Tag archieven: Tim Donker

Henk van Straten – Het kraaienschip

Henk van Straten Het kraaienschip recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 20 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Henk van Straten.

Henk van Straten Het kraaienschip recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het Kraaienschip. Het boek is geschreven door Henk van Straten. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse auteur Henk van Straten.

Recensie van Tim Donker

Dit heb ik waarschijnlijk al eens verteld. Dit heb ik waarschijnlijk al vele malen verteld. Het was in het van de gele hond gescheten jaar 1995, toen er wel meer dan de verdommenis was gegaan of anders wel bezig was te gaan. Ik zat ik een lokaal waar ik niet wilde zijn in een gebouw waar ik niet wilde zijn een opleiding te volgen die ik niet wilde volgen. Vooraan stond de docent. De docent stond te doceren. Hij leek op een mislukte Jim Henson-pop. Het was een van die vakken waarover je eigenlijk geen les kunt geven. Creatief Schrijven. Er was, eerder al, een opdracht gegeven. Het soort van tiepiese kreatiefschrijven-opdracht waarmee je lachen zou als je er niet mee aan de slag moest. Schrijf een verhaal. Ja. Schrijf een verhaal maar daar blijft dat soort opdrachten zelden bij. Schrijf een verhaal over twee mensen en de één weet iets wat de ander niet weet en het moet zich in een ruimte afspelen waar de ene bekend mee is maar de ander niet. Zoiets. Ik had een semi-autobiografies verhaal geschreven, of hoe heet dat, het was niet echt gebeurd maar het had echt gebeurd kunnen zijn. Het ging over een jongen die was opgegroeid in Brabant maar onlangs naar de randstad was komen wonen. Die jongen was ik. Hij kreeg een vriend op bezoek die hij ontgroeid dacht te zijn, of liever: hij vond dat hij nu hij student was en naar de randstad was komen wonen die vriend ontgroeid zou moeten zijn. Hij deed heel erg uit de hoogte tegen hem, draaide moderne muziek, gaf om de haverklap sieniese antwoorden op de dingen die die vriend zei. De vriend, uit Brabant gekomen voor dit bezoek, had niet in de gaten dat zijn voormalige makker geen zin had in hem, in dat bezoek, en ook niet dat hij steeds belachelijk werd gemaakt. Dat was het verhaal. Het was niet echt gebeurd maar ik had het wel echt opgeschreven. En die vriend was iemand die ik kende, in het verleden rot behandeld had en inmiddels heel erg miste.

Ik moest dat verhaal voorlezen daar in dat lokaal. Toen het uit was vroeg de docent met dat hoofd van een afgekeurde Jim Henson-pop: Wie is de sympathieke figuur in dit verhaal? Ik zweeg stil. Wie was de sympathieke figuur in dat verhaal? Dat was nu eens een vraag waarmee ik met schrijven of voorlezen totaal geen rekening gehouden had. Wie was de sympathieke figuur in dit verhaal, wist ik veel. Het waren gewoon twee gasten. Een gast die nogal leek op mij en een gast die nogal leek op iemand die ik kende. Aarzelend begon ik mijn antwoord te formuleren: “Nou… Die Brabo is natuurlijk wel een beetje een botte hark dat hij totaal niet doorheeft dat zijn vriend veranderd is, of in ieder geval veranderd wil zijn. Maar die ander is ook wel een klojo. Een jongen die jarenlang zijn vriend is geweest ineens beneden zijn waardigheid achten alleen maar omdat hij verhuisd is…” –

“Dat kan niet,” zei de mislukte Jim Henson-pop.
“Dat kan niet?”
“Nee. Dat kan niet. Je kunt in een verhaal niet twee personen tegelijk wegzetten.”
“Wegzetten?” Ik voelde me een beetje een oetlul door steeds alles was die rare popman zei steeds vragend te herhalen maar hij sprak verdorie in louter mafheden.
“Ja, de sympathie van je lezers moet altijd minimaal op de hand van één van je verhaalfiguren zijn. Je kunt niet alleen maar slechteriken opvoeren.”

Weer zweeg ik. Als ik niet verbijsterd kon herhalen wat ze zeiden, dan zweeg ik. Daar. In dat lokaal. Op die opleiding. In het van het gele hond gescheten jaar 1995.

In 2007 publiceerde Patrick Delaere er in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte nog een essay over: “the paradox of caring”; het, in de filosofie kennelijk ruimer besproken fenomeen om te geven om moreel verwerpelijke personages. Delaere ging in dit essay uit van de figuur Tony Soprano uit de televisieserie The Sopranos waarvan ik helaas der helazen nog nooit een aflevering heb gezien. Misschien omdat hij zich op een televisieserie baseert, komt Delaere tot naar mijn smaak niet ganzelijk overtuigende konkluzies; onder andere dat we kunnen meeleven met of geven om abjecte personages omdat ze binnen het gegeven van een bepaald verhaal nog de beste optie zijn.

Sja. Zou dat de jimhensonman niet alsnog gelijk geven? We willen kunnen geven om fiktieve figuren en als we uit alleen maar eikels kunnen kiezen, dan kiezen we maar de minst eikelige eikel. Ofzo. Waar ik mee zat, toen, in dat jaar, in dat gebouw, in dat lokaal, is dat de schrijftip van die dosent misschien opgaat voor wie romantische komedies wil schrijven, of een meeslepende thriller met een duidelijke held. Maar wat als je als schrijver een wereld wilt tonen waarin helemaal niemand deugt? Of als je gewoon over het leven schrijft, het leven zoals dat is, een leven met mensen die nooit volledig deugen maar ook zelden totaal verrot zijn. Twee jongens in een vriendschap die op zijn einde loopt, bijvoorbeeld. Wat als het niet gaat om mogen, om sympathiek zijn, om herkenning, om meeleven met? Ik heb boeken gelezen met alleen maar afschuwelijke onmensen in, met niemand erin die bij benadering ook nog maar iets sympathieks heeft. En toch bleef ik lezen. Omdat ik me gefascineerd wist door wat mogelijkerwijs de visie van de schrijver op de mensheid was. Ik heb ook boeken gelezen met alleen maar slechte mensen en dan vond ik er toch één of twee nog iets hebben, iets dat maakte dat ik ondanks hun slechtheid met ze ging meeleven, inderdaad een paradox of caring. Dat zal. Maar hier. En nu. Speelt een andere paradox me parten.

Noem het the paradox of blijven lezen.

Dit hier Het kraaienschip. Walter Broers is gescheiden van zijn vrouw Hester; samen hebben ze een zoon die Ben heet. Ben is een rondhangpuber. Veel op straat. Met gasten die een bende vormen, of zo’n beetje bendetje spelen, weetikveel, hoe gaat dat met pubers, in ieder geval, er is die groep waartoe Ben behoort en dan is er nog een andere groep en die twee groepen liggen elkaar niet. Eufemisties gezegd, want iemand van Bens groep steekt iemand van de andere groep dood en daardoor is er natuurlijk een hoop heisa, gedoe, doodsbedreigingen, onheil. Het lijkt Walter beter om even met Ben van het toneel te verdwijnen en als een sportschoolmaat hem een bouwvallige hut aan zee in Portugal aanbiedt, vertrekt Walter, nogal hals over kop, samen met Ben naar daar. Om veilig te zijn, om op adem te komen, om de relatie met zijn zoon te hernieuwen, om zich aan een ander leven te laven. Strikt genomen ontvoering natuurlijk, maar gezien de omstandigheden begrijpelijk.

(“Hoe anders kan hij die jongen beschermen?”, vroeg het achterplat al, en stoort dat “die jongen” u ook zo, of heb alleen ik daar last van)

Een vader, een zoon. Ik begrijp dat. Ik had een vader, ik was een zoon. Ik heb een zoon, ik ben een vader. Mijn zoon is gelukkig nog niet in de puberteit maar ik snap het wel. Ineens is er kloterij, je was er niet bij maar je kan het wel oplossen. En Portugal is een mooi land, en hij rijdt helemaal naar daar met zijn zoon, en dat is een moje tocht, en natuurlijk komen ze door de Spaanse regio Galicië en die regio ken ik best goed, daar ben ik in mijn jeugdjaren veel geweest, en het is mooi daar, en alles is goed. En Van Straten heeft wat ik zou willen noemen een snelle schrijfstijl, noem het gestroomlijnd, of dinamies, de pagina’s smelten in je hand. Korte hoofdstukjes waarin heden en (een steeds nabijer) verleden elkaar afwisselen, informatiespreiding, dat heeft Van Straten goed geleerd. En oké het is misschien een beetje goedkoop dat er in de heden-lijn pas toespelingen op bepaalde aspekten uit het verleden worden gemaakt als die aspekten in de verleden-lijn al aan bod zijn geweest (want anders snapt de lezer niet waar dat over gaat he, en de lezer moet niet te vaak in verwarring zijn, daar zou de man met het mislukte jimhensonpop-gezicht het onmiddellijk mee eens zijn). En oké al die lui daar heten allemaal Marcel en Walter en Gerard en Hester, wat zijn dat voor lullige namen, het lijkt wel de presentielijst van de klas van 1983. Maar het leest, en het leest rap.

Punt is: ik mag die Walter niet zo.
Nee, ik verfoei die Walter.
God, wat vind ik die Walter een ongelooflijk stomme eikel.

Het begint al met die sportschool, had ik al iets gezegd over de sportschool? Walter is gespierd. Walter is heel erg gespierd. Walter werkt met gewichten. Het achterplat noemt hem een gewichtheffer maar dan lijkt het net of hij er zijn brood ermee verdient, of ja, kan dat wel, je ziet wel eens van die kerels op televisie bij sportevenementen met veel gebrul een halter de lucht in tillen om hem vervolgens weer heel boos op de grond te smijten, zijn dat professionele gewichtheffers?, is dat hun baan?, verdienen die zo hun geld zoals voetballers met voetballen hun geld verdienen?, ik weet eigenlijk niet of dat bestaat: professioneel gewichtheffer. Maar Walter komt er niet mee op televisie en doet het sowieso als hobby. En ik snap dat niet. Waarom al die spieren kweken, ik snap zulke gasten echt niet, waar heb je in godsnaam al die spieren voor nodig? Ik kan dat nog verstaan als je voor je werk heel vaak met stenen moet sjouwen, of met stalen balken ofzo. Of als je een huisgenoot hebt die niet helemaal spoort en elke maand de inrichting wil omgojen zodat je geregeld met bedden en kasten en bureaus op je rug door de kamers moet gaan en als het tegenzit een of twee trappen af. Of als je mantelzorger bent van iemand die 120 kilo weegt. Ik bedoel, ik kan me best situaties voorstellen waarin het handig kan zijn om gespierd te zijn. Zomaar voor de lol een beetje hele grote spieren gaan zitten kweken echter, dat gaat mijn verstand te boven zoals de oom van Sinay zou zeggen (laat maar, iemand die ik ken). Een Körperkultur die ver van me af staat en waar ik eerlijk gezegd ook een beetje van gruwel.

Doch deze treurige, opgeblazen he-man nagelt zichzelf dan ook nog eens voortdurend aan zijn zelfverkozen kruis. Hij betrekt alles op zichzelf, vertaalt alles in “slagen” of “falen”, is onophoudelijk bezig zichzelf met alle anderen te meten. In Portugal heeft hij zijn gewichten niet, kan hij niet trainen zoals hij gewend is, worden zijn spieren allengs een fractie minder massief, en ook daar maakt hij drama van, altijd maar zit hij te jammeren over het afnemen van zijn spieren. En dan dat misplaatste gevoel van trots van hem steeds, de oermens die zijn stam moet verdedigen, volgens hem de enige aanvaardbare levenshouding.

Ik kan die Walter niet luchten.

Maar ik blijf wel lezen.

En ik dacht aan Patrick Delaere want toen, eens in Portugal, Ben en Walter werden opgezocht door Hester, was ik wel op Walters hand en grijnsde ik inwendig toen Ben aangaf nog even in Portugal te willen blijven, minstens voor de duur van een surfkamp. Maar dat heeft die Van Straten handig gedaan natuurlijk. Zo’n heel boek lang doorheen de ogen van Walter en hij heeft nog steeds bitter weinig vlees op de botten p’don ik bedoel op zijn spieren, maar alle andere verhaalfiguren zijn nog platter gebleven, bijna tiepetjes: het ongeïnteresseerde puber-tiepetje; het spirituele, houten kralenketting-tiepetje; het carrièrevrouw-tiepetje – met die bordpapieren karakters is zeker niets aan te vangen en dus blijft Walter nogal als de meest menselijke over.

Misschien een boek om niet teveel over na te denken.
Gewoon lezen ja, lezen doe je dit boek gemakkelijk.
Aan het zwembad in Portugal ofzo, al komt deze aanbeveling voor hen die aan het hoogseizoen gebonden zijn een beetje laat (zelve las ik delen ervan aan een zwembad in Spanje trouwens).

Dit is een boek en ik heb het gelezen en wat meer kan je willen van een boek.

Dan nog dit: dat Henk van Straten, meer nog dan alle schrijvers die boeken schreven vol wreedaards en sadisten, voor eens en voor altijd het ongelijk van mijn toenmalige dosent bewijst: om te blijven lezen hoeft helemaal geen enkele verhaalfiguur je sympathie te hebben. Niemand hier mocht ik en toch bleef ik lezen. Dosent kan nu naar huis en daar blijven. Daar blijf ik Van Straten eeuwig dankbaar voor.


Henk van Straten Het kraaienschip recensie

Het kraaienschip

  • Auteur: Henk van Straten (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 20 juni 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Henk van Straten

Een vader ontvoert zijn zoon. Hoe anders kan hij die jongen beschermen?

Walter Broers, gescheiden vader en gewichtheffer, en inmiddels al een poosje werkloos, ziet zich gedwongen om een radicaal plan uit voeren. Nadat zijn tienerzoon betrokken is geraakt bij een steekpartij en sindsdien wordt bedreigd, besluit hij om de jongen halverwege het schooljaar mee te nemen naar een afgelegen, vervallen huisje aan de westkust van Portugal. Daar, achtervolgd door mails en telefoontjes van verscheidene instanties en zijn ex, probeert hij te geloven in een ander leven, ver weg van alles, voor hem en zijn zoon.

Henk van Straten (Rotterdam, 30 augustus 1980) is schrijver
en journalist. In 2015 verscheen zijn roman Bidden en vallen, gevolgd door zijn twee memoires Wij zeggen hier niet halfbroer (2017) en Berichten uit het tussenhuisje (2018). In 2020 publiceerde hij de maatschappelijk beladen thriller Kwaad bloed (eerder verschenen als het eerste Brabants Boek Present) en de roman Ernest Hemingway is gecanceld.

Bijpassende boeken en informatie

Graeme Macrae Burnet – Een casus

Graeme Macrae Burnet Een casus recensie en informatie over de inhoud van de roman Schotland. Op 20 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van de roman Case Study van de Schotse schrijver Graeme Macrae Burnet.

Graeme Macrae Burnet Een casus recensie van Tim Donker

Wat het dan eigenlijk wel was met dit boek.

Hum. Ja. Toch dat ik meer en meer ging peinzen dat die gast echt bestaan heeft, denk ik.

Want het gegeven is me te dun. Een vrouw meent dat haar zus zelfmoord heeft gepleegd door toedoen van haar psychotherapeut en gaat om dit verder te onderzoeken met een valse identiteit bij hem in therapie. Van haar bevindingen houdt ze een dagboek bij.

Welaan. Daar heb je klip en klaar een literaire thriller, van het slag dat nog wel eens verfilmd gaat worden ook nog ook (om de zaken nog erger te maken). Is wat ik dacht. Plus daarbij: niemand kan verantwoordelijk worden gehouden voor de zelfmoord van een ander. Zelfmoord doe je zelf, net daarom dat het zo heet. Wat een ander zegt of doet, zelfs al is het jou het touw aanreiken, is geen reden. Je hebt geen andere reden nodig dan jouzelf want zonder jouzelf valt er immers niemand te doden.

Ik zette me dus met de nodige wrevel of naja, met de nodige skepsis in ieder geval was het dat ik zette, dat ik me lezend zette. Aan dit boek. Dat begon. Met zo’n voorwoord, weetjewel, zo’n voorwoord, jekentdatwel, dat zeggen moet dat niet G.M.B. schrijver dezes is, maar dat hij de woorden hierin slechts opgedolven heeft; iemand kwam met schriftjes aan, schriftjes die G.M.B. best zouden interesseren, schriftjes waar het allemaal in stond.

En ik zuchtte. Ja. Wees gerust dat ik zuchtte. De flauwste literaire truuk allertijden. Het gevonden manuscript. En ach en oh en mysterie. Moet dat nou? Mag ik me al onlezend zetten? Ik ben pas op bladzijde 10, van Sergio zou ik nog niet de handdoek in de ring mogen werpen, hij was ooit mijn buurman, hij had een maatstaf, hoe noem je dat, een ultimatum, als je een boek na een bepaald aantal pagina’s nog steeds met tegenzin las, mocht je er van hem zeker van zijn dat het je ook niet meer ging grijpen, leg het dan maar weg, zei hij, begin aan een nieuw boek. Ik vergeet aldoor welk paginanummer hij daarbij als ijzeren regel hield maar het zal toch wel verder dan bladzijde 10 geweest zijn. Dus ik lees. Dus ik ben nog altijd gezeten. In leesstoel. Lezend.

Na het voorwoord komt Het eerste schrift. Dat zou dan dus geschreven zijn door de zus van die zelfmoordenaar. Althans zulks is de suggestie. De stijl is levensecht. Zo zou zo’n zus kunnen schrijven. Het ratelt. Het ratelt prettig naast de kwestie. Niet voor lang: tegen het einde van de eerste bladzijde uit haar schrift valt dan de naam van die psychotherapeut die haar zus tot zelfmoord gedreven zou hebben: Colins Braithwaite. “Je zult hem in de pers zijn tegengekomen als ‘de gevaarlijkste man van Engeland’, vanwege zijn ideeën over psychiatrie.”, schrijft ze. En toen was ik gefascineerd. Toen wilde ik meer.

Ja, hoe gaat dat. Hoe werkt dat in een lezersbrein. In dit lezersbrein zegt het dan al vrij snel: goed volk. Het waren de laatste tijd in mijn ogen niet de slechtsten die volksgevaarlijk werden verklaard. Als iedereen panikerend één kant op holt, moet je alleen maar naar voren brengen dat er misschien nog andere kanten zijn waarheen een mens hollen kan en hop – dan ben je al asociaal, gevaarlijk, opruiend, of minstens toch een wappie. De ideeën van Braithwaite over psychiatrie (een vakgebied dat om meerdere redenen mijn interesse heeft) gingen nog wel eens heerlijk ontnuchterend kunnen zijn. Is wat ik dacht.

Ze schrijft ook dat ze Colins Braithwaite al eens op televisie had gezien, in een programma van Joan Bakewell. Die opmerking is een voetnoot waard: “Deze aflevering van de Late Night Line-Up werd op BBC2 uitgezonden op zondag 15 augustus 1965. De andere deelnemers waren Anthony Storr, Donald Winnicott en de toenmalige bisschop van Londen, Robert Stopford. R.D. Laing was ook uitgenodigd maar weigerde het podium te delen met Braithwaite. Er is helaas geen opname bewaard gebleven van het programma, maar Joan Bakewell schreef later dat Braithwaite ‘een van de arrogantste en onaangenaamste individuen’ was die ze ooit tot haar spijt had moeten ontmoeten.”. En ik. Gefascineerd. En ik. Meer.

Want wacht. Ronald D Laing ken ik. Ik las ooit zelfs een boek van hem. toestanden, zo heette dat, en ik heb het indertijd benaderd als experimentele poëzie en als zodanig vond ik het steengoed. Pas later leerde ik dat hij psychiater was, of naja, dat zei het achterplat van toestanden ook al, maar dat hij, dus, een grote stem was in de anti-psychiatrie, dat leerde ik pas later. Zo een man. Die werd in zomaar een voetnoot geplaatst naast of bij of tegenover die Colins Braithwaite, die dan ook weer een boek had geschreven. Untherapy. En hoe is dat als titel. Een boek over “bezoekers” -geen patiënten, want ook Braithwaite draagt de anti-psychiatrie een warm hart toe- die hij er alleen maar van wilde overtuigen dat ze geen therapie nodig hadden. (Schrijft de zus: “zijn missie was het ‘broddelwerk’ van de psychiatrie af te breken.”). In één van de bezoekers herkent de ikfiguur haar zus Veronica. Braithwaite bedacht haar met een heel hoofdstuk onder de gefingeerde naam Dorothy. De ikfiguur acht het belang van dat hoofdstuk zo groot, dat ze het integraal invoegt in haar schrift. Toen was ik om. Ja. Ik was nog maar op pagina 17 en nu kwam al de derde schrijver aan het woord: na de inleiding van G.M.B., het dagboek-achtige proza van de ikfiguur nu een “anti-academische” gevalsbeschrijving van een psychotherapeut. Godja, die Graeme Macrae Burnet wist me hier eventjes een polyfoon deuntje blazen zeg. Hier moest geen Sergio meer aan te pas komen, dit ging ik gewoon uit lezen!

Deuren dicht. Muziek op. Koffie in mok. En lezen.

Een portret. Van een tijd, ten eerste. Want dit speelt in de zestiger jaren, had ik al gezegd dat dit speelt in de zestiger jaren, misschien had ik eerder moeten melden dat dit speelt in de zestiger jaren. Dat was een goede tijd om kontroversiëel te zijn. Denk ik, weetikveel, ik leefde toen nog niet. In ieder geval waren  er heel veel vervelende dingen die er nu wel zijn toen nog niet, en ik denk dat de jazz jazziër was en Laing was er en de anti-psychiaters en er waren misschien nog wel eens dingen op televisie die de moeite van het zien waard waren.

Een portret ook van de psychologie. De ideeën van Braithwaite zijn tamelijk sterk. Wat moet je denken van een vakgebied dat zichzelf sterk houdt door zomwijlen gezochte en niet altijd even wetenschappelijke diagnostiseringen? Is homosexualiteit, b’voorbeeld, niet pas begin zeventiger jaren uit de DSM gehaald? Problematiseer wat niet per se geproblematiseerd hoeft te worden en verzin er een therapie bij; zo worden “bezoekers” tot patiënten gemaakt. De anti-psychiatrie wist de vinger goed op de zere plek leggen; misschien is het in Nederland al te zeer besmet geraakt door Foudraine-achtige halfzachtheid en allicht is het ook niet altijd even heilzaam om wat als psychische stoornis te boek staat te willen zien als een gealterneerde of lucide zijnsstaat (waar je ook van zou kunnen leren) (ah), maar wat Braithwaite hier oppert over het (schizoïde) zelf snijdt bepaaldelijk hout (om het maar weer even op Foudraine terug te werpen).

Een portret van Colins Braithwaite ook ten slotte. Want dat was nog iets: doorheen de schriften van de ikfiguur (die het alter waaronder ze bij Braithwaite in therapie gegaan is meer en meer als een van haar losstaande persoon gaat zien en alzo verwordt tot een illustrasie van Braithwaites döppelganger / “schizophrening”-tejorie – welk van onze zelven is het meest echte zelf?) (wil het meest echte zelf nu opstaan?) komen steeds biografische notities van de hand van G.M.B. over Braithwaites leven: kronologies gerangschikt en gaand van periode naar periode ontstaat zo een beeld van zijn opkomst en zijn neergang. En het waren die biografieën die mijn hersens deden kraken. Of. Geen kraken was te horen. Een zoemen misschien. Het zoemen van de bierkaai. Het zoemen rond de vraag Heeft die Colins Braithwaite nou echt bestaan?

Het kon.
Het zou kunnen.
Het had gekund.

De jaren zestig hebben bestaan. Anti-psychiatrie bestaat. R.D. Laing bestaat. Isaiah Berlin bestaat. Voltaire & Rousseau als boekwinkel in Glasgow bestaat. Paul McCartney bestaat. En Braithwaite wordt levensecht genoeg geschilderd om te bestaan, of ooit bestaan te hebben. En nog zoemde het. Het zoemde van andere vragen. Maakt het uit of Colins Braithwaite echt bestaan heeft? Wordt het boek beter, of slechter als Colins Braithwaite echt bestaan heeft? Is Graeme Macrae Burnet een geniaal schrijver als hij een personage zodanig tot leven kan wekken dat de lezer gaat peinzen aan een historiese figuur?

Ik schreef ooit voor een muziektijdschrift dat Fake heette en de hoofdredacteur van dat blad was een gast die Lukas heette. Hij had in een nummer geschreven over een dooltocht door Polen en hoe hij op een avond in gezelschap was geraakt van wat gasten die tesaam in een bandje zaten, een nogal obscuur bandje, een nogal experimenteel bandje. Later zat ik in Lukas zijn stomme bus, want hij had die avond een optreden ofzo, en hij ging al wat dingen klaar zetten, en ik ging mee, waarom ging ik in godsnaam mee. Maar dat we in de bus zaten, is waar ik het over wil hebben, en dat ik aan hem vroeg of hij teeps had of liever nog seedees van die Poolse band uit het laatste nummer van “ons” tijdschrift. Hij zei me dat het stuk proza was. Fictie. Die hele Poolse band bestond niet. Ik was even stil en zei toen O dat heb je goed gedaan dan want ik dacht dat het om een echt artikel over een echte band ging. Lukas zei dat het daar helemaal niet om ging, dat het hem er helemaal niet om te doen was om mensen te laten geloven dat het echt was. Waar het wel om ging ben ik in de mist der tijden helaas vergeten; het had een handvat kunnen zijn bij de lektuur van Een casus.

Burnet beschrijft wel een echt probleem. Er is een psycholoog met een ongebruikelijke kijk op zijn professie, een andere aanpak, hij schrijft vreemde boeken misschien. Hij zegt patiënten, p’don ik bedoel natuurlijk “bezoekers” dat ze hun “zelf” moeten doden, daarmee bedoelt hij dan hun konsept van het zelf. Dat had die Veronica dus mooi misbegrepen (al ligt het misverstand in de Engelse taal wat meer voor de hand: kill yourself of kill your self; “dood je zelf” zal in het Neerlands toch niet snel worden opgevat als een serieuze aansporing tot zelfdoding). Hij is misschien wat te ijdel. Hij heeft een levensstijl die men promiscue kan noemen. O en de beschuldiging van “grensoverschrijdend gedrag” waarmee men tegenwoordig zo graag komt, kon hem moeiteloos in de schoenen geschoven worden. En dan ben je ineens “de gevaarlijkste man van Engeland”.

Maar ook een lul kan zinnige dingen zeggen.
Ook een dwaas kan zinnige dingen zeggen.
Ook iemand die voor negentig per sent van de tijd onzin plaudeert, kan zinnige dingen zeggen.

En dit hier is de ziekte waarvan ik dacht dat het de ziekte van deze tijd was maar beter is het te denken dat het de ziekte van alle tijden is: brandmerken, koud stellen, ridikulizeren of -o god ik had nog zo gezworen dat woord nooit of nooit te gebruiken- voor mijn part “demoniseren”; het zijn steeds weer strategieën om maar niet hoeven te luisteren naar het zinnigs van aldiegenen die niet meepanikeren als de rest zo gezellig aan het panikeren is, die al te heilige huisjes omver trappen of het wagen te twijfelen aan waar net onaantastbare overeenstemming over was ontstaan. De voorbeelden liggen ook in deze tijd voor het oprapen.

Misschien wilde ik hierom dat Colins Braithwaite echt had bestaan: dat dat in ieder geval een gegeven zou zijn, en het totale gewicht van mijn lezen (mijn leesgewicht) kon liggen bij hoofden boven het maaiveld, en het gemakzuchtig afserveren van zinvolle mededelingen op grond van de levensstijl van degene die de mededeling doet, of op grond van mededelingen die de mededeler in het verleden heeft gedaan. En dat dat deel van mijn brein dat zicht richtte op het literaire “spel” met de lezer (en de ingenieuziteit daarvan) geheel uit mocht, en het deel dat zich richtte op de stompzinnigheid van de massa die als ze het niet meer weet maar lekker gaat lachen helemaal, totaal en volledig AAN gezet kon worden.

Een casus is mooi, prikkelend, ten dele tragisch, en interessant. Het is misschien niet echt gebeurd maar Graeme Macrae Burnet heeft het u wel echt verteld.


Graeme Macrae Burnet Een casus recensie

Een casus

  • Auteur: Graeme Macrae Burnet (Schotland)
  • Soort boek: Schotse roman
  • Origineel: Case Study (2021)
  • Nederlandse vertaling: Corine Kisling
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 20 juni 2023
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Graeme Macrae Burnet

Londen, 1965. Een vrouw gelooft dat haar zus zelfmoord heeft gepleegd door toedoen van haar charismatische psychotherapeut, Collins Braithwaite. Om de waarheid te achterhalen doet ze zich met een andere identiteit bij hem voor als patiënt en gaat in therapie. Haar ervaringen houdt ze bij in notitieboekjes. Al snel wordt ze een wereld in getrokken waarin ze nergens meer zeker van kan zijn.

Jaren later krijgt een schrijver, ene GMB, deze notities in handen en presenteert ze aan de lezer, afgewisseld met de biografie van de psychiater. Wat is waarheid, wat is identiteit?

De Schotse auteur Graeme Macrae Burnet (oktober 1967, Kilmarnock, Schotland) publiceerde vier romans. Zijn bloedige plan(2017) stond op de shortlist van de Booker Prize en is vertaald in meer dan twintig talen. Een casus (longlist Booker Prize 2022) is zijn recentste roman.

Bijpassende boeken en informatie

Caleb Azumah Nelson – Kleine werelden

Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 13 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de roman Small Worlds van de Brits-Ghanese schrijver Caleb Azumah Nelson.

Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Kleine werelden. Het boek is geschreven door Caleb Azumah Nelson. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van schrijver en fotograaf Caleb Azumah Nelson.

Recensie van Tom Donker

Dan komt het gaan.
Dan gaat het komen.

Dan is er het dansen, dan is er muziek, dan is er Stephen, dan is er London. Hoe het gaan gaat in een metropool als London, als je Stephen bent, als je ouders uit Ghana zijn gekomen in de hoop op meer, op beter, op vrijer daar in London, als je daar bent, als je in London bent, als dat je achtergrond is, als Ghana in je bloed zit in je botten zit in je hoofd zit in je hart zit op je tong zit in je spieren zit, als het overal zit, en je daar bent en daar leeft en daar beweegt en daar danst als je Stephen bent, hoe dat dan gaat.

Zo’n soort boek is het.

Dan is er een kerkdienst. Het dansen van de ouders is misschien slechts religieuze extaze. Maar dansen is niet minder dan een hertaling van de muziek en muziek is het meest nabije. Wees gekend in muziek en ken de muziek in jezelf: “Ik geef Raymond een por. Blij en broederlijk lachen we naar elkaar. Ik weet dat zijn geloof, net als het mijne, een dagelijkse strijd is, dat hij ergens anders een kerk heeft moeten bouwen om zichzelf te leren kennen. Allebei maken we dezelfde beweging, een twostep op onze plaats, omdat, ondanks alles, de muziek onmisbaar is. Ik heb mezelf alleen gekend in muziek, tussen de noten door, op die plek waar taal niet toereikend is, maar de drums misschien wel, waar die misschien voor ons spreken, misschien uitspreken wat we in ons hart met ons meedragen. Op dat moment, terwijl de muziek versnelt, zich nog één keer herhaalt, aan waanzin voorbijgaat, vervoering nadert, terwijl dat gebed vleugels krijgt, I’m trading my sorrow, I’m trading my shame, voel ik de neiging Raymond nog eens te porren, om tegen hem te zeggen: ik wou dat we altijd zo open met elkaar konden zijn, dat we altijd iets van deze vrijheid konden voelen. Ik weet niet of ik daar de woorden voor heb. Maar aangezien dansen het enige is wat het gros van onze problemen kan oplossen, is het alleen maar logisch dat we ons hier, wanneer onze ouders ons het teken geven, bij hen voegen.”

Zo’n soort boek is het.

Dan is er een feest, natuurlijk is er een feest, Stephen is jong zijn broer Raymond is jong al hun vrienden zijn jong dus waarom zou er geen feest zijn om de overwinning te vieren van het leven op de dood? Natuurlijk is Del daar, Del is er altijd, zonder Del gaat het niet, en natuurlijk is er muziek want zonder muziek is er niets. Ze drajen Buy out da bar, van tienerrapper Charmz misschien, doodgestoken, ooit, na een optreden, of misschien ging het om Buy off the bar van Sugar Minott, kan ook, en ze drajen Too many man, misschien de Too many man van Wiley (wat goed is maar ik vind Headbanger beter), en ze drajen 21 seconds, van Sol Solid Crew misschien, wie weet, hoe grime is so grimey, en ze drajen Pow!, van Inqui dacht ik eerst maar dat leek me onwaarschijnlijk want wat doet progressive house op een grimefeestje?, want het is een feest nee het is een treffen nee een samenzijn, en als ze, al snel, moe beginnen te worden, verdwijnen ze de nacht in, op zoek naar eten, natuurlijk komen ze uit bij Bagel King want die zijn altijd open, zo vergaan zulke feestjes nee zulke treffens nee zulke samenzijns en nooit is er afscheid, alleen maar een “tot snel, wat niet zozeer een afscheid is, maar eerder een belofte om te blijven leven”, en zo’n soort boek is het.

Een boek met een zeer poëtiese kracht.
Een voelbaar boek. Een boek dat leeft, en klopt in je handen.

Misschien alleen jammer dat ze de dj meteen “spotten”. Maar dat is natuurlijk de vertaler, dat is Adiëlle Westercappel (wat wel een hele moje naam is), dat is niet Nelson, hij schreef dit boek namelijk in het Engels, hij mag dat.

Een hoorbaar boek.

Een luisterboek: de muziek vloeit, haast op elke bladzij wel klinkt een lied. Je zou dit boek een muziekboek kunnen noemen en ik zou je er niet op aan kijken. Ik luisterde. Ik luisterde naar de muziek, alle muziek, ik ben veel muziek rijker geworden door Kleine werelden en alleen dat is al om van op mijn knieën te vallen en dank te zeggen, dank aan Caleb Azumah Nelson, dank aan Querido, iedereen die mijn seedeekasten vergroot krijgt mijn oneindige dank, zo is het nu eenmaal.

Zo’n soort boek is het.

Ook de wereld wordt vergroot.

De wereld van daar, London, zo nabij en toch ook zo onbekend (ik was daar, twee keer, met mijn vader en het enige wat ik me ervan herinner is dat we een keer laat op de avond, ik meen dat het elf uur was maar het zal misschien vroeger geweest zijn, in een boekhandel stonden en ik kocht iets, een boek, een kunstboek, met reproducties van schilderijen van Dalí die toen al niet echt meer mijn idool was nee maar ik wilde gewoon iets gekocht hebben, laat op de avond, laat het elf uur geweest zijn of iets vroeger dan, laat op de avond een boek gekocht hebben in een boekhandel in London) en de wereld van verder nog: Ghana – want ook Ghana vloeit doorheen heel Kleine werelden. Het eten: Stephen, altijd aan het koken (dat heeft hij van zijn moeder) & verderop in het boek ook in professioneel opzicht kok en altijd de gerechten, de kruiden, de smaken van het thuisland van zijn ouders. De muziek: A.B. Crentsil, George Darko, Ebo Taylor, Pat Thomas (nee niet die van Saint Katharine); jazzy blazers, meerdere guitaren, de zon, brandend, in elke noot: u weet, wat men noemt highlife, wat men noemt afrobeat. De taal ook. Etomi. Ik ben moe tot in het diepst van mijn wezen. In het Ghanees. Hoe mooi, hoe krachtig is je taal niet als je een woord hebt voor wat in een andere taal een hele zin kost?

Zo’n soort boek is het.
Een talig boek.
Een ritmies boek.

De herhaling is mooi. Strikte herhaling de ene keer, zinnen die maar blijven terugkomen b’voorbeeld; een “verschoven” herhaling de andere keer waardoor de herhaling niet meer letterlijk is maar vervormd wat het bijna nog mojer maakt.

Dan komt de heimwee van de moeder.
Dan komt het verhaal van de moeder.
Dan komt het gaan uit het Ghana, daar gaat het komen naar London.
Dan komt de honger. Homo ye mi. De honger heeft me in zijn greep.

Misschien alleen jammer dat Stephen een berichtje op zijn telefoon “checkt”. Maar dat is de vertaler, dat is Adiëlle Westercappel. Wat wel een hele moje naam is.

Misschien alleen jammer dat er een laatste keer is dat hij “gesmoked” heeft. Misschien alleen jammer dat ze de garderobe “skippen”. Misschien alleen jammer dat de “beat” “dropt”. Misschien alleen jammer dat de dag langzaam “in focus” komt. Misschien alleen jammer dat de platen van zijn vader in een grote “flightcase” zitten. Misschien alleen jammer van dat jaar “couchsurfen”. Er is zoiets als de Nederlandse taal, Adiëlle, en die zit vol met moje en goed bruikbare woorden. U had uw toevlucht niet hoeven nemen naar dat rare Nederlands-Engels van u, u is immers geen ster op youtube of misschien is u dat wel, wat weet ik er allemaal van immers, ik ben maar gewoon een oude lul.

Dan komt de tijd dat het misgaat.
Dan komt de wijn.

Dan komt de avond dat ik een paar wijntjes teveel drink en van de trap val en mijn sleutelbeen breek en een paar weken wel kan lezen maar niet kan schrijven en mijn zoon, mijn moje lieve wijze grappige zorgzame tien jaar oude zoon de aantekeningen over dit boek voor zijn rekening moet nemen.

Dan komt de tijd dat het misgaat: Stephen gaat studeren maar geeft het al na een paar maanden op, hij trekt terug in bij zijn ouders maar na een woordenwisseling gooit zijn vader hem op straat. Dan komt Mark Duggan. Dan komt politiegeweld. Dan komt de historische, sociale context. Dan komt de politiek. Dan krijgt Kleine wereld ineens een keelsnoerend randje.

Dan stelt Stephen misschien nog meer belang in Ghana, hij zou naar Ghana, met zijn moeder, maar dan komt het overlijden, dan komt het gaan van de moeder, dan gaat de moeder dood, ik weet niet of ik dat al mocht vertellen, Stephen gaat alleen naar Auntie Yaa, naar Ghana, waar hij dus die koffer met platen van zijn vader krijgt. Als hij bij zijn terugkomst intrekt bij de vader, die het moeilijk heeft na de dood van zijn vrouw, is er, op grond van de muziek en van wat Stephen in Ghana meegemaakt heeft weer toenadering wat resulteert het bloedmoje, op één na laatste hoofdstuk dat geschreven is in de jij-vorm (de “jij” is de vader) en dat de geschiedenis vertelt van de ouders van Stephen in Ghana: de ontluikende liefde, de muziek, de emigratie aan London om aan de beklemmende verwachtingen van de familie te ontkomen, de worsteling daar, in die metropool, om er een menswaardig bestaan op te bouwen. Ze ging naar London om vrij te zijn maar in London vonden ze die vrijheid niet, werden weer op andere manieren beknot. Misschien zijn ze nooit echt vrij geweest.

Op het eind zijn Stephen en zijn vader alleen, pratend, dansend, etend in het gesloten restaurant waar Stephen werkt en dat is mooi en zo’n soort boek is het.

Een boek dat je proeft, hoort, beleeft, ondergaat. Een boek van grote kracht. Kleine werelden maakt werelden groot.


Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie

Kleine werelden

  • Auteur: Caleb Azumah Nelson (Engeland, Ghana)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Small Worlds (2023)
  • Nederlandse vertaling: Adiëlle Westercappel
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 13 juni 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Recensie van Tim Donker >

Flaptekst van de nieuwe roman van Caleb Azumah Nelson

Dansen is het enige wat het gros van Stephens problemen kan oplossen. Dansen in de kerk met zijn ouders en zijn broer, want al gelooft hij misschien niet meer, hij zal altijd blijven geloven in ritme. Dansen met zijn band, de pijn en de vreugde van het leven tot muziek transformerend. Dansen in de woonkamer met zijn beste vriendin Adeline, hun voorhoofden tegen elkaar. Dansen in z’n eentje op het geluid van de oude lp’s van zijn vader, die voor hem altijd onkenbaar is gebleven.

Maar wat als de muziek stilvalt? Als zijn vader niet meer met hem spreekt, als Stephens huis niet langer zijn thuis is? Wie is hij dan nog

Van Londen naar Ghana en weer terug, drie zomers lang, neemt Kleine werelden ons mee naar de werelden die we zelf creëren en soms weer kapotmaken, werelden vol leven, liefde en verlies,

Bijpassende boeken en informatie

Voor alle dagen

Voor alle dagen recensie en informatie over de inhoud van de bundel met gedichten samengesteld door Joost Oomen, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum het instagramkanaal @poezieiseendaad. Op 6 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Podium deze bloemlezing met Nederlandse en Vlaamse gedichten samengesteld door @poezieiseendaad.

Voor alle dagen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de bloemlezing met Nederlandse en Vlaamse gedichten Voor alle dagen. Het boek is samengesteld door @poezieiseendaad. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de bloemlezing,

Recensie van Tim Donker

Joepie. Een bloemlezing. Hoe fijn. Zit ik net op te wachten. Weer één of andere arrogante gast die de lezertjes wel eens vertellen zal wat de Nederlandse poëzie van de negentiende en de twintigste eeuw is in duizend en enige gedichten. Of anders een opgepompte eikel van televisie die zo nodig moet laten weten dat hij ook best iets van poëzie kent. Of, erger nog, poëzie verzameld rond een of ander luchtig tema zodat het goed verkoopbaar is, leuke kadoboekjes voor speciale gelegenheden: voor je oude moedertje die een nieuw lief gevonden heeft via dat rare internet, voor je buurman die met pensioen gaat, voor je maat die per ongeluk op het hamstertje van zijn dochter is gaan staan. Zelden, zeer zelden, las ik een pruimbare bloemlezing. Ik hou van poëzie maar ik haat bloemlezingen.

Maar wat meteen opvalt is dat Stefanie Liebreks, Joost Oomen en Yentl van Stokkum het anders hebben aangepakt. Oké, die Oomen kun je inderdaad ook kennen van televisie. Maar hij heeft tenminste nog nooit een boek geschreven dat Fit heette. Nee, bij deze mensen stroomt de poëzie door hun aderen. Ze reiken de gedichten in Voor alle dagen ook niet vanuit de hoogte aan: deze poëzie moet u kennen (met daarbij de onderliggende boodschap: alle andere poëzie mag u best negeren); ze delen graag gedichten die ze zelf mooi vinden. In de hoop te enthousiasmeren. Verder te lezen. Buiten deze bloemlezing om, buiten deze dag om. Want ja. Dat kan maar zo: op alle heel gewone nikserige niksdagen poëzie lezen.

Wat opvalt is dat dit dus geen gewone bloemlezing is. Dat hier bloem gelezen wordt uit de aldag. Uit gewoonstleven. Want wij allen dansen. Wij allen zingen. Wij allen verlangen. Wij allen storten in. Wij allen dromen. Wij allen observeren. Wij allen schreeuwen. Wij allen werken en bloeden en fietsen en gaan en staan, en sommigen overleven. Op deze momenten kun je lezen, op welke momenten zou je geen poëzie willen lezen? Voor alle dagen reikt momenten aan, heel gewone momenten op hele gewone dagen, die om poëzie kunnen vragen of misschien erom schreeuwen. Poëzie voor als je je verveelt, het stormt, je kwaad bent, je niet kunt slapen, je toe bent aan weekend, je vandaag alleen maar saje gedachten gehad hebt. Poëzie voor zulke momenten en andere nog.

Wat opvalt is dat de drie konservators onevenredig veel momenten noem het zijnsmodi hebben uitgekozen die op één of andere manier samenhangen met liefde: verliefd zijn, al een tijdje bij elkaar zijn maar elkaar nog steeds erg leuk vinden (dat schijnt te kunnen), inmiddels zo lang bij elkaar zijn dat je moeite moet doen om nog te zien wat je ooit zo leuk aan de ander vond (klinkt al bekender), of, als het echt allemaal faalde: liefdesverdriet en later nog de wens om nooit meer iets van doen te hebben met afspraakjes, relaties en één of andere betekenisvolle Ander. Wijltjenslang ben ik, oprecht, verbaasd: gaat het in poëzie zo vaak over liefde dan? En ik sta voor mijn poëziekast en pak er zo hier en zo daar een bundel uit en ik denk hmm ja misschien. Maar toch. Ik zie daar ook veel, heel veel bundels staan waar ik niet één (1) liefdesgedicht in weet staan.

Wat opvalt is dat veel van mijn favoriete dichters ontbreken, ik wil daar niks mee zeggen, het viel me gewoon op.

Wat opvalt is dat veel van mijn favoriete dichters niet ontbreken. Ik noem een Monika Rinck een K. Schippers een Bert Schierbeek een Sybren Polet een Alfred Schaffer een Jack Spicer een Tonnus Oosterhoff een Anne Vegter een H.H. ter Balkt een K. Michel een Gerrit Krol een Eva Gerlach een Breyten Breytenbach (hoewel ik hem als romanschrijver hoger heb zitten) een Wim Brands een Mark Boog een Hans Arp misschien zou ik met de nodige reserves zelfs nog een Jan Elburg of een Riekus Waskowsky kunnen noemen.

Wat opvalt is dat dichters waar ik geen biezonder hoge pet van op heb, hier toch vertegenwoordigd zijn met een meer dan redelijk gedicht. Neem nu zo’n Gerrit Kouwenaar. Ja neem zo’n man nou eens. Ik weet niet. Vind dat een beetje pretentieuzerig, een beetje wauwelig, een beetje interessantdoenerig, een beetje aanstellerig soms. Ik heb met hem dezelfde moeite die ik ook met sommige beat-poëten heb. Laten we het allemaal een beetje in het vage houden, gooi er iets mystieks doorheen hier en wat -liefst sjamanisties- geleuter daar en dan kan het misschien wel voor iets heel diepgaands doorgaan. Maar dit hier Doe die deur open vond ik mooi, verstillend, simpel, doeltreffend en niet volstrekt humorloos ook.

Wat opvalt is dat ik opvallend veel dichters hier niet ken, totaal niet ken, niet eens van naam. Mijn poëziekast is niet armzalig, en dan spreek ik nog niet eens van de vele, vele literaire bladeren die overal rond mijn huis slingeren en let op, ik zeg niet dat het totaal onmogelijk is om mij een mij onbekende dichter te presenteren maar dat er zoveel waren waar ik nog nooit van gehoord had verbaasde mij toch wel een beetje.

Wat opvalt is het moois, het vele moois, het zo heel erg veel vele moois dat hier langs komt.

Wat opvalt is dat deze samenstellers een zeer gelukkige hand van kiezen nee een gelukkige kieshand nee dat zij gelukkige handen hebben.

Wat opvalt is dat ik meteen, of snel toch, de neiging voel op te staan en voor te dragen (desnoods in een lege kamer), niets hoeft op kamertemperatuur te komen, het hoeft niet te groejen, eerst, het moois is direkt daar, en ik sta op, en draag voor, zoals, nu, de Dominicaanse dichter Frank Báez (die ik niet kende, nooitvangehoord), wiens Geef mijn zus haar MacBook terug ik gewoon hardop moest horen, dan maar met mijn eigen stem, ik stond naast mijn stoel, mijn zoon kwam langs, mijn prachtige wijze zachtaardige lieve tienjarige zoon die stilstond en luisterde, het was nog vijf minuten voor school, hij stond stil, hij luisterde, hij leek het al gauw een slagje of twee minder geweldig te vinden dan ik.

Wat opvalt is dat Sjoerd Kuyper (die ik niet kende, nooitvangehoord) gewoon naar Stavoren vaart om er te wachten op dolfijnen die niet kwamen die nooit komen maar dat maakt niet uit want het is juist het wachten op dolfijnen dat zo mooi is. Wat opvalt is dat hier onderzeeërs door je haren kunnen varen en dat Rik Andreae (die ik niet kende, nooitvangehoord) dat doet mijmeren: “Voor een hoofd / is een volle zee een mooi bezit”, wat misschien wel de mooiste zin uit de bloemlezing is, de mooiste zin sinds, ach, vul dat zelf maar in. Wat opvalt is dat je kunt denken vanaf een flatgebouw, zoals Gerard B. Berends doet (die ik niet kende, nooitvangehoord).

Wat opvalt is dat het deze dag, zoon en dochter inmiddels in school maar nog voor ontbijt ja zelfs nog voor koffie, zo goed, zo heel erg goed samen gaat met Fuck Buttons op de steerjoo (misschien niet de beste maar toch zeer zeker ook niet de slechtste band die er is).

Wat opvalt is hoezeer ik in Voor alle dagen wil blijven lezen.

Wat opvalt is dat het later die dag, inmiddels wel ontbijt gehad, inmiddels koffie gehad, zo heel erg goed samen gaat met Blue Camel van Rabih Abou-Khalil.

Wat opvalt is dat ik de afwas steeds langer uitstel.

Wat opvalt is dat je je hart wel net zo goed op het dak kon gojen (zegt Alfonsina Storni) (die ik niet kende, nooitvangehoord) (maar haar vertaler, Wouter Noordewier, ken ik wel) (hallo Wouter hoe gaat het met je) (sorry dat het blad er nooit gekomen is, man, ik had er opeens helemaal geen zin meer in het was teveel werk voor een man alleen en er stonden te weinig goede gevoelens tegenover) (ik kwam het nog tegen bij mijn verhuis, de losse bladen die ooit dat blad had moeten worden, en het zou een fantasties blad geworden zijn, Wouter, het mooiste dat ik nooit gemaakt heb) (is het waar, Wouter, dat Alfonsina Storni zich ziek door kanker in 1938 verzopen heeft door zich bij Mar de Plata in zee te werpen nadat ze een krant haar laatste gedicht getiteld Voy a domir had toegestuurd, zoon titel en dan zoon daad, denk daar eens over na) (bij wie las ik ookalweer dat de verdrinkingsdood een hele vreselijke dood is?).

Wat opvalt is dat ik de bundel onmiddellijk zie liggen als ik thuis kom van de winkel, een pak koffie in mijn ene en een kaascroissant in mijn andere hand.

Wat opvalt is hoe stil het gedicht van Kira Wuck me maakte, hoe ik  het steeds opnieuw en opnieuw wilde lezen, Kira Wuck die dacht ik wel te kennen toch, niet nooitvangehoord maar eerder een hele verre bel en wat een bloedmooi gedicht dit gedicht hier.

Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met Writing On The Wall. Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met The Deviants. Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met Chicken Shack. Maar dat was alweer later, weeral later die dag, toen stond de hartige aspergetaart al in de oven.

Wat opvalt is hoe nabij verlorenen kunnen blijven: “er hoeft nog altijd niet veel / te gebeuren voor ik aan je denk // iets wat niet op jou lijkt is al genoeg / dan denk ik kijk // dit lijkt echt niet op haar” dicht Maud Vanhauwaert (die ik niet kende, nooitvangehoord) en dat vond ik zoon lief, zoon klein, zoon sjarmant gedicht en dacht ik hoe weinig woorden heeft poëzie eigenlijk nodig om poëzie te zijn en is dat niet het moje, het verbazende, het geniale aan poëzie en aan taal; een woord is duizend klappen in het gezicht waard.

Wat opvalt is dat deze bloemlezing me meer bevalt dan treinwrakken bouwen als de zon ondergaat.

Wat opvalt is dat Voor alle dagen een bloemlezing is die opvalt door niet op te vallen: in deze gedichten kun je wonen. En zingen. En aspergetaart maken. En de afwas uitstellen.

Wat opvalt is dat hier precies gebeurt wat beoogd werd: door Voor alle dagen realiseer je je weer dat poëzie altijd is, en overal.


Voor alle dagen recensie en informatie

Voor alle dagen

Honderd-nog-wat gedichten door @poezieiseendaad

  • Auteurs: Diverse dichters
  • Samenstellers: Joost Oomen, Stefanie Liebreks, Yentl van Stokkum
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Podium
  • Verschijnt: 5 juni 2023
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de bundel met gedichten

Op het hoogtepunt van de pandemie startten Joost Oomen, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum het instagramkanaal @poezieiseendaad. Sindsdien delen zij dagelijks hun liefde voor poëzie met een almaar groeiend aantal volgers. Binnen een jaar had het account 10.000 volgers en inmiddels staat de teller op ruim 17.000. De missie van Poëzie is een Daad: meer poëzie in ieders leven. Er is een gedicht voor elk moment, elke gelegenheid – niet alleen voor de gewichtige. Dus bijvoorbeeld ook voor als je op maandag al toe bent aan weekend, voor als het code rood is, als de verkiezingsuitslagen tegenvallen, als je al te lang ligt te scrollen op de bank, of voor die eerste dag dat je de lente kunt ruiken.

Met de bloemlezing Voor alle dagen gaan Joost, Stefanie en Yentl van het (telefoon)scherm weer terug naar het papier, waar de gekozen gedichten oorspronkelijk vandaan komen. Voor de selectie putten ze uit alle uithoeken van de literatuur: van bekende Nederlandse en Vlaamse dichters die in een bloemlezing niet mogen ontbreken tot jonge dichters die hun debuut nog niet maakten, en van vertaalde grootheden tot obscure, inmiddels vergeten parels. Sommige gedichten deelden ze al eerder online, andere zijn zorgvuldig bewaard, tot dit moment.

Bijpassende boeken en informatie

Claire Baglin – Werken voor de kost

Claire Baglin Werken voor de kost recensie en informatie over de inhoud van de sociale roman uit Frankrijk. Op 6 juni 2023 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de Nederlandse vertaling van de roman En salle, geschreven door de Franse schrijfster Claire Baglin.

Claire Baglin Werken voor de kost recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Werken voor de kost.  Het boek is geschreven door Claire Baglin. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Franse auteur Claire Baglin.

Recensie van Tim Donker

Hoe dat eigenlijk gaat daar bij die tiep in zijn kot, je vraagt het je soms af. Ik weet hoeveel boeken hij binnen krijgt want ik was ooit zijn postbode. En ook nu nog weet ik het. Collega’s weten dat ik hem ken en voelen nogal eens de noodzaak om iets tegen me te zeggen over de hoeveelheid pakketten die ze nu weer moesten bezorgen bij “die vriend van jou”, en dan wil ik iets zeggen maar dan draven ze alweer weg. Hou het erop dat het een eindeloze stroom boeken is. Soms krijg ik daar wat van. Soms een hele stapel. Soms twee of drie. Soms weken lang niks. Hoe gaat dat daar eigenlijk bij die tiep in zijn kot, vraag ik me dan af, hoe maakt hij zijn selecties, hoe maakt hij zijn stapeltjes, waar kijkt hij naar, wat denkt hij waarin te zien. Is wat ik me soms afvraag, is wat ik me deze keer vooral afvroeg, naja, bij het eerste doorbladeren van Werken voor de kost dan, wat een biezonder flauwe titel maarja de orzjienele titel is En salle, ik weet niet wat dat betekent, ik heb Frans zo snel mogelijk uit mijn vakkenpakket geweerd, en ik was dan nog de talenman maar dat Frans dat moest ik niet dat vrat ik niet dat wou ik niet dat moest weg, ik weet, dus niet, wat “en salle” betekent maar vast niet “werken voor de kost”, zou het niet gewoon “op zaal” betekenen of denk ik nu te simpel?

Dat eerste doorbladeren is meestal laat op de avond. Het moet donker zijn en iedereen moet weg zijn uit de huiskamer behalve ikzelf. Ik wil iets moois in mijn glas bij het eerste doorbladeren want het eerste doorbladeren is mooi, is soms zelfs mojer nog dat het feitelijke lezen van een boek, het heeft iets met voorpret te maken denk ik. Het heeft te maken met aanraken maar nog niet aangeraakt worden, het heeft te maken met zien en vermoeden maar nog niet doorgronden, het is, denk ik, bijna eroties. Maar niet bij Baglin dan. Die stomme titel, die achterlijke voorkant, en dan ging het gaan over iemand die in een fastfoodrestaurant ging werken, waarom, Theo, dacht je dat dit iets voor mij ging zijn? Misschien vroeger. Misschien ooit. Misschien toen de zogeheten nixgeneratie een soort revelatie voor me was. Dat boeken ook nergens over mochten gaan, over banale alledaagse dingen, over simpele mensen met simpele beroepen, over dingen die je kon zien als je uit je raam keek of door de stad liep, dat literatuur nabij kon zijn, ja, toen, dat was wel iets, toen ja. Maar een fastfoodrestaurant, ik wist het niet, ik dacht niet dat ik dat iets ging vinden, niet meer, niet nu.

Maar dan ga je lezen. Ooit ga je lezen. Je gaat toch een keer beginnen met lezen. En ik las. En wat een geniaal, overweldigend, fantasties, briljant, extreem goed boek is Werken voor de kost.

Dit gaat niet over iemand die in een fastfoodrestaurant gaat werken. Dit gaat over hoe het is om in leven te zijn. Baglins betoverende ingreep bestaat eruit dat ze het heden voortdurend doorsnijdt met het verleden. Vanaf de eerste bladzijde. Het begint ermee dat de hoofdpersoon solliciteert naar de baan in het fastfoodrestaurant; een sollicitatie die de lezer flardmatig, in brokjes, geserveerd krijgt want steeds opnieuw gaan we terug naar die gebeurtenis waar het achterplat van spreekt: een vakansie wordt afgesloten met een bezoekje aan een fastfoodrestaurant, klaarblijkelijk een unikum voor de familie, en de kinderen rennen vooruit. Het zoeken naar een plaatsje, naar de wc gaan, frietjes eten, de speeltjes bij het menu bekijken, zulke dingen, en dan klinkt er een zin uit het heden op: “Nee nee ik ken vooral uw keten. Die andere heb ik nooit geprobeerd.” Het flitsen tussen twee tijdlijnen geeft Werken voor de kost een razend tempo en ik was bang dat alleen de sollicitatie zo beschreven zou worden maar neen, gelukkig, gans het boek doorheen blijft Baglin wisselen tussen heden en verleden, zij het dat er verderop in het boek wel wat langer in één tijd gehangen blijft worden wat betekent dat het van dolle vaart naar volle vaart gaat.

Wisselen van tijdslijn is montage, maar de pracht van Werken voor de kost zit niet alleen in de montage. Baglin heeft ook een heel eigen, volstrekt unieke schrijfstijl. Ze maakt lange zinnen, waar ze soms direkte rede zonder aanhalingstekens in verwerkt. Hoewel het raast, geeft het ook goed de monotonie van de aldag weer: alles dat maar door gaat, alles dat samensmelt tot één grauwe brei waarin haast geen onderscheid meer is tussen beeld en geluid; het behoort alles gewoon tot diezelfde grauwzaamheid waaruit de dagen zijn opgetrokken. Dat is hoe het leven gaat: je bent kind en je gaat met je ouders en je broer naar een fastfoodrestaurant en dan op een dag ben je geen kind meer en heb je een of andere afmattende afstompende uitzichtloze rotbaan. De lezer krijgt het allemaal over zich uitgestort en de lezer vindt dat fantasties, deze lezer in ieder geval wel. Misschien alleen jammer van al die Engelse termen zoals hostess, drive, shift, locker, trash, rush, booth, floorplan maar dan weer misschien is dat wel gangbaar in de snelvoedselindustrie.

Het achterplat spreekt ten aanzien van die eerste herinnering aan een fastfoodrestaurant wel over een droomwereld maar eigenlijk is die allereerste ervaring ook weer niet heel geweldig: er zijn teveel vermaningen, er wordt een vieze omgeving beschreven, de vader vraagt te vaak of ze nou blij zijn, en het eten is op voor je het in de gaten hebt. Dit is wel het moje, dit is wel het hele moje aan dit boek: de kindertijd wordt niet gespaard, is opgenomen in de grauwzaamheid, verveling, de vader is fabrieksarbeider, de monotonie van zijn werk en later de monotonie van het werk van de dochter, gewoonstleven, verveling, de folder van een meubelzaak lezen was al een hele gebeurtenis, ruziënde ouders, een boze moeder, elektronische apparaten bij het groot vuil weghalen, een uiterst treurig feestje, bezoek aan een bijna dode opa en oma, later, maar dan zijn we de hedenlijn al bijna genaderd, iets als een eerste vriendje. Niets lijkt meer gewicht te krijgen dan iets anders, het komt er allemaal in één lange gulp uit. Het leven was niet leuk, het leven is niet leuk, het leven wordt niet leuk, het leven is maar: in leven zijn.

Dit is een indringend portret van sociale ongelijkheid, segt se, nuja, ik weet niet, dit zijn gewoon mensen met banen, ongeschoolde banen, de vader en de dochter in ongeschoolde banen, voor de dochter iets tijdelijks misschien, maar misschien dacht de vader dat ook wel, dat is gewoon hoe levens gaan, je doet maar iets, denk je, dit is vandaag en ineens was het je hele leven. Dit is een portret ja een indringend portret oké maar dan van hoe het leven zoek gaat met dingen die je misschien niet eens biezonder leuk vond, het raast over je heen, je hebt zelf niks te zeggen, het wordt als een net over je uitgeworpen.

Werken voor de kost is een debuut. Een debuut van 157 pagina’s. Sommige schrijvers hebben een oeuvre nodig om nog niet half zo verpletterend te zijn als Claire Baglin hier in een relatief dun boekje is. Als deze lijn voortgezet wordt, heb ik zojuist het eerste boek van de beste schrijver ter wereld gelezen.


Claire Baglin Werken voor de kost recensie

Werken voor de kost

  • Auteur: Claire Baglin (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse sociale roman
  • Origineel: En salle (2022)
  • Nederlandse vertaling: Joris Vermeulen
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 6 juni 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Claire Baglin

Als kind staat voor de verteller het bezoek aan een fastfoodrestaurant symbool voor dromen: het is vakantie, de belofte van de keurig ingepakte burger, de felbegeerde frietjes en het vooruitzicht op het speeltje.

Later, als jongvolwassene, blijft van de droom weinig over wanneer de verteller de zomer doorbrengt op de werkvloer bij dezelfde keten om een studie te bekostigen. De mechanische, repetitieve handelingen roepen de herinneringen op aan het arbeidersleven van vader in de fabriek.

Dit veelbelovende debuut is een heerlijk kijkje in de keuken, niet alleen van de fastfoodindustrie, maar van de samenleving als geheel. Vlot en soms droogjes, bij tijden met scherpe humor geeft Baglin een indringend beeld van klassenongelijkheid.

Bijpassende boeken en informatie

Jan Lauwereyns – Zombie zoekt zielgeno(o)t

Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 1 juni 2023 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik het nieuwe boek van de Vlaamse dichter en schrijver Jan Lauwereyns.

Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Zombie zoekt zielgeno(o)t. Het boek is geschreven door Jan Lauwereyns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van Jan Lauwereyns.

Recensie van Tim Donker

Een nieuwe Lauwereyns is altijd –

en hier stokt de bespreker.

Een nieuwe Lauwereyns is altijd wat? Is altijd goed? Is altijd genieten? Is altijd interessant?

Hum.

Ja.

Misschien.

Ik weet het niet. Of misschien weet ik dit: een nieuwe Lauwereyns is tijd om te zitten, in leesstoel, met licht, en met stilte. Misschien dat een nieuwe Lauwereyns een bereidheid eist die ik ander boeken niet, of toch minder geef. Misschien dat een nieuwe Lauwereyns me zegt de ogen. Altijd de ogen. Steeds weer de ogen. En lezen.

“Een autopsie wees uit dat ik niet stierf van de crash / maar van het tientallen meters meegesleurd worden / door de andere sportwagen.”

dat is zo’n zinnetje. Het is niet eens het eerste gedicht in Zombie zoekt zielgeno(o)t. Maar het derde. Ik was al aan het lezen toen, ik zat daar al. En dan ineens zo’n zinnetje, het soort zinnetje waarin Lauwereyns grossiert. Het soort zinnetje dat opveren doet, het soort zinnetje dat het denken stopt. Want waarom zou er een autopsie voor nodig zijn om te zien dat iemand stierf door een heel eind meegesleept te zijn over asfalt, hoe kan de ik al dood nog een sprekend ik zijn, en hoezo een andere sportwagen? Je leest en je vraagt, je leest en je vraagt je dingen, zo zijn de gedichten van Jan Lauwereyns.

Het bitterzoete. Eeuwig ondode vitascopen heet de eerste afdeling en het lijken een soort voorstudies te zijn, schetsen zeg je, van leven en dood en alles daartussenin. Je neemt het allergewoonste, je neemt koffie en treinen, koffie in de trein, die gast met dat karretje weetjenogwel, die langs kwam en dan kon je iets kopen en dan kocht je koffie, dan kocht je koffie in de trein want je moest nog, wat je zat daar nog wel minstens driekwartier nog, en koffie dus, en de trein dus, wat kon gewoner zijn?, behalve dat het verbonden wordt met transcedentie en neusvleugels en braken en ineens is koffie en trein geen koffie en trein meer. Of gaat het nog wel over een kopje koffie drinken in de trein, soggens vroeg als je naar je werk gaat of naar je studie, als het zegt, als het vervolgt: “Liefde en wiskunde, / de rest is fictie, / zelfs deze hogesnelheidstong is fictie, // net als de nodige holle functie / voor pijn, pijn, pijn, pijn, // beter bekend als totale devotie.”, en iets hierin maakt dat je denken stopt (iets hierin maakt dat je hart stopt) omdat je de a en de b die daar zo naast elkaar staan te staan zelf niet gepaard zou hebben, zoals, ook, in “Skeletten met een nauw zittend wit pakje aan, / vriendelijke marsmannetjes, dansend hand in hand, ernstig, / kalm, met priesters, ambtenaren, kooplieden.” (en Patricia de Martelaere knikt, en Leo Vroman krabt zijn nek).

Maar je kwam nog rustig binnen.

Je kwam nog rustig binnen in de gekte.
Je kwam binnen en je kon nog even om je heen kijken en je kon nog beginnen met denken.

Even later heet het Ik heb je liever dan bloed, heet het dat Zombie het Nederlands weer bekluift, en een eindeloze stoet dichters wordt daar verhaspeld, gesieteerd, (mis)begrepen, door de gehaktmolen gehaald en weer aan elkaar genaaid, de blauwbilgorgel is er niet kwak of kwezidon; gaat koelte ’s nachts niet langs lelies of rozen maar langs venusslippers (zo meen ik dat ook jij bent); een oe en een oe en een oe, en een da en een demband; een bietebauw wordt er, of getracht op poëtische wijze; de dood is een ontroering en niet zwemmen maar fietsen is losbandig slapen (fietsen is bijna een beetje postuum zijn); een junkieverdriet kan hier ook best een zombieverdriet zijn, eeuwenoud of levenslang of korter of langer misschien; als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd nee grijs is, zelfs mijn poëziekast bleek hier net een maat te klein, net een maat te klein, net een maat te klein, waar is die seedee eigenlijk gebleven, ik wist niet hoe ik het had toen ik hoorde dat het Iris was die zong, uiteindelijk vind je elkaar altijd weer terug zei Laura maar dat wist ik nog zo net niet, dat was nog in Parkwijk toen, dat was toen nog de dag dat ik eraan dacht me toe te leggen op het voltijds vegeteren (en uiteindelijk vergeten te existeren), maar goed, ik zei dus dat zelfs mijn toch niet al te krappe poëziekast net een maat te klein bleek want ik wist die alzoheerlijke zinnen als “zeg me dat het tijd is, zeg me dat ik ziek ben” en “het leven is een zijtak van de dood” en “uit alle macht sleepte hij zich naar het klaslokaal” en “draai in de fitting van // een kapotte student een nieuwe student en je hebt weer donker” niet heel trefzeker plaatsen of spreekt Lauwereyns daar gewoon met eigen tong misschien, het kan, en ah! de namen bovenaan de gedichten geven je wel een indikasie van in welke hoek je het zoeken moet maar daartussen zijn ook namen die ik alleen van naam ken daartussen zijn ook namen die ik int geheel niet ken, een tintje zwavel misschien, druif en duits, hij neigt naar een geuze zei ik tegen niemand in het bijzonder (want ik was alleen thuis toen), de ruimte tussen werelden en daar dan doorheen zwemmen, de ruimte tussen dichters en die dan met woorden dichtmetselen, we kruipen door decennia poëzie in deze afdeling en vele namen vallen, vele namen vallen, namen vallen, namen blijven maar vallen, een gedicht waarboven Tedja-Verhelst-Keizer-Franken-Reints staat, begint met: “Geen materialist, die Schierbeek-Polet-Boskma-Pfeiffer-Kregting, // reutelde Zombie met zijn ketens” en dat vond ik grappig, dat was de dag dat mijn zoon schaakte met zijn rugzak om, onherbergzame hiertijd, de klok neeg ter kimme, dat was de dag dat mijn zoon jeudeboulde met zijn t-shirt aan, oerwoudwaaien des te meer, onweer of min, op de tafels komt hemel de totem in verzet, en het fijne geslacht, dat was de dag dat ik Sunnata op onnodig hoog volume door mijn boxen joeg, landijs kan te nauwelijks in woorden vangen, de woordenvanger vangt hij vangt in zee hij vangt weg van het land, houten barak dicht dan wist je dat het erg was, dat was de dag dat de temperatuur naar onredelijke waarden steeg maar Lauwereyns gaat verder, Lauwereyns gaat verder, Lauwereyns gaat altijd maar verder, en dicht, en schrijft, en zegt: “bij de eerste kortademigheid laten we // de mensen verdwijnen” en ja denk ik en zo is het denk ik en zo gingen die dingen denk ik want ja zeg stel je voor dat we ziek worden stel je een snotvalling voor stel je een land voor waar niemand ooit ziek is stel je het klimaat neutraal voor en op geen tafel nog vlees en alles woke en alles fijn en alle neuzen dezelfde kant op en nergens nog zielgeno(o)t.

(witregel wegens even op adem komen)

Het is niet alles van poëzie gemaakte poëzie, we hebben de sample horen luiden maar we weten niet waar de soundbite hangt, we stombelen verder, we strompelen vuts, gelukkig raken we verder verloren gelopen, gelukkig is er een afdeling verder al meer rust want we kijken om ons heen en het blaakt er van het paginawit, het spreekt, het zegt: “Wat heel eenvoudig is, de liefde / heeft jou nodig, en jij knikt. // Wat heel gek is, het leven / kan niet zonder jou, en vice versa. // Wat heel logisch is, de natuur / werk in golven. Als het donker is, / wordt het licht. // Wat heel mooi is, de zorg / zorgt ervoor.” en dat vond ik mooi (vooral als ik de laatste regels ironies duidt) (duiding is in het oog van de lezer) (ironie is in het hoofd van de zombie) (de zorg die ervoor zorgt) (en het is afzien in de zorg) (maar het is dankbaar in de zorg) (kom en laten we voor onze voordeur gaan staan en klappen voor de zorg) want dan kan het een lief liefdesgedicht zijn misschien of een gedicht over de dingen die toch gaan zoals ze gaan en de dingen die jou nodig hebben om gezien te worden, het is een kier denk ik, het is een kier naar een andere kier, het is een kier die kiert naar wat kiert naar wat kiert naar wat kiert, zegt Lauwereyns: “Ze kermt zachtjes, / de korenbloemblauwe yukata valt open, // ik schrik, // niet van het glorieuze weelderige schaamhaar / dat ik voor het eerst te zien krijg, / maar van de oranje waterval, / de goudvissenwildgroei die eruit stroomt.”; precies zo, denk ik, is zijn poëzie: glorieus als weelderig vrouwenschaamhaar waar goudvissenwildgroei uit stroomt: de opwinding en de verbijstering: wat het is en wat meer nog het zijn kan: de weelderigheid en wat daaruit stroomt: zoals water stroomt: (“Water, water, water, / water, water, // om in te verdrinken”) zegt nee schrijft nee dicht Lauwereyns: “Ik, nu, neem een douche // Ik, nu, ben het lichaam aan het lezen met water / zonder zout” en dat vind ik mooi en dat een “krengetje” (“mijn krengetje” zelfs) zegt dat iets, wat, het maakt niet uit, waar is “emmers vol waar” ook, of anders “beetjes pijn die net genoeg prikkelen”, ja, zulke beetjes, zulke pijn, zulk prikkelen, zulk net genoeg, dat was de dag dat Mia Doi Todd zich onbehoorlijk diep in mijn gehoorgang boorde; Zombie zoekt zielgeno(o)t bevindt zich niet op het hoogtepunt van het Al maar erin (of ernaast) (of eronder): overal beetjes: overal flarden: en alles steeds heel luid: en alles steeds crescendo: en emmers vol taal: en een wolkenflard van louter mogelijkheid.

En zo, taal razend, raastalig, komt Lauwereyns, en hij alleen, weg met alles wat ik doorgaans vreselijk vind: mijn eigen poëziehoofdzonden. Voorwaar ik zeg u: niets is erger dan elke regel beginnen met een hoofdletter ook al is de zin nog niet afgelopen. Lauwereyns doet het. Voorwaar ik zeg u: niets is erger dan poëzie op rijm. Lauwereyns doet het. Lauwereyns doet het en komt ermee weg. Vooral, denk ik, omdat hij zo niet persifleert dan toch wel pastiesjeert (dat rijm van hem is wel een heel erg sinterklazig flauwrijm b’voorbeeld). Of omdat hij de taallandse literatuurkist maar blijft plunderen, met feesten van angst en pijn en symbolen en cimbalen en een scooter gevolgd door een ladida (al moet ons dat misschien niet per se doen denken aan een lady godiva op een scooter). Of omdat het sterven gulzig kan zijn bij Lauwereyns. Of omdat hij zegt: “Je hoort het, hoe hard je ook maar niet verkiest te luisteren” en ook hoe o en hoe ja en hoe ook ik zo vaak hoor terwijl ik niet luisteren verkies en hoe raak dat geformuleerd hier. Of omdat het kotsen vlot kan zijn na vaarwel, de vrijer tot ware liefde wordt veroordeeld, de maan om vragen blinkt (de maan schijnt feller in de metaverse). Of omdat er woorden zijn als wraaktijgers en leerpaarden en levenschap en sterfkunde. Of omdat Miki ook wel Kroniek van de Schoonheid geheten is. Of omdat Sophie spijt veinsde en lachte. Of omdat Miki. Of omdat Sophie. Of omdat de troubadour steeds weer zingt. Of omdat de meester van schaduwen smalend bromt. Of omdat er woorden zijn. Of omdat van toeten noch blazen bundels verzen vallen te snoeien. Of omdat het verlangen net binnen of buiten bereik hangt te bloeien. Of omdat herhaling hier zoals wel elders zijn schoon werk doet te doen. Of omdat een opsomming als “Lafhartig, leeghoofdig, lichtvaardig, loslippig, luchtledig, laattijdig, / Onmachtig, onmondig, onwaardig, onhandig, onzalig, onzijdig” alles sowieso al fijner maakt. Of omdat het meest ondoordachte maar niettemin (of juist daarom) bekendste filosofiese aforisme van alle tijden hier op elegante wijze wordt gewogen en te licht bevonden: “De gedachte begon zich te denken, niet ergo sum, mijn liefje” (is precies ook wat ik dacht bij denken en wel wat denkt zich). Of omdat Zombie zoekt zielgeno(o)t misschien niet de mooiste bundel is die ik dit jaar las maar toch zeker wel de vrolijkste.


Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie

Zombie zoekt zielgeno(o)t

  • Auteur: Jan Lauwereyns (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 1 juni 2023
  • Omvang: 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Jan Lauwereyns

Met Zombie zoekt zielgeno(o)t brengt de dichter een onverbloemde hulde aan het Nederlands, ‘Ondergronds, zes voet diep in aarde, regelrechte Zombietaal’. Het doet hem rijmen en klinken als nooit tevoren, compleet onvertaalbaar, naar het toppunt van zijn moedertaal. Het verhaal van een midzomerse infectie blijkt de perfecte gelegenheid om de woorden tot vervoering aan te zetten, om dan zomaar op de bitterzoete waarheid uit te komen: ‘Ik heb je liever dan bloed.’

In een vorig leven als neurofysioloog voerde Jan Lauwereyns allerlei experimenten uit op Japanse apen, terwijl hij zijn geweten suste in het Nederlands. Vandaag heeft hij zelfs medelijden met een stervende pijnboom. Overal ziet hij haarfijne absurditeiten, wat hem soms ook in het Engels en Japans een vreemde nieuwe levenslust geeft. Als werkmier aan de universiteit houdt hij zich des te ijveriger bezig met praktische zorgen voor een minder gruwelijke toekomst. Eerder verschenen van hem bij Koppernik onder meer de romans Iets in ons boog diep en Gehuwde rotsen.

Bijpassende boeken en informatie

Claire-Louise Bennett – Poel

Claire-Louise Bennett Poel recensie en informatie over de inhoud van de eerste roman van de Engelse schrijfster. Op 30 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Pond van de Britse auteur Claire-Louise Bennett.

Claire-Louise Bennett Poel recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Poel. Het boek is geschreven door Claire-Louise Bennett. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe van de debuutroman van de Britse auteur Claire-Louise Bennett.

Recensie van Tim Donker

Van verwachtingen en wat ze met je doen sprak ik al eens eerder. Of misschien spreek ik daar wel elke keer over, want het is het licht. Het is het licht dat zet het licht dat kleurt het licht dat toont. Expect the worst and everything is fine zong Steve Westfield reeds waar is die Westfield nu eigenlijk maakt die nog muziek ik draai zijn platen niet zo vaak maar als ik ze draai vind ik het altijd weer fijn. En dat is mooi he, Westfield, als je ergens niks van verwacht en het blijkt toch heel mooi te zijn, dan is het nog een heel klein stukje mojer dan het feitelijk is maarja dat heb je niet in de hand, je kunt wel denken ik ga hier geen ene lor van verwachten maar je verwachtingen trekken zich van zulke denksels helemaal niks aan.

De verwachtingen – mijn verwachtingen – voor Poel waren torenhoog. Op het hysterische af. Theo kan ervan getuigen. Er komt een nieuwe Bennett-vertaling, er komt een nieuwe Bennett-vertaling, er komt een nieuwe Bennett-vertaling. Je hebt hem toch wel aangevraagd he, hij komt toch wel he, is hij er al. Ik was bang hem te missen. Ik was bang iets te missen. Ik wilde dit boek niet missen. Ik heb het niet gemist. En ik –

ofnee wacht. Eerst iets anders. Waarom stonden mijn verwachtingen gans in de hoogte tot het uiterste gespannen? Wel, ik had Kassa 19 gelezen. Ik had het in me op genomen. Ik had het verteerd. Dat boek leeft nu ergens diep in mij. Het beste boek ooit gelezen, ik weet dat ik dat vaker zeg, maar dit was met gemak één van de 388 beste boeken ooit gelezen en dat zegt niet niks. Ik heb er ook over gesproken, hier, ik heb erover gejubeld, hier, u heeft dat kunnen lezen, u heeft het niet gelezen, wie leest die dingen. De Standaard, die lezen ze. En die haadt gezeid dat het briljant proza is dat reist naar het einde van de nacht en weer terug. Waarom die lauwe Céline-vergelijking, rot toch op met je Céline, waarom hij weer. Kassa 19 was geen nachtboek. Kassa 19 was een prachtboek. Voortaan wilde ik, ging ik, moest ik alles opsnuiven dat uit Claire-Louise Bennett heur handen kwam. Ja dat ging ik, en dan kwam al rappekens na Kassa 19 de vertaling van dit hier Poel, en Poel, dacht ik, ging nog wel, voor zover mogelijk, een slag of twee beter zijn dan Kassa 19. Misschien wel drie. Poel. Haar debuut.

Ik dacht niet zozeer dat Poel beter dan Kassa 19 ging zijn omdat het haar debuut was. Of misschien ook wel. Hoe zit dat eigenlijk met schrijvers? Ik heb er nooit zo over nagedacht. Met bands en artisten is het bijna een gegeven, en veel muziekliefhebbers zullen het herkennen: de begintijd is vaak de beste. Oké, zo bont als Callahan maken misschien maar weinigen het. Afkomen met twee geniale albums: Sewn to the sky en Forgotten foundation (met gemak één van de 388 beste albums die ik ooit gehoord heb) (en dan zwijg ik nog van die twee inmiddels natuurlijk volstrekt onverkrijgbare kassettes, van die Tired tape machine ken ik wel zoon beetje alles, en van Cow ook wel maar dat ik sterven moet zonder ooit dat dertig minuten durende Vinyl cranium and camera crushed gehoord te hebben is een bijna onverteerbare gedachte);  Julius Ceasar en Wild love zijn niet slecht maar toch wel een tree of wat onder geniaal; vanaf The doctor came at dawn wordt het per plaat minder om vanaf Knock knock echt afgrijselijk te worden (al vond ik Dongs of sevotion nog wel zo zijn momenten hebben maar volgens the brees (the wrong man in the wrong plees die bijna liet zijn kees) kwam dat doordat dat een verzameling oudere liedjes was). Zo stijl is de weg naar klootloosheid voor de meesten niet. Nick Cave was wisselvallig in de oude dagen. Je zult mij niet betrappen op een grote liefde voor The Birthday Party (ik gaf mijn enige Birthday Party-cd aan mijn zoon; een enkele keer hoor ik het wel eens uit zijn kamer komen) maar From her to eternity is een geweldige plaat. Waarna er twee zwakkere volgen, een weer erg goede, een redelijke, een zeer zwakke, om met Henry’s dream en Let love in weer twee fantastiese titels af te leveren. Vanaf Murder ballads is het om zeep. The boatman’s call is één van de enige twee seedees die ik ooit in het vuilnisvat heb geworpen, ziedend, schuimbekkend, woedend. Tom Waits had zelfs vijf platen nodig om enigszins op stoom te komen; Blue valentine en Heartattack and vine zijn mooi; Swordfishtrombones, Rain dogs en Franks wild years met gemak drie van de beste 388 albums ooit gemaakt; met Bone machine slaat hij een inwisselbaarder pad in als u het mij vraagt u vraagt het mij niet, vanaf dan is elke plaat een herhalingsoefening. En Mogwai (namen in de hele coronasituatie trouwens ook een zeer dubieus standpunt in). En Hood.  En Low. O god zwijg me van Low. Naja. U weet. U begrijpt. Gaat het om een band gaat het om een artist gaat het om muzikanten en zangers liedjesschrijvers blijft u het liefst dicht bij het begin. Maar schrijvers? Ik nie weet nie, er zijn nie zoveel schrijvers nie die ik op de voet volg of ooit op de voet gevolgd heb, misschien alleen Jean-Marie Henri Berckmans. En die zun allervroegste begin was niet zo best eigenlijk. Vanaf Vergeet niet wat de zevenslaper zei heeft hij zijn momenten; waarlijk superieur zou ik Bericht uit Klein Konstatinopel, Ontbijt in het vilbeluik en Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier noemen; wat daarna komt biedt weinig nieuws meer maar alsnog: als u geen enkele titel van Berckmans in huis heeft, koopt u beter het late werk dan het vroege. Dat zou dan dus zeggen dat het bij schrijvers precies andersom zit dan bij musici maar ik kan toch die ene schrijver niet als kontrast bieden tegen die vele, die zeer vele bands en zangers die al hun moje kruit ergens in hun beginjaren verschieten? Goed. Dichters dan. Ik heb nog wel wat dichters in mijn kast die met meer dan één titel vertegenwoordigd zijn. Maar die dichters, al die dichters, Kreek Daey Ouwens, F. van Dixhoorn, Gerrit Krol, Wouter Godijn, Tonnus Oosterhoff, Micha Hamel, K. Schippers, B. Zwaal, Astrid Lampe, Jan Vissers, Sean Thomas Dougherty, Charles Bernstein, Elma van Haren, Tsead Bruinja, Jan Mysjkin, H.H. ter Balkt, K. Michel, bleken eigenlijk redelijk konsistent; een enkele maal kon je wel stellen dat de latere bundels beter waren dan de eerdere of dat de eerdere bundels beter waren dan de latere maar de verschillen in, resepsie, bij mij, waren klein.

Dus staak uw zever. Dus staak mijn zever. Dus staak ik hier mijn zever. Al deze woorden vuil gemaakt alleen maar om te zeggen dat het niet was omdat het heur debuut was dat ik zoveel verwachtte van Poel. Neen Het was de het boek vooruitgesnelde flaptekst waardoor ik me in de luren had leggen. “Poel is glinsterend en ongebruikelijk en eist te worden verslonden in snelle, grote brokken die je lang na de laatste pagina zult blijven proeven.”; zoveel had mijn oog reeds bereikt over dit boek en op grond van Kassa 19 kon ik me daar alles bij voorstellen. Dat boek had ik ook gulzig, hongerend, hijgerig, kwijlend bijna gelezen nee opgesnoven nee opgeslokt. Woorden als bedrieglijk en betoverend werden gebruikt, er was sprake van losse en intense stukken – Poel ging goed zijn, zeker; Poel ging misschien wel beter zijn nog dan Kassa 19, (het) (een van de 388) beste boek(en) ooit gelezen.

Met dat in mijn hoofd zette ik me aan Poel.

En u weet.

Die vakantie waarnaar u reeds het hele jaar uitkeek.
Die hele speciale fles wijn die te lang lag te wachten op die speciale gelegenheid die nooit echt helemaal gekomen is.
Die liefde die de liefde van uw leven ging zijn.

Daaraan kan geen enkele vakantie kan geen enkele wijn kan geen enkele liefde voldoen.

Daaraan kan geen enkel Poel voldoen.

Sorry Bennett dat ik er (te) veel van verwachtte.
Sorry Poel. Sorry mijzelf. Dat ik er teveel van verwachtte.

Poel bleek niet beter dan Kassa 19. Het was niet beter dan het beste boek ooit gelezen. Het kwam zelfs niet recht op daar met de 388 beste boeken. Het is misschien één van de vierhonderd beste boeken ooit gelezen. Of. Misschien 402. Soms tel ik ernaast.

Poel is wel gewoon een heel erg goed boek, namelijk. Met her en der briljante passages. Met ook, helaas, het en der, lichtelijk saje passages.

De naamloze vrouw die de hoofdpersoon van dit boek is, het zou maar zo een versie van Claire-Louise Bennett kunnen zijn, wie weet, leeft ergens achteraf, merendeels alleen, merendeels in afzondering. Hoewel ze in terzijdes wellerus praat over de druk bezochte feesten die ze organiseert (oganiseerde?); over werk, over lezingen; over sex en over (zomwijlen lichtelijk bizarre) sexuele fantasieën (maar daarover kom ik straks nog te spreek); hoewel er tegen het einde van het boek sprake is van een “je” en dat zou maar zo kunnen wijzen op een prille, ontluikende, nog wat onwennige liefde, maakt ze overheen het gehele boek genomen een solitaire indruk; niet perse eenzaam maar wel een eenling, een soms wereldvreemde eenling misschien zelfs. Iemand die niet heel veel meemaakt en voornamelijk al denkend leeft. Denkend aan wat ooit was, of denkend over bananen bij de koffie (want dat vindt ze lekker). Of over pap, amandelschaafsel, boosheid, tegen wil en dank tuinder zijn, de schoenen van de pastoor, liefde, toneel, Roland Barthes, PJ Harvey, Nick Cave, een broer die van een heuvel rolt, soep eten terwijl je aan de telefoon bent, de maan, de kou, de auto’s van de buren, een stok meenemen op de fiets, overhemden, pluchen beren in de vrieskist. Bennett spaart de lezer zeer zeker niet en kan dit soort gedachtegangen bladzijden lang laten aanslepen, ook als ze gaan over het kleinste, het miniemste, over het meest alledaagse.

Of juist over buitenissigheden. Ze loopt. Ze loopt daar in dat buiten van haar, dat afgelegen buiten, op één van de vele landweggetjes en in de verte ziet ze een jongeman aankomen en ineens is er een angst, is er de angst dat die jongeman haar verkrachten zal. Maar dat is nog niet eens haar grootste zorg; ze maakt zich er vooral druk om dat ze heel erg moet plassen en dat ze tijdens de verkrachting dan misschien op hem zal plassen en hoe moet dat dan? De jongeman is echter gewoon een jongeman die daar loopt, zonder iets in de zin, zonder enige interesse in haar, en wat eerst een angst was, ontpopt zich later als een verlangen waaraan niet tegemoet gekomen is. Dan loopt ze, enigszins ontgoocheld, weer terug naar huis, voorbij de koeien die daar altijd al staan en die eerder “raar” tegen haar gedaan hadden (maar dat stukje is eerder, dat is hiervoor nog, dat moet je zelf maar lezen): “De koeien stonden nog bij het hek toen ik langsliep, de heuvel af. Ik vertraagde even en dacht aan Jezus, ik weet niet waarom. Misschien denken jullie allemaal dat ik Jezus ben, zei ik, en keek toen naar de ramen van een naburige bungalow. Er stonden cactussen in bakken op de vensterbank. Al snel stond ik voor mijn eigen cottage en bewonderde de groene deur en verzonken ramen. Niet te geloven, dacht ik. Wat een heerlijke plek om te wonen. Toen kwam ik binnen en nadat ik uit mijn doorweekte laarzen was gestapt ging ik naar het bureau en begon langzaam een fotoboek van Clarence. H. White door te bladeren.”

Poel stroomt. Wat wonderlijk is voor een poel. Poel stroomt van grappig naar verstild, van poëties naar bizar, van landerig naar geëxalteerd, van dagdagelijks naar vervreemdend, van beschouwelijk naar gejaagd. In het korte, laatste hoofdstuk komt alles tot stilstand: de ik is de zij geworden, de broer en de zus zijn nog klein; slakken, een appel, een roepende moeder.

Dit boek bevat zoveel moois, zoveel prachtige bladzijden, zoveel dingen die ik vanaf de daken, schreeuwend, zou willen voorlezen. Zoals. Dit. “Daarachter en heel lang terug en nog verder daar voorbij. En zo was het sindsdien. Maar na alle schijn en wat vergooide middagen bleek het toch niet allemaal uit en over. Nee, nee. Niets geen weifeltwijfel op deez’ heuvel. Ach, maar dat was loos toen en verandering was niet doorgewinterd. Nee, nee. Niets geen twijfelweifel op deez’ eerste sport. Dus, zwaar omgegord en met nieuwe menigvuldigheden kwam een zon purper en leverde de hagel een jaar of twee in. En dat was niet alles. Nee, nee. Niets geen bomma bomma op deez’ gaande maan.” – o, en zo gaat dit nog drie bladzijden door en ik zou alles hier wel willen herhalen voor u, willen voorlezen voor u, willen blazen in uw oor voor u, willen sieteren al de drie bladzijden, met gemak de mooiste drie bladzijden uit dit boek, misschien wel drie van de 388 mooiste bladzijden ooit gelezen, maar ik denk dat dat gaat, ik denk dat dat te boven gaat, ik vrees dat dat mijn sietaatrecht te boven gaat, ooit heb ik het wel geweten van dat sietaatrecht, van hoeveel je maksimaal mocht sieteren in een bespreking, ooit is het me gezegd maar ik ben het vergeten maar dat het niet drie bladzijden bedroeg weet ik nog wel, ik weet er nog wel zoveel van dat ik het verbijsterend beperkt vond, dat sietaatrecht, uw rechten zijn altoos en overal veel berperkter dan juist zou zijn.

Waarom Poel dan toch niet aan mijn hiesteriese verwachtingen kon voldoen, is, nog los van de hysterie van die verwachtingen zelve: de ongekontroleerdheid van het schrijven.

Wat ik prachtig vind.
Waar ik van hou.

Want ze gaat zo lang door, zo fantasties lang door met haar schrijven, en dat levert dan b’voorbeeld die drie briljante pagina’s op waarover ik het net had, bijvoorbeeld, of heerlijke zinnen, zoveel heerlijke zinnen over een jas of een boodschappentas of oude spullen of tomatenpuree of regen op een bladerdak en dat neigt soms naar het absurdistiese (en alleen gode weet hoeveel ik hou van absurdisme) maar het vangt volgens mij vooral goed de sfeer van (lang) alleen zijn en je gedachten zonder teugels laten en je voor je het weet ineens vijf minuten lang heb zitten mijmeren over aan rare vlek op het aanrecht – maar.

Maar ook: ze gaat zo lang door, zo zomwijlen vervelend lang door, op gedachten van meer filosofiese of existentialisiese aard en dat kan af en toe dan een beetje ja, euh, saai zijn. Dat is. Dat zit erin. Dat komt met dit soort van schrijven: doorgaan en doorgaan, of het nu onderhoudend grappig mooi taai of onbegrijpelijk is. Soms ben ik mee in de stromen van Poel, soms sta ik erbuiten en kijk ik er alleen maar naar.

Zodat Poel juist niet dat boek werd dat ik in “snelle, grote brokken” “verslonden” heb, maar nu eens onafgebroken en dan juist weer met grote tussenpozen las en dat, op het eind, een minder overrompelende leeservaring bleek dan Kassa 19.

Doch misschien bewijst Bennett juist vooral haar genialiteit door met een minder goed boek nog altijd van onnavolgbaar grootse klasse te zijn.


Claire-Louise Bennett Poel recensie

Poel

  • Auteur: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort boek: Engelse roman
  • Origineel: Pond (2015)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 30 mei 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Recensie en waardering van de roman

  • “Sarcastisch, poëtisch, vaak koortsig en rusteloos… De wereld krijgt haar betovering terug” (De Standaard)

Flaptekst van de debuutroman van Claire-Louise Bennett

Poel, het debuut van Claire-Louise Bennett, is een bedrieglijke roman die met een betoverende virtuositeit het innerlijke leven van de naamloze hoofdpersoon beschrijft; een jonge vrouw die ver van de bewoonde wereld een bijzonder bestaan leidt. De losse, verhaalachtige, intense stukken concentreren zich, soms met veel humor, op de verschillende onderdelen uit haar dagelijkse leven; van wat is de beste manier om pap of bananen te eten, tot een ontmoeting met koeien, tot het ambivalente begin van een nieuwe relatie. Terwijl de verteller in al haar excentriciteit naar voren komt, soms pijnlijk en vaak hilarisch, zoekt ze naar een houding om zichzelf te kunnen en mogen zijn in de wereld.

Poel is glinsterend en ongebruikelijk, en eist om te worden verslonden in snelle grote brokken die je lang na de laatste pagina zult blijven proeven.

Bijpassende boeken en informatie

John Banville – Singulariteiten

John Banville Singulariteiten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman uit Ierland. Op 16 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de roman Singularities van de Ierse schrijver John Banville.

John Banville Singulariteiten recensie van Tim Donker

Pierre Michon, en ja daar denk ik wederom aan u. Want dat doet u soms, nee dat doet u eigenlijk met enige regelmaat: zomaar mijn brein binnenwandelen. En dan vooral dat excipiens van u. Het vulmiddel. De rompslomp van de roman. Soms denk ik dat dat raak is, zo raak. Hoeveel romans zijn er niet die uit misschien wel alleen maar vulmiddel bestaan, zware praat die alleen maar daar is om de lezer ervan te overtuigen hoe gespierd het brein van de schrijver is. Er ligt er nu een op mijn bespreektafel (naja, zo’n tafel is er niet, de te bespreken boeken liggen op grote stapels links en rechts van mijn leesstoel maar het boek waarop ik doel ligt toevallig, nu ik dit zit te schrijven, inderdaad tegenover me op de keukentafel waar het eigenlijk niet hoort te liggen maar het ligt er omdat ik na wc-bezoek te beroerd was het hele godganselijke eind naar de leesstoel te lopen en de keukentafel is zo’n beetje het eerste meubelstuk dat ik passeer terugkomend van de wc), en ik kom er in een andere, in een volgende bespreking misschien nog over te spreken (want over dingen spreken is wat men doet in besprekingen), misschien ook niet, het is alleszins niet het boek waarover ik het in deze bespreking wil hebben, het is een ander boek; één van bijkans zeshonderd bladzijden en ik schat de excipiens ervan toch zeker op een bladzijde of driehonderd. Het is van een Italiaanse Vlaming en het is uitgekomen bij De Geus, doe de puzzel nu maar zelf, Michon (dat kunt gij, hoewel Fransoos zijnde, denk ik best).

Andere keren, vaker eigenlijk, denk ik dat uw excipiens-idee ergens hapert, Michon. Uw eigen werk b’voorbeeld, hoe geconcentreerd veelal ook, bevat naar mijn smaak toch ook het nodige dat weggelaten had kunnen worden en dat dus allicht excipiens genoemd zou kunnen worden? Of ook, dat uw theorie een wel erg economisch soort van schriftuur eist. Ik weet niet of ik wel boeken lezen wil waarin alles heeldurtijd steeds heel erg ter zake doend is. Is naast de kwestie zeveren niet net zo mooi, zo niet mojer dan de kernachtige formulering? Zou een roman ontdaan van wat u “rompslomp” noemt niet akelig veel op een handleiding lijken?

Maar ik moest Singulariteiten lezen om -denk ik- voorgoed genezen te worden van mijn sympathie voor uw ideeën over met “excipiens” gevulde romans. Singulariteiten ja. Banville. John, u weet. Weet u ongetwijfeld, ik wist het niet. Ik had nog nooit iets van Banville gelezen voor ik Singulariteiten las; sterker nog: ik kende die hele John Banville nog geeneens (en dit moet dan naar het schijnt het laatste boek zijn dat hij geschreven heeft, zo hoorde ik doorheen de druivengaard). Dat vind ik mooi. Al tientallen jaren ben ik lezer, en bijna evenzovele jaren bespreek ik boeken. En nog altijd kan ik stuiten op gerenommeerde schrijvers met hele godganselijke oeuvres, zonder dat ik hun naam zelfs maar ken. Dat is geruststellend. Ik ben nog altijd blind, en dat is geruststellend. Ik weet nog altijd niets. En dat is geruststellend.

Maar nu ken ik Banville wel, een beetje toch. Ik las zijn Singulariteiten en plots wist ik wat er mis is aan heel de idee over excipiens: het gaat uit van, sorry Michon, een wel erg simplistiese kijk op literatuur. De kijk op literatuur die ons is aangeleerd op de middelbare school. De literatuurlessen. Hoe ons gezegd werd dat we een boek moesten lezen. Dat er een thema was, en motieven; hoofdfiguren en bijfiguren; dat elk boek een “waar het over gaat” had en dat dat was samen te vatten in één handgeschreven a4tje; je kreeg een hoog sijfer als je het zo deed en misschien nog een punt extra omdat je een verwijzing had gevat die niemand had gevat (het stond op bladzijde 144 geloof ik).

Zo kon je boeken lezen, zo kun je ze nog steeds lezen. En als je boeken zo leest, dan is alles wat niet in het verslag van de beste leerling van de school terecht gekomen is, overbodig. Extra. Franje. Versiering. Excipiens, zo u wilt. Misschien doe je die boeken dan geen recht. Misschien hoef je die boeken niet méér recht te doen dan dit. Er zullen best karrenvrachten boeken zijn die door elke gemiddelde middelbareschoolleerling op maximale waarde geschat kunnen worden.

Maar er is ook Singulariteiten. En waarover gaat Singulariteiten? Bijvoorbeeld over Adam Godley sr. Een briljante wetenschapper die een theorie over het bestaan ontwierp die de wereld ontredderd, losgeslagen, verweesd achter liet. Ik ga die tejorie hier niet trachten samen te vatten; het gaat misschien niet eens om de inhoud van de theorie, maar het gaat wel om wetenschap. Zou Singulariteiten over Adam Godley sr. gaan, dan gaat het boek voorzekers over wetenschap. Enerzijds zijn er de mensen die wetenschap beoefenen en aan hen valt dit op: alle wetenschappers in Singulariteiten zijn kompleet gestoord. Rasechte psikopaten de meesten, en de minst erge zijn nog altijd behoorlijk onsympathieke, eerzuchtige en egosentriese klootzakken. Ja. Wat voor beeld van wetenschap schetst Banville hier? Temeer daar de wereld nooit meer dezelfde zal zijn door wat in essentie toch niet meer is dan een theorie. Godley deed geen ontdekking, en hij maakte geen monsterlijke masjiene; hij ontwierp een theorie. Een wellicht nogal zwartgallige of op zijn minst ontmoedigende theorie maar toch niet meer dan een theorie. Dat de hele wereld daardoor lamgeslagen kan worden, doet denken aan hoe Mattias Desmet de met de verlichting gepaard gaande  “vergoddelijking” van de wetenschap omschreef. De wetenschapper die de wereld niet beschrijft maar haar creëert. Er is pas een probleem als de experts zeggen dat er een probleem is, en als de experts zeggen dat er een probleem is, dan hebben we ook een probleem. Ook Laurie Anderson zag het al. Kennen we dat nog van dat virus, Michon, niet zo heel lang geleden, en alle modellen en grafieken en sijfers die ons zeiden dat de wereld goed in brand stond. En iedereen krijste moord en brand, niet omdat ze om zich heen kijkend daadwerkelijk de vlammen zagen oprijzen maar wel omdat de experts op televisie zeiden dat ze er waren.

Gaand over Godley sr. en dus over wetenschap, wetenschappers, de waanzin van het intellect; een door wetenschappelijke ideeën (en modellen) gereguleerde, of onttakelde wereld; al het andere zou dan in Singulariteiten excipiens zijn.

Maarja. Mordaunt, niet zijn echte naam, mag het boek openen en ook weer afsluiten. Ik zou je niet voor gek verklaren als je vast zou houden aan het standpunt dat Singulariteiten in feite over Mordaunt gaat. Een ex-gevangene. Ik zou hem zelf niet snel tot hoofdfiguur bombarderen, maar ik zou je snappen als je meent dat het boek om hem draait. Ik vind hem de meest kliesjeematige figuur, bijna een plat karakter, krijgt, als mysterieuze, dreigende, duistere figuur ook alle vrouwen; ook intelligente, gesofistikeerde; want de dreiging, want het onkenbare, want de nooit geheel te doordringen hardheid, &c.; beetje afgezaagd. Ik zag de ganze tijd een figuur uit Beavis and Butthead voor me, ik weet niet meer hoe hij heette maar hij reed steeds rond in een sportwagen, had lang, enigszins onverzorgd haar, een vlassnorretje, een spiegelende zonnebril en als er iets was dat hij liever deed dan met zijn sportwagen over dingen heen rijden dan was het Beavis en Butthead in elkaar slaan. Hem zag ik voor me bij Mordaunt, ja een getekend figuurtje dus – toont wel aan hoe bordkartonnig hij in mijn beleving was. Maar Mordaunt loopt steeds rond in dat boek, eist veel porsies ervan op; hij zou evengoed het onderwerp van Singulariteiten kunnen zijn. Dan zou dit boek misschien een thriller zijn, dan gaat het over wat er in het donker verborgen ligt. Inderdaad gaat er van Mordaunt een voortdurende dreiging uit; dat hij in de gevangenis zat had iets met moord te maken, op zijn vriendin ofzo, het wordt nooit helemaal helder. Een vriendin van hem doet hem een bizar verzoek, bizarriteiten kleven aan Mordaunt. En iets animaals. Misschien is Singulariteiten wel een doodordinaire thriller, Michon, en is dat wetenschappelijke geneuzel gewoon gespierde excipiens.

Of. Wacht. William Jaybey is er ook nog. Hij krijgt de opdracht een biografie te schijven over Adam Godley sr., en hij aanvaardt; een beetje tegen wil en dank. Eigenlijk kan hij Godley sr. niet uitstaan; en in het huis van de Godleys -waar hij voor de duur van het schrijven van de biografie in residentie mag leven- vindt hij ook nauwelijks materiaal om hem verder te helpen met zijn opdracht. Zijn boek kwakkelt maar zo’n beetje, komt misschien nooit af; het interesseert Jaybey misschien ook niet, hij is veel meer geïnteresseerd in de vrouw van Adam Godley jr. (de Adam van wie hij de opdracht voor het schrijven van de biografie ontving) (de andere Adam is bij dan al lange dood); hij stommelt maar zo’n beetje rond in dat rare rare huis van de Godleys, hij hangt maar zo’n beetje rond; Singulariteiten zou ook over hem kunnen gaan en dan is het boek wellicht een psikologies drama over hoe het leven als water overal langs je heen golft maar zich nooit laat pakken en dan is Mordaunt daar de excipiens.

En ik had het over het huis van de Godleys, waarom is dat huis eigenlijk niet de hoofdpersoon? Dan is dit boek Danielewski-achtige horreur; een kaartenhuis, onnavolgbare huizen met meer kamers dan erin lijken te passen, altijd weer gangen, trappen, labarinties, huizendromen, wie van ons heeft nooit huizendromen, ik heb sedert mijn prilste jeugd minimaal één keer per week een fikse huizendroom, het zal wel voor iets staan en dat waarvoor het staat is waar Singulariteiten om gaat en al het andere is excipiens, Michon?

Tenzij je natuurlijk de bijfiguren tot hoofdfiguren bombardeert, waarom niet, kan best: de even enigmatiese als terminale Anna Behrens die Mordaunt dat bizarre verzoek doet en die naar het schijnt in een verleden nog een verhouding met Adam Godley sr. heeft gehad (maar wie heeft er géén verhouding met Godley sr. gehad; ook knorrige, zelfzuchtige, onhebbelijke, gevoelsarme en stokoude wetenschappers kunnen klaarblijkelijk alle vrouwen krijgen die ze willen) (als je maar een klootzak bent, is dat het, Banville?); de halfwas Adam Godley jr. en zijn licht alkoholieke vrouw Helen; de misschien wel misschien niet dementerende en ergens in dat monstrueuze huis misschien wel misschien niet vergeten weduwe van Adam Godley sr.; over hen, en voornamelijk over hen zou Singulariteiten kunnen gaan en dat zou dan een boek zijn over leven, leven in de schaduw van, een verleden, een naderende dood, een wereldberoemde vader, de alkool. Dan bevat dit boek bijna geen snipper excipiens meer, Michon, en de allerlaatste snipper gaat ook nog overboord als je voorstelt:

dat dit boek gaat over al het bovenstaande en daarmee een boek is over een bestaan zonder god, een bestaan met wetenschap als god, een onttoverd bestaan, een grimmig, leeg, liefdeloos en weinig zinvol bestaan.

(één gedachte nog, Michon, een gedachte die ik liever niet denk, een gedachte die ik daarom maar tussen haakjes plaats -en daarom staat dat hier ook tussen haakjes-: ik las, ieverans op dat verdomde internet, dat Banville Singulariteiten heeft laten bevolken met alle figuren uit al zijn voorgaande boeken -ik weet dat niet want ik las nooit wat van hem- en in dat geval is juist heel dit boek excipiens: het excipiens van al zijn andere romans, zoals bands zonder ideeën maar met een dwingend kontrakt er maar een seedeetje uit persen met de uitnames van vorige seedees om aan hun verplichtingen te voldoen)

Singulariteiten is een ongemeen rijk boek dat je op heel veel verschillende manieren kan lezen (je kunt het uiteraard op nog veel meer manieren niet lezen). Ergens in mijn aantekeningen, Michon, schreef ik dat je dit boek gelezen moet hebben om het goed te kunnen lezen. Maar wie heeft er voor herlezen tijd? Daarom neem ik maar genoegen met de ongetwijfeld onvolledige maar niettemin zeer aangename indruk die het boek bij eerste lezing op me maakte. Een bijna geniaal boek, meende ik. Waarom het niet werkelijk geniaal is? Omdat het misschien iets te geniaal wil zijn. Het overstijgt diverse zjanrûhs; het overstijgt alle tijdsaanduidingen (het kan zowel een futuristiese als een historiese roman zijn); in haast elk hoofdstuk is er een andere figuur aan het woord; het speelt met verschillende stijlen; het is filosofie en wetenschap maar ook platte sex en spanning; het is hoogbrouw en laagbrouw dooreen – het is het is het is. Het is net een beetje teveel. Sja. Komen we toch weer bij excipiens. He, Michon?


John Banville Singulariteiten recensie

Singulariteiten

  • Schrijver: John Banville (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: The Singularities (2022)
  • Nederlandse vertaling: Arie Storm
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 16 mei 2023
  • Omvang: 360 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van John Banville

Een man met een valse naam komt op het landgoed van zijn jeugd aan met een – geleende – flitsende rode sportwagen. Er woont een nieuw gezin in het tochtige oude huis: de Godleys, afstammelingen van de wereldberoemde geleerde Adam Godley zaliger, wiens theorie van het bestaan de wereld in chaos achterliet.

De mysterieuze man met de sportwagen, die net een gevangenisstraf heeft uitgezeten, heeft het rare idee dat de tijd heeft stilgestaan, of uit elkaar is gespat, of op een vreemde manier opnieuw begonnen is. Hij moet de strijd aangaan met de eigenzinnige Godleys, met de recentelijk aangestelde biograaf van Godley sr. en met een rijke en mooie vrouw uit zijn verleden die hem een ongewoon verzoek doet.

De internationaal bejubelde en bekroonde auteur John Banville schreef een speelse en gelaagde roman over nostalgie, leven en dood en de kwantumtheorie, die begint met de comeback van een van zijn meest memorabele personages en diens ontslag uit de gevangenis.

Bijpassende boeken en informatie

Victor Jestin – Hitte

Victor Jestin Hitte recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 11 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman La chaleur van der uit Frankrijk afkomstige auteur Victor Jestin. De debuutroman won zowel de Prix de la Vocation als de Prix Femina des lycéens.

Victor Jestin Hitte recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Hitte. Het boek is geschreven door Victor Jestin. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste roman van de Franse auteur Victor Jestin.

Recensie van Tim Donker

Ah. Zomer. Zon. Zee. Kamping. Disko. En een beetje auto-asfyciatie om het af te maken natuurlijk. Want wat is een vakantie nu helemaal zonder wat schommelwurg? Het is laat. Vrijdagnacht. Augustus. Iedereen op de kamping slaapt, alleen op het strand zijn nog wat jongeren wakker. Léonard is daar niet bij, Léonard is daar nooit bij, niet bij zulke dingen. Wakker is hij nog wel. Een beetje verloren, een beetje verveeld, een beetje moedeloos slentert hij over de kamping als hij Oscar ziet, ten halve een vriend van hem misschien, in ieder geval een bekende, in het speeltuintje, op de schommel. Dronken. De touwen rond zijn nek. Hoe komt iemand die de speeltuintjesleeftijd reeds lang ontgroeid is op het een of andere onzalige uur terecht op een schommel met de touwen rond zijn nek? Léonard weet het niet en Oscar is niet meer echt bij machte het te vertellen. In plaats van Oscar te helpen, wat ieder normaal mens zou doen, staat Léonard stil om naar de langzame verstikkingsdood van Oscar te kijken. Pas als hij dood is, komt hij in actie en nog wel op de meest rampzalige manier mogelijk: hij begraaft het lijk en jat zijn telefoon. Hoewel Léonard Oscar dus niet vermoord heeft, is hij vanaf nu wel op een akelige manier betrokken bij diens dood.

De dood van Oscar en de rol die Léonard daarin gespeeld heeft, resoneert uiteraard doorheen heel Hitte maar ik zou het misschien niet eens het hoofdthema van het boek noemen. Dat is eerder nog de zoektocht van een tiener naar zijn plaats in de wereld, zijn plaats onder zijn leeftijdgenoten, zijn plaats op de kamping en in het zomervermaak. Er is de liefde voor Luce die van haar uit soms meer op een sadisties spelletje dan op liefde lijkt; een liefde waar Léonard bij wijlen geen blijf weet (zijn gevoelens voor haar benoemt hij nogal bagatelliserend: “Ik vond haar minder onuitstaanbaar dan de rest.”); een liefde dus, die misschien een normale puberliefde is, weet ik veel, ik had nooit lief als puber of misschien had ik wel lief maar ik werd in ieder geval nooit terug lief gehad.

Prachtig is de sieniese, afstandelijke, zomwijlen wat volwassen (een mens zou haast zeggen: vroegrijpe) blik van Léonard op wat hij ergens “het product vakantie” noemt. “Er kwam een stoet langs. Het roze konijn naam een stel jongeren mee naar het strand. Ze zongen. Van tijd tot tijd tilden ze hun armen op en leken ze naar de zon te wijzen. Ze kenden geen leed. Al een paar jaar werd het in de zomer steeds heter. De hitte begon elk jaar vroeger, deze keer al in februari, en we hadden haar zorgeloos verwelkomd, maar al te blij dat de winter voorbij was. De cafés hadden tafeltjes buiten gezet zonder erop te wijzen dat dit een slecht teken was. Het inferno voelde niemand aankomen. Ik vroeg me af bij hoeveel graden het teveel zou zijn. Dan zou alles kantelen. Iedereen zou wegvluchten van deze camping, zoals je uit een brandende flat springt, en het konijn zou alleen verder moeten dansen. Ik wilde bewegen. Ik haatte mezelf omdat ik daar maar lag te liggen en niets uitvoerde. Maar mijn ogen vielen dicht. De slaap haalde me eindelijk in. Veel slaap kreeg je hier nooit. Je ging laat naar bed en stond bij het eerste ochtendlicht weer op om samen met de anderen, in gesloten gelederen, het plezier tegemoet te marcheren.”; “Wat mooi, Les Landes, zei iedereen altijd. De lucht is er zuiver, het is er warm en de oceaan ligt vlak voor je neus. Niemand zei: wat vreselijk, Les Landes. De bedrieglijke vredigheid van de pijnbomen, het geraas van de golven waarvan iedereen weet dat ze doden op hun geweten hebben, en al dat gelach en die vreugdekreten die zich vermengen tot één doffe echo, een geluid dat je ook hoort in slechtverlichte binnenzwembaden met golven vol chloor en angst.”; “Ik vond ze allemaal afschuwelijk, met hun bonte handdoek om hun slappe, magere, gespierde, tot aan de oren gebruinde lijf, blij dat ze konden douchen voor ze aan de borrel gingen, blij dat ze waren, en toch allemaal triest en eenzaam op deze camping met zijn rottige drie sterren, die alle drie meteen afgepakt zouden worden zodra Oscars lijk werd ontdekt – was ik toch nog ergens goed voor geweest.” – en toch, door alle weerzin heen, schimmert een verlangen, een verlangen naar deel te nemen, er bij te zijn; de vechtpartijen, de disko, onhandige sex met een meisje dat je nauwelijks kent in de douches van de kamping.

Hitte gaat over een moeilijke jongen op een moeilijke leeftijd in een moeilijke situatie met een veel te moeilijk dilemma rond zijn nek. Het is broeierig, koortsig, drukkend. Jestins pen glorieert: hij schijft de kamping, de zomer, de jeugd en de hitte naar je toe. Ik schrijf deze woorden in een snoeiheet Zuid-Spanje maar ook toen ik het boek las, in een veel minder heet Nederland, een aantal weken terug, zette het het zweet op mijn lijf. Alleen het einde vond ik minder sterk maarja, hoe moet zoon boek aflopen, er was immers ook dat lijk nog, daar moest toch ook nog iets mee.

Maar de beklemming is niet het lijk.
De beklemming is de zomer.
En voor wie niet daar is weet Victor Jestin die beklemming uiterst voelbaar te maken. Een boek om te lezen met je blote voeten in het zeewater of in de herfst als de regen tegen de ruiten slaat. Voor de kracht van Jestins woorden maakt dat niks uit. De omstandigheden maken niet de woorden; de woorden maken de omstandigheden.


Victor Jestin Hitte recensie

Hitte

  • Auteur: Victor Jestin (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman, debuutroman
  • Origineel: La chaleur (2019)
  • Nederlandse vertaling: Josephine Rijnaarts
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 11 mei 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Prix de la Vocation
  • Winnaar Prix Femina des lycéens

Flaptekst van de roman van Victor Jestin

De illusie van vakantiegeluk haarfijn ontleed.

Terwijl op het strand zijn ‘vrienden’ in de zinderende hitte feesten en drinken en wanhopig op zoek zijn naar liefde doolt de zeventienjarige Léonard alleen en verdwaasd door de laatste uren van zijn zomervakantie op een Franse camping. De afgelopen avond staat hem nog haarscherp voor de geest. Hij heeft een leeftijdgenoot zien sterven zonder hem te hulp te schieten: is hij verantwoordelijk voor zijn dood? Tegelijkertijd brengt de aantrekkelijke, iets oudere Luce hem in verwarring; samen raken ze verstrikt in een spelletje van aantrekken en afstoten.

Hitte is het ragfijne portret van een onzekere jongen die de illusie van het vakantiegeluk op de camping doorprikt en er desondanks dolgraag deel aan zou hebben.

Bijpassende boeken en informatie

Gerbrand Bakker – Moeder, na vader Privé-domein 324

Gerbrand Bakker Moeder na vader Privé-domein 324 Recensie en informatie over de inhoud van het autobiografische verhaal. Op 25 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers het nieuwe autobiografische boek van de Nederlandse schrijver Gerbrand Bakker.

Gerbrand Bakker Moeder, na vader Privé-domein 324 recensie van Tim Donker

Mijn verhuis was een goede gelegenheid om hem eindelijk dat boek terug te geven. Het had daar maar gelegen, jaar na jaar, eerst op wat voor het de kamer van mijn dochter zou worden een werkkamer-in-wording was (al was er weinig wordends aan), later op de enorme boekenstapels tegen de muur van onze slaapkamer, later op zolder, later in een kast vlakbij de eetkeuken, later terug op zolder.

Het boek: Minder dan niks van Bret Easton Ellis, en te zeggen dat ik er in al die jaren geen letter in gelezen had zou maar een beetje overdreven zijn want ik had maar een paar zinnen gelezen. De hij van wie het boek was: Sergio. Dat was mijn toenmalige buur. Een goede mens, voor zover mensen echt goed zijn. Ach. Een akseptabele mens. Hij hield, net als ik, van lezen. Opmerkelijke literatuursmaak had hij. Voskuil. Grunberg. Faulkner. Knausgård. Alsof hij zijn smaak met zorg had laten samenstellen in de goedesmaakwinkel. Daar had hij dan vast die buitenissige whiksy’tjes die hij altijd had staan ook vandaan. Je wist meteen dat hij een lezer was.

Sommige avonden kwam ik bij hem over de vloer. Dan keken we een of andere muziekdocumentaire waarvan hij vermoedde dat mij die interesseren zou. Searching for the Wrong-eyed Jesus zag ik bij hem, en iets over Finse black metal. Dan dronken we bier, dan dronken we whisky. Dan praatten we wat. Over muziek, over boeken, over de mensen, over de dingen. Maar het mooiste vond ik het om hem op straat tegen te komen. Dan praatten we ook over muziek en boeken en de mensen en de dingen maar dan wist ik me gerust in de wetenschap dat ik altijd tegen hem kon zeggen dat ik ervandoor moest omdat ik de kinderen op moest halen, of boodschappen moest doen, of dat er nog het een of andere onduidelijke klusje binnenshuis op me wachtte (al moet ik zeggen dat hij het negen keer op tien was die zei dat het jammer was maar dat hij nu toch echt in de auto moest stappen, en dan stapte hij, in die domme auto van hem).

Hoewel hij nogal vaak uitweidde over het boek waarin hij op dat moment bezig was, en dat hij bijna altijd heel erg goed vond, en hij me nogal int begin van ons nabuurschap dat Easton Ellis boek uitleende, gaf hij me vrij zelden een direkte leestip. Hij benadrukte liever wat hij zelf goed vond. Eerder dan een zinnetje als “Dat is wel wat voor jou” uit zijn bakkes te wurmen, en dat was goed, want het angstzweet komt me altijd weer op de rug te staan van dat zinnetje.

Maar ik herinner me wel een keer. Ik herinner me zo’n fijne keer, zo’n keer op straat, zo’n gesprek dat dat onvermoed, onverwachts, ongepland ineens staat te groejen daar midden op het beton – en te weten dat je het op elk gewenst moment gewoon snoejen kunt. Het was een grijze dag geloof ik, of gok ik maar want er zijn meer grijze dagen dan andere. Sergio begon over Gerbrand Bakker. Of ik die kende. Of ik daar al wat van gelezen had, ooit. Want dat zou wel wat voor mij zijn. Dacht hij. Zei hij. Vond hij.

Als je de veertig gepasseerd bent, word je, denk ik, wat selektiever met tips. Want toen ik jonger was zoog ik het allemaal op. Ik wilde weten, lezen, horen, luisteren, kennen. Ik wilde het allemaal, in mijn boekenkast, in mijn seedeekast. Dit zou wat voor jou zijn, hoefde het maar te klinken en ik liep al. En dat was nog in de tijd dat je daar moeite voor moest doen. Of meer moeite toch dan een naam intikken op Google of YouTube of SoundCloud. Je moest naar de bibliotheek, of de boekhandel of naar een platenzaak. Je moest zoeken. In bakken of in rekken. En niet de moeite, of het zoeken is me tegen gaan staan. Maar dat het zo vaak mis was. En niet zo maar mis, maar faliekant mis. En dan stond ik daar, ontgoocheld, gedeprimeerd, verbijsterd…: deze rotzooi iets voor mij?, deze rotzooi iets voor mij??, deze rotzooi iets voor mij???, deze rotzooi iets voor mij????, wat voor beeld hebben die mensen dan van mij?????

Als je de veertig gepasseerd ben sta je daar meestal maar met je uitgestreken bek en je knikken en je jaja en je hm-m en je ik zal er eens naar kijken terwijl je denkt na mijn dood misschien. Maar als Sergio het zei, nam ik het iets serieuzer. Of toch: serieus genoeg voor SoundCloud of YouTube of Google. Een aantal dagen later. De kompjoetur, de zoekmasjiene, de naam. Gerbrand Bakker.

Ik kreeg een of andere blog ofzo, kan dat? Of hoe heet dat? Het ging over vogels. Het ging de hele tijd maar over vogels. Het was niet slecht geschreven maar het ging de hele tijd maar over vogels. Hum, ik dacht, een vogelaar. Ik heb iets tegen vogelaars. Zelf ken ik nog geen duif uit een zeemeeuw, en ik verdraag mensen die elke langsfladderende vogel op soortnaam kunnen benoemen slecht. Misschien is dat begonnen in mijn jeugd. Ik ben mijn hele leven al een verwoed kattenliefhebber geweest. Op een dag vertelde mijn vader mij dat hij als kind zeer bloedige kattenvallen plaatste omdat katten vogeltjes vingen, en hij zo dol op vogeltjes was. Het was voor het eerst dat ik walgde van mijn vader, en dat ik vogelliefhebberij in verband bracht met een abjekt karakter.

Mijn schoonfamilie maakte het, later, nog erger. Allemaal braafneuzerige, fantasieloze, saje, bekrompen, gezapige flauwgeesten, allemaal vogelliefhebbers, allemaal kattenhaters.

Vogelaars. Hum. Wat is er eigenlijk zo geweldig aan vogels? Alleen maar dat ze kunnen vliegen? Daar zijn ze niet de enigen in. En niet alles met vleugels moet meteen zo’n godvers lawaai maken in de ochtend hoor.

Ik vergat hem. Vergat Gerbrand Bakker. Vergat de vogelaar.

En dan, jaren later, jaren?, ja ik denk wel twee drie jaar later ofzo, ik sta daar, in de portiek van een flat, iemand drukt me Moeder, na vader in mijn handen. Een boek. Van Gerbrand Bakker. Onmiddellijk weet ik weer, was ik die verdomde vogelaar toch niet helemaal vergeten kennelijk! “Ik loop erin vast,” zegt degene die het boek in mijn handen drukt in ergens een portiek van ergens een flat ergens in de tijd op wat weeral een loodgrijze dag leek te zijn, “misschien is het wat voor jou.” Deze keer vond ik dan zinnetje niet eens zo erg.

Geen vogels? Ja. Wel vogels. En een vader, die 90 is, onkruid uit een droge sloot trekt, rugpijn krijgt, en dood gaat. En het daarna. En een moeder in dat daarna.

Moeder, na vader (hij zal wel erg gelukkig zijn geweest met die komma) is dagboekproza. Nee, het is geen dagboek. Het is het verslag van de tijd na vader. Maar stiekem is het toch dagboekproza. Ook na vader blijven de dagdagelijksheden doorgaan, en daarover kan gelezen worden in Moeder, na vader.

Ik heb iemand gekend die lijp was van schrijversdagboeken; zelve vind ik die meer dan eens wat zwaar op de hand worden. Met zo’n gast, zo’n schrijversgast die al op de eerste pagina van zijn dagboek in het vliegtuig naar Zuid-Amerika zit; zo’n gast, zo’n schrijversgast die onophoudelijk de politieke situaties in allerlei landen van voetnoten voorziet; zo’n gast, zo’n schrijversgast die steeds de dikke en moeilijke boeken die hij leest tot op de komma analyseert; zo’n gast, zo’n schrijversgast die het nooit kan laten met alle obligate filosofen te smijten die een mens maar bedenken kan. Alsof zo’n gast, zo’n schrijversgast op geen enkele dag gewoon maar in zijn tuin voor zich uit zit te staren en aan niks bijzonders denkt.

Hoe anders bij Gerbrand Bakker, zou ik bijna gezegd hebben.
Maar op het eind van dit dagboek dat geen dagboek is, is hij toch maar mooi naar Griekenland gevlogen om met een aantal andere auteurs een soort schrijvers-in-residentie achtige taak te vervullen.
En op tijd en stond praat hij in Moeder, na vader over de boeken die hij leest, en sommige zijn nog engelstalig ook! Een enkele maal komt het zelfs tot een heuse recensie (van een boek van Voskuil dan nog.
En ook van politiek wordt hier geplaudeerd.

En toch tiert het dagdagelijksisme herkenbaarder bij Gerbrand Bakker; dit hier zouden ook uw dagdagelijksheden kunnen zijn, of de mijne. Natuurlijk, we gaan niet allemaal naar het Boekenbal, we worden niet allemaal uitgenodigd voor Brommer op Zee of voor Nieuwsuur, we mogen niet allemaal voor Trouw een recensie schrijven waarin alles dat zweemt naar ik gewoon mag blijven staan, maar hee, de schrijver heeft ook een moeder en met die moeder voert hij heerlijk onzinnige en af en toe aandoenlijke telefoongesprekken. De schrijver heeft een man die soms M. en anders gewoon Marcel heet, en een hond die Floris heet. Hij heeft tantes en ooms, een familie-app vol gezeur, hij heeft met VT Wonen: Weer Verliefd op je Huis en De Grote Verbouwing een heel doorsnee “zondagavondroutine”, hij gaat eens uit eten, er komen eens vrienden of buren of familieleden over de vloer.

Moeder, na vader gaat wel over de vader, en meer nog over de moeder, maar ook, en misschien vooral, over de mens Gebrand Bakker. Een heel menselijk mens. Een, mogelijk, nabije mens. De schrijver werd me haast een bekende, geen vriend, dat niet, hoewel dat wel kan gebeuren met boeken als deze, laagdrempelig, oprecht, levensecht, een zekere dikte, over de driehonderd bladzijden, steeds maar weer getuige zijn van zijn leven, zijn verwanten, zijn gedachten, zijn bezigheden, dan kan, ik heb me erop betrapt, helaas, de schrijver als een vriend gaan aanvoelen, het soort vriend waarmee je alle vrijdagavonden in de kroeg zit (dat soort vrienden heb ik niet en heb ik nooit gehad maar ik kan me er niettemin iets bij voorstellen) en maar wat aanzevert over alles wat er deze week gebeurt is, op je werk en in je huis en in de wereld. Bakker bleef me ondanks de nabijheid van zijn schrijven toch op een zekere afstand (en ik denk dat Gerbrand Bakker daar blij om is). Geen vriend, maar een goede bekende, het soort van bekende dat je minimaal één keer per week op straat tegenkomt, als je naar de bakker gaat, ja, speciaal als je naar de bakker gaat (of zeg slager, ik wil niet de indruk wekken dat ik flauwe woordgrappen aan het maken ben met des schrijvers achternaam), zo iemand waarvan je na enige tijd alles weet – behalve misschien zijn naam (en na maanden en maanden van wekelijkse kletspraatjes op straat is het langzamerhand ook een beetje lullig om nog naar die naam te vragen).

Een bekende om mee te praten, te vragen hoe het ermee staat, te luisteren naar kleine gebeurtenisjes en wat grotere. Een bekende, ook, om mee te diskuteren. Want niet alleen over Bakkers bezigheden kun je hier lezen, veelal, ook geeft hij zijn visie op het nieuws en op wat daarin te berde wordt gebracht, op bepaalde patronen en verschijnselen, en op de humane kondisie in het algemeen.

En dan kun je het met hem eens zijn, of ook wel hardgrondig oneens – ik heb hier voor me zes kantjes met aantekeningen liggen waarin ik nu eens met veel enthousiasme onderschrijf wat Bakker op die-en-die pagina beweert maar dan weer, zij het zeldener, me opwindt over één van zijn meningen (op een of andere manier is de inkt daar dikker). Mijn oorspronkelijke idee was om mijn “diskussies” met Bakker onderdeel te maken van deze bespreking maar ik zie daar vanaf. Ook al omdat het zondagavond is, en laat, en koud, en ik wil graag nog iets nutteloos doen voor ik naar bed ga.

Laat ik het er dierhalve maar op houden dat ik het verrassend vaak eens ben geweest met wat Bakker in Moeder, na vader zoal beweert, dat ik hem verrassend vaak de vinger zeer goed op de zere plek van de tijdsgeest zag leggen, dat ik nogal eens moest lachen, dat ik nog vaak moet denken aan zijn woorden over het overmatig (en mijns inziens lichtvaardig) gebruik van het woord trauma, en die woorden zelfs aanhaalde niet lang geleden, het was vrijdag, het was regendag, de zoveelste regendag op rij, en ik zei En als het straks in de zomer weer drie weken droog is, gaan de mensen weer over een “droogteprobleem” beginnen, en we begonnen spreken over de paniekmaatschappij (gelukkig, weet ik, denkt diene mens hetzelfde als ik over de resente koronahysterie), ik begon over Bakkers uiteenzetting over trauma, hoe iedereen maar een trauma heeft, alles is trauma, we spraken, we dronken koffie, we lachten, later fietste ik doorheen de regen naar heeltemaal Leeuwesteyn toch wel zeker voor mijn eerste en mijn twede wijk en ik dacht Heeft die Gerbrand Bakker me toch maar mooi een heel fijn gesprek op een gruwelijke klotedag in de schoot geworpen.

Laat ik het erop houden dat ik Moeder, na vader met plezier gelezen heb. Ik kreeg het boek voor de zomer in handen (dus misschien werd het me toch niet op een loodgrijze dag in handen gedrukt), het is meegegaan naar Spanje, ik heb er overal in gelezen, ik heb er ook wekenlang niet in gelezen. Maar ik keerde altijd weer met plezier terug naar dit boek. En nu het uit is, mis ik het zelfs een beetje.

Nu het uit is, hoop ik die bekende snel weer eens tegen te komen als ik naar de bakker ga. Want het was altijd een plezier.


Gerbrand Bakker Moeder, na vader Privé-domein 324 recensie

Moeder, na vader

Privé-domein 324

  • Schrijver: Gerbrand Bakker (Nederland)
  • Soort boek: autobiografisch verhaal
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Reeks: Privé-domein 324
  • Verschijnt: 25 april 2023
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 25,99 / € 7,49
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van Gerbrand Bakker over zijn moeder

Het niet zozeer plotselinge als wel onverwachte overlijden van Gerbrand Bakkers vader bezorgde zijn moeder veel verdriet. Als je na vierenzestig jaar huwelijk alleen overblijft, is het bijna onmogelijk de draad nog op te pakken. ‘De fut is eruit.’ Maar het leven loslaten is ook nog niet zo makkelijk. Gerbrand Bakker beschrijft een jaar uit het leven van zijn verweduwde moeder en de familiaire dingen die daarmee samenhangen. Daarnaast beschrijft hij, net als in Jasper en zijn knecht en Knecht, alleen, zijn eigen dagelijkse leven, dat een nogal verrassende wending heeft genomen nadat er een man en een hond bij hem zijn ingetrokken.

Bijpassende boeken en informatie