelvisjes. Die woorden die de scheuren zijn waardoorheen het licht valt.

Bijvoorbeeld hoe een gedicht als En toen plotseling begint:

Heel kort geleden, zo kort geleden
dat het eigenlijk nu is, was er eens
in een land hier zo dichtbij
dat het eigenlijk hier is een wezen
dat zo op jou leek dat jij het bent

Een begin dat kan tellen, dat zo bloedmooi is dat het een gedicht op zichzelf is en je al bijna niet meer verder durft te lezen want misschien heb je hiermee je portie schoonheid al wel gehad voor deze dag, zulke dingen moet je doseren, teveel pracht slaat misschien wel om in het tegendeel, weet jij veel, maar je leest toch verder en het brengt je in verwarring, maar het is het goede soort verwarring, je weet niet of je een modern sprookje leest, of een oermythe over een wezen dat zichzelf tot het zijnde slaat door het niets te nietsen. Of is het een advies aan de lezer om hoog genoeg te vliegen opdat je vleugels zullen verbranden. Een lichaam te hebben dat op tijd in slaap valt, en niet pas tien minuten voor de wekker gaat. Of nog weer anders wellicht.

Dat kleeft aan deze poëzie. De veelkantigheid. Het onophoudelijk uit zijn voegen barsten. Dat spreken met al die tongen.

Van Der Ploeg instrueert de lezer over de perfecte wraak. Iemand steeds opnieuw die schooldag laten herbeleven van toen je dat tentamen Duits had waarvoor je niet had geleerd. Maak Nabokov onbegrijpelijk voor hem. Laat al zijn bier naar zuurkool smaken. Zulke wraak is zoet, zeg nou zelf, en dan tien jaar later om het te vieren een dagje naar zee. Neem een frietje. Rij weer naar huis.

Maar evengoed toont ze de poëzie van een inbraak. Een agente die weten wil of het huis altijd zo’n rotzooi is, en ja dit wel zo’n beetje de standaardsituatie ja, wanneer het gebeurd is weet je niet precies want je kent de werktijden van inbrekers niet. De humor in dingen die eigenlijk helemaal niet grappig zijn. Ook dat is een constante.

Of de dood. Of het leven. Punk is dood, en wij leven nog. In ieder geval leven we nog. Anderen zijn dood. Wie is er weg, wat is er weg in Autoriteit, wat kun je, leef je nog, weet je hoeveel knoflook in soep gaat, hangt dat niet af van welke soep het is godverdomme (in knoflooksoep al iets meer dan in erwtensoep vermoed ik), en hoe kun je weten wat er weg moet, wat echt dood is, een dichter is dood omdat hij oud was en rookte en leefde, een vriend is dood omdat hij jong is en de dood iets is om mee te spelen, maar denk je dat het einde der tijden gekomen is?

Of wat is. Wat was. De nostalgie. De hang naar. Dagen dat we niet waren waar onze ouders dachten dat we waren (dachten onze ouders? waren we ergens?). Of. Wat niet is wat het had moeten zijn. Wat niet geaccepteerd, niet volgens normen is. Omdat we ziek zijn. Omdat we dood gaan. Omdat we anders zijn. Altijd weer dat leven, en altijd weer druk met andere plannen. Of waar het heen moest. Toen je nog dacht dat je kon sturen. Pindakaas of kunstacademie. Toen je nog dacht dat het ene lor uitmaakte. Of zoals in één van die geweldige brieven die de dichter aan Imke schrijft: “Denk je dat onze tien jaar jongere ik / gelukkig is met hoe we zijn?” Imke en de dichter zijn in ieder geval geen zwervers geworden. Als kind wenste ik zwerver te worden. Zoals David Banner. Dat leek me mooi. Van stad naar stad, een eeuwige reis, altijd onderweg, een soort levenslange vakantie. Maar net als Van Der Ploeg ben ik toch geen zwerver geworden. Zou mijn vijfenveertig jaar jongere ik daar gelukkig mee zijn? Of met wat ik wel geworden ben? Of mijn dertig twintig tien jaar jongere ik? Altijd weer een pijnlijke vraag. Je bent nooit wat je ooit dacht te zullen zijn. En je kunt altijd weer meer verkloten in tien jaar dan je ooit voor mogelijk had gehouden.

Of alles wat ook zou kunnen zijn, in realiteiten anders dan de dagdagelijkse, misschien ontmoet je wel iemand omdat een spin met klompen over de muur van je slaapkamer loopt.

De gedichten in Soms blijft iets zijn grappig, melankoliek, verontrustend, surrealisties, schurend, verwarrend en ongekend prachtig – en meer dan eens dat allemaal tegelijk. Alle registers open zetten zonder dat het ook maar een moment gaat irriteren – daar moet je iets voor kunnen. Dan moet je een dichter zijn die van poëzie gemaakt is. Froukje van der Ploeg is zo’n dichter.

Froukje van der Ploeg Soms blijft iets

Soms blijft iets

  • Auteur: Froukje van der Ploeg (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 11 juni 2025
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek met nieuwe gedichten van Froukje van der Ploeg

Een godin zaait verwarring op aarde, een vrouw kijkt opgerold de tijd weg en huizen doen huizen na.

In haar nieuwe bundel trekt Froukje van der Ploeg lering uit alles wat beklijft. Met humor en zonder schroom onderzoekt ze het ongemak, de verandering en het welbehagen van lichamen, noteert ze de levensverhalen van andere mensen en toont ze hoe een spin die met klompen over de slaapkamermuur loopt grote gevolgen kan hebben. In brieven aan Imke en op weg naar huis, door het park, maakt ze de balans op.

Froukje van der Ploeg is geboren in 1974. Zr debuteerde in 2006 met de dichtbundel Kater. Sindsdien publiceerde ze nog drie dichtbundels, die een groot publiek bereikten, Zover (2013), Dit is hoe het ging (2016), Nachtvangst (2020). Ze ontving de Hollands Maandblad Poëziebeurs en werd genomineerd voor de J.C. Bloem-poëzieprijs. Regelmatig wordt haar werk in literaire tijdschriften en in bloemlezingen gepubliceerd, en treedt ze op festivals op.

Bijpassende boeken en informatie

Twan Vet – Troostpogingen

Twan Vet Troostpogingen recensie en informatie boek en debuut met gedichten en poëzie van de in Seoul geboren Nederlandse dichter. Op 5 juni 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige bij de nieuwe dichtbundel van Twan Vet. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Twan Vet Troostpogingen recensie van Tim Donker

Voor deze Twan Vet hier zie ik een grootse toekomst weggelegd. Maar wel als cabaretier. Of als staande komediant (klaarblijkelijk bleven hele generaties komedianten er altijd maar bij zitten totdat er één op het idee kwam om er bij te gaan staan). Want hij heeft de neiging een moje gedachte om zeep te helpen met wagonladingen banaliteiten en kliesjees.

Troostpogingen opent met een gedicht dat Achtuurjournaal heet, en dat is goed, misschien openen veel mensen hun avond met het achtuurjournaal, of naja, wat weet ik daarvan, ik kijk nooit televisie. Misschien is het ook wel de eerste dag van een nieuw jaar, want: “Ik hou van elk nieuw jaar zeg je, als het nog niet gebeurd is, / nog knispert in het cellofaan. Als geen mens / de dagen nog heeft aangeraakt.”, klinkt het, en dat is een moje gedachte; een jaar als een leegte die nog met van alles gevuld kan worden; een nieuw jaar dat nog ongevormd ligt te liggen; waar niemand nog een kleur aan gegeven heeft. Ik herinner het me zo te voelen toen ik nog een kinderken waart. Het verheugen omdat er iets in huis was dat nog helemaal nagelnieuw was, al was dat maar een jaar, al waren het maar getallen: een 1 en een 9 en een 8 en een 0, en ik ging zeven worden dat jaar en Lonneke was er nog, en zelfs het decennium was nieuw, en mijn knuffels dachten er net zo over, ik had het die ochtend nog aan ze gevraagd.

Maar dan gaat het gedicht verder. Gedichten gaan altijd weer verder, gedichten gaan vaak verder waar ze eigenlijk al afgelopen hadden moeten zijn. De televisie wordt een “treurbuis” genoemd en volgens mij was dat in de jaren zeventig al een kliesjeewoord, en het zwaarste nieuws was vroeger nog te dragen omdat Rob Trip het gezegd had. Ik moest hem even opzoeken en toen kende ik dat gezicht wel, hoe vroeger is vroeger, naja Vet is natuurlijk schandalig jong, die is geboren in 1998, toen waren fatsoenlijke mensen allang volwassen, maar toch, zelfs met dat in het achterhoofd is het effect minimaal, want als er Harmen Siezen of Fred Emmer had gestaan had ik het nog na kunnen voelen misschien, was het nieuws toen veel onschuldiger of knulliger of houteriger, zodat het iets aandoenlijks had ook als er erge dingen werden verteld?, of was het maar dat ik kind was en nooit de volledige implicatie van al die berichten doorvoelde? Je kunt een mens niet verwijten dat hij niet ouder is dan hij is en ik probeer het te snappen door Rob Trip te vervangen door Harmen Siezen, maar toch: als die Rob Trip verder in de bundel nog een paar keer ten tonele wordt gevoerd krijgt het iets kolderieks. Dus vandaar. Zei ik cabaret.

In De zevende dag (is dat ook al niet iets van televisie?) (Twan Vet kijkt echt veel te veel televisie) komen we een ander bekend persoon tegen: “God had net de kroeg geschapen, zocht afgemat / een plekje aan de bar en bestelde rode wijn. / Na het vierde glas bedacht ze mij.” God als (aantrekkelijke?) vrouw, ook de omkering van een kliesjee is kliesjee, een liefje-voor-één-nacht: dronken de liefde bedrijvend met de ikfiguur, klaarkomend, en liggend, daar, in het eerste ochtendlicht. Ik kan zien hoe dit kan werken in een zaal vol lachende mensen. Blasfemie kan best heel grappig zijn, al is het misschien een beetje te vaak gedaan en hebben christendomgrappen langzamerhand wel wat van hun urgentie verloren. Maar deze bundel is geen zaal. Deze bundel is van papier en ik weet niet wat dit op papier met mij doet. Voor ontroering is de situatie net een beetje te bizar, hoewel de laatste regels iets lieflijks hebben. Voorlopig slechts goed voor een vluchtige grijns. Is een grijns goed genoeg voor een gedicht? Does humor belong in music?, vroeg Frank Zappa zich af en ooit, als student, aan het eind van weeral een avond in de spoelkeuken, tijdens wat wij personeelsleden “de nazit” noemden, herhaalde ik de vraag toen we wijn dronken en de overgebleven amuses opaten en kok Hans (ook hij nu dood) beantwoorde hem met een kort en krachtig NEE. Ik keek hem met één opgetrokken wenkbrauw aan maar vele jaren later ben ik zijn onomstotelijke nee gaan begrijpen. Humor maakt muziek zelden beter. Vervelender wel, vaak. Humor in poëzie zou bij Hans misschien een voorzichtiger “nee” hebben uitgelokt (hij hield van de poëzie van Bukowski, soms toch ook niet ongrappig) en ook ik kan humor in poëzie best goed pruimen: K. Schippers kan je overweldigen terwijl je zit te lachen (voor absurdisme is in gedichten best wel heel veel plaats) maar dat is niet iedere dichter gegeven.

Je kunt het sterk vinden hoe Vet de lezer geen blijf laat weten met zijn emoties. Moet ik lachen, moet ik geschokt zijn, moet het me vertederen? Er is een gedicht over een niet-bestaande dochter dat me bijna ontroeren wist. Totdat Vet begint over hoe hij in “elke jongen” het monster ziet “dat alleen aan neuken / denkt en haar straks ook de hel in naait” en wat het ook was dat ik net begon te voelen met één lompe trap vermorzelt. Hoe blijf ik achter? Ook niet geschokt. Verward misschien. Waarom dat platvloerse taalgebruik? Welk effect wordt hier beoogd? Welke dochter kan een vader tot zulke woorden inspireren? Ik weet niet wat dit is.

Of later, verder, liefde als een oude krant die van bed naar bed waait, zeg me wat dat was.

Maar “nog maar half / zo eenzaam als je straks zult zijn” is dan weer helemaal raak, dat is er vol op, dat is een treurige gedachte, en toch is het mooi, het is een indringende gedachte over hoe dingen gaan, over hoe het leven gaat, dat inzicht geef je iemand die in 1998 pas een keer het levenslicht zag eigenlijk niet, ik moest zelf best al oud zijn om te weten dat alle droefnis die ik als jongere voelde en die me toen heel erg leek eigenlijk veel hoopvoller was dat de droefnis zoals ik die later ben gaan voelen.

En ”Slaap altijd met je sokken aan, / koop nooit een kruimeldief, / post vijf keer in je leven een liefdesbrief / die beter zoekraakt dan gelezen wordt, // kweek het verlangen om de zee te zien / en ga dan niet, raak door het verstrijken / van de tijd drie goede vrienden kwijt, // loop minstens twaalf vage angsten op / waarvan je niet meer zult genezen, / zorg dat je meer boeken hebt gelezen / dan je mensen hebt veracht, // sluit vrede met het feit dat alles wat je ziet / al mooier door een ander is gezien, / begrijp je ouders pas als het / te laat is voor verdriet, // beweer elke week ten onrechte / dat je weet waarom je leeft, / luister nooit naar iemand / die je meer dan tien adviezen geeft.” vond ik op de goede manier grappig, omdat er ook een lichte treurnis in zit, een klein schokje van het ongerijmde, het absurde van het willekeurige, en kruimeldief is sowieso een bijzonder achterlijk woord, en dat alles bestaat (kruimeldieven bestaan, de zee bestaat, vrienden kwijtraken bestaat).

Als troostpogingen is Troostpogingen al half geslaagd. Er kwamen grijnzen op mijn bakkes, ik zag flitsen die me stil lieten staan, er was gloed, er was een licht daar in de hoek dat goed voor me was.
Als cabaret zou het kunnen werken; er wordt niet alleen maar op een lach gemikt, er worden ook dingen overhoop gegooid, je zou van een avondje Vet nog iets mee kunnen nemen misschien.
Als poëzie komt het voor mij nog net een beetje te kort. Maar dit is een debuut. Vet kan nog veel kanten op. Een verkeerde kant ook, en dan  een nog verkeerdere. Doe het dan nog eens. En faal beter.

Twan Vet Troostpogingen

Troostpogingen

  • Auteur: Twan Vet (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie, debuut
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 5 juni 2025
  • Omvang: 48 pagina’s
  • Uitgave: paperback / luisterboek
  • Prijs: € 21,99 / € 9,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de eerste dichtbundel van Twan Vet

Troostpogingen is een wonderschoon en toegankelijk debuut van Twan Vet, een rijzende ster in de Nederlandse poëzie. Voor de lezers van Menno Wigman en Tjitske Jansen.

Laatste zomerbrief

Ik weet ook wel dat men elkaar in deze tijd
nog amper brieven schrijft, maar dan:
wie gelooft er nog in poëzie?

Jij niet. Daarom is dit een brief
om onder in een la te steken
en bijna te vergeten.

Veel later pas zul je dit lezen
en dan moet je weten dat ik
deze woorden voor je schreef

in de dagen dat we samen waren,
kusten onder de straatlantaars,
in het park en voor je huis.

Als je me mist: houd deze kleine brief
dan schuin. Er dwarrelt nog wat van
het zonlicht dat we lang geleden samen deelden uit.

Twan Vet is in 1998 in Seoul, Zuid-Korea geboren. Hij is dichter, schrijver en muzikant. Troostpogingen is zijn literaire debuut.

Bijpassende boeken en informatie

Shira Wolfe – Jugoslovenska Kinoteka

Shira Wolfe Jugoslovenska Kinoteka recensie, review en informatie over het boek met gedichten. Op 30 januari 2025 verschijnt bij The New Menard Press het boek met gedichten van de Nederlands-Amerikaanse schrijfster Shira Wolf. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Shira Wolfe Jugoslovenska Kinoteka recensie van Tim Donker

Reizen in. Scenes. Belgrado. Landschappen. Steden. Wat je ziet. Wat te zien is. Zulke scenes. In poëzie. Wat is. Wat zijn kan. Een droom kan een scene zijn. Een droom van piraten, en de plank lopen, en talloze spotvogels die eruit zien alsof ze van papier gevouwen zijn. Of. Dansen. Wijn drinken. Met zijn drieën op een bed. Zij en hij en jij. Dichtbij. Koppel in een bed en een groen flitslicht. Of. Praten over filosofie en liefde en ruimtevaart. Helder. Sterrennacht. De grootsheid. Kosmos. Rijden. Koffie bij een benzinestation. Monumenten van pijn. Muziek wacht op je bij de grens. Je komt iemand tegen in de ondergrondse punkbeweging. Je zou graag. Misschien. Deel van een jeugdbeweging zijn jij. De bergen, de zee & meneer Robot in een hoek van de bar. Dit alles tweetalig. Dus ook. Gospodin Robot. Denk je aan Karel Čapek. Denk je aan arbeid. Denk je aan Rossums universele. Denk je aan Tsjechië. Landen denken. De filosofie van de ruimte. Of. Dode zwanen in bevroren rivieren kunnen een scene zijn. Of. Een zeeman die haiku’s schrijft. Italjeniese roodwijn uit de ijskast. En steden, en steeds weer Belgrado. Of ook. Een kakkerlak die ze Zaza noemt, vanwege een Nederlands kinderboek (schrijft ze) (en te weten) (en we weten) (en je weet Puk van de Petteflat nog wel en je weet juffrouw Heijligers nog wel en je weet het klaslokaal nog wel en het einde van de schooldag en hoe er dan voorgelezen werd uit Puk van de Petteflat) (en het was de eerste klas, en je was zes jaar oud, en je weet het licht nog wel) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor het boek) (maar dan was al eerder misschien) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor lezen) (maar dat was al eerder misschien) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor het woord) (maar dat was al eerder misschien) (of ook echt pas veel later nog) (en iets daarvan maakte in je de liefde wakker voor dat joch met zijn pet en zijn kraanwagentje en al die dieren, en luisteren, en luisteren, en luisteren). Misschien ook. Tijden denken. En dat alles tweetalig. Dat heet dat bubašvabi jednog dečačića iz jedne holandske knjige en dat vind je mooi. Talen denken. Denken aan hoe Google knjige vertaalt met gewoon boek en niet kinderboek en denk je misschien zou. Het begrip kinderboek niet bestaan in het Servisch. Kinderboeken denken talen denken landen denken werkelijkheden denken. De werkelijkheid en datgene wat de werkelijkheid representeert. Hyperrealiteit. Simulacrum. Terug naar het hondenhok. Mensen in een grot. Of. Zwemmen naar kleine kerkjes gebouwd op een eiland. Het was heet we bleven in het water. De derde kop koffie op de eerste regendag. Met Sasho en Posho nergens zijn, behalve weg. Waar te zijn. Wat te zijn. Altijd degene willen zijn die je in de ogen van de ander bent. Kopie zonder origineel. En altijd weg, en wegger nog. Van A naar B te gaan. Van B naar C te gaan. Van C naar D te gaan. Blauwe bloemen kunnen een scene zijn. Een verlaten dorp kan een scene zijn. Een oude vrouw een oude man en een grazend paard. Het kan. Een scene zijn. Of zeventig euro moeten betalen voor een fles Brunello. Of. Gesprekken over. Moet Bukowksi verbannen worden van universiteiten omdat hij misogyn was? De lege eenzijdige universiteiten van de bozen en de bangen, en alle balans naar één kant weer. En te denken was hij wel misogyn was hij niet eenvoudiger misantroop misschien en de weinigen die nog deugden in zijn wereld waren bijna allemaal vrouw. Je kunt dromen. Moeders van de zon. Een verhaal van deze wereld. In de late namiddag. En alles, en steeds, en verder nog. Fluisteringen in de bomen. Doet. In de uitkijk op de loer voor een vertrek. Onder de duim en over de maan. Eerst de koffie. Plaatsbepaling. De lucht in de ochtend. Het delirium is weliswaar geweken. Een broer en een zus uit Parijs, en iemand speelt fluit. Want altijd iets te doen. Niemand kan het echt iets schelen als je niet naar het feestje gaat. Kortegolf nachten. Dingen die in je hand passen. En altijd de volgende keer, en altijd wat nog komen gaat. Hoop is een ding met veren. Tot hier weet wanneer. In poëzie of in stilte. Standbeelden kunnen scenes zijn. Gevallen engelen. Gevallen soldaten. Acht moeders. Vandaag geen vogels gezien. En al deze scenes glanzen van schoonheid. En al deze scenes nemen van weemoed aan een diepere tint van koffie. Dan bedoel ik de koffie van het poeder, de koffie voordat het de drank is. Verlangen, gemis, ochtend, koffie (en muziek) (klonk bijvoorbeeld bij Jugoslovenska Kinoteka: Miri van Bassekou Kouyate & Ngoni Ba, een seedee die ik nu, ineens, veel beter vond dan voorheen) (of ooit tevoren) (hoe dingen elkaar onophoudelijk kleuren) (niets altijd dezelfde tint heeft) (& twee keer in dezelfde rivier) (in mistig licht, en mijn weemoed grensde aan droefnis maar het was de goede droefnis de moje droefnis de droefnis die fijn is om te voelen). In al deze scenes. Scenes van vriendschap. Scenes van liefde. Scenes van dansen. Scenes van drinken. Scenes van lopen. Scenes van sneeuw. Scenes van leven. Hoe voelbaar. Voor iedereen. Die in leven is. Een boek als een schittering, een glans, te zien, heel even, en dan weer weg. Maar je hebt het gezien. Je hebt het in handen gehouden. De kracht is dat Wolfe het niet onopgemerkt voorbij liet gaan.

Shira Wolfe Jugoslovenska Kinoteka

Jugoslovenska Kinoteka

  • Auteur: Shira Wolfe (Nederland, Verenigde Staten)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels, Servisch
  • Servische vertaling: Marko Mladenović
  • Uitgever: The New Menard Press
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Prijs: € 24,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Shira Wolfe

In Jugoslovenska Kinoteka, Shira Wolfe’s cinematic poetry reads like scenes from a movie, describing a period of her life spent in Belgrade and traversing the Balkans – from Sarajevo to the Bay of Kotor, from Stara Planina to Mount Avala. Most of all, it is an ode to the Belgrade of her past and the relationships she formed there, constellating around that city and continuously reappearing elsewhere in encounters fuelled by synchronicity. In her world, cities become smells; statues can be read; and the boundaries between art and life, between self and other, are always blurred.

Jugoslovenska Kinoteka is published as a bilingual edition in English and Serbian. The Serbian translation is a collaborative effort by Shira Wolfe and Marko Mladenović.

Shira Wolfe is a Dutch-American writer, poet and translator from Amsterdam. After completing her masters in International Performance Research, with a project about Palestinian poet Mahmoud Darwish, she lived in Belgrade on and off between 2016 and 2021. She is the author of the self-published poetry trilogy Wider Than the Sky (2021), Wider Wings (2022) and Fallen Angel (2023), and contributed to the anthology Vreselijk verlangen. Een verzameling smachtende Mammoetjes (HetMoet Publishing, 2023). Shira leads poetry and writing workshops for asylum seekers in the Netherlands through the organisation De Vrolijkheid, and frequently collaborates with The Mystifiers, a socially engaged music collective. She is also a translator for the publication series Archival Textures.

Bijpassende boeken en informatie

Jay Farley – A Cupboard Full of Tomboys

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys review, recensie en informatie boek met gedichten van de non-binaire Engelse filmmaker. Op 28 februari 2025 verschijnt bij Broken Sleep Books de dichtbundel van Jay Farley. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys recensie van Tim Donker

  is natuurlijk voorschrift, dacht ik. Is wat voorschrijft. Of beslist. Soeverein is hij die over de noodtoestand beslist. Uitnametoestand. De mens komt voor. Dat kan zomaar het geval zijn. Zij is de velen. De vogel vloog weg, en toen kwam de zon op. Het lied van een ik-persoon die hier aanwezig is. De toekomst is rauw, dan wordt die gekookt in het heden, daarna gebakken op een zacht vuurtje, en mettertijd zullen kaantjes overblijven. Man en vrouw en iets voerden de dingen het woord. Vuilnisbelten meubelboulevards silo’s silo’s zendmasten schapenboeren op wolvenjacht sportclubs autosloperijen postsorteercentra bladblazers pizzabezorgers een aan flarden gescheurde bonusfolder, en voor alles een plek. Voor alles een plek.

Plek is voorschrift. Plek is opbergkast. Opbergkast is staties. Is wat vast ligt. Is wat voorgeschreven is. Voorgeschreven rijrichting. Het gekende. De man. De vrouw. Dominerend. Patriarchaal, zeg je. Wit, zeg je. Binair, zeg je. Dat is hoe de opbergkasten getimmerd zijn. Uit hout zo krom. Zet mensen wezens levenden samen in groepen en dat is hoe dingen zullen groeien. De norm normeert. Dat wat de meesten zijn. Dat waaraan het leeuwendeel zich conformeert. De beugel bedacht door de hardst schreeuwenden. Wat past zullen we tolereren. De rest niet. En toen kwam de zon op. Toen klonk het lied van het wij hier aanwezig. En dan juist uitbreken.

Uitbreken. Daarover gaat deze bundel. De opbergkast te krap en sowieso al niet je plek en daar dan weg willen. Dat gaat niet zonder sporen van braak. Farley legt niet alleen de kast of de samenleving, maar gans de taal open. Waardoor deze gedichten geregeld al eens van de bladzijde springen. Op eerste doorbladeren valt al direkt de woekering aan leestekens op. Dus. Je bladert. Je ziet schuine strepen sneeën maken in zinnen, je ziet vierkante haken zich opblazen, je ziet groterdantekentjes hun pijlen richten op wat erna komt. En je denkt. Hier buldert een woedende taal. Maar de leestekens zijn niet zonder betekenis, al is het niet hun gebruikelijke. Een uitleg aan het begin zegt dat [ ] voor onderdrukking staat, < voor slechter wordend, / voor een klein beetje hoopvol. Bijvoorbeeld. Zegt het, om daarna te zeggen dat je die uitleg beter meteen maar weer vergeet en dat zou ik nog willen beklemtonen: vergeet het maar meteen! Het is mojer zonder deze uitleg, het is mojer om de leestekens je eigen gedachten te laten aanjagen, gedichten zijn geen landkaarten, ze kunnen zonder legenda, ze kunnen op zichzelf staan, ze kunnen vrijelijk verkeren met iedere lezer afzonderlijk, ik prefereer een esthetiese duiding, u prefereert iets anders, Jay Farley neigt naar reis, naar progressieve beweging.

En gesproken van reizen. Een nota bene in Nebraska. Het gedicht somt op: paren van twee woorden, het eerste woord begint met een n en het twede met een b. Neutrale biologie. Neurodivers brein. Nucleaire bom. Nieuw bloed. Nagel bijten. Nihilisties bravoure. Non-binair. Misschien het non-binair als een nota bene, een postscriptum, iets wat met de opbergkast niet vanzelf is gegeven, wat niet domineert, wat niet datgene is waaraan de meesten zich wensen te conformeren. Wat pas goed vorm kan krijgen buiten de kast, wat steeds opnieuw bevochten of afgebakend moet worden, als een achterop komend zijnde in het lijf gezet; schrijvend; herrijzen door woorden.

Misschien ook daarom zien deze gedichten er zelden uit zoals gedichten en doorgaans uitzien. Er is een gedicht in de vorm van het twittervogeltje. Mag je nog twitter zeggen? Ik vond twitter altijd een achterlijke naam, maar ik vind x nog grotesker, en die Elon Musk is een van de engste mensen van onze tijd, en twitter was dan nog wel toepasselijk omdat het refereerde aan gekwetter, aan de geluiden die vogels maken, en vogels maken geluid om hun terrein af te bakenen of om wijfjes mee te lokken of om te waarschuwen voor gevaar en is dat niet waar twitter precies over gaat, over territoriale pisserijen, over hee kijk mij eens even, en over alles wat we niet vertrouwen, hier is mijn stukje wereld en daar mag jij niet komen, hier is mijn vrouwtje en daar mag jij niet aan zitten, en daar is alles wat anders is en dat moet wegblijven, geen wonder dat dat medium de aandacht trok van zoon Elon Musk, bureaucratie waarom Nederland wel wat Elon Musk kan gebruiken brallen die rechtse ballen van Elsevier jajaja, in een dictatuur is geen bureaucratie want bureaucratie is tiepies iets van die halfzachte democratiese tijd waarin er allemaal van die stomme regeltjes bestaan om de mensen te beschermen tegen de totale willekeur van wie het toevallig voor het zeggen heeft gelukkig kunnen we soms nog de noodtoestand uitroepen die minstens voor eventjes een eind kan maken aan al die overbodige mensenrechtenonzin zaai angst en heers daar kan Mark van Ranst van meepraten en die laat medisch contact nog koppen iedereen die zegt dat de maatregelen niet nodig waren moet je tegenspreken jajaja laat de angst regeren laat altijd de angst voorop laat nooit iemand de angst ombuigen dat is nodig dat is twitter dus vandaar dat ik liever twitter zeg en niet x. Farley schrijft zijn twittervogeltje vol met messcherpe oordelen over het non-binaire zijn. Het valt aan. Het wijst af. Het gaat door korte bochten. Het heeft geen ogen. Het heft de vinger. Het zegt. Het weet. Het stelt geen vragen. Het poneert. Het sluit uit. En het sluit op. In opbergkasten. Of ontsnappen aan de opbergkasten betekent dat je andere opbergkasten moet bouwen weet ik niet. Maar dat was de vraag niet. Er waren geen vragen.

Of.

Een gedicht in de vorm van een kruiswoordraadsel. Heel onnokosteriaans. Denk ik. Kon je iets zeggen, over. Op een feestje.

Of.

Gedicht in de vorm van een oneindige loop. Heel anselmberriganiaans. Denk ik. Kom in alleen.

Of.

In de vorm van een Roos. Is meisje. Ik had die Pier Paolo Pasolini beter gemogen als die nooit films had gemaakt.

Of. Treurarbeid of. De slinger van foucault of. Het hoofd van vitus bering of. Het leven van quintus fixlein of. Iedereen moet ergens zijn of. De mandril op de slagboom of. De mens een machine of. Ook de nacht is een zon.

Of.

De woorden de namen als haken als ankers het fixeren vasthouden op plek houden en eruit willen een wereld bouwen en daarom dichter zijn (want alleen in je gedichten kan je wonen?).

Of gewoon de gedichten in de vorm van een antwoord. Een zoektocht. Een leven buiten de opbergkast. Het uitbreken, en wat daarna komt.

Gedichten die je bijna hoort.
Gedichten die je bijna aanraken.
Gedichten waarin je kunt wonen als je niet in een opbergkast wil wonen.

Jay Farley A [Cupboard] Full of Tomboys review by Tim Donker

– is of course prescription, I thought. Is what prescribes. Or decides. Sovereign is he who decides on the state of emergency. State of exception. The human appears. That can just happen to be the case. She is the many. The bird flew away, and then the sun rose. The song of an I-person who is present here. The future is raw, then it gets cooked in the present, then baked on a slow fire, and in time, cracklings will remain. Man and woman and something gave voice to things. Garbage dumps, furniture boulevards, silos, silos, transmission towers, sheep farmers hunting wolves, sports clubs, car wrecking yards, mail sorting centers, leaf blowers, pizza deliverers, a bonus flyer torn to shreds, and for everything a place. For everything a place.

Place is prescription. Place is storage cabinet. Storage cabinet is static. Is what lies fixed. Is what is prescribed. Prescribed direction of travel. The known. The man. The woman. Dominating. Patriarchal, you say. White, you say. Binary, you say. That’s how the storage cabinets are built. From wood so crooked. Put people beings living things together in groups and that is how things will grow. The norm normalizes. That which most are. That to which the lion’s share conforms. The bracket conceived by the loudest shouters. What fits we will tolerate. The rest not. And then the sun rose. Then sounded the song of the we present here. And then precisely break out.

Breaking out. That’s what this collection is about. The storage cabinet too cramped and anyway not your place and wanting to get away from there. That doesn’t happen without traces of breaking and entering. Farley not only opens the cabinet or society, but the entire language. Which is why these poems regularly leap off the page. On first flipping through, the proliferation of punctuation marks is immediately noticeable. So. You browse. You see slashes making cuts in sentences, you see square brackets inflating themselves, you see greater-than signs aiming their arrows at what comes after. And you think. Here roars an angry language. But the punctuation marks are not without meaning, though not their usual one. An explanation at the beginning says that [ ] stands for oppression, < for worsening, / for a little bit hopeful. For example. It says, only to say afterward that you’d better forget that explanation right away and I would like to emphasize: forget it right away! It’s more beautiful without this explanation, it’s more beautiful to let the punctuation marks drive your own thoughts, poems are not maps, they can do without a legend, they can stand on their own, they can freely associate with each reader individually, I prefer an aesthetic interpretation, you prefer something else, Jay Farley tends towards journey, towards progressive movement.

And speaking of journeys. A nota bene in Nebraska. The poem enumerates: pairs of two words, the first word begins with an n and the second with a b. Neutral biology. Neurodiverse brain. Nuclear bomb. New blood. Nail biting. Nihilistic bravado. Non-binary. Perhaps the non-binary as a nota bene, a postscript, something that is not automatically given with the storage cabinet, what doesn’t dominate, what is not that to which most wish to conform. What can only take proper form outside the cabinet, what must be fought for or demarcated again and again, as a latecomer placed in the body; writing; resurrecting through words.

Perhaps that’s also why these poems rarely look like poems typically look. There is a poem in the shape of the Twitter bird. Can you still say Twitter? I always thought Twitter was a silly name, but I find x even more grotesque, and that Elon Musk is one of the scariest people of our time, and Twitter was at least appropriate because it referred to chirping, to the sounds birds make, and birds make sound to mark their territory or to attract females or to warn of danger and isn’t that exactly what Twitter is about, about territorial pissing contests, about hey look at me, and about everything we don’t trust, here is my piece of world and you may not come there, here is my female and you may not touch her, and there is everything that is different and that must stay away, no wonder that medium attracted the attention of son Elon Musk, bureaucracy why the Netherlands could use some Elon Musk those right-wing balls from Elsevier bellow yesyesyes, in a dictatorship there is no bureaucracy because bureaucracy is typically something from that soft-handed democratic time when all those stupid rules exist to protect people against the total arbitrariness of whoever happens to be in charge fortunately we can sometimes still declare a state of emergency which at least for a moment can put an end to all that superfluous human rights nonsense sow fear and rule there Marc van Ranst can talk about that and medical contact still headlines everyone who says the measures weren’t necessary must be contradicted yesyesyes let fear rule let fear always lead never let anyone bend fear that is necessary that is Twitter so that’s why I prefer to say Twitter and not x. Farley fills his Twitter bird with razor-sharp judgments about being non-binary. It attacks. It rejects. It takes sharp turns. It has no eyes. It raises its finger. It says. It knows. It asks no questions. It posits. It excludes. And it locks up. In storage cabinets. Whether escaping the storage cabinets means you have to build other storage cabinets I don’t know. But that wasn’t the question. There were no questions.

Or.

A poem in the form of a crossword puzzle. Very un-Okosterian. I think. You could say something, about it. At a party.

Or.

Poem in the form of an infinite loop. Very Anselm Berriganian. I think. Come in alone.

Or.

In the form of a Rose. Is girl. I would have liked that Pier Paolo Pasolini better if he had never made films.

Or. Grief work or. Foucault’s pendulum or. The head of Vitus Bering or. The life of Quintus Fixlein or. Everyone must be somewhere or. The mandrill on the barrier or. Man a machine or. The night too is a sun.

Or.

The words the names as hooks as anchors the fixing holding keeping in place and wanting to get out build a world and therefore be a poet (because you can only live in your poems?).

Or simply the poems in the form of an answer. A search. A life outside the storage cabinet. The breaking out, and what comes after.

Poems you almost hear. Poems that almost touch you. Poems in which you can live if you don’t want to live in a storage cabinet.

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys

A [Cupboard] Full of Tomboys

  • Auteur: Jay Farley (Engeland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal; Engels
  • Uitgever: Broken Sleep Books
  • Verschijnt: 28 februari 2025
  • Omvang: 56 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: £ 8,99 
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van de dichtbundel van John Farley

Through the poetic and raw lens of a neurodiverse filmmaker, A [Cupboard] Full of Tomboys by Jay Farley navigates the intricate intersections of identity, gender, and class. This collection unfolds the journey of an older, working-class non-binary individual. With a cinematic and surreal texture, the poet uses words not only to validate their existence but also to unlock the transformative power of language itself. From the confines of the metaphorical cupboard to the expansive, defiant explorations of a new, queer world, Farley’s poetry challenges binaries, embraces fluidity, and crafts an unflinching celebration of lived authenticity.

Jay Farley is a non-binary, neurodivergent award winning filmmaker and digital artist. Discovering their Non-binary identity in 2022 aged 48 was profound and they found their voice as a performer and poet. Farley subsequently became award winning with ‘I Wish I’d Won the Miners’ Strike’, published in How it Started, Creative Futures Writers’ Award 2022 anthology. They are published in the Queer Icons anthology, SparksHot Poets anthology and illustrated in Woop Woop magazine. Their debut book of poetry A [Cupboard] Full of Tomboys was created under the mentorship of TS.Elliot Award winning Joelle Taylor and published by Broken Sleep Books.

Bijpassende boeken en informatie

Esther Kondo Heller – Arrangements

Esther Kondo Heller Arrangements review, recensie en informatie dichtbundel van de Keniaans-Duitse dichteres. Op 11 maart 2025 verschijnt bij Fonograf Editions de eerste dichtbundel van de dichteres en experimentele filmmaker Esther Kondo Heller. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Esther Kondo Heller Arrangements review en recensie van Tim Donker

Stel. Een moeder op sterven. Gedurende haar laatste momenten begint ze Engels te spreken. Kind staat erbij, spreekt geen Engels, maar vader moedigt aan en zegt Ja ze kan je begrijpen, ze krijgen nu Engels op school. Wat doet taal op dat moment? Voor het kind is de taal die gesproken wordt iets geslotens. Maar er wordt gedaan alsof het daar ligt, open, vatbaar. Door de ouders. Een stervend. En een die leeft. Taal op grens van leven en sterven, taal op grens van verstaan en niet-verstaan. Taal is een streek. Een land. Om in te dwalen. Om in op zoek te gaan. Ontdekken. Taalbegeerte. Taalhonger. Het onbegrepene begrijpen, in de haast letterlijke zin van be-grijpen; in een greep proberen te krijgen; wat ver was nabij halen. De mens als ontverringsmachine. Heidegger zei het al. Heidegger? Hoe is hij de bespreking binnen gewandeld? Dit gaat over hoe Esther Kondo Heller zich door de taal snuift en betekenis tracht te vinden in elke kier, in elke uiting, en omdat AR:RANGE:MENTS een Engelstalige bundel is, gaat het niet over iets uiten maar over “to utter”. Utter, zet een m voor de u en je bent weer terug bij mutter, bij de moeder waarmee alles altijd begint (broers en lijnen worden uitgeworpen toen Berlijn & vandaar misschien het Duits, er staat ook een pracht van een Duits gedicht in deze bundel) (de overtalige) (de meertalige) (ook nog één in een taal die ik niet ken, iets met damu yanga ina zagunika; het zou iets Afrikaans kunnen zijn) (het pan-afrikaanse ar-kest), en ook mutter kun je fijner snijden, het eerste deel zegt dan mut, bijna mute, wat wijst op stilte want “in linguïstiek is een uiting een eenheid van spraak gevolgd door stilte”; “toen ze stierf was alles wat ik zei: [   ]”- bijgevolg heeft naast spraak stilte de belangrijkste rol in deze bundel. De woorden en het wit rondom de woorden. Wat het zijn de begrenzingen die het begrensde zijn inhoud geven. Het wit maakt de woorden evenzeer als de letters dat doen. Leegte. Leegte die ademt.

Stel je je geest voor als een hond die Denzel heet. Aan de lijn gehouden door een vrouw die er altijd over klaagt dat er teveel tomatenpuree in de stoofpot zit maar toch iedere keer weer alleen schoongezogen botjes voor Denzel overlaat. Stel je het tollen voor in de beweging van het lied van de betover(en)de zee. Jodelend. In de morgen schept een kruiwagen je op en de vrouw die jou een naam heeft gegeven eet Coco Pops met warme opgeschuimde melk en zegt dat ze die hond nooit heeft gemogen omdat hij altijd overal pist en altijd tegen iedereen opspringt. Ja. Stel je dat eens voor.

Stel je een broer voor die boeken verbrandt in de woonkamer om een ei te kunnen koken. Het vuur. De rook. Het smelten van de harde kaften. Je zus vormt woorden doorheen het raam. Geen zorgen, buren, het vuur is onder controle, jullie hoeven de brandweer niet te bellen. Maar natuurlijk bellen de buren de brandweer toch en tot hun grote ongenoegen is het brandje geen reden om de familie het huis uit te zetten want de huur wordt altijd op tijd betaald. Alleen vertoont het tapijt nu een krater nee een mond nee een zwart gat in de grond. Dus stel je een zwart gat in de huiskamer voor: je hoort je ouders nooit meer ruzieën want het geluid van hun gedempte stemmen wordt volkomen geïnhaleerd door het gat.

Stel je een land voor dat niet uit het vliegtuig wordt gegooid. Afgeslachte documenten. Archieven in Berlijn, ja Berlijn, ik zei het toch al, ich hab’ noch eine Koffer in Berlin, een kerk in Berlijn, een interview, misschien in Berlijn misschien elders, een verslaggever die aan Marten Luther King jr. vraagt en vindt u dat deprimerend en Marten Luther King jr. die antwoordt ja dat vind ik zeker deprimerend terwijl ergens buiten beeld een stem opklinkt die zegt vorsicht!

Stel je de zoektocht naar taal voor, naar leven, naar liefde, naar een plek om te mogen, om te kunnen zijn, plekken waar je kan bestaan want de mens komt voor, dat kan zomaar het geval zijn.

Stel je pagina’s voor die geluid maken; een patroon dat gevoeld, gehoord, ervaren kan worden. Gesmolten boeken die één worden. De kinderen van de terminaal zieke moeder (zegt Zappa: alles is terminaal!) (waarna hij woedend de hoorn op de haak gooit). Stel je de vraag voor hoe je een moeder moet noemen die er niet meer is. Nomen est omen. Namen zijn nieuws. Dus. Schuim. Geest. Merg. Wind. Uiting. Muiting. Hun mond naar de oceaan. Een droom waarin alle moeders groeien. Eeuwigdurend aanwezig. Haar: hen: ik: samenzwerend om te zijn.

Stel je de bus voor als een archief van lichamen. Een vrouw die een hardgekookt ei eet aan boord van een trein. Stel het geluid voor dat het breken van dat ei maakt. Dingen die open gaan. Dingen afgesloten. Een taal die langzaamaan openbreekt en begrepen wordt, omdat je wil begrijpen, omdat je begrepen wil worden, Stevie Wonder die zei sommige mensen willen je een heel klein beetje te snel begrijpen, op tv zegt iemand Schrijven is voor mij een boodschap overdragen die begrepen wordt, in het overdragen en het begrijpen, ligt het daar niet?, is dat (deze) poëzie (?): het dragen en het grijpen, van arm naar hand, de hand, de arm, de opflikkering in dat kortstondige contact.

Stel je de opflikkering voor en je stelt je deze bundel voor.

Stel je het voor met het zonlicht dat doorheen de ramen op je blote onderarmen valt. Er is koffie. Er is muziek. David First misschien, of The Red Crayola, of was het alweer Nordvargr / Drakh die keer, wie weet.

Stel je voor dat iemand zegt Waar ist werk van en dat je zwaait met AR:RANGE:MENTS in je hand en zegt Hier ist werk van, stel je handen en ogen en flikkeringen en wind en bomen en leven voor. Stel je voor hoe het kruipt, hoe dat allemaal kruipt, hoe het in en uit de woorden kruipt, omdat dat de kracht is van woorden, de kracht van bundels, de kracht van poëzie.

English translation of the review in Dutch bij Tim Donker

Imagine. A mother dying. During her final moments, she begins to speak English. Child stands nearby, doesn’t speak English, but father encourages and says Yes she can understand you, they’re now learning English at school. What does language do at that moment? For the child, the language being spoken is something closed. But it’s treated as if it lies there, open, graspable. By the parents. One dying. And one living. Language at the border of life and death, language at the border of understanding and non-understanding. Language is a region. A country. To wander in. To search in. Discover. Language-desire. Language-hunger. To understand the incomprehensible, in the almost literal sense of grasping; trying to get a hold of it; bringing near what was far. The human as a de-distancing machine. Heidegger already said it. Heidegger? How did he walk into this discussion? This is about how Esther Kondo Heller sniffs through language and tries to find meaning in every crack, in every utterance, and because AR:RANGE is an English-language collection, it’s not about expressing something but about “to utter.” Utter, put an m before the u and you’re back at mutter, at mother with whom everything always begins (brothers and lines are cast out when Berlin & perhaps that’s why the German, there’s also a beautiful German poem in this collection) (the multilingual) (also one in a language I don’t know, something with damu yanga ina zagunika; it could be something African) (the pan-African or-chestra), and you can also slice mutter more finely, the first part then says mut, almost mute, which points to silence because “in linguistics an utterance is a unit of speech followed by silence”; “when she died all I said was: [ ]” – consequently, alongside speech, silence has the most important role in this collection. The words and the white space around the words. What it is are the boundaries that give the bounded its content. The white space makes the words as much as the letters do. Emptiness. Emptiness that breathes.

Imagine your mind as a dog named Denzel. Held on a leash by a woman who always complains that there’s too much tomato paste in the stew but still every time leaves only cleaned-off bones for Denzel. Imagine the spinning in the movement of the song of the enchant(ing) sea. Yodeling. In the morning a wheelbarrow scoops you up and the woman who gave you a name eats Coco Pops with warm frothy milk and says she never liked that dog because he always pees everywhere and always jumps up against everyone. Yes. Imagine that.

Imagine a brother who burns books in the living room to cook an egg. The fire. The smoke. The melting of the hard covers. Your sister forms words through the window. Don’t worry, neighbors, the fire is under control, you don’t need to call the fire department. But of course the neighbors call the fire department anyway and to their great displeasure, the fire is no reason to evict the family from the house because the rent is always paid on time. Only now the carpet shows a crater no a mouth no a black hole in the ground. So imagine a black hole in the living room: you never hear your parents argue again because the sound of their muffled voices is completely inhaled by the hole.

Imagine a country that isn’t thrown out of the airplane. Slaughtered documents. Archives in Berlin, yes Berlin, I already said so, ich hab’ noch eine Koffer in Berlin, a church in Berlin, an interview, maybe in Berlin maybe elsewhere, a reporter who asks Martin Luther King Jr. and do you find that depressing and Martin Luther King Jr. who answers yes I certainly find that depressing while somewhere off-screen a voice sounds saying vorsicht!

Imagine the search for language, for life, for love, for a place to be allowed, to be able to exist, places where you can exist because humans occur, that might just be the case.

Imagine pages that make sound; a pattern that can be felt, heard, experienced. Melted books becoming one. The children of the terminally ill mother (says Zappa: everything is terminal!) (after which he angrily slams down the receiver). Imagine the question of how to call a mother who is no longer there. Nomen est omen. Names are news. So. Foam. Spirit. Marrow. Wind. Utterance. Mutiny. Their mouth to the ocean. A dream in which all mothers grow. Eternally present. Her: them: I: conspiring to be.

Imagine the bus as an archive of bodies. A woman eating a hard-boiled egg on board a train. Imagine the sound that breaking that egg makes. Things that open up. Things sealed. A language that gradually breaks open and is understood, because you want to understand, because you want to be understood, Stevie Wonder who said some people want to understand you a little bit too quickly, on TV someone says Writing for me is conveying a message that is understood, in the conveying and the understanding, doesn’t it lie there?, is that (this) poetry (?): the carrying and the grasping, from arm to hand, the hand, the arm, the flicker in that brief contact.

Imagine the flicker and you imagine this collection.

Imagine it with the sunlight falling through the windows onto your bare forearms. There is coffee. There is music. David First perhaps, or The Red Crayola, or was it Nordvargr / Drakh that time, who knows.

Imagine someone saying Where ist work from and that you wave AR:RANGE in your hand and say Here ist work from, imagine hands and eyes and flickers and wind and trees and life. Imagine how it crawls, how all of that crawls, how it crawls in and out of the words, because that is the power of words, the power of collections, the power of poetry.

Esther Kondo Heller Arrangements

AR:RANGE:MENTS

Poems

  • Auteur: Esther Kondo Heller (Kenia, Duitsland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Fonograf Editions
  • Verschijnt: 11 maart 2025
  • Omvang: 74 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: $ 17,95
  • Boek bestellen bij: Amazon

Flaptekst van de dichtbundel van Esther Kondo Heller

Can words hold a note? Can language foam like a mouth? In Ar:range:mentsEsther Kondo Heller creates textual & visual language that escapes the page to utter and speak past the record, the archive, and the document. What arrangements exist between a mother and child? In listening to Black queer life in Berlin, Mombasa, and London, the action of arranging becomes a means of sounding out a collective utterance of Black survival with joy amidst grief, colonialism, medical racism, and loss.

Ar:range:ments collectively thinks with, amongst others, the works of Audre Lorde, May Ayim, Fred Moten, NourbeSe Philip, Harryette Mullen, Diana Khoi Nguyen, Victoria Adukwei Bulley, Marvin Gaye, Taylor Johnson, and Gabrielle Octavia Rucker.

Esther Kondo Heller is a poet, literary critic, and experimental filmmaker. They are a Barbican Young Poet 18/19, an Obsidian Foundation fellow, and a Ledbury Critic. They have an M.F.A. in Poetry from Cornell University 23′ and are currently, a first-year Ph.D. student in Comparative Literature at Harvard University, where they are working on transnational Black poetics.

Bijpassende boeken en informatie

Willem du Gardijn – Het koor van de 300 moordenaressen

Willem du Gardijn Het koor van de 300 moordenaressen recensie en informatie van de inhoud van de roman over Oost-Berlijn in de DDR. Op 25 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Willem du Gardijn. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Willem du Gardijn Het koor van de 300 moordenaressen recensie van Tim Donker

De koning danst op de muziek van een fascist.
De zon het volk het brood de spelen.
En de koning danst op de muziek van een fascist.

Andermaal spreekt een achterplat maar halve waarheden. Het zegt van Lena en Maksa. Ze wonen naast elkaar in de brede straat, ze reizen samen met de tram naar hun werk, want ook werken doen ze in hetzelfde bedrijf. Dat is waar, het achterplat liegt er niet over. Ze hebben mannen, Frans en Markus, ze hebben kinderen, Rainer en Rosie, twee gezinnen, wonend naast elkaar, de vrouwen zijn al bevriend sedert hun kindertijd, de kinderen krijgen misschien ook wel iets met elkaar. De boodschappen doen Lena en Maksa ook al samen, het zou alles heel gewoon kunnen zijn, heel volks. Behalve dan dat het verhaal speelt in Oost-Berlijn, in de tijd van, denk ik, Erich Honecker, toen de muur nog fier overeind stond (en dat maakt alles anders en net dat zegt het achterplat u niet). U weet. De socialistische eenheidspartij. De Stasi. Alle bedrijven in handen van de staat, alle neuzen dezelfde kant op. Planeconomie. Afgegrendelde grenzen. De welvaart en de mensenrechten waren elders. Alleen het socialisme gold, wie het socialisme niet aanhing was een vijand van het volk. En alles dat van verre of nabij met het gehate kapitalisme in verband gebracht kon worden, was uit den boze. Maar Lena en Maksa willen ook wel eens een spijkerbroek kunnen dragen. Dan. Er worden dingen gefluisterd, er zou iets gaande zijn, het moet alles strikt geheim, Markus weet ervan, er zijn mensen bij betrokken die alleen gekend kunnen en mogen worden via initialen, maar het lijkt echt zo te zijn: dat er een tunnel gebouwd wordt. Een tunnel, dwars onderdoor de muur, een tunnel die uitkomt in West-Berlijn, een tunnel naar de vrijheid, een tunnel naar spijkerbroeken. En hoe opmerkelijk: de tunnel zou uitkomen in de kelder van de slagerij bij Frans, Lena, Maksa en Markus in de straat, de vier buren moeten daar alleen nog even een beginnetje hakken, en dan komen ze hun bevrijders vanzelf tegen. Het moet gebeuren in een nacht, het komt, het komt eraan, nog even geduld en dan kunnen ze gaan.

Het blijkt alles verraad. Maksa speelt een dubbelrol, onduidelijk is hoe lang al, misschien al heel lang, er is geen tunnel, er zijn wel agenten, er wordt geschreeuwd, gerend, geschoten, iemand overleefd het niet, Lena probeert de koelbloedige moord van een agent op andere familieleden te voorkomen, de kogel verdwaalt en doorboort een andere agent, nu is Lena een moordenares, van een agent nog wel, een beschermer van het socialisme, hoe erg kan een mens zijn, Lena komt in de gevangenis.

In de gevangenis is het erg. Manipulaties, vernederingen, vuigheden, vuile spelletjes. Er is gefilmd, in het huis van Lena en Frans, er zijn beelden, ook van Frans met een andere dame op ergens een hotelkamer ofzo, sadistische bewakers laten Lena alles zien, het is alles onderdeel van iets veel groters, Maksa heeft in veel een rol gespeeld, Maksa heulde al langer van de machtshebbers, onduidelijk is hoe lang, in een onvrij land is het onmogelijk om niet af en toe te collaboreren, Rik Zaal toonde dat onlangs al onweerlegbaar aan, hoe zou je zelf zijn, hoe lang kan je je rug recht houden in omstandigheden waaronder de rug buigen zoveel voordeel brengt? Soms is verraad heel begrijpelijk, al zijn er gradaties misschien, en erg onmenselijk schildert Du Gardijn Maksa zeker niet af. En helemaal vrijuit gaat ze ook niet: na een lichtere straf komt ze onder curatele te staan van een misschien niet heel onaardige maar wel tamelijk opdringerige en ook enigszins viezige man die voornamelijk op haar liefde uit is. Het eindigt ermee dat ook Maksa voor moord gevangen wordt gezet.

Ergens, niet ver van Leipzig, is een vrouwengevangenis. Er zitten driehonderd moordenaressen gevangen. Twee ervan zijn Maksa en Lena. De grote hoedster is “het vrouwtje”, een kleine, niet al te moje vrouw die voor vele veranderingen, zeg verbeteringen, in de gevangenis heeft gezorgd. “Het vrouwtje” houdt therapeutische sessies met de moordenaressen, en de veelvuldige, door haar gedirigeerde, koorgezangen hebben een al even therapeutische werking. Hoewel “het vrouwtje” een sleutelrol speelt in Het koor van de 300 moordenaressen, ontwikkelt deze verhaallijn zich pas tegen het einde van het boek – ja dat hele koor van driehonderd moordenaressen komt pas tegen het einde van het boek aan bod. Het is waar de roman een haast surrealistiese lading krijgt. Ofnee. Wacht. Anders.

Want het zal wel. Dat Du Gardijn een te totalitair en te verstikkend beeld schetst van het toenmalige Oost-Berlijn. Jaja. Dat zal best. Ik weet het niet. Ik was toen niet daar, ik ben maar één keer in Berlijn geweest, dat was aan deze zijde van de millenniumwending, de muur was allang verleden tijd, ik was niet heel erg onder de indruk van Berlijn maar achteraf hoorde ik uit vele monden dat ik me niet in de goede wijken begeven had, ik had naar daar en daar moeten gaan, waar het allemaal veel mojer was dan waar ik geweest was. Het zal wel. Het zal allemaal wel. En toen kwam de overheid en zei dat de mensen niet naar hun werk mochten, dat de kinderen niet naar school mochten, dat niemand na tien uur ’s avonds nog de straat op mocht, dat je louter geboeid en gekneveld de supermarkt in mocht, dat de oude mensen moesten sterven zonder ooit nog hun kinderen of hun geliefden te zien, dat wie zich niet liet inspuiten met een of ander veel te snel ontwikkeld serum waarvan niemand de effecten op langere termijn kon voorspellen niet het recht had om op restaurant of op kaffee te gaan, en ik zei Het totalitarisme is geïnstalleerd, we moeten iets doen en monneer Bepaaldekeuzeshebbenbepaaldegevolgenendatisaltijdalzogeweest zei Ik vind niet dat het totalitarisme geïnstalleerd is en ik dacht hoeveel totalitarisme moet er zijn voor je het totalitarisme mag noemen? En de koning danst op de muziek van een fascist, de koning staat met zijn bolle kop vrolijk te wiegen op de muziek van een fascist, en ik denk is dat niet het begin van verstikking? Mijn ademen alleszins al wat stroever bedacht ik me dat het fascisme zo zou komen: met de koning vrolijk, de koning dansend, de koning die van de krommen aas gebaart. Hoe stroef moet het ademen gaan voor er sprake is van verstikking? Ik weet het niet, maar wat meer is –

want er is altijd meer –

wat meer is, is dit: waarom moeten Nederlanders proza toch altijd aan een of andere buitenromaneske realiteit toetsen? Een romancier is geen historicus. Waarom literatuur meten aan een lat die iets zeggen wil over het “wie es eigentlich gewesen war”, er zijn altijd anderen die beter kunnen zeggen wie es eigenlich gewesen war en die mogen anderen dan op de vingers tikken en zeggen ja so war es dus nicht. Nicht zo verstikkend en nicht zo totalitair, jajaja, het zal wel, er waren geloof ik ook westberlijners die liever in het oosten dachten te wonen, hoeveel verstikking is verstikkend genoeg, de koning danst op de muziek van een fascist en Boele zegt dat dat het verschrikkelijke was, voor ons westerlingen, toen, in de jaren tachtig, dat de Stasi alles van je wist, in zo’n soort maatschappij hoopte je toch nooit te hoeven leven, en nu, zegt Boele, geven we al onze privacy prijs aan koekjes en aan het internet, de grote bedrijven weten nu misschien wel meer van ons dan de Stasi ooit van haar burgers wist, misschien is het waar wij nu leven wel verstikkender en totalitairder dan ooit, en so war es dus nicht, waarom moet ik verdomme een abonnement nemen als ik alleen even wil lezen wat een of andere gast over een of ander boek geschreven heeft, nog een reden om kranten te mijden als de pest, maar wat ik zeggen wil is dat realiteitszin volgens mij niet de voornaamste waarde is in Het koor van de 300 moordenaressen. Misschien vergis ik me, maar het lijkt me dat het Du Gardijn er niet om te doen is een volledig en juist beeld te schetsen van het toenmalige Oost-Berlijn (en misschien had hij er wel beter aan gedaan om een fictieve plek in een fictieve tijd als achtergrond te gebruiken), hij lijkt mij, eerder, een podium te willen geven aan een bepaald soort vervreemding.

Die bijna hypnotiese vervreemding.

Dat vreemde sfeertje dat er doorheen gans de roman hangt.

Dat beklemmend is ja, maar ook bijna kinderlijk, bijna sprookjesachtig. Dat onwerkelijke. Dat, sja, toch, dromerige. De ene keer neigend naar een nachtmerrie. De andere keer alleen maar verwarrend. En soms  welhaast mooi.

Gardijns instrument, de taal, is overeenkomstig gestemd. Lange, meandere zinnen, vol komma’s, soms lichtelijk naïef, of, in ieder geval toch, impressionisties. De ene keer is Lena aan het woord, de andere keer Maksa. Iemand zei dat Du Gardijn doorsloeg in zijn schrijfstijl maar ik vind zijn stijl werkelijk prachtig. Ook de taal is gezang hier, ook de taal hypnotiseert. Uiteindelijk creëert het een heel nieuw universum dat het bestaande universum niet wenst te reproduceren maar zo haar eigen wetmatigheden heeft. Geloven in een tunnel naar West-Berlijn kan, je woonst veil hebben voor een spijkerbroek kan, een gevangenis met driehonderd moordenaressen kan, een vrouw die met liefde het koor leidt kan, gelouterd de gevangenispoort uitlopen kan ook. Kan allemaal zo erg dat het universum van Het koor van de 300 moordenaressen iets is waar je zo maar in zou kunnen verdwalen, hier en nu op goede dag of in een daar en dan op een kwadere dag – want in een land waar de koning danst op de muziek van een fascist is er nog veel meer verstikking mogelijk.

Willem du Gardijn Het koor van de 300 moordenaressen

 

Het koor van 300 moordenaressen

  • Auteur: Willem du Gardijn (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse DDR roman
  • Uitgever: Uitgeverij Koppernik
  • Verschijnt: 25 maart 2025
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 11,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Willem du Gardijn

De vriendinnen Anna en Maksa, die werken bij Die Fleisch Union Berlin, worden door een functionaris van de partij uitgenodigd voor een gesprek. De intimiderende ontmoetingen zetten een keten van gebeurtenissen in gang die niet anders dan noodlottig lijkt te kunnen eindigen.

In Het koor van de 300 moordenaressen roept Willem du Gardijn, in zijn geroemde stijl, de donkergrauwe wereld van Oost-Berlijn in de jaren tachtig van de vorige eeuw op. Ondanks de grove ernst van de communistische ideologie en het verraad door je naasten schetst hij een intrigerend claustrofobische wereld die toont dat het zelfs in de meest uitzichtloze tijden saamhorigheid een ontsnapping kan bieden.

Willem du Gardijn (1964) studeerde in Utrecht en Berlijn. In 2008 publiceerde hij de roman Monografie van de mond. Daarmee werd hij genomineerd voor de Academica Literatuur Prijs. In 2011 verscheen zijn buitengewoon goed ontvangen verhalenbundel Negen raven. In 2016 volgde de roman Bevrijding. In de herfst van 2018 verscheen de verhalenbundel Het grote vakantiepark. Met deze verhalenbundel stond du Gardijn op de longlist van de Bookspot Literatuurprijs. Zijn laatste roman Het einde van het lied (2021) stond op de longlist van de Libris Literatuur Prijs en de Boekenbon Literatuurprijs 2022.

Willem du Gardijn Het einde van het lied RecensieWillem du Gardijn (Nederland) – Het einde van het lied
Nederlandse roman
Recensie van Tim Donker
Weergaloos mooi. Het nam me mijn adem. Het stolde mijn bloed. Het zette de tijd stil. Dit is literatuur van het allerhoogste nivo…lees verder >

Bijpassende informatie

Sara Sølberg – Sarabande

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie over de inhoud van de Noorse roman. Op 17 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij HetMoet de Nederlandse vertaling van de roman Sarabande van de uit Noorwegen afkomstige schrijfster Sara Sølberg. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie

  • “Sarabande is een intelligente, veeleisende en zeer actuele roman geworden, die de indruk bevestigt van Sara Sølberg als een bijzonder vaardige en spannende auteur.” (Sigmund Jensen, Stavanger Aftenblad)
  • “Een ongelooflijk goed geschreven hybride roman met een psychose als narratieve drijfkracht.” (Freddy Fjellheim, Vårt Land)

Sara Sølberg Sarabande recensie van Tim Donker

En dan? Wat is dit? Klimaatfictie? Bestaat dat? Wil dat zeggen dat wat schrijvers met het klimaat zien gebeuren fictioneel is? En hoe dan met dit hier Sarabande? Hoe begint dit? Een vrouw in een appartement dat langzaamaan wordt overgenomen door insecten? Wat is dat? Kafka? Stephen King? Daphne Du Maurier? Wat ben ik aan het lezen? Thriller? Horror? Wat moet ik denken van Silja, van de hete zomer, van de dingen die zij ziet? Zitten we gevangen in haar hoofd? Zit Silja zelf gevangen in haar hoofd? En waarom zijn sommige tekstdelen dwars over de pagina gezet? Zodat ik het boek moet keren, zodat ik zelf als een insect overheen de pagina’s kruip? Het begin is in de oersoep? Het begin loopt in de soep? De soep is haar brein? Maar wat als Silja later pagina’s en pagina’s lang, eigenlijk bijkans het hele boek, opgenomen zit in een kliniek? Toch maar Ken Kesey dan? Gaat dit over milieu of over psychiatrie? Is Silja een onbetrouwbare getuige? Waren er helemaal geen insecten? Was de zomer ook niet zo heet dan? Voltrekken zich allicht helemaal geen ecologische rampen? Bestaan de veranderingen die zij in de natuur waarneemt louter in haar hoofd? Is de premisse van dit boek dan dat iedereen die meent dat klimaatverandering iets werkelijks is met werkelijke gevolgen gek is? Dat kan toch niet zo zijn? Wat is om te beginnen het verschil tussen binnen en buiten het hoofd? Alles wordt toch gevormd in je hoofd? Wat immers te denken van een passage als: “Zelfs als de gevaren die ik hoor niet zouden bestaan, worden de zenuwcellen gestimuleerd, wordt het endrociene systeem in werking gezet – de reactiepatronen van de evolutie zitten nog steeds in het lichaam – hormonen vloeien het bloed in, adrenaline geeft de spieren energie. Voorbereiden, alles paraat maken: mijn lichaam is altijd klaar voor de vlucht.”? En waarom zou Sølberg anders zoveel woorden vuil maken aan hoe de evenwichtstoestand die lang op aarde bestaan heeft onder invloed van de mens aan een eind kwam? Waarom zou ze dat allemaal dan zo nauwgezet beschrijven, zo nauwgezet dat delen van dit boek soms veel weg hebben van een lesje biologie? Of is dat eerder aardrijkskunde? Waarom lette ik toch nooit op op school? Verkent Sarabande het binnen ten opzichte van het buiten en/of het dunne vlies daartussen? Is alles misschien metafories bedoeld? De mens als denkend wezen die met zijn denken alles ten einde aan het denken is? Zodat ons hoofd ons tot een werkelijk einde leidt? Of is de kliniek het antropoceen? Het heersende discours waarin we gedwongen worden mee te gaan? Totdat we geleerd hebben te doen alsof onze neus bloedt? Maar dat is toch evenmin conform de werkelijkheid? Milieuproblematiek is toch niet iets dat op geen enkele politieke agenda terug te vinden is? Dat in geen enkel kaffee- of werkvloergesprek weerklinkt? Of bedoelt Sølberg dat we niet anders kunnen dan zijn wie we te zijn hebben? Omdat we geworpen zijnden zijn? En waar komt die Heidegger nu ineens weer vandaan? Zit die in mijn hoofd, in dat van Sølberg? Of is het toch Silja? Het zou toch een mooi bestaan moeten zijn, Silja zijn, en hovenier, en daar zijn, en buiten? Waar komt de frictie dan vandaan? Waarom deze psychose? Is het schizofrenie? Mag je die term wel zomaar gebruiken? Het is toch geen dissociatieve identiteitsstoornis? Hoe omschrijft de DSM IV dat eigenlijk? Is het de wereld die schizofreen is? Kunnen we wel weten wat waan is en wat niet? Is er misschien helemaal niks buiten de waan? Bracht de mens door zelf het onevenwichtigste wezen te zijn alles uit evenwicht? Kunnen we wel vertrouwen op onze inzichten? Welke verwoestingen werden aangericht door nu primitief aandoende behandelmethodes is de psychiatrie? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Gaan we morgen net zo hard lachen met wat we vandaag al zinnig, terecht, nuttig, diepgaand of zelfs onweerlegbaar beschouwen? Is dit het zware synthetiese verdriet? Het onafwendbare? De verontrustende symptomen? Als de aarde schreeuwend sterft liggen wij dan dromend? Omdat we maar nooit weten te ontsnappen uit wat Jay Farley opbergkasten noemt? Kan wat in zijn geval op gender ook van toepassing zijn op normaliteit wetenschap vooruitgang kapitalisme dagdagelijksheid ongemak? Het ziende blind zijn? Alles in de opbergkast, slot erop, en we spreken er niet meer over? Fungeert Silja dan als indicator? Zijn haar psychosen en klimaatverandering gelijkoorspronkelijk? Uitdrukkingen van een zieke aarde? En ecologie en psychiatrie in hetzelfde bedje ziek? Omdat ze achterop komen en veel te traag gaan voor alles dat aan de andere zijde veel te snel gaat? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Of heb ik deze vraag al gesteld? Laat ik het dan anders stellen: is de mens misschien te dom voor zijn eigen intelligentie? En van wie zijn de andere ogen, de ogen die we te leen krijgen op de dwarse pagina’s? Zijn dat insecten? Andere dieren? Die boven het kunnen gaan? Zien wat de mens niet ziet? Weten wat de mens niet weet? Is het het kruipen, in de aarde, over de aarde, is het het vliegen boven de aarde, wat maakt dat Sarabande afwisselend heel rap en dan weer heel traag leest, een konstant versnellen en stoppen, en teruglezen, en ongemerkt al gelezen hebben wat je dacht nog niet gelezen te hebben? Als een muziekstuk misschien? Een barokke suite? Een dans? Een, ja, sarabande? Of eerder toch een paringsdans? Een ritueel? Waar zijn de insecten? Is het deze manier waarop Sølberg ons tot Silja schrijft? Zodat we niet meer zeker weten wat we lezen, wat we zien, wie we zijn? Maar die bijna wetenschappelijk aandoende passages dan? Zijn die om nog enig houvast te schenken? Of juist andersom: daar om twijfel te zaaien over datgene dat de mens ontwikkelde om nu juist zekerheid te verkrijgen over de wereld om hem heen? Als wetenschap ook maar fictie is, een verhaal tussen verhalen, wat blijft er dan nog over? Alleen nog het lichaam en wat het ons laat voelen? Laat voelen dat het scheef zit? Is het ook daarom dat ik Sarabande niet alleen met mijn ogen lees, maar met heel mijn zijn? Dat dit boek alles in mij activeert? De insecten, de lucht, de aarde, het kruipen, het hoofd, de kliniek, hoe het licht valt op de pagina’s? Is het dit laveren tussen wetenschap en proza dat me af en toe aan Jan Lauwereyns deed denken? Zou iedereen begrijpen dat ik het als levensgroot compliment bedoel dat dit boek uitgegeven had kunnen zijn door Koppernik? Is er iets dat literatuur moet? Uit evenwicht brengen misschien? Eindeloze stromen vragen genereren? Altijd twijfel? Omdat kunst dat uiteindelijk toch het beste kan? Als t schrijverken Dregke meenam naar een optreden van Fátima Miranda, zou ze dan denken dat hij gek geworden was of zou ze de schoonheid van haar zang kunnen voelen door de gekte heen? Is gekte een symptoom van schoonheid? Vind ik Sarabande daarom zo mooi? En hoe heet ook alweer die roman die uit louter vragen bestaat? Kon je nu werkelijk geen zinnigere vraag bedenken om deze bespreking mee te eindigen?

Sara Sølberg Sarabande

Sarabande

  • Auteur: Sara Sølberg (Noorwegen)
  • Soort boek: Noorse roman
  • Origineel: Sarabande (2021)
  • Nederlandse vertaling: Liesbeth Huijer
  • Uitgever: Uitgeverij HetMoet
  • Verschijnt: 17 maart 2025
  • Omvang: 350 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van de Noorse schrijfster Sara Sølberg

Het is de warmste zomer ooit gemeten in Noorwegen. Tijdens haar werk als hovenier ziet Silja duidelijk hoe de natuur verandert en onder druk komt te staan, maar ze ziet niet dat dat ook voor haarzelf geldt. Binnen een paar heftige dagen valt de werkelijkheid zoals ze die kent uiteen. Die werkelijkheid wordt niet alleen bezien vanuit Silja’s perspectief, maar ook vanuit dat van een mier, een regenworm, een mot. Wanneer ze in een kliniek ontwaakt is er voor haar iets onomkeerbaar veranderd, alleen lijkt iedereen om haar heen door te gaan zoals voorheen.

Sarabande is een intense roman over een persoon in een crisis en over de crisis waarin de aarde zich bevindt. Hoe kun je leven in een wereld die aan de rand van een ecologische ramp staat, als je weet dat je eigen soort daar schuld aan heeft, en dat de werkelijkheid elk moment kan instorten?

Sara Sølberg is geboren in 1983 in Trondheim, Noorwegen. Ze  volgde van 2012 tot 2014 de schrijversopleiding fictie in Tromsø, waarna zij in 2016 debuteerde met haar roman Seismiske smell (Seismische schok). Hiermee behaalde ze de shortlist van de Tarjei Vesaas’s debutantpris en ontving zij de literatuurprijs van de NTNU. In 2021 verscheen haar tweede roman, Sarabande.

Bijpassende boeken en informatie