Tag archieven: Tim Donker

Anne Provoost – Krop

Anne Provoost Krop recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe bundel met gedichten. Op 8 juni 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe dichtbundel van de Vlaamse dichteres en schrijfster Anne Provoost.

Anne Provoost Krop recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Krop. Het boek is geschreven door Anne Provoost. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van de Belgische dichteres Anne Provoost.

Recensie van Tim Donker

Zo’n krakelend verse dichtbundel & nieuw ook. Alles nog onbekend. Alles een nog niet weten. Want ik kende die naam wel, Anne Provoost, maar het moest poëzie zijn vooraleer ik een keer een letter van haar las. En poëzie is wat Krop is en daarin kwam Anne Provoost als nieuw voor mij. Nieuw is niet weten wat er komen gaat. En dat vind ik bij poëzie altijd spannender dan bij een roman. Misschien omdat poëzie meer vermag. Poëzie is vaker grillig, onberekenbaar, een misstap is gauwer begaan, misschien is poëzie er ook niet per se op uit houvast te bieden, vaste grond te geven achja poëzie moet gevaarlijk zijn of zij is geen poëzie maar het was een stomme eikel die dat zei.

Er wordt bladloos gewacht op een man die door kieren naar binnen kan die kijkt en zwijgt en slikt en bevredigt als chocolade.

Hum. Ja. Mannen. Chocolade. Of toch maar liever camembert misschien?

“Camembert heeft de reputatie verslavend te zijn en pijnstillend als morfine” heet het, en “[o]oit waren we romig en vet”.

De pit voor de amaretto weerloos al, en sappig en kozend en zongedroogd liggen in de Povlakte. De mannen, de referenties aan voedsel, de landschappen, het neemt nu nog wat archaïese beroepen en ik kon spreken van een Lecompte hier.

(maar dat is vast niet heel erg woke van mij, om twee vlaamse vrouwen die toevallig al eens dichten over liefde en relaties maar meteen aan elkaar gelijk te stellen) (en wat we nu weer erg moeten vinden) (mai spijkers moeten we nu weer erg vinden) (en die Lecompte dan die sprak van de puriteinse totalitaire nietsontziende dogmatische humorloze Hashtag MeToo-beweging en daar sprak Lecompte recht en niet krom nee maar toch maakte Lecompte één kapitale denkfout. Prometheus geeft helemaal geen “adembenemende roekeloze vernieuwende subversieve recalcitrante” boeken uit; Prometheus geeft middelmatige, publieksvriendelijke, hypegevoelige, risicoloze drab uit van nu net juist die “ten onrechte opgehemelde schrijvers” die Spijkers volgens Lecompte juist géén stroop aan de baard hoefde smeren. Lecomptes eigen De Bezige Bij die volgens de dichteres over een warme genereuze zachtmoedige fijngevoelige redacteur beschikt heeft veel meer “adembenemende” &c. boeken uitgegeven. Je hoeft geen lul te zijn om moje dingen te laten ontstaan. Dat was de denkfout)

Dat over die archaïese beroepen enzo, dat heb ik niet gezegd, ik heb nog niks gezegd, ik lees.

“Niemand vraagt je
het bed al te dragen
waarin je zou zijn doodgegaan
als ik het je niet had verboden”

Je lief simpelweg verbieden dood te gaan, ja, dat vind ik mooi. Dat vind ik heel mooi. En dan dat neem uw bed op en wandel, of, niet vanuit de genezer maar vanuit de zieke gedacht: neem op uw stethoscoop en wandel (toen al was Roger Waters genialer dan Syd Barrett). Het komt uit een gedicht dat Breinaalden blind tikken heet en heel dat gedicht is fantasties. En dan ben ik nog maar op bladzijde achttien hoor, dan moet het titelgedicht nog komen, en het komt, een bladzijde of twee later. Weer gaat het over dood: “We hebben de jaren al, / dus het beste wat / ons nu kan overkomen / is vroegtijdig dood te worden verklaard / in een krant of op een Facebook-status” – en dat is waar het lezen snuiven wordt.

Dat is waar ik snuif, waar ik me snuivend doorheen Krop zet (de bundel) (al begon het met het gedicht). Dat is waar ik de komma’s proeven wil, waar ik het rond en het spits van iedere letter van nabij ervaren wil.

Het neemt een klein beetje krijgen gewend aan / , het neemt een klein beetje krijgen gewend aan (en) (dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk) (Steeds wanneer ik mijn auto of mijn machine start, doe ik dat niet met de bedoeling om de aarde te schaden, laat staan dat ik de zesde massa-extinctie in de vierenhalf miljard jaar oude geschiedenis van deze planeet wil veroorzaken) (noemen we een halve vliegenvleugel kra) (leg een kra op de hoorn van de stier) (ze heb voorkeur voor een limousine of nagelboutique) (jouw eenzaamheidsklacht is ons eenzaamheidsverlangen); het neemt een heel klein beetje krijgen gewend aan —

Dit is steeds het grotere (dit is steeds een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk) (leg de kra op de hoorn van de stier); dit is hoe het me kneedt, hoe het me kleurt – kleur ik Krop, ben ik niet langer doorschijnend, ben ik Krop. Dat is de grotere hoera. Dat is hartstocht die lekt uit kleppen en kieren.

Ja het nam een klein beetje krijgen gewend aan, ik kende Anne Provoost niet, ik plaatste de eerste paar gedichten slecht of in een andere hoek, en dan vond ik het goed, en Last post vond ik meesterlijk (ik kon zeggen dat ik Last post het beste gedicht van 2022 vind maar ik ben allang niet meer geloofwaardig als ik zulke dingen zeg ik zeg zulke dingen veel te vaak hoeveel heb ik nu al niet het mooiste van het jaar van de maand van de week van mijn leven gevonden ik moet iets anders verzinnen om woorden aan mijn enthousiasme te geven), en dat was waar het snuiven begon ofnee het snuiven begon eerder al. Ik snoof de gedichten nee de zinnen nee de woorden.

Nee het zijn de zinnen eerder nog dan de gedichten.

Zinnen als “Ik leerde staand met hem te praten / klaar voor vertrek / richting bij hem vandaan / omdat ergens op een Facebook-pagina / was gezegd dat je dood kon gaan / als je te veel zat.”

Of zinnen als: “Op dat punt ontmoetten wij elkaar / tussen wacht-ik-ben-nog-niet-klaar / en dag, / ik-ga-al / maakten we drie kinderen / die eerder dan wij praatten / en tot diep in onze dementerende jaren / totaal onweerstaanbaar / om onze pipi-kaka-grappen lachten”

Of. Maar wacht. Hier heb ik al bijna het volledige gedicht Take a seat please.

Ja. Het zijn de gedichten. Het zijn de gedichten veeleer dan de zinnen.

(and if you wait another day, I will wait a day)

Het is de poëzie. “[P]oëzie over wat naar de keel grijpt en wat je staande houdt”, zegt het achterplat en voor één keer zit het achterplat er eens niet faliekant naast.

Al moet je misschien niet benoemen waar poëzie “over” is.

Misschien moet poëzie niet ergens “over” zijn.

Misschien moet poëzie nergens over zijn.

Ja. Soms is het er bovenop. “[H]et nu dat je later pas / naadloos ook past”. Dat is de nagel op de kop niet? Nu is altijd later pas oké want achteraf viel het allemaal toch wel mee. Ik moest de creditcardverstrekker bellen, laatst, want mijn creditcard deed het niet. Dus moest ik bellen. En ik wilde niet bellen want ik hou niet zo van keuzemenu’s en ik hou niet zo van duidelijk in een paar woorden inspreken waarvoor ik bel en ik hou niet zo van in de wacht staan en ik hou niet zo van al onze medewerkers zijn op dit moment in gesprek en ik hou niet zo van de domme vragen die ik moet beantwoorden opdat ze weten dat ik ook echt wel de rechtmatige eigenaar van de creditcard ben en ik hou überhaupt niet zo van bellen, zelfs niet met bekenden. Maar toch. Ik belde. Het was een donderdag en de regen kwam met bakken naar benee en liever luisterde ik nog een andere seedeetje maar ik belde. En wat peinst ge, achteraf bleek het maar vijf minuten geduurd te hebben, en de kaart deed het weer, en ik was opgetogen (zo opgetogen dat ik meteen een boek kocht met de kaart) (een boek gekocht met geld dat ik eigenlijk niet missen kon). Eindelijk paste dat nu van vijf minuten geleden me, en welaan, nog een kopje koffie dan, en welaan toch maar die seedee opleggen dan.

Maar soms is het ook “alleen maar” mooi. Als het erom gaat dat je even vergeet dat je iemand vergeten wou bijvoorbeeld. I forgot to remember to forget. Dat vindt mijn zoon zo’n grappige titel. Vandaag vergat ik te klagen. Vergeten zal het rusten in de naamloze aarde. Je ging zo vroeg weg dat je je lunch vergat. En ik kreeg ook zin om weer eens in Draaisma’s Vergeetboek te bladeren. En dat zijn altoos de mooiste boeken he. Boeken waarvan je trek krijgt in andere boeken. Boeken die boeken uitlokken. Boeken die je voor altijd verloren gelopen laten in je boekenkast.

En Monoloog op de trap vond ik voornamelijk grappig. Ik grinnikte er een beetje bij. Deze zomer las ik gedichten grinnikend. Dat is niet erg, poëzie die doet grinniken, nee, dat is niet erg, zolang het maar niet een of ander achterlijk light verse is ofzo, of deelderiaanse lolligdoenerij let op jongûhs nu gaan we laggûh om spitsvondige spitsvondigheidjes en als jij er ook om moet laggûh dan mag je jezelf op je schoudûh kloppûh want dan ben je een slimme jongûh. Maar anders dan dat is poëzie die me aan het grinniken krijgt lang niet verkeerd (sommige gedichten van Lindsay Hill vind ik ongekend komisch) (de Tabletten van Armand Schwerner vind ik ongekend komisch) (soms is poëzie ongekend komisch zonder dat dat erg is).

Het is niet het grinniken maar het is de poëzie die groter is en me vervult en me soms ineens en zonder waarschuwing luchtwaarts zendt (luchtwegen. nergenswind). Als het spreekt, als het zegt: “Ik vond het geluk / maar bracht het naar het loket voor verloren voorwerpen / voor het geval iemand het liever wilde / Ik woonde toch al voorgoed in september / Daar is alles schoon en compleet” ja, of als het spreekt en zegt, en die dingen spreekt en zegt die ik eerder al noemde. Een enkele keer volstond de titel alleen al. Hoe mijn voormoeder het systeem verkrachtte. Of De man die je doodschiet na een tijd. Dat zijn toch pareltjes (die eerste deed me een beetje aan het oinkbeest denken, dat vond ik zoon moje plaat toen ik nog een kindje was) (mun ouders hadden me een plaat gekocht) (mun ouders hadden me een plaat gekocht, en die gingen we drajen, die gingen we drajen op de platendrajer in de huiskamer, komaan komaan komaan kom allemaal we gaan een plaat drajen in de huiskamer).

Geen nood. Later, of vroeger, maakt het weer zwaar en zendt het u met een rotvaart terug naar de aarde en met uw kop helemaal tot diep in de modder. Want later, of vroeger, gaat het toch weer over de dood, misschien over de dood van iemand die niet erg oud geworden is. “De grootste troost van ons jonge leven was / dat er toch nog een kans bleef bestaan / om niet als een dwaas te sterven // Jij greep die / -ik ben hem kwijtgeraakt”. –

geen nood dus, zulke woorden maken uw kop als vanzelf weer vol en zwaar (maar mooi wel, moje zwaarte, moje volte). Is uw “hersencompost” tot “massa” geworden, zoals dat elders in deze bundel heet. Dat was uit een project met klimaatdichters. Klimaatdichters ja, die heb je dus ook al. Alsof stadsdichters en dichters des vaderlands nog niet debiel genoeg waren.

De eerste dichtbundel dus, en dit mag Anne Provoost vaker doen. Dichtbundels schrijven bedoel ik. Al ken ik haar andere werk inderdaad niet, ik zei dat al, maar Krop is me reeds ruimschoots voldoende. Voor nu. Een nu dat me later pas naadloos passen zal. Maar met zulke dichtbundels op mijn schoot knelt dit nu me zelfs nu al niet al te erg. Aw. Gedichten voor een ruimvallender nu. Hoe vind je die?

Anne Provoost Krop Recensie

Krop

  • Schrijfster: Anne Provoost (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 8 juni 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het nieuwe boek van Anne Provoost

Anne Provoosts generatie is misschien de laatste die nog kan terugkijken op een tijd waarin het stijgende water een hypothese was. In die storm is de geliefde een eiland. Het geruststellende van samen ouder worden is een troost, want ‘er is tussen ons iets enorms aan de gang’. Dit is poëzie over wat naar de keel grijpt en wat je staande houdt.

Maar we streven!
We zullen elkaar alles vergeven
behalve dat de ander de eerste is
die voor de laatste keer ademt

Bijpassende boeken en informatie

Charles Baudelaire – Parijse walging

Charles Baudelaire Parijse walging recensie en informatie van het boek met prozagedichten uit 1869, Le Spleen de Paris. Op 25 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling door Hafid Bouazza het boek met prozagedichten van Charles Baudelaire. Bovendien zijn ook het Franse origineel en de Engelse vertaling door Louise Varèse opgenomen.

Charles Baudelaire Parijse walging recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van het prozagedicht uit 1869, Le Speen de Paris, Parijse walging, Paris Spleen. Het boek is geschreven door Charles Baudelaire. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het beroemde boek met Franse gedichten van Charles Baudelaire in combinatie met de Nederlandse en Engelse vertaling.

Recensie van Tim Donker

Zegt iemand, zegt wie, zegt Guus Luijters: De moderne Franse poëzie begint bij Baudelaire.

Zegt iemand, zegt wie, zegt Marcel Proust: Baudelaire was de grootste dichter van de negentiende eeuw.

Zegt iemand, zegt wie, zegt Charles Baudelaire: schrijf altijd poëzie, ook als je proza schrijft.

Hoe vaak moet een schrijver in je leven komen voor je besluit hem echt te gaan lezen?

Het was vroeg in de jaren 00 toen Baudelaire voor mij meer dan een naam werd. Ik volgde Bob Geldof nog, zo vroeg in de jaren 00 moet het geweest zijn, en ik sprak Antonio nog wel eens – zo vroeg in de jaren 00 moet het geweest zijn. Ik denk dat Sex, age and death net uit was. Ik herinner me m drajen & ook m om Antonio’s oren slaan, ik herinner m recenseren in het blad dat wij toen maakten. Kraakpen. Zo heette dat blad. Zo vroeg in de jaren 00 was het dus. En Laura was er. Moje Laura. Lieve Laura. Laura die zong, en muziek maakte, iets met toetsen, een accordeon soms. Ze zou iets voor Kraakpen gaan doen, want later, als Antonio en ik groot waren, wilden we een verzamelseedee uitbrengen met daarop alle bands en artisten die wij goed vonden maar die naar onze smaak te weinig aandacht kregen. En Laura ging één van hen zijn. Want die had minstens één prachtig liedje gemaakt, Feel it heette dat liedje en op tot deze dag kan ik het nog niet horen zonder minstens één traan in een oog (het linker of het rechter) te krijgen. Er kwam nooit iets van die seedee, er kwam nooit iets van Kraakpen of althans na zekere tijd niet meer, en Antonio en ik kregen ruzie, en ik studeerde af, zo vroeg in de jaren 00 was het dus, en ik probeerde iets freelancerigs te doen, iets met een tekstbureautje ofzo, ik had zelfs een naam, ik wilde het Stijlbreuk noemen maar mijn vriendin en mijn schoonzus vonden dat te negatief klinken en ik luisterde in die dagen nog naar hen, ja zo vroeg in de jaren 00 was het, en toen was er dus heeltegaar geen naam meer voor dat tekstbureautje maar wat maakte het uit, ik had er toch al niks mee, het was eigenlijk meer een eufemisme voor werkeloos zijn, ik wilde geen zakelijke teksten schrijven en ik wilde geen reclameteksten schrijven en ik wilde geen interne slogans bedenken voor een Rabobank in Naaldwijk om alle neuzen weer dezelfde kant op te krijgen, hel, ik wilde niet eens interne slogans bedenken voor een Rabobank in Naaldwijk die alle neuzen een andere kant op zouden krijgen, en heeldurdagen zat ik maar, thuis, en heeldurdagen verveelde ik me daar, thuis. Maar Laura was er nog. De seedee was er nooit gekomen maar Laura was er nog. Antonio en ik waren gebrouilleerd geraakt maar Laura was er nog. Schrijven voor het tekstbureautje wilde ik niet maar Laura schrijven wilde ik wel. Deed ik dus. Schrijven. Of mailen, hoe heet dat. Alle dagen. Heeldurdagen. Ik. Aan Laura. Laura. Aan mij. Wat lees je?, was een vraag die ik haar vaak stelde. Ik lees Baudelaire, zo luidde op een keer het antwoord, en Sex, age and death van Bob Geldof was uit, zei ik dat al?,  een vriendschap en een blad en een tekstbureautje later en nog altijd was die plaat niet oud, of niet echt oud, ik vond t in ieder geval nog steeds een goede plaat, een hele goede plaat  (inmiddels heeft hij al ruim tien jaar mijn seedeespeler niet meer van binnen gezien denk ik), en op die Sex, age and death was een regeltje “She read a poem by Baudelaire / sitting naked in a chair”, ik weet niet meer in welk liedje die regel voorkomt want inmiddels heeft die plaat al in ruim tien jaar mijn seedeespeler niet meer van binnen gezien maar sjeesis aan Laura denken en hoe zij naakt in een stoel gezeten een gedicht van Baudelaire las, was me verre van onaangenaam. Maar me aanzetten tot zelf Baudelaire gaan lezen deed het niet.

Ergens later. In diezelfde vroege 00’s maar dan iets later. Ik was getrouwd, wil je wel geloven? Niet met Laura, dat had ook niet gekund (alhoewel een mens misschien te snel de neiging heeft om onwaarschijnlijkheden als onmogelijkheden te klasseren en dat wat gebeurt als “voorbestemd”, terwijl, misschien, alles anders was geweest als je toen op die moje dag ergens in mei niet linksaf was gegaan maar rechtsaf, ja, misschien had dat iets in gang gezet dat al het onmogelijke mogelijk had gemaakt en al het onvermijdelijk zeer vermijdelijk, ja, wie weet), maar met die vriendin die Stijlbreuk een te negatieve naam had gevonden (had ik er dus ook meteen een hele leuke schoonzus bij, hoezee mij). De huwelijksreis voerde ons tot het zuiden van Portugal. Daar. Ergens een hotel. Een hotel met een bibliotheekje. Of. Naja. Zeg: ze hadden alles dat gasten in hun kamer hadden laten liggen voorzien van een stempel van het hotel en in kasten gezet. De ruimte waar die kasten stonden mocht dan bibliotheek heten. Er stonden boeken in allerlei talen. Engels. Duits. Spaans. Portugees. Nederlands. Ik was vaak in dat bibliotheekje. Mijn vrouw, ja ze was ineens mijn vrouw, lag aan het zwembad misschien maar ik stond in de bibliotheek. Ik pakte. Zeg gerust: ik jatte. Ik pakte jatte daar van alles. Dat boek over de geschiedenis van de reuk van Alain Corbin, bijvoorbeeld. Maar ook Iemand, niemand en honderdduizend van Luigi Pirandello. En Dronken van weemoed, de vertaling van Paris Spleen zoals die in 1993 in pocketversie uitkwam bij het Groningse BoekWerk. Ik las het wel, ik las het niet. Ik las het een beetje. Ik las het soms. Ik las het zo-zo (het was een zo-zo sorry). Het was bij me. Het was het mooiste dat ik ooit had gejat, waarom het dan ook nog helemaal lezen?

Later werd het later en in ergens een winkel in twedehands boeken vond ik Dichters van de avant-garde. De moderne Franse poëzie. Ik kocht het. Ja. Ik kocht het voornamelijk omdat Stéphane Mallarmé, Comte de Lautréamont, Alfred Jarry, Jacques Rigaut, Henri Michaux en Francis Ponge erin stonden (naast vele anderen). Helden. Helden. Helden. (Hoewel: Ponge?) (?) (??) (???) (Bij toegeeflijkheid dan misschien) (dacht ik vandaag) (toen ik lang het stasjon fietste) (mijn zoon had gezegd) (mijn moje lieve wijze grappige fantastiese negenjarige onvergelijkbare zoon) (had gezegd) (dat ik zo moest fietsen) (zo door die straten moest fietsen) (zo door die straten langs wat uiteindelijk het stasjon bleek te zijn moest fietsen) (om te komen) (om bij die supermarkten te komen) (om bij die supermarkten te komen die ooit op loopafstand waren) (& fietsend) (& daar) (dacht ik dat Ponge het soort held is dat je op de koop toe neemt als je bepaalde andere helden omarmd) (& held bij toegeeflijkheid, dat vond ik mooi, daar grijnsde ik even om) (van oor tot oor) (toen ik fietste langs wat f’domme dat goeje ouwe stasjon Vleuten bleek te zijn). Maar daar, in dat boek, die bloemlezing, ontbrak die onvermijdelijke Baudelaire natuurlijk ook niet; het onvermijdelijke ontbreekt nooit – het is p’sies daarom dat we het het onvermijdelijke noemen: omdat het nooit ontbreekt (tenzij iemand, tenzij we toen allemaal, op een moje dag in mei, rechtsaf waren gegaan waar we eigenlijk linksaf wilden). Drie gedichten: Correspondenties, In het voorbijgaan en Om één uur ’s nachts. Die eerste twee vond ik nogal saai (volgens mij rijmden ze zelfs!) maar het prozagedicht Om een uur ’s nachts vond ik fantasties.

Later. Later nog. Dit moest per post komen. Het door Alan Ziegler geredigeerde Short. An International Anthology of Five Centuries of Short-Short Stories, Prose Poems, Brief Essays and Other Short Prose Froms. Ik had het besteld omdat het me in die dagen bezig hield zo veel mogelijk te zeggen in zo weinig mogelijk woorden. Of ik zelf niet. Maar anderen. Hoeveel de anderen veel kunnen zeggen in zo weinig mogelijk woorden. Internationaal, vijf eeuwen omspannend. Daar moesten goeje dingen tussen zitten. Of. Na. Ja. Wie er tussen zat. Ja hoor. Natuurlijk weer Baudelaire. The Stranger, Dog and Flask, The Bad Glazier, Get Drunk. En humzie. Ik was nog altijd niet overtuigd. Ja, Get Drunk vond ik goed. Maar dat kende ik eigenlijk al. Het was een van de teksten die ik wél gelezen had in het door mij uit die Portugese hotelbibliotheek ontvreemde pocketversie van het eigenste boek dat hier nu voor me ligt.

Want ja. Er was Querido voor nodig. Er was hardcover voor nodig. Er was Louise Varèse voor nodig (want de vrouw van, en een elektroniek poëem, een poëem waar je doorheen kon lopen – hoe kan een mens daar niet van opkijken). Er was Hafid Bouazza voor nodig. Er waren drie talen voor nodig. En nu heb ik hem gelezen. Baudelaire. Nog net geen twee eeuwen later. Nu heb ik hem echt gelezen. Voorbij een zo-zo lezen, een hier of daar lezen, een hum en humzie lezen.

Of. Naja. Daar zeg ik wel: drie talen. Maar één taal valt al af. Je kunt er die Baudelaire natuurlijk niet op afrekenen dat hij een Fransoos was. Maar Frans is wel de allerlelijkste taal wereldwijd, en allertijden. Het verslaat zelfs Italiaans in lelijkheid. En dat wil wat zeggen. Het is een taal die ik niet spreek, die ik niet wens te spreken, die ik nooit zou willen spreken, of lezen. Als er één reden is waarom Stefan Themerson niet deugt, dan is het omdat hij de Franse sietaten die hij in zijn filosofiese beschouwingen opneemt onvertaald laat. Een lelijkheid waaraan wel meer filosofen lijden. Hier wil ik een eind aan maken mensen. Ofwel je laat elk sietaat onvertaald, of het nu in het roemeens, japans, swahili, sjienees of etruskies is; ofwel je vertaalt alles dat niet behoort tot de moedertaal van de schrijver of de (vermoedelijke) lezers. Maar stop in elk geval te denken dat ieder “belezen” mens Frans zou kunnen lezen. Ik haat Frans. Ik heb Frans zo snel als het maar kon uit mijn vakkenpakket gegooid. Ik. De talenman. Ik snuif de taal. Ik zou elke taal willen spreken. Behalve Frans. Dus. Naja. Frans lees ik niet.

Een tweetalige bundel dan.

Of. Naja.

Las ik het Engels van Louise Varèse, boeide het me ineens minder. Boeide me minder wat me in het Nederlands wel geboeid had. Zegt iemand Dat komt omdat het niet je moedertaal is. Alleen in je moedertaal vat je elke nuance.

Denk ik ja.
Denk ik hum.
Denk ik misschien.

Zegt iemand, zegt Baudelaire:

“…fiacres attardés et éreintés.”

Zegt Nannie Nieland-Weits (die van die pocket die ik gejat had in Portugal):

“…verlate, afgebeulde huurkoetsjes.”

Zeggen Thérèse Fisscher en Kees Diekstra (die hetzelfde gedicht voor Dichters van de avant-garde mochten vertalen):

“…verlate, afgejakkerde koetsen.”

Zegt Louise Varèse:

“…belated and weary cabs.”

Zegt Hafid Bouazza:

“…verlate en afgematte fiakers.”

Of, in hetzelfde gedicht, Baudelaire zegt: “sauteuse”; wat bij Nieland-Weits een “vlinder” wordt; bij Fisscher en Diekstra een “hoertje”; bij Varèse een “dancer” en bij Bouazza een “acrobate”. In zijn noten (Bouazza heeft noten, Varèse niet) schrijft Bouazza dat sauteuse zowel acrobate als slet, prostituee kan betekenen maar dat Baudelaire-kenner Claude Pichois meent dat de eerste betekenis van sauteuse hier beoogt wordt.

Of neem – nee, wacht.

Wat ik bedoel is: wat is vertalen?

Zegt iemand, zegt wie, zegt Bart Vonck vertalen is verhuizen.
Zegt iemand, zegt wie, zegt Nicolaas Matsier vertalen is verschalen.

De levenswee. De ennui. De weltschmerz. En hoe die in woorden te vatten, de woorden van een andere taal, de woorden van een taal waarin Baudelaire ze niet gevat had. De Bouazza-vertalingen lezend, vroeg ik me af: Zou Baudelaire een duister schrijver geweest zijn? Een moeilijk leesbare schrijver – het soort schrijver dat niet mikt op de betekenissen die direkt achter de woorden liggen, maar verder gelegen betekenissen. Het soort schrijver, u weet, dat het niet over “koetsen” heeft maar over “fiakers”; en met een sauteuse niet de misschien voordehandliggendere “wulpse” betekenis beoogt (een hoertje, een danser, of de fladderende vlinder) maar de -nogmaals: misschien- minder alledaagse zin van “acrobate”. Iemand zei: Baudelaire moet ook voor Fransen een heel leesbare schrijver zijn want anders verdwijnt dat op den duur. Ik weet niet of die redenering hout snijdt. Dan zou alles dat het uit de vergangenheid tot hier redt een zekere mate van toegankelijkheid moeten hebben gehad, gedurende alle era’s die het overleeft heeft. Ik vraag me zeer hard af of dat het geval is.

Het lijkt mij niet ondenkbaar dat Baudelaire een minder toegankelijke schrijver was – met zijn onverhoedse surrealisme (een “gewoon” reisverhaal krijgt zomaar ineens een surrealistiese wending), zijn referensies aan mythen en oude volksverhalen, zijn soms ellenlang meanderende zinnen en zijn voorliefde voor het schimmige en het angstaanjagende. Hij zal in ieder geval niet “makkelijk wegleesproza” hebben willen schrijven. In dat geval heeft Bouazza mogelijk de “meest echte Baudelaire” in zijn vertalingen naar voren gehaald – is hij m in ieder geval dichter op de huid gebleven dan Nieland-Weits wier Dronken van weemoed wél gemakkelijk wegleest.

Uit de noten, waarin Bouazza gloedvol doceert, blijkt ook de passie, de liefde voor de tekst, het geschreven woord, literatuur, geschiedenis; ieder woord ten volle willen vatten. Is dan Baudelaire misschien mogelijkerwijs wellicht (bijwoorden van twijfel) meer recht gedaan met deze soms misschien wat barokke & soms misschien wat “moeilijke” & soms misschien wat duistere, maar in ieder geval altijd intrigerende vertalingen dan met die van vertalers die andere keuzes maakten? De twintig door Bouazza vertaalde teksten vormen voor mij in ieder geval het kloppend hart van dit boek. Ik las ze met smaak, aandacht, rust. Ook al door die prachtige (en ook niet altijd even lieflijke) illustraties van Marlene Dumas.

Maar Le Spleen de Paris bestaat uit meer dan twintig teksten. Baudelaire schreef er vijftig. Bouazza kon dat niet allemaal vertalen, want Bouazza die ging dood. In 1947 was er al een Engelse vertaling (door Louise Varèse) uitgekomen bij New Directions en Querido voegde die vertaling toe aan deze bundel opdat mensen zoals ik -Fransweigeraars- toch nog de dertig overige teksten kunnen lezen. En ik las. De eerste twintig opnieuw (& dacht soms: Bouazza deed dat toch beter) (maar f’ruit, laat ik geloven in die het-is-je-moedertaal-niet tejorie) & dan de andere dertig.

En dacht soms Misschien waren twintig teksten toch wel genoeg geweest, Baudelaire.

En soms een lichte irritatie. Een bepaalde koketheid misschien, iets waaraan het decadentisme natuurlijk sowieso niet vreemd is; het spleen, de Weltschmerz, de ennui de vivre, de gevoelige natuur, het lijden aan het leven, hoe herkenbaar allemaal ook, het kan soms ook een beetje op de zenuwen werken.

Maar dan weer.

The eyes of the poor. Hee. Maar dat ken ik. Van The Cure dan nog. Het Kiss me kiss me kiss me album van die band was één van de eerste niet-metal platen die me trokken. Mijn oudste zus had die plaat, ik had m haar gegeven voor haar verjaardag, rib uit mijn lijf, was nog een dubbelelpee ook en voor het geld dat ik eraan uitgaf kon ik alvast niet de nieuwe D.R.I. kopen en dan nog geld overhouden ook want Crossover was géén dubbelelpee. Afgrijselijk. Een plaat kus me kus me kus me noemen, en dan die hoes, en dan dat haar van die Robert Smith, en dan het feit dat het geen metal was en al helemaal geen D.R.I. En toch. Soms, als ze er niet was, ging ik stiekem naar mijn zus heur kamer om stukjes en beetjes van Kiss me kiss me kiss me te luisteren. How beautiful you are nam ik, al even stiekem, op een bandje op waar het stond tussendoor Slayer, Venom, Kreator, Destruction, Napalm Death en Extreme Noise Terror. Ik weet niet waarom het juist dat liedje werd. Ik kon het al snel meezingen, misschien daarom; meezingen was me met Napalm Death alvast nooit gelukt. You want to know why I hate you, I’ll try and explain, remember that day in Paris, when we wandered through the rain? En eerst nu pas, zoon vijfendertig jaar later, realiseer ik me dat die Smith de tekst van How beautiful you are bijna integraal heeft gejat van Baudelaire. Bij hem heette het The eyes of the poor. En eindelijk begrijp ik die haat, die ik in de versie van Smith altijd een beetje overdreven vond want waarom zou je iemand haten alleen omdat ze het niet fijn vindt dat er mensen naar haar staren? Langs de andere kant vatte “How no-one ever knows or loves another” de boel dan weer goed samen maar dat zijn nu weer zoon beetje de enige woorden die Smith klaarblijkelijk zelf verzon.

Of, pagina’s later, een genereuze duivel tegenkomen; genereus genoeg om hem op te nemen in je gebeden: “O God, laat de duivel zijn belofte houden!”

Of, pagina’s later, het overbekende Enivrez-vous (Get drunk) (Wees altijd dronken) – overbekend ja maar desalniettemin nog altijd magistraal, prachtig, adembenemend, en, na 150 jaar, nog altijd zeer levendig.

Of, pagina’s later, een vrouw in een raam & je hebt haar hele levensgeschiedenis reeds verzonnen. Mogelijkerwijs ga je zeggen: “Hoe weet je dat wat je verzonnen hebt haar ware verhaal is?” En dan die fantastiese repliek: “Wat maakt het uit wat werkelijkheid is buiten mijzelf, zolang het me helpt te leven, te voelen dat ik ben en wat ik ben?”  En ik denk aan een werkelijkheid buiten mijzelf, een werkelijkheid buiten onszelf, een werkelijkheid die “daar is”, wat me onbestaande lijkt. En ik denk aan Stefan Themerson (ge weet, die zeikerd die zijn franse sietaten wel eens had mogen vertalen maar verder een briljant filosoof, dichter en schrijver was), die gezeid haadt: “’Weten’ betekent dat wíj weten.”, en: “Ik weet dat dit voorwerp hier is wat we gewoonlijk ‘een tafel’ noemen maar ik weet ook dat het voor een termiet voedsel zou zijn, voor de vloer eronder is het gewicht, voor onze grootvaders is het wat-is-er-met-die-prachtige-boom-gebeurd?, en voor onze kleinkinderen – een oninteressante episode in verband met de vroegere geschiedenis van enkele anonieme stukjes materie die, over de hele wereld verspreid en zelfs niet langer identificeerbaar als as, deelnemen aan verscheidene processen. Dus ik weet dat deze tafel zonder mij geen tafel is. Ik ben noodzakelijk voor zijn bestaan als tafel. Het is een tafel door de vooringenomenheid van mijn bewustzijn.” En lezend, en denkend, en drinkend, ergens ver na het middernachtelijk uur in een vakantiehuisje in België, ben ik, ook zonder Bouazza, dan toch weer eventjes onder de indruk van de rijkheid van Baudelaire. Al vroeg ik me wel af – ofnee, niet nu, dat komt later.

Of, pagina’s later, de soep en de wolken, dat exact dáár over gaat: soep en wolken, en de laatste vier regels vond ik grappig, ze hadden me gnuivend, ergens op een weesee, ik geloof dat het in Balen was (want ik dacht nog, even, aan groenten en aan Walter van den Broeck).

Dat het dus zo was dat Varèse me, anders dan Bouazza, niet met elke tekst aan mijn stoel nagelde. Maar misschien was het de veelheid. Misschien was het mijn moedertaal niet. Er bleven teksten die me in hun ban hielden. Er bleef, steeds, pracht. En af en toe, toch, de uitroep O Bouazza waarom moest gij dood gaan? Ja, ik weet waarom gij dood moest gaan. Gij hield van een neut en meer nog van twee. Gij dronket uzelf dood. Maar toch: waarom moest gij nu dood gaan?

Maar ondanks die uitroep. Lof voor Louise Varèse. Lof voor Marlene Dumas. Lof voor Querido. Maar vooral: lof voor Baudelaire. De man die eeuwen kan overleven. En minimaal drie talen. En geen spat aan kracht inboeten. Dan ben je de grootste ja. En niet alleen van de negentiende eeuw. Misschien ook van de twintigste en de éénentwintigste.

Charles Baudelaire Parijse walging Recensie

Parijse walging / Paris Spleen

  • Schrijver: Charles Baudelaire (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse prozagedichten
  • Illustraties: Marlene Dumas
  • Origineel: Le Spleen de Paris (1869)
  • Nederlandse vertaling: Hafid Bouazza
  • Engelse vertaling: Louise Varèse
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 25 mei 2022
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 39,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het boek van Charles Baudelaire

Na hun succesvolle samenwerking in William Shakespeares Venus en Adonis besloten Hafid Bouazza en Marlene Dumas de handen opnieuw ineen te slaan. Ditmaal zou hij de vijftig prozagedichten vertalen die Charles Baudelaire (1821-1867) verzamelde in Le Spleen de Paris, en zij zou zijn vertaling illustreren.

Op 29 april 2021 stierf Hafid Bouazza. Marlene Dumas maakte schilderijen en tekeningen bij de twintig prozagedichten waarvan hij de vertaling voltooide. Ze liet zich inspireren door de sfeer van de tekst en de specifieke klankkleur van Bouazza. Zo werd het boek een postume ode aan hun vriendschap.

Charles Baudelaire wordt beschouwd als de dichter van het spleen, een zwaarmoedigheid, een intense verveling die tot weltschmerz leidt. In Le Spleen de Paris schetst hij portretten van rouwende weduwen, afgewezen minnaars, mensen die vechten tegen het donker om hen heen en in zichzelf. Wie deze magnifieke bundel leest, beseft dat Les Fleurs du mal ten onrechte grotere bekendheid geniet.

Het Franse origineel is in Parijse walging geheel opgenomen, evenals een Engelse vertaling van de hand van Louise Varèse. Het hart van het boek wordt gevormd door de twintig door Marlene Dumas geïllustreerde vertalingen van Hafid Bouazza.

Bijpassende boeken en informatie

Tom Hofland – De menseneter

Tom Hofland De menseneter recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 24 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Tom Hofland.

Tom Hofland De menseneter recensie en informatie

Als de redactie het boek gelezen heeft, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman De menseneter. Het boek is geschreven door Tom Hofland. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Tom Hofland.

Recensie van Tim Donker

Het is dat schrijven. Het is dat schrijven volgens het boekje. Dat schoolse schrijven. Dat schoolse schrijfschoolschrijven. Ja. Dat is het. Dit boek zal schoolvoorbeeld worden in alle cursussen romanschrijven. Want zo moet het, cursistjes! Het voldoet aan alle regels, alle technieken zitten erin, het is vlekkeloos. Het begint al bij het begin. Natuurlijk. Want daar moet het beginnen. Die eerste zin, die kun je ook meteen meenemen in een les over eerste zinnen. “Pascal Bonare legt zijn bebloede hand op het bureau.” Zo luidt die eerste zin. Ik las hem voor, hardop, grijnzend. Ik zei: “Dan heb je je binnenkomer.” Theo stond erbij, hij was de man aan wie ik die eerste zin voorlas, hij zei: “Dat vind jij natuurlijk goed!” Ik weet niet waar hij het haalt maar Theo denkt dat ik die morbide sadist ben die dood en bloed en ellende almeteens prachtig vindt. Nee, Theo, ik vind dat niet goed, ik bedoelde dat spottend, ik wou zeggen dat je daar je binnenkomer had, je klassieke binnenkomer, de zin die je aandacht moet grijpen, zo moeten ze zijn, die eerste zinnen. Zou de docent romanschrijven zeggen.

En dan volgt het eerste hoofdstuk, feitelijk een proloog, dat niet alles meteen duidelijk maakt. Zo moet dat. Niet alles meteen duidelijk maken. Informatieverdeling. Ja. Hum, moet de lezer denken. Hum, hoe zit dat nou. Even verder lezen. En dan komt het boek, de rest van het boek, en die proloog en alle verhaalfiguren daarin lijken er lange tijd niks mee te maken te hebben. Ow. Spanningsopbouw.

En details. Ja. Details maken je schrijven aanschouwelijk. De mensen in dit boek gaan niet op de bank zitten, maar op een leren bank. Want dat tekent iemand meteen, toch? Dat zijn zeer specifieke iemanden, de iemanden met leren banken, niet iedereen heeft een leren bank. Ook zo is een auto gaan auto maar een marineblauwe Volvo. Ja, Hofland weet hoe hij zijn beelden kan laten leven bij de lezer.

En de dialogen! Die zijn zo geraffineerd. Owja. Ieder zo zijn eigen taaleigen, hmm? Een man die mensen “stuks” noemt, ja dat is geen warmhartige man, dat weet je dan meteen, o dat is toch zo knap gedaan van die Hofland!

Maar ik blijf lezen.

“Dit soort schrijvers zijn een aanwinst voor onze literatuur” En er see Handelsblad. Zo leert ons het achterplat. Jawel, de literatuur die van ons is en soort is eerste persoon meervoud, en een “aanwinst” dan ook nog eens, hoe kan doen wat beproefd is een aanwinst zijn?

Maar ik blijf lezen.

Elke deus ex machina (en De menseneter kent nogal wat deus ex machina’s) is een “verstoorde” deus ex machina (verschijnt de machina eerst leeg, steekt deus pas bladzijden later zijn olijke kop omhoog: had je niet zien aankomen he?) (of nog weer later bleek het deus niet eens te zijn) wat een handige manier is om het platte en goedkope karakter van deze konijnuitdehogehoedtoverij wat meer cachet te geven.

Maar ik blijf lezen.

Niets in De menseneter is zomaar; een in een ogenschijnlijk terzijde genoemde naam zal later nog wel een keer opduiken, en je weet het, en je voelt het op je klompen aan, en als het zo ver is, zo geregisseerd, zo georkestreerd, voel je zelfs je klompen niet meer.

Maar ik blijf lezen.

Ik heb De menseneter in enkele dagen uit gelezen. Misschien geen opmerkelijke prestatie; het boek is slechts een 253tal bladzijden dik, er zijn mensen die dat in een middagje uit lezen. Maar ik niet. Ik lees wel veel, en ik lees vaak, maar ik lees nooit lang achtereen. Want ik moet ook nog mistroostig uit het raam staren, en wachten op de dingen die komen gaan, en denken aan wat ik vergeten ben, en de kinderen uit school halen, en boodschappen doen, en koffie zetten, en koken, en basketballen met mijn dochter, en barre tochten ondernemen met mijn zoon, en er zijn meer boeken, er zijn andere boeken, zoveel andere boeken om te lezen -recensie-exemplaren de meeste maar ook boeken uit mijn privé-collectie-, ik lees altijd tien, twintig, dertig boeken door elkaar. Maar dit keer niet. Toen ik De menseneter las, las ik alleen De menseneter en een paar dagen later was het helemaal uit. Wat voor mij zoveel is als “in één adem uit”.

Waarom? Ik vond het niet mooi, ik vond het niet goed geschreven, ik noteerde niet één prachtzin, ik noteerde helemaal niks, behalve dat ik de anekdote die Jelle Lamp op bladzijden 55, 56 en 57 vertelt als kind eens gelezen heb in een album van Sjors en Sjimmie (& toen vond ik het grappiger) (maar hier is het misschien ook niet perse grappig bedoeld).

Waarom? Waarom las ik, waarom bleef ik maar lezen in De menseneter?

Theo zei: Misschien heb je wat met het onderwerp!

Het onderwerp. Oja, het onderwerp. De hoofdpersoon heet Lute en die krijgt op een dag van zijn directrice de opdracht om al de collega’s van zijn afdeling over te halen ontslag te nemen. Hij zit met de klus in zijn maag maar ontmoet gelukkig bij toeval iemand die iemand kent die hem hier wel bij kan helpen: een zogenoemde headhunter (is daar niet een goed Nederlands woord voor trouwens? (hoofdjager?) (ja hoofdjager, past ook goed bij de wending die het boek later nemen zal). Lombard, zo heet die man. Dat is dus die man die mensen “stuks” noemt, aan alles is van meet af aan duidelijk dat die man niet deugt. Je voelt het, je leest het, je ziet het. Alleen Lute ziet het niet of doet alsof hij het niet ziet. O. Ik onderschrijf de ontmenselijking op de werkvloer (werkvloer! hoor mij bezig!); de gewetenloosheid van managers; mensen als nummer totaal ondergeschikt maken aan winst, kostenbesparing en efficiëntieverhoging. Maar dan dat soort kantoor, dat soort collega’s met hun van Sjors en Sjimmie gejatte anekdoterietjes; dat soort zielloze werkomgeving waarin niemand nog enige band voelt met wat er daadwerkelijk verricht wordt; dat soort bullshit jobs (David Graeber, iemand?) dat alleen maar bestaat omdat die bende calvinisten had bepaald dat u alleen in het zweet uws aanschijns uw brood verdienen mocht maarja toen waren we ineens met zijn velen, zijn heel erg velen, zijn ontzettend heel erg veel velen en toen waren de zinnige banen op een gegeven moment wel op dus toen moesten er onzinbanen verzonnen worden om het gij-zult-werken-voor-uw-geld systeem niet te laten floppen. Je moet zelf al een beetje ontmenselijkt zijn om alle dagen in je auto ofnee in je marineblauwe Volvo naar zo’n achterlijk kantoor te gaan dus heel erg veel sympathie voor welk der verhaalfiguren dan ook voelde ik niet. Maar ik bleef wel lezen.

Theo zei: dan doet Hofland toch iets goed. Kun je het truukjes noemen, maar hij past ze blijkbaar wel goed toe.

Hum. Ja. Ik weet niet. Ik geef toe: zolang de dreiging die om Lombard heen hangt nog enigszins onderhuids blijft, weet Hofland een zekere spanning te creëren. Misschien doet hij ook dat een beetje op een te opzichtige manier: in elke dialoog, in elk ongerijmd detail, in alles moet duidelijk voelbaar gemaakt worden dat er “iets” met die Lombard niet in de haak is. Maar het geeft wel enkele goede scènes waar het ongemak van af druipt. Doch als de aap eenmaal uit de mouw is, lijkt het er alleen nog maar om te gaan om het zo idioot, lomp, surrealistisch, zwartgallig en maf mogelijk te maken. Zoals de gemiddelde slasher movie: zolang het onheilszwanger is, heeft het een zekere kracht  maar van zodra het niet meer zwanger is van onheil maar het onheil luid en duidelijk geboren, weet men alleen van het allerdikste hout nog planken te zagen.

Maar wat meer is, is dat ik niet zeker weet of mijn blijven lezen een aanwijzing is voor de kwaliteit van het boek, dit boek of enig ander boek.

Het is niet omdat ik maar blijf eten van die goudgele gefrituurde aardappelstaafjes dat de snackbarkok een culinair genie is. Het is niet omdat ik op een aangename lenteochtend maar niet overeind kan komen uit mijn tuinstoel dat dat dus wel een ongekend comfortabel meubelstuk zal zijn. Het is niet omdat ik het kletspraatje met een toevallige voorbijganger maar laat duren en duren dat die persoon dus wel heel veel interessants te melden zal hebben.

Ik dacht is het als de nachtfilm? Zo’n niet al te interessante film waar je maar naar blijft kijken en kijken. Nee. Ook niet helemaal. Daarin spreekt lamlendigheid een danig woordje mee. Geen zin om te blijven zitten maar ook geen zin om naar bed te gaan. Lamlendigheid was in ieder geval geen reden om te blijven lezen in De menseneter.

Misschien is het iets zoals een product kopen dat je in een reclamespotje hebt gezien. Je weet dat het onzin is, reclame opgeklopte larie, je haat reclame sowieso, wie neemt er een reclameboodschap nou serieus? Ik deed dat ooit. Ik kan niet eens als verdediging aanvoeren dat ik jong en naïef was want het is nog niet zo lang geleden, ik woonde al hier, in dit huis. Het ging om smeerkaas ook nog eens. Ik heb niks met smeerkaas, ik vind smeerkaas nogal euh… smerig. In mijn studentenjaren at ik wel eens smeerkaas want het was goedkoop en lang houdbaar en een manier om de droge korsten brood die ik alle dagen at zo af en toe eens van een licht smaakje te voorzien als ik drogekorstsmaak  zat was. Maar in de voorbije dertig jaar heb ik toch nooit meer smeerkaas gegeten? Het was herfst, en ik ging tomaatsoep maken, en ik kocht een Turks brood voor erbij, en dacht aan smeersels, geen zin om zelf smeersels te maken, dan maar supermarktsmeersels, ik zag die smeerkaas, daar had ik reclame van gezien, op de reclame leek het geen smeerkaas maar een soort dikke kaasroom met geraspte kaas erdoor, ja zo ging dat natuurlijk nooit zijn, moeten ze niet denken dat ik daar in trap, maar ik trapte. Ik kocht, heb het potje die avond nog opengemaakt ook zelfs, ik wist toch dat het een miskoop ging zijn. Maar ik kocht toch.

De kans is erg groot dat u niet mij bent. Want alleen ik ben mij. De kans is groot dat u helemaal anders in elkaar steekt dan ik. Misschien houdt u van smeerkaas.

En misschien wilt u gewoon een boek lezen, er niet over nadenken. Misschien houdt u ervan als u maar blijft lezen in een boek, misschien ziet u geen truukjes. Kan. Misschien wilt u een boek met spanning, een tikje surrealisme misschien, af en toe iets mafs, wat duisters, een boek waarin je maar blijft lezen, een boek van in één adem uit, een boodschap is goed zeker als die er zo dik bovenop ligt dat je er toch niet over na hoeft te denken, een boek dat je leest en leest en leest en dan uit, en wegleggen en daarna vergeten. Kan. Dan is De menseneter helemaal uw boek.

Tom Hofland De menseneter Recensie

De menseneter

  • Schrijver: Tom Hofland (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 24 mei 2022
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de roman

  • “Het verhaal zelf doet je fronsen, lachen, walgen soms. Vooral verstokte comiclezers en B-filmfanaten zullen de groteske scenes waarderen. Het is ook gewoon erg goed gedaan: tijdens het lezen kun je Hoflands sardonische lachje bijna horen.” (HUMO)
  • “Hofland voegt iets extra’s toe, iets eigens wat ook zijn andere werk kenmerkt: een mix van ironie, absurdisme en suspense.” (de Volkskrant)

Flaptekst van de nieuwe roman van Tom Hofland

Lute werkt als kwaliteitsmanager bij een groot farmaciebedrijf op de Veluwe. Het bedrijf wordt overgenomen door een Zwitserse investeerder, die Lutes hele afdeling boventallig verklaart. Een bittere pil voor Lute: hij moet niet alleen tientallen trouwe collega’s weg zien te werken, maar krijgt ook de opdracht ze over te halen zelf ontslag te nemen. Wanneer Lombard, een freelanceheadhunter, zijn diensten aanbiedt, neemt Lute die van harte aan. Lombard zorgt ervoor dat de werknemers een voor een verdwijnen, en Lute kan zijn handen in onschuld wassen. Als de eerste doden vallen, heeft hij door dat hij een vos in het kippenhok heeft binnengelaten.

De Menseneter is een zwartkomische aanklacht tegen de doorgeslagen zakelijkheid en het verlies van menselijkheid op de werkvloer. Daarnaast is het een origineel, fantasierijk en sprankelend eerbetoon aan de liefde, in al haar facetten.

Bijpassende boeken en informatie

K. Schippers – Je moest me eens zien

K. Schippers Je moest me eens zien recensie en informatie over de inhoud van de laatste dichtbundel van de in 2021 overleden dichter. Op 24 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het laatste boek van de Nederlandse dichter en schrijver K. Schippers.

K. Schippers Je moest me eens zien recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Je moet me eens zien. Het boek is geschreven door K. Schippers. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met gedichten van de Nederlandse dichter K. Schippers.

Recensie van Tim Donker

Maar deze moet ik even inleiden. Ja. Weer zo’n ellenlang verhaal uit tempo doeloe, scroll gerust naar onder. Of zet de computer uit, ga naar buiten, het wordt een moje week. Het was, ik weet niet meer wanneer het was, het was 1995, of later misschien, in het begin was dat winkeltje er nog niet geloof ik. Het winkeltje in de hogeschool. Daar kwam ik vaak. Misschien was het er pas na de verbouwing, kan goed, dan was het misschien 1996. Het was een boekwinkeltje, een piepklein boekwinkeltje vlakbij de ingang van de hogeschool. Ik kwam daar vaak, al kocht ik er zelden iets, ik was een arme student, er was amper geld voor eten, laat staan voor boeken (al kocht ik, als ik een keer geld had, liever boeken en seedees, at ik wel een korst brood, soms nam mijn twintig jaar oudere nicht me mee uit eten, daar kon ik dan weer dagen op teren) (mijn teergeliefde oudere nicht Anne) (ook zij nu dood). De Opscene heb ik er een paar keer gekocht. Of minstens één keer. Maar de keer waarover ik het hebben wil, zag ik er een boek liggen. Dik boek. Harde kaft. Opvallend omslag. Een leeuwerik boven een weiland heette het. Van ene K. Schippers. Ja. Ik ga eerlijk met u zijn. Ik had op dat moment – 1995 was het, misschien 96 – nog nooit gehoord van K. Schippers. Mijn ogen zagen, mijn hand pakte, mijn handen bladerden. Gedichten. Maar wat voor. Ik kocht. Ik had nog wel een paar korsten brood in mijn kastje, kon ik vast nog wel een week mee toe. Ik at niet veel in die dagen nee. Ik ging naar huis, volgens mij stonden er nog wel een paar kolleezjes op het program maar ze konden me allemaal de bout hachelen, ik ging naar huis. In de trein las ik. Van stasjon Diemen-Zuid naar stasjon Utrecht-Overvecht, ik herinner me niet meer hoe lang die rit duurde maar vast geen uren. Ik had het boek al bijna uit toen ik thuis kwam, liep lezend over straat naar die oerlelijke deprimerende rotstudentenflat waar ik woonde. Ik ging meteen naar de kamer van Antonio, ik klopte niet eens aan, zo herinner ik het me, ik liep voordragend naar binnen, zo herinner ik het me, ik wreef het boek in zijn gezicht, zo herinner ik het me.

Dit was het. Eindelijk. Eindelijk was het er. Poëzie die ik goed vond. Ik wist dat het er moest zijn, ik had het altijd al vermoed. En nu hield ik het in handen. Poëzie die ik goed vond. Dit was het, het was er, het was eindelijk hier. Poëzie had me altijd al getrokken, ik wist dat het prachtig kon zijn. Maar echt goede poëzie, waarlijk goed poëzie, dat had ik nog nooit gelezen. Misschien komt dat omdat er bij ons thuis boeken waren. Ja. Er waren boeken bij ons thuis. Veel. Een boekenkast die gans de muur van de woonkamer besloeg. Ja. Mijn vader las. Ja. Mijn vader was een belezen man. Maar hij las vooral het soort boeken dat je nu weer gelezen moest hebben in intellectuele kringen. Weetikveel. De Rotary Club ofzo. Weinig poëzie trouwens. Misschien kun je daar niet over praten tijdens sjieke dinertjes met chirurgen en juristen of wat deden die lui allemaal. Mijn oudere zus ging later nog bij een poëzieclubje. Dat was opgericht door een lerares Nederlands die bij ons in de straat woonde. Poesieclub heette dat, zonder trema en met een s want we moeten er wel mee kunnen lachen. Maar ze nam weinig spannende dingen mee van de Poesieclub. Judith Herzberg, Neeltje Maria Min, J.C. Bloem, Rutger Kopland (of was die laatste toch van mijn vader, het zou kunnen, met die psychiatrie-konneksie). Het was een slecht startpunt voor waar poëzie me écht zou gaan raken. Ik ken verhalen van mensen met ongeletterde ouders, mensen wier ouders of zussen nooit lazen, en die vonden allemaal op eigen kracht op ongeloofwaardig jonge leeftijd de interessantste, vreemdste, obscuurste boeken (zetten maffe dingen op hun leeslijst die hun leraar Nederlands dan ook moest lezen en dat vonden zij dan grappig). Misschien heeft die boekenkast in de woonkamer me wel te lang in de weg gestaan. Ik weet het niet. Maar het was 95 of 96, en ik was twee- of drieëntwintig toen ik voor het eerst een poëziebundel las, die me ondersteboven had.

Dat het kon. Dat dit alles ook poëzie kon zijn. Ja. Ergens wist ik het wel. Ik wist dat het er zijn moest. Maar daar. Nu. Zat me die K. Schippers daar een beetje al mijn donkerbruine vermoedens te bevestigen. Het was dada, het was los, het was vrij, het was humoristisch (maar nooit op zo’n flauwzinnige light verse-manier, nu gaan we even leuk doen met taal jongens). Het was niet eens overal louter taal, het konden ook foto’s zijn, opgeblazen letters, tekeningen, er was ook iets met grote stippen. Of toch taal, het kon ook taal zijn, het kon ook met taal. Het sprak, het zei, het zei en sprak eigenlijk altijd. Die Als dit Ierland was, zou ik beter kijken – daar kun je veel uit halen, zeg. Dat kun je melancholiek duiden, gemis, verlangen; dat kun je wrang duiden: ergens te zijn waar het geen beter kijken waard is, dat kun je filosofisch duiden, een filosofie over het zien, over het kijken, hoeveel soorten kijken zijn er, waarom kijken we niet altijd beter, waarom kijken we niet altijd alsof het Ierland is? En nu we het hebben over kijken: “Jij hebt de dingen niet nodig / om te kunnen zien // De dingen hebben jou nodig / om gezien te kunnen worden”, dat is toch één van de mooiste liefdesgedichten allertijden? Het waren readymades, rare opsommingen, schilderijen met woorden, beschrijvingen, de zin “Dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk” heb ik zó vaak gejat dat ik op een gegeven moment ging denken dat hij van mijzelf was.

Inmiddels staan er in een kast die bijna de gehele woonkamermuur bedekt vele, heel veel, zo zeer heel erg veel dichtbundels van vele, heel veel, zo zeer heel erg veel dichters dat ik soms niet eens meer weet wat ik daar heb staan & Een leeuwerik boven een weiland is allang niet meer de beste (maar nog wel de meest gekoesterde) bundel daartussen. Maar K. Schippers was het die me van mijn bagage verloste, en mijn blik beter maakte (of het Ierland was misschien) zodat ik nu op eigen kracht de moje bundels wist te vinden (te laat voor de leeslijst helaas) (mocht poëzie op de leeslijst eigenlijk?).

En nu is hij er niet meer. K. Schippers. Dichters zijn vaak dood. Je moest me eens zien is zijn laatste bundel. Verschijnt postuum. En er is weer alles. Alles is er weer. Een naakte violiste in een kleedkamer bijvoorbeeld. En als het licht een contract wordt aangeboden, moet jij het tekenen. Zulke. Typisch Schipperiaanse zinnetjes. “Je zou meer moeten wegen / als je een fiets i.p.v. / een appel ziet”, bijvoorbeeld, of “Verschuif een doos op een / tafel krijg je / een andere schaduwval”, “…een groot saucijzenbroodje / op een gevel van de Middenweg / het maakte me niet wakker / ben wakker om / eraan te denken”, “cijfers, muziekinstrumenten, film, slapen, gumresten, niets, poëzie”. Zulke. Ja. Zinnen. Ze maken me weer lichter dan lucht, ze krijgen me weer zwevend.

Ronduit fantasties vind ik Woorden in het donker: een opsomming van drie bladzijden van soorten woorden, zoals “Woorden die niet door de douane mogen”, “Woorden met de stem van Popeye”, “Woorden met de klank van een zin”, “Woorden in de fijnstructuur van een constante”, “Woorden die je je herinnert uit een boek”, “Woorden als een glas water, je drinkt het en draagt het zo”. Ook geweldig is Vloermozaïek dat, ofnee ga dat zelf maar lezen.

Diagnose (“Als het me niet was verteld, / zou ik niet weten dat ik het heb”) is een soort Bij Loosdrecht 2022 (maar dan grimmiger) en deed me denken aan wat de geniale filosoof Ivan Illich beweerde over overdiagnosticering in geïndustrialiseerde maatschappijen.

En als hij schrijft: “Het is al zo lang / voorbij en toch mis ik mijn vaders / blik, hoe hij naar mij keek als / ik at, toen ik nog een jongen was.” dan ontroert hij me, iets wat ik niet eerder heb gehad bij Schippers (ik was zoon ooit, ik ben vader nu, ik ken het kijken, ik ken het bekeken worden, ik ken de vaderlijke blik van binnen en van buiten).

Stadsgedichten staan er ook in. Dat vond ik een beetje jammer in eerste. Van 2016 t/m 2018 was Schippers stadsdichter van Amsterdam. Waarom zou je stadsdichter zijn, al die gelegenheidsverzen. Waarom zou je Amsterdammer zijn, of Nederlander, of Europeaan, waarom zou je je zo verbinden met of trots zijn op dat kleine plekje op de aarde waar je toevallig woont, wat heb je ermee, ik heb me nooit Utrechter gevoeld of Brabander of Westerling, ik heb me nooit méér verbonden gevoeld met de mensen wier omgeving ik deel dan met mensen wier omgeving ik niet deel.

Ik las ooit, of naja, niet eens al te lang lee, las ik een stuk dat er op neer kwam dat “toegepaste kunst” feitelijk een contradictio in terminis is, ik weet niet meer waar ik het las of wat de redenering precies was, ik vond het mooi en heel raak en ik schreef het op een blaadje, enkele sietaten en hun vindplaats maar dat blaadje raakte ik kwijt. Feitelijk ging het geloof ik over geëngageerde kunst (ook al zoiets vervelends, dat “Wij Zijn De Goeje Jongens” schreeuwen, wij zijn gevaccineerd en wij hebben de Oekraïense vlag voor het zolderraam gehangen, wij zijn de deugers, wij zijn tegen oorlog en onrecht, wij zijn de hele harde deugers want de anderen zijn altemaal gans en geheel vóór oorlog en onrecht, wij zijn de linkse gutmensch, wij deugen zo hard dat we er een beetje van stinken en oja wij zijn woke natuurlijk, wij zijn heel erg woke, wij zijn woker nog dan de wooksten), kunst mocht nooit een politieke dimensie krijgen, zoiets, maar je kon het ook heel goed van toepassing laten zijn op toegepaste kunst, die redenering, dat weet ik er nog wel van. Al dat dichten in naam van de vader nee in naam van de natie in naam van je stad in de naam van de burger in de naam van mijnheer Achternaam in naam van de streekgenoten, waarom zou je het doen? Waarom zou je poëzie zo klein maken als de straatnamen en de kaffees en de winkels die je noemt? Omdat de lezer dan kan zeggen oja haha dat ken ik, daar kom ik ook wel eens? En dan uitgerekend Amsterdam, uitgerekend de vervelendste stad ter wereld.

Maarja. Het is wel Schippers he. En bij Schippers zijn zelfs stadsgedichten niet vervelend. Bij Schippers is zelfs Amsterdam niet vervelend. Een groter compliment is niet mogelijk: de dichter dicht de vervelendste stad ter wereld tot iets moois.

En nu is het uit. Stigter onze Schippers is niet meer. Je moest me eens zien is zijn laatste groet. Een lieve, grappige, ontroerende, warme, vertrouwde, fijne groet. Het schokt me misschien niet meer uit mijn trein, zoals hij in 1995 deed (of was het 1996, eerst was dat winkeltje er nog niet geloof ik) maar God, als dít je laatste woorden zijn dan heb je mooi en goed geleefd.

K. Schippers Je moest me eens zien Recensie

Je moest me eens zien

  • Schrijver: K. Schippers (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 24 mei 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de laatste dichtbundel van K. Schippers

Op 12 augustus 2021 overleed K. Schippers. Tot kort daarvoor had hij aan zijn nieuwe dichtbundel gewerkt, Je moest me eens zien. Gedichten waarin hij met zijn ontregelende, speelse observaties het gewone tot een bijzondere belevenis maakt, wisselen af met gedichten over een naderend afscheid. Zoals het ontroerende gedicht ‘Aan E.’:

Nu het later / wordt zie ik steeds / scherper hoe mooi
je bent alsof / je nu pas wordt / uitgepakt
en ik je voor / het eerst / onverborgen zie
wie ziet je / als ik er / niet meer ben

K. Schippers (Amsterdam, 1936-2021) was schrijver, dichter, essayist en kunstcriticus. Hij heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan, dat bestaat uit romans, poëzie, essays, verhalen & beschouwingen, en een enkel kinderboek. Al vroeg werd hij bekend door het literaire tijdschrift Barbarber, dat hij in 1958 samen met J. Bernlef en G. Brands oprichtte. Hij introduceerde de readymade als poëzievorm. Van het cultureel tijdschrift Hollands Diep, dat van 1975 tot 1977 bestond, was hij een van de oprichters en eerste redacteuren.

Zijn werk is veel gelauwerd. Voor zijn poëzie ontving hij in 1996 de P.C. Hooftprijs. Een jaar later kreeg hij de Pierre Bayle-Prijs voor zijn kunstkritieken. Zijn roman Poeder en wind (1996) werd genomineerd voor de Generale Bank Literatuurprijs; de roman Waar was je nou (2005) werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs en groeide uit tot een bestseller. Hij is de schrijver van Buiten beeld, het Poëziegeschenk van de Poëzieweek 2014.

Bijpassende boeken en informatie

Hélène Gelèns – beginnen voor gevorderden

Hélène Gelèns beginnen voor gevorderden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse dichteres. Op 12 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee het boek met nieuwe gedichten van schrijfster Hélène Gelèns.

Hélène Gelèns beginnen voor gevorderden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van beginnen voor gevorderden. Het boek is geschreven door Hélène Gelèns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijfster Hélène Gelèns.

Recensie van Tim Donker

Ooit sprak ik met een opa. De oude meneer was iemands opa, ik ben vergeten wiens opa hij was. Er was een feest, we waren daar, op dat feest, we waren niet samen gekomen maar we waren er toch samen, stoelen stonden langs de muren, men at en dronk en onderhield zich. De oude meneer, hij was iemand opa, vertelde me dat hij het sedert zijn pensioen drukker had dan ooit. Oja, ik vroeg, wat doe je dan zoal? O, zei hij, dat begint al ’s morgens vroeg. Ja, dan moet je weer opstaan, en aankleden, en helemaal naar beneden gaan, en koffie zetten, en ontbijt maken… Ik lachte. Ik lachte luid. Ik lachte een beetje te luid, waarschijnlijk, want de oude meneer (hij was iemands opa) leek gekwetst. Hij zweeg. Dus nu zwegen we. We dronken. We zwegen. Er waren hapjes. Dit was een feestje. De oude meneer was iemands opa, maar ik ben vergeten wiens opa hij was.

Soms denk ik nog aan de oude meneer (hij is allang dood, heb ik gehoord). Aan het beginnen. Het beginnen van de dag. Ik ben nu vijftig, nog lang niet zo oud als de oude meneer was toen hij me bovenstaande vertelde. En toch, nu denk ik vaak aan hem als ik de dag begin. Vooral bij het twede begin van de dag. Het eerste begin van de dag gaat gedachteloos en vanzelf. Ik sta op, ik kleed me aan, ik ga naar beneden, ik maak de fruitbakjes voor de kinderen, ik maak de lunchbakjes voor de kinderen, ik maak de drinkbekers voor de kinderen, ik ga naar boven, ik wek de kinderen, soms zie ik toe op hun aankleden, soms geef ik iets aan (sokken ofzo), ik ga weer naar beneden, ik maak het ontbijt voor de kinderen, ik breng de kinderen naar school, ik kom weer thuis en dan komt het twede begin van de dag en het twede begin is moeilijk. Dan ga ik weer naar boven, helemaal naar het twede verdiep waar in dit huis mijn slaapkamer is, dan kleed ik me uit, dan ga ik douchen, en dan sta ik daar in de badkamer en dan wordt het met zwaar te moede als ik denk aan alles dat ik ga moeten doen nu. Lijf wassen en haren wassen en afdrogen en scheren en lenzen inzetten (bij het eerste begin van de dag ben ik doorgaans brildragend) en de badkamer opkuisen en dan weer naar boven, naar het twede verdiep, een klein outfitje voor mezelf vinden, me aankleden, die twee vervloekte trappen af, zoiets doen als ontbijten, ik begrijp nu zo goed hoe je zoiets als een ondragelijke klus kan opvatten. Ik begrijp nu zo goed hoe moeilijk beginnen is als je al een keer begonnen bent. Het zal de leeftijd zijn, zeker?

Of misschien niet de leeftijd maar het gat in mijn hart. Billy Callahan, toen nog als Smog, want in zijn begindagen, feitelijk in zijn dagen als teepartist, maar de teeps moogt u negeren, zeker nu teeps zogenaamd weer heel erg hip zijn, alles wat hip is moogt u negeren, eigenlijk alles van Billy Callahan moogt u negeren, zult u negeren, moet u negeren, behalve Sewn to the sky en Forgotten foundation want dat mag u niet negeren, dat moet u horen, vandaag nog, koop die seedees, nu, meteen, het behoort tot het allermooiste ooit op seedee gezet (of op wat voor geluidsdrager dan ook voor die materie), echt, koop het (en oké als u geld teveel heeft, doet u er ook niet slecht aan Julius Ceasar ook meteen maar in uw mandje te doen) (oké en Wild love misschien) (in het uiterste geval ook nog The doctor came at dawn) (en misschien een paar eepeetjes als Burning kingdoms en Kicking a couple around) (maar daarmee is het echt wel afgelopen met die Callahan), maar goed, in zijn dagen als teepartist dus, (mjoeziek nog een slagje beter eigenlijk maar dan had hij het maar fatsoenlijk op seedee moeten zetten) (eert allemaal de seedee en blijft allemaal de seedee eren tot uw laatste snik) (voorwaar, ik bid u), zong hij, zong Billy Callahan dus, everyone who’s ever got a hole in their heart knows how hard it is to start a new day.

Als vijftiger met een gat in mijn hart weet ik inderdaad hoe moeilijk het twede begin van een nieuwe dag is. Dat begin is voor gevorderden. Zoon begin kan onbegonnen werk zijn.

beginnen voor gevorderden. Dat vond ik goed. Hélène Gelèns, en ik ben toch al fan. Ging ze me daar afkomen met een ode aan, of een doordenking van het begin. Het begin als konsept ofzoiets, hoe moest ik me dat voorstellen. Iemand had het me gegeven, deze bundel, ergens in een flatportiek, we hadden wat gepraat en ik had beginnen voor gevorderden in mijn stuurtas geworpen en was al half op weg naar huis (lost somewhere between the earth and my home om een andere erg goede seedee te noemen) (niet van Smog) (maar van The Geraldine Fibbers) (Smog trouwens ook een australiese hiphopband die niet half slecht is). Ik had hier en daar al wat gelezen, ik dacht dit gaat niet Gelèns’ diepgravendste bundel zijn, misschien ga ik als fan een heel klein beetje teleurgesteld zijn, dacht ik, ik was er nog niet eens in begonnen, ik had alleen hier en daar wat gelezen, misschien was het ook wel het commentaar van Theo geweest dat me die dingen deed denken, die gezeid haadt Het is niet moeilijk, het is niet moeilijks had hij gezeid, het leest heel makkelijk, ik weet het niet, ik dacht aan beginnen, beginnen in een boek, of beginnen aan de dag, wat kun je zeggen over beginnen?

Dat alle begin moeilijk is. Vooral het twede begin.

Of in den beginne was de oerknal van videozap (prot zei zijn gat en zijn gat sprak Deutschland).

Of dat ge u moet bezinnen voordat ge begint. Maar nu begint het uit de hand te lopen.

Het begin is vaak mooi, toch? Of beter toch dan wat volgen zal. In het begin was de liefde mojer dan zij nu is. Bands, neem Smog, (niet de australiërs maar Billy), zijn in het begin meestal beter dan later. Zo van Hun eerste drie seedees zijn geweldig maar daarna wordt het minder. Of het begin van de vakantie, als het allemaal nog een beetje onbekend is en er nog zoveel dagen voor je zijn. Zet dat eens af tegen de vakantie op haar laatste benen, als alles inmiddels overbekend is en er ook nog maar een dag of twee rest en je goddomme al bijna verlangt naar huis en werk en alle dagen vroeg op en sleur.

Maar dat is beginnen zoals een beginner het zou zien. Gelèns tilt het naar een hoger niveau. Ja, ze had me danig op het verkeerde been ja. Mijn eerste indruk. Ook een begin. Het begin van de indruk. Hoe begint een indruk? Een indruk begint verkeerd.

Ik had dat boek overhandigd gekregen in een flatportiek. Ik zei iets over Hélène Gelèns. Dat haar gedichten soms wat experimenteel zijn ofzo, zoiets zei ik, en degene die het me overhandigde, hij heet Theo, wierp tegen dat de gedichten (hij had zo hier en daar al wat gelezen) helemaal niet moeilijk te lezen waren, dat het heel goed te begrijpen was. Of zoiets zei hij.

Wierp tegen.

Wierp tegen?

Waarom begrijpelijkheid als tegenwerping van mogelijk experimentalisme opwerpen? Waarom zou “experimenteel” altijd samenvallen met “moeilijk” of “onbegrijpelijk”? Maar misschien was het geen tegenwerping maar een aanvulling?

Met opstaan en opstaan heette iets waar ik zelf al even mijn oog op had laten vallen daar in dat flatportiek en dat was zoiets als een langgerekt uitgesteld begin. Het langzame op gang komen, het deed me denken aan de oude man die iemands opa was geweest, of mijn eigen dagdagelijkse twede beginnen, of mijn inmiddels ex-buurman Sergio die altijd van zichzelf zei dat hij een diesel was (wat ik altijd een beetje een stompzinnige uitspraak vond) omdat hij traag op gang kwam. Ik had de anekdotes al in mijn hoofd zitten, de anekdotes waarmee ik hier dan ook maar koppig begonnen ben, de bundel zat al in mijn stuurtas, ik moest nog een ronde, en later ’s avonds las ik nog een paar gedichten.

Gedichten over de wil bloot te beginnen, dat komt van iets van Van Ostaijen geloof ik. Gedichten die vragen en antwoorden, altijd maar over beginnen, of was je al begonnen, ritmiese gedichten, moje gedichten, was je al begonnen, je was nog aan het dromen, ook na een doorwaakte nacht moeten we beginnen, of na een nachtmerrie, opnieuw beginnen als alle papieren wegwajen, in den beginne beginnen of in medias res beginnen, pogingen tot een begin, vooral veel taalspel in dit begin, vooral veel vormspel in het begin hier, ik dacht dit gaat niet Hélène Geléns’ diepgravendste bundel zijn maar dat hoeft ook niet, je kunt het begin onderzoeken door steeds opnieuw te beginnen, het begin uit te rekken, het begin in plakjes snijden, het begin omkeren en rechtop zetten, dat kan allemaal, daar is niks mis mee, dat mag de dichter, de dichter mag alles, meng de zeedruif met de wijn en geef de dichter ook wat.

Ik las wat, ik las me tot nog voor halverwege en toen begon ik onverhoeds in een ander boek. Ja hoe gaat dat. Er ligt zoveel op mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire), kom anders zelf kijken. Er ligt zoveel, en ik begin steeds in iets anders. Soms vanwege een onhoudbare vlaag van nieuwsgierigheid naar al wat er verder nog op die recenseertafel (feitelijk een secretaire) ligt, soms omdat ik het boek waarin ik bezig was even niet kan vinden (dat ligt dat op een andere tafel, of in de kast die vlakbij mijn leesstoel staat, of op gekkere plaatsen nog) (ik heb er ooit eentje bij het fornuis teruggevonden, was ik zo geboeid dat ik tijdens het roeren in de saus nog had staan lezen), soms omdat ik heel nodig moet en in de gauwigheid maar het allerbovenste van de stapel meetrek. In het geval van Gélèns had het nog een andere reden: ik vond die gedichten zo fantasties maar ze lazen zo tot nog voor halverwege inderdaad wel vrij makkelijk weg, vooral ritmiek, veel herhaling, ik wilde daar ook weer niet te rap doorheen gaan. Ik dacht laat dit geen pistachenoten zijn (een bakje pistachenoten, u weet, gepelde, en dan gedachteloos de een na de andere in uwen bakkes stoppen en voordat je het weet is het bakje leeg en eigenlijk had je alleen de eerste drie echt geproefd). Dus ik legde weg en ging verder in De passagier van Cormac McCarthy. En dat greep me. God nou. Wat greep me dat. Daar zat ik maar in te lezen en te lezen en te lezen. In die leesstoel van mij. Daar bij het raam. Kom anders zelf kijken.

Tot ik dagen later ineens weer aan beginnen voor gevorderden moest denken. Misschien stond ergens in De passagier het woord “beginnen”. Of “gevorderden”, al is het minder aannemelijk dat woord tegen te komen buiten de folder met het nieuwe cursusaanbod. En ik dacht nog Oja, even uitlezen. Ja. Dat dacht ik nog. Gélèns’ minst diepgravende bundel. Even uitlezen. Het was een donderdag, de zon scheen door de ramen, de kinderen waren thuis, ik ging beginnen voor gevorderden even uitlezen.

Maar dat zat me minder glad. Iemand zal met het goede been uit bed stappen op de dag dat er oorlog uitbreekt. Zo’n soort zin slik je niet achteloos, dat is niet je zoveelste pistachenootje (dat is een pistachenootje met een raar smaakje) (een pistachenootje dat je denken doet) (was dit pistachenootje nog wel goed) (gewoon) (een pistachenootje dat je denken doet). Zo’n soort zin haalt moeiteloos de vaart uit je leestempo. Wie begint er nu goedgemutst aan een fonkelnieuwe oorlogsdag? En welke oorlog, ooit was er een tijd dat “de” oorlog zonder nadenken verwees naar de twede wereldoorlog maar die tijd lijkt me ook alweer voorbij. Op zo’n nieuwe oorlogsdag naar de kapper gaan. Want als dan ’s avonds de oorlog gewonnen is, zit je haar alvast goed.

En ik zit stil met die bundel op mijn schoot en peins zo’n beetje. Ik denk aan oorlog en gekapte kapsels. Het begin van een oorlog is ook een begin en een nieuw kapsel misschien een nieuw begin, maar dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk.

Na de oorlog doet de wetenschap haar intrede. Die stap is niet heel groot. Hans Reichenbach. Hilary Putnam. (en je zoekt het) (je moest allang naar bed) (de wijn van een rojer rood dan je kende). Reichenbach is de positivist. Positivisme is beginnen. Beginnen is jeugdbewegingen. Ich möchte teil einer jugendbewegung sein ich. En meervoudige realiseerbaarheid. En hah!: hoe meervoudig, en dus realiseerbaar de dag (kun je na een twede begin een derde misschien?). Putnam is de twijfel.

(de dag na de vorige dag)

De grotere vragen tot het laatst bewaren. Wat als er in het begin louter mededogen is en in het eind alleen maar afval? Wat als onze tijd nog moet komen? Ik bedoel de tijd. Wat als er een scheppingsverhaal is dat meer klinkt als het begin van het einde. Of is dat alleen maar wat ze zeggen (ze zeggen dat er geen winters meer zijn)?

In god de wetenschappelijke nul zetten, er midden in, dus g0d, de dood van god en de verlichting de dood van de rest. Uranium, thorium, radium, alles straalt en in Ottawa, Illinois maakt de sneeuw plaats voor derrie.

Ik zit stil met die bundel op mijn school, ik kijk naar mijn kinderen, ik peins aan oorlog en religie en wetenschap en ik denk Deze bundel begon toch heel anders? Maar dat is de schoonheid van poëzie, niet? (in poëzie gebeurt iets anders).

Op het laatst wordt gevraagd nog even te wachten (we beginnen als er voldoende mensen zijn). Op het laatst vraag ik me af of ik het begin wel goed gevat heb. Maar ik kan onmiddellijk opnieuw beginnen met beginnen voor gevorderden. En dat is het goede ding.


Hélène Gelèns Beginnen voor gevorderden Recensie

beginnen voor gevorderden

  • Schrijfster: Hélène Gelèns (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 12 mei 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Hélène Gelèns

beginnen voor gevorderden is één langgerekte poging om te beginnen, opnieuw, fris en met een open vizier. Maar hoe doe je dat? Gloort de toekomst eigenlijk nog? We zien het begin graag pril, pluizig en groen, maar zo ongecompliceerd is dat begin maar zelden. Menige aanvang wordt doorkruist door geweld en onderdrukking en daar komt vandaag de klimaatcrisis nog bij. Zelfs als kind moet je tegenwoordig al aardig gevorderd zijn om te beginnen.

In haar zo kenmerkende ritmische en klinkende taal jongleert Gelèns met ontstaansmythes. Oorsprongsverhalen die kunstenaars, schrijvers en denkers in de loop der eeuwen hebben bedacht, het alledaags en maatschappelijke beginnen en zelfs de oerknal zijn niet veilig bij haar. Is het spel of verzet? Humor of nijd? Wellicht alles tegelijk.

Bijpassende boeken en informatie

Maarten van der Graaff – Onder asfalt

Maarten van der Graaff Onder asfalt recensie en informatie over de inhoud van deze nieuwe dystopische roman. Op 5 mei 2022 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Maarten van der Graaff.

Maarten van der Graaff Onder asfalt recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Onder asfalt. Het boek is geschreven door Maarten van der Graaff. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Maarten van der Graaf.

Recensie van Tim Donker

De raadselaar. De raadselaar staat, en de raadselaar spreekt. De raadselaar spreekt, en de raadselaar staat. Met zijn bloesje. Ofnee. Wacht. Dat bloesje nog niet, dat bloesje komt later pas. Maar staan wel, en spreken. Als de raadselaar spreekt, spreekt de raadselaar in raadsels. Tenminste dat denk ik.

Wat het is met dit boek. Onder asfalt. Maarten van der Graaff. Boeken als deze komen misschien niet met zijn dertienen in een dozijn. Neuh, er zijn twee verschillende tijdslijnen. Maar er zijn zoveel boeken met twee verschillende tijdslijnen. Er is een verleden-lijn. Een vrij nabij verleden, 1999. En er is een heden-lijn. Feitelijk een toekomst-lijn, een tamelijk nabije toekomst dan: 2068. In de verleden-lijn zijn er mensen op een bedrijfsfeest in één of ander deprimeren zalencentrum aan de snelweg. Er zijn ook jongeren die een spel doen. Het zou een computerspel kunnen zijn, ik ken daar niet zoveel van. Of een rollenspel, ik ken daar niet zoveel van. Ik heb wel collega’s die in bizarre uitdossingen op hun whatsapp-profielfoto staan. Is dat iets uit Tolkien ofzo, of Harry Potter, of Narnia, ik weet het niet, ik ken daar niet zoveel van. Alle snelwegen verdwijnen. Ineens. Snelwegen. Allemaal. De lezer krijgt het verhaal door veler ogen en op vele momenten. Dat gaat dan in kleine hoofdstukjes met titels als “Alina, drie uur voor de veranderingen”, “Leon, zes uur voor de veranderingen”, Jeremiël, zeven maanden na de veranderingen”, “Simon, vier dagen na de veranderingen”. Deze krioelende verhalen komen op diverse plekken terug in het boek in delen die “Onder asfalt” heten.

In de heden- dan wel toekomstige lijn (die aan bod komt in de “Dierenriem”-delen) is er maar één hoofdpersoon: de gescheiden moeder Ira. Ze heeft een zoon die Chris heet (waardoor ik, sorry, steeds de Chris uit Family guy voor me zag, met dat petje) en een moeder die Renate heet. Daar is iets mee. Want de wereld in 2068 lijkt schijnbaar niet veel meer op de wereld van 1999 of, zeg, die van 2022. Er zijn geen steden meer, er is slechts nog een grote Randstad hetende superstad. Randstad kent diverse zones zoals Dierenriem, de Verticalen en IJ. Lieden van minder allooi mogen niet, of anders alleen maar voor even, in de welgesteldere zones komen. Verdermeer lijkt het “internet of bodies” gerealiseerd te zijn in 2068: tablets, smartphones en laptops zijn niet langer nodig voor een internetverbinding: mensen kunnen in hun hoofd “bladeren” door “velden” met informatie. Bij Renate zijn die “velden” “ingestort” en zij zit nu katatoon in een rusthuis.

Het is verleidelijk om in een boek Onder asfalt méér te lezen dan kronkelende, elkaar soms rakende verhalen. Ik zei al dat de wereld in de “Dierenriem”-delen schijnbaar niet veel meer op de wereld van vandaag lijkt. Het zal niet zonder reden zijn dat Van Der Graaff voor zijn toekomstvisie (?) 2068 heeft gekozen en niet, bijvoorbeeld, het jaar 2525. De megalopolis, de oneindige stad, het aaneengroeien van alle steden op een continent – het is geen totaal ondenkbare toekomst. Het internet of bodies, een volgende stap in de verdere digitalisering van de mens. Er zijn mensen die dat nu al een goed idee vinden, net als het laten verdwijnen van fysiek geld. Algehele uniformering, iedereen doet mee. Want alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere dieren. En dus is het heel normaal dat sommige dieren mogen komen waar andere dieren niet (gentrificatie, iemand?). En hee, zo gek lang geleden is het niet dat restauranteigenaren mensen mochten -nee: moesten, of ze wilden of niet- hongerigen mochten weigeren op medische gronden. En als die maffe permanente coronawet van ze er komt, kan dat maar zo weer gebeuren als er iets teveel mensen last van een loopneus krijgen.

Ook in de 1999-lijn liggen de paralellen met onze huidige staat van zijn voor het oprapen. Na het verdwijnen van de snelwegen – oja, dat ook. Dat verdwijnen van snelwegen. Dat zou je metaforisch kunnen uitleggen. De snelweg als de ultieme vrijheid: altijd maar kunnen gaan (i got us on a highway, i got us in a car, i got us going faster than we’ve ever gone before); toen in 2020 het totalitarisme zijn intrede deed bleek dat onze overheid met een uiterst zwak excuus onze bewegingsvrijheid ernstig kan inperken (en aangezien angst de grote raadgever werd, vonden “de meeste mensen” het nog allemaal prima ook) (en er is iets aan de hand, politici zijn op hun best -lees slechtst- als er “iets aan de hand is”, niet?, zegt het in Onder asfalt: “…de veranderingen aan te grijpen om steeds meer bestuurlijke macht naar zich toe te trekken. Het is mijn stellige overtuiging dat deze organisatie de democratie binnen een paar jaar zal uithollen, de verzorgingsstaat zal afbreken en elke mogelijkheid zal gebruiken om het land via openlijke of meer verholen dwang in haar macht te houden.”; is dat niet precies wat er sinds 2020 aan de hand is in dit land ofnee zelfs wereldwijd?) (ik kon niet wachten tot de vaccinaties “erin” zaten) (geen seconde getwijfeld, geen seconde getwijfeld): wegen kunnen dus inderdaad zomaar ineens verdwijnen. Maar je kunt het evenzeer uitleggen als het verdwijnen van verbanden, coherentie, zin. In ieder geval ontstaat al rap een nieuwe orde, die bizarre trekjes heeft. Er zijn engelen, de engelen van Wim Kok dan nog, er is een Frits van Egteren (!) die een Partij van de Nieuwe Eeuw heeft, er is ook een gevallen engel: een mengsel van fantasy, religie, fictie, idealisme, sprookje, spionage, gekonkel, agressie en fascisme onder het mom van “politiek”; als dat een commentaar is op het huidige politieke bedrijf in Nederland, is het bijzonder treffend.

En dan zijn er nog de systeemkaarten van Renate van de Burgt. De moeder van de ikfiguur uit de “Dierenriem”-delen. Ooit (in 1999?) schreef zij een hele reeks met nu eens brief- en dan weer dagboek-achtige notities, zomwijlen regelrechte essays die in 2068 door Ira worden gevonden en gelezen. De lezer krijgt de systeemkaarten ook te lezen, zij het niet allemaal. In systeemkaart 16 wordt Marc Augé aan het woord gelaten, over borden langs de snelweg. Dat zou in 2004 al eens in Raster hebben gestaan, en ik denk dat moet in Raster 106 De plek zijn geweest. En ik loop naar boven naar waar ik mijn Rasters bewaar en ik trek Raster 106 uit de kast en inderdaad: Marc Augé, Vrijplaatsen. En ik wil lezen, en ik wil nadenken over snelwegen, je kunt filosoferen over snelwegen, ik heb nog nooit nagedacht of gefilosofeerd over snelwegen, maar ik wil ook verder lezen in Onder asfalt.

Zet systeemkaart 52 me weer heel erg denkend:

“Na het overlijden van Fritz Todt werkte Alwin Seifert onder Albert Speer. Op de Obersalzberg werd vanaf 1937 gekookt met biodynamische producten, verbouwd door een tuinier die Seifert en zijn collega’s voor Hitler hadden geregeld. Ook adviseerde Seifert het regime over hoe tuinen en landbouwgronden in geannexeerde Poolse gebieden ‘Duits’ konden worden, ontdaan van hun Slavische karakter. Himmlers biodynamische kruidentuin, een plantage waar honderden gevangenen uit Dachau zich doodwerkten, werd door Seifert beheerd en regelmatig bezocht. Toch eindigde Alwin Seifert na ’45 als hoogleraar en werd hij in necrologieën geroemd om zijn inzet voor de milieubeweging.”;

het nazisme van de milieubeweging; het fascisme van “woke”, ik herken het wel (waarom zou ik vlees eten?) (visboer, doe mij nog maar een kilo kibbeling!) (al diegenen die er niet net zo over denken als wij, die is fout), waar idealen dogma’s worden ontstaat uit iets moois ineens iets heel engs, is dat het, ik wil denken, maar ik moet ook poffertjes maken voor mijn dochter en haar vriendin, voor mijn zoon en de jongens hiervoor op de bevroren sloot, soms lees ik, lees ik ineens in de 2068-lijn een bemerking die de hele 1999-lijn op losse schroeven zet, ik drink koffie, ik maak poffertjes, ik denk, ik weet het ook niet meer, waarom zitten al mijn kleren onder poffertjesdeeg?

Onder asfalt is ontstellend gelaagd. Je kunt er een ideeënroman in zien. Een sociaal commentaar. Een dystopie. Historische science-fiction. Of dreigt het op de valreep nog even een doodordinaire zombieroman te worden? Ach.

En heb ik het boek uit, sla ik de bijna laatste bladzijde om, zie ik daar de raadselaar zelf staan. Met zijn tot het bovenste knoopje gesloten strepenbloesje. En zijn haar. En zijn licht geamuseerde blik, zo lijkt. Denk ik dat hij, de raadselaar, Maarten van der Graaff denkt: zeg je gaat hier toch niet over zitten nadenken, hè? Denk ik: misschien is Onder asfalt bovenal een boek. Een boek dat je kunt lezen. Dus lees. En zie. En lees. En lees anders dan ik las. Want als de raadselaar spreekt zijn de manieren van verstaan oneindig.


Maarten van der Graaff Onder asfalt Recensie

Onder asfalt

  • Schrijver: Maarten van der Graaff (Nederland)
  • Soort boek: dystopische roman
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 5 mei 2022
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de roman

  • “Het boek is van een waanzinnige rijkdom, en al tijdens het lezen krijg je zin in herlezing.” (NRC)

Flaptekst van de nieuwe roman van Maarten de Graaff

Ira woont in Dierenriem, een wijk waar het stil is op straat en alles gekmakend ordelijk verloopt. Maar dan kan haar zoon Chris om onduidelijke redenen de slaap niet meer vatten. Het keurige Nederland krijgt ondertussen te kampen met ‘de veranderingen’: mensen verdwijnen, een technocratische orde genaamd de engelen trekt achter de schermen aan de touwtjes en op parkeerterreinen ontstaan nieuwe allianties. Geesten uit oude verhalen laten zich niet meer verjagen, vage kennissen dwalen door stad en land en verborgen boodschappen in vertrouwde technologie roepen de vraag op hoe het ooit was – of misschien nooit is geweest?

Van der Graaff beschrijft een recent gedeeld verleden en een ongrijpbare toekomst, waar we ons al middenin bevinden. Dit is zijn tweede roman, een volstrekt origineel verhaal en de overdonderende opvolger van zijn veelgeprezen debuut Wormen en engelen.

Bijpassende boeken en informatie

Claire-Louise Bennett – Kassa 19

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie en informatie over de inhoud van de Engelse roman. Op 28 april 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de in 2021 verschenen roman Checkout 19 van de Britse schrijfster Claire-Louise Bennett. Winnaar Europese Literatuurprijs 2023.

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Kassa 19. Het boek is geschreven door Claire-Louise Bennett. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Engelse schrijfster Claire-Louise Bennett.

Recensie van Tim Donker

Wie was het weer die zei, ik was het die zei, wanneer was het dat ik het zei, het was nog maar pas dat ik het zei, waarover was het dat ik het zei, ik weet niet meer waarover het was dat ik het zei. Goed mogelijk dat het over Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost ging. Maar het kan ook wel eens Het einde van het lied zijn geweest al is dat langer geleden geloof ik, nog maar kort na mijn verhuis dat was. Kanada misschien? Ik weet het niet. Maar ik weet nog dat ik het zei, ik weet dat ik zei Dit is het mooiste boek dat ik ooit gelezen heb tot het volgende mooiste boek dat ik ooit gelezen heb. En dat was oprecht gesproken. Maar nu is het hier.

Nu is het hier. Dat volgende mooiste boek ooit gelezen. Nu heet het Kassa 19. En de schrijfster heet Claire-Louise Bennett. Hier vlak naast me ligt het boek. Het lijkt nog te zinderen. Het lijkt nog na te zinderen van de keren dat ik erin las, al die intense keren, misschien het meest nog de laatste keren. Dat was in een hotel. Ergens nabij Nijmegen. Mijn zoon en ik in de ene kamer; dochter en moeder in de andere. Een hotel ergens nabij Nijmegen, midden in een bos, gans de kamer schimmerde in groenig licht van al de bomen die om het hotel heen stonden. Keek ik op van mijn boek, zag ik mijn zoon, mijn moje lieve zoon, mijn prachtige zoon, en achter hem al die bomen. Soms kwam mijn dochter even kijken op onze kamer; wij kwamen zelden naar de hunne. Toen ik las, toen ik die allerlaatste bladzijden las, hadden we net gelopen, net heeldurdag doorheen Nijmegen gelopen, toen ik las, toen ik die allerlaatste bladzijden las, waren we moe. Ik las verwoed, de televisieprogramma’s van mijn zoon stoorden me niet. Ik las de laatste bladzijden, toen wist ik het al. Toen wist ik al dat dit er weer één was. Zo’n volgend allermooiste boek ooit gelezen. Toen had het me al adem benomen, toen had het me al gevloernageld. Wanneer weet je dat eigenlijk zeker? Op welk moment in een boek weet je dat dit er weer één gaat zijn, zo’n boek, weer zo’n allermooiste boek ooit gelezen?

Ik denk dat ik dat met Kassa 19 al vrij snel wist. Ja. Hoofdstuk 1. Dat Een raar gedoe heet en wees gerust want de titel van het hoofdstuk is het enige dat er slecht aan is. Het is geen lang hoofdstuk. Het begint op bladzijde negen, het eindigt op bladzijde achttien. Maar het zijn de schitterendste bladzijden uit de wereldliteratuur. Voila. Daar. Ik zei het. Ja. Zelfs de eerste regels, de eerste halve bladzijde. Zelfs toen al. Een sterk vermoeden: dit kon wel eens een heel goed boek gaan zijn. Gaaf. Zei ik bijna. Een heel gaaf boek. Zeggen mensen dat nog, gaaf? Het lezen als drinken. Het lezen als verdwijnen. Het lezen als opzuigen nee jij zuigt de woorden niet op, de woorden zuigen jou op. O. Ja. Dat eerste hoofdstuk. Dat is zo ontzettend bloedmooi, dat kan ik je niet eens vertellen. Nee. Ik wíl het niet vertellen. Ik wil springen. Op een tuintafel, op het dak van een geparkeerde auto (ja dan moet ik vrij hoog springen, dat realiseer ik me nu ook, ik doe het wel via de motorkap); ik wil podium, ik wil kansel (ha!); altijd ergens op, altijd ergens vanaf – en dan voorlezen. Ja. Dat hele eerste hoofdstuk. Wil ik aan je voorlezen. Terwijl ik op autodak op balkon op terrastafel of liever nog toch gewoon vlak naast je sta. Of anders hier. Nu. In deze bespreking. Gewoon dat hele eerste hoofdstuk sieteren, nu. Woord voor woord. Zou dat kunnen? Zou dat al ooit eens gedaan zijn? Zou dat meer zijn dat het sietaatrecht of het geduld van de lezer hebben kan? Iemand zei me laatst dat mijn besprekingen tóch al heel veel vragen van het geduld van de lezer. “Je moet wel zin hebben om zoiets te lezen.”, zei die. En ik dacht Maar je moet altijd maar zin hebben om wat dan ook te lezen, niet? Je moet ook maar net zin hebben om een hele korte bespreking te lezen, behalve dan dat die kort is misschien en zo’n beetje feitelijk-mededelend, en het niet veel van je kostbare tijd kost om te lezen. Zoiets als de gebruiksaanwijzing op een fles gootsteenontstopper. (O. Toen. Toen ik jong was, en nog dingen wilde, want alleen jonge mensen willen dingen (wie weet de slogan van Veronica nog?); dit nu, is ouder worden: steeds minder willen en steeds meer kwijt raken & banen en mogelijkheden en dromen en liefdes en vrienden en wensen en idealen en ambities ontvallen je, breken eenvoudigweg met veel gekraak af, vallen met een plons in de rivier en drijven weg, drijven tot ver buiten waar je handen ooit nog reiken kunnen en je zit daar en je ziet het gebeuren en je zegt hmm, zeg je en je zegt oké, zeg je en je haalt je schouders op en je neuriet een liedje van The Pixies en je staat op en je loopt weg – maar goed ik was aan het vertellen, onderbreek me niet steeds, ik was aan het vertellen dat ik jong was en schreef aan wat een boek moest worden en één van de hoofdstukken in dat boek was de gebruiksaanwijzing op een fles gootsteenontstopper want dat was readymade en met een readymade, dacht ik, kun je nooit mis gaan). Laat ik geen fles gootsteenontstopper zijn nee laat ik ook niet het andere zijn nee laat ik me beperken tot de eerste zinnen. Niet de pracht van het eerste hoofdstuk. Maar de geur van de pracht.

“Later hadden we vaak een boek bij ons. Later. Toen we eindelijk een beetje groter waren maar nog lang niet zo groot als de rest namen we boeken mee. O ladingen boeken. En gingen ermee in het gras bij de boom zitten. Eigenlijk maar één boek. Precies, maar één. Heel veel boeken, één tegelijk. Ja precies, één tegelijk. We hadden liever geen stapels boeken, hè. Nee, eigenlijk niet, en nu nog steeds niet. We hebben liever één boek. Ja, nu hebben we liever één boek en toen hadden we liever één boek. We gingen bijvoorbeeld naar de bibliotheek en leerden al snel af om heel veel boeken te lenen hè. Ja. Ja. Ja echt. Eerst leenden we natuurlijk zoveel mogelijk boeken. Dus waarschijnlijk acht boeken. Het is altijd of zes boeken of acht boeken of twaalf boeken. Tenzij het een speciale serie boeken is natuurlijk want in dat geval zijn het er misschien maar vier.”

En dan voort, zoals dit, dat razende, dat mooje, dat volle. God. Ja. Dus.

Maar ken je dat? Dat je las, je was op weg om je gootsteen te ontstoppen maar je las, en je, dit, lezend, doet je willen (doet je willen?) (???), lezen, meer lezen, alleen nog maar lezen, dit, nu, straks, altijd, altijd alleen maar lezen in dit boek, en je wil het geven ook, aan anderen, dit boek, niet in je eigen woorden natuurlijk want je eigen woorden halen het bij lang en bij ver niet bij de woorden van Bennett; Kassa 19 is het mooiste in de woorden van Kassa 19; Kassa 19 is al zovele tinten flauwer in de bespreking van Kassa 19; niemand dan Bennett zelve kan ooit ten volle recht doen aan Kassa 19.

Dat is de kracht. Dat is de pracht. Van Kassa 19. Je moet het boek zelf lezen. Lees het boek. Ik kan niets zeggen. Ik doe alleen maar een leesverslag.

Dat zou je kunnen zeggen. Je zou kunnen zeggen dat Kassa 19 over lezen gaat. Over boeken. De boeken die je las, en er was een rus die je Jenseits von Gut und Böse gaf toen je liep, door de gangpaden van de supermarkt liep je, op weg naar je kassa, naar kassa 19 want dat was jouw kassa, door de supermarkt liep je en toen gaf die rus jou dat boek, en er waren andere boeken, er was een essay over duisternis, er waren boeken over de waanzin, er waren boeken van vrouwen, vooral heel veel boeken van vrouwen, een eindeloze opsomming van gelezen boeken, ergens, bij titel en bij schrijver en soms alleen bij titel, peins The Female Malady: Women, Madness, and English Culture, 1830 – 1980 van Elaine Showalter (een boek over hoe de idee van wat een “normale” vrouw behoort te zijn heeft bijgedragen aan het tot waanzinnig stigmatiseren van vele, vele vrouwen) (en dus nog geen handbreedte bij Geschiedenis van de waanzin van Michel Foucault vandaan) (en denk maar niet dat het na 1980 gedaan was met het ziek maken van gezonden mensen, Illich en de resentelijker nog het hysterische coronabeleid helpen je uit die droom), of peins een essay van Junochiro Tanizaki waarin hij de westerse obsessie met schoon, nieuw, ongeschonden en licht plaatst tegenover de oosterse verzoening met duisternis, patina en broosheid en die woorden, en al die woorden, en wat het met je doet om jong te zijn en al die woorden in je te hebben, vrouw zijn, jonge vrouw zijn en lezen, zoveel lezen, en ik dacht aan Sabine, ik zag voor me Sabine in een huis dat uit boeken opgetrokken is en ik dacht Sabine ik zag u oprecht heel erg graag en ik dacht hoe zou het nu zijn met Sabine, boeken, vrouwen, lezen, zou je kunnen zeggen, ik bedoel je zou kunnen zeggen dat Kassa 19 daar over gaat en dan zou je niet eens iets heel erg raars zeggen.

Je zou kunnen zeggen dat dit een boek is dat boeken bevat, dat het een verhaal is vol verhalen. Zou je kunnen zeggen. “Toen ik begin twintig was,” schrijft Claire-Louise Bennett, “begon ik een verhaal te schrijven over een man die Tarquinius Superbus heette”. En vervolgens gaat het lang, nee zeer lang over Tarquinius Superbus. Over Tarquinius Superbus en zijn bondgenoot de Dokter, die, ergens in de negentiende eeuw, of aan het begin van de renaissance, of, zeg, gewoon “lang geleden” in Stockholm of Malmö of Bazel of Stuttgart of Lyon of Madrid of Turijn of Triëst maar “[v]ooral in Wenen of Venetië” zitten en praten en drinken, en boeken bestellen, en zich verwonderen, en dingen eten, en op zoek zijn naar een zin, en het is grappig en lichtelijk absurd, en heel erg Jean-Paul is het ook, dat was een Duitser geloof ik, en zo lang gaat het over Tarquinius Superbus en de Dokter dat je langzaamaan kunt gaan voelen dat zij de hoofdrolspelers zijn van dit boek & al het voorgaande maar inleiding en dan eist toch de eerdere ikfiguur weer de toneellichten op. God. Je zou Kassa 19 als een duizend en één nacht kunnen benaderen en ik zou je er niet om uitlachen.

Of filosofie. Jong zijn, en filosofie, is de hoofdpersoon nog steeds jong ja volgens mij is de hoofdpersoon heel het boek jong, zijn wij niet altijd jong, zijn wij niet allemaal altijd jong tot we ineens oud zijn (soms, mensen met een niet al te verlopen uiterlijk zeggen tegen mij: Ik word altijd jonger geschat & dan vraag ik me steevast af hoe je weten kunt hoe oud of jong mensen je schatten ik heb zelf werkelijk geen idee hoe oud mensen mij schatten zijn dat dan van die klootzakken die op de vraag Hoe oud ben jij eigenlijk antwoorden met dat afgrijselijke Hoe oud denk je?), altijd maar denken want dat deden we toen we jong waren. Peins weg, ikpersoon, peins breeduit eindsweegs weg, over de transformerende potentie van het donker en ik hang aan uw lippen als je dat kunt zeggen van een boek beter misschien ik hang aan uw inkt (aan het inkt hangen van Kassa 19, ja dát doe ik); de zin “[W]ie wil er in hemelsnaam altijd maar zijn voeten op de grond houden?” deed mij alvast eventjes lichter dan lucht voelen. Ow inderdaad. Dat gruwelijke westerse – en in Nederland is het nog erger. Dat g’woon, dat nuchter, dat doe maar normaal dan doe je al gek genoeg, dat “mijn gevoel mag niet voorop”; dat “met beide benen op de grond staan” waarderen als positieve eigenschap in plaats van een symptoom van fantasieloosheid, gebrek aan voorstellingsvermogen en gevoelsarmheid. In vele bladzijden analyseert Claire-Louise Bennett genadeloos de psyche van de massamens; bladzijden die me deden denken aan Ivan Illich (ja hij weer), aan Michel Foucault (ja, hij weer), aan When the sick rule the world van Dodie Bellamy, aan A girl is a half formed thing van Eimear McBride, aan Milkman van Anna Burns, aan dat prachtig liedje van Tocotronic: Pure vernunft darf niemals siegen (“Wir brauchen dringend neue lügen / die uns den Schatz des Whansins zeigen”; “und uns hinein ins Dunkel führen”; “Wir sind so leicht daß wir fliegen”), aan iedereen die inziet die norm-aal zijn slechts het voldoen aan een of andere willekeurige en altijd potentieel fascistoïde “norm” is en dus wel het allerlaatste wat je moet willen zijn – en bovenal deed het me denken aan de man die hier mijn trappen heeft gerenoveerd en die gans het wetboek uit zijn hoofd kende wat in combinatie met zijn grote interesse in en kennis van psychologie, geschiedenis, Oosterse filosofie en de armzalige Westerse politiek (zijn gerechtvaardigde wantrouwen in alles dat zich “overheid” pleegt te noemen was legendarisch) garant stond voor vele, lange, geanimeerde gesprekken over boeken, maatschappij, massa, macht, cognitie en denken hier aan mijn keukentafel (waar ik nu deze woorden schrijf), overheen koffie, mjoeziek en soms broodjes zodat de renovatie van mijn trappen uiteindelijk drie hele weken duurde en ik er een vriend aan over hield.

Je zou in Kassa 19 een filosofisch dagboek kunnen zien, ja dat zou je, zou je kunnen zien, je zou  er niet eens zo heel erg ver naast kijken dan denk ik.

De wordingsgeschiedenis van een intellect (Valéry, iemand?) (La marquise sortit à cinq heures) (Klaaglied van Psyche) (Het laatste woord tekende zich af tegen de stilte die het orkest veroorzaakte) (Het gebied ontgroeide via gedachten aan morgen) (En toch is de mens geen vis)

Noem Kassa 19 een reisboek en ik lach je niet uit. Het gaat over Tanger en New York en Innsbruck ja, maar Bennett is vele malen adembenemender als ze praat over kleinere tochtjes (hoe verder van huis ze gaan, hoe inwisselbaarder mensen worden; ik heb nog nooit iemand een uniek verhaal horen vertellen over een verre reis) (“de mensen” in dat daar, eender welk daar, al die verre daars, zijn klaarblijkelijk ook allemaal hetzelfde: alle sympathieke, eenvoudige, tevreden, innemende, gastvrije, ruimhartige en vrijgevige mensen wonen “daar”, nooit “hier”), niet al te ver van haar eigen huis intrek neemt in een bed and breakfast (waarom is daar nog geen goede Nederlandse term voor? ik opteer, gewoon, voor bed en ontbijt), misschien een stomme kamer krijgt, eet in een restaurantje aan zee, tegen niemand heeft ze gezegd waar ze heen ging, misschien iemand bellen, misschien iemand vragen om ook even te komen, misschien haar vriend, die misschien een hele stomme reden heeft om het aanbod af te slaan.

Nog een zjanrûh. Een komen-van-leeftijd roman. Ja. Voor mijn part. Kassa 19 als komen-van-leeftijd roman. Want jong zijn dus, dat zei ik toch?, en vrienden, en liefde, en een bijbaantje, en school, en leraren, en het schrijven ontdekken, je eerste verhaaltjes schrijven achterin je oefenschrift en een leraar die dat dan leest, en boeken, en lezen, en iets ergs meemaken, tegenwoordig zouden ze zeggen een traumatiserende ervaring, en denken, en de kortste liefde is soms ook de langste liefde, en hoe je alles bijeen moet zien te houden binnen de grenzen van het mens dat je bent, was er niet iets met een mandril op een slagboom?

Een ode aan de dingen.
Een ode aan leven.
Een ode aan het leven? Nee, een ode aan leven. “Het leven” is een onwerkzame fictie.

Ficties, ik dacht. En aan Hans Vaihinger. Heel even dan.

Maar gesproken van odes, dit boek lijkt me bovenal een ode aan de taal. Aan de prachtige fascinerende overrompelende überschone kracht van taal. Kassa 19 kent weinig dialogen, er wordt, vooral, in hoofd gesproken. In lange, eindeloze zinnen, soms zonder interpunctie. Soms in eerste persoon enkelvoud. Soms in twede persoon enkelvoud. Soms in eerste persoon meervoud. In terzijdes en dan weer terzijdes binnen terzijdes. In associaties. In lange opsommingen. In waanzinnige humor of dodelijke ernst. Razend. Meditatief. Beschouwelijk. Strijdbaar. Aarzelend. Uniek.

En hier zitten en niet weten wat mijn laatste woorden over dit boek moeten zijn want alles gaat Kassa 19 tekort doen. Gans het lezen lang koesterde ik de wens dat Kassa 19 een persoon zou zijn zodat ik ermee op kaffee kon gaan en praten en lachen en drinken, en ik dacht als laatste zoiets te zeggen maar dat is veel te pathetisch, toch?

Dat er geen laatste woorden zullen zijn omdat Kassa 19 alle woorden overbodig maakt –

Dat iedereen dit moet lezen.

Dat diep onder de huid

Dat nog lang

Dat

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie

Kassa 19

  • Schrijfster: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort: Engelse roman
  • Origineel: Checkout 19 (2021)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 28 april 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: 23,50 / € 9,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Europese Literatuurprijs 2023

Recensie en waardering van de roman

  • “Bennett schrijft als niemand anders. Ze is een zeldzaam talent en Kassa 19 is een magistrale roman.” (Karl Ove Knausgård)
  • “Ik viel in Kassa 19 en wilde er niet meer uit klimmen. Het is prachtig – ik weet niet goed waarom, en dat maakt het alleen nog maar prachtiger.” (Roddy Doyle)
  • “Een diepzinnig en erg grappig boek over groei en belofte, en hoe je die in stand moet houden; over vrouwen die lezen en schrijven en hoe ze overleven… sensationeel.”  (London Review of Books)
  • “Een bijzonder document over de rijkdom van het innerlijke leven… Het komt zelden voor dat je de sensatie van een andere geest zo levendig voelt als in dit glansrijke boek.” (Sunday Times)
  • “Een buitengewoon gevarieerde roman die uit zeven delen bestaat waarin we losjes een verteller volgen – op verschillende leeftijden en op verschillende plekken – door een complexe collage van ideeën, sensaties en emoties.” (The Guardian)

Flaptekst van de roman van Claire-Louise Bennett

In een arbeidersstadje ten westen van Londen krabbelt een schoolmeisje, betoverd door de eerste vonken van haar verbeelding, verhalen achter in haar schoolschrift. Terwijl ze opgroeit verandert alles en iedereen in brandstof voor haar vurige talent. De grote Russische man in de oude kastanjebruine auto die rondzwalkt in de supermarkt waar ze als caissière werkt en die haar een exemplaar toestopt van Voorbij goed en kwaad. De toenemende stapels met andere boeken waarin ze zichzelf verliest en vindt. Zelfs het op een verwoestende manier ontsporen van een vriendschap. De opwinding waarmee ze personages en scenario’s in haar hoofd oproept, wordt geëvenaard door de vreugde waarmee ze haar eigen weg door de wereld creëert. Kassa 19 is een levendige en betoverende reis door de kleine trauma’s en triomfen die ons definiëren – als lezers, als schrijvers, als mensen.

Claire-Louise Bennett is de auteur van Pond, dat op de shortlist stond van de Dylan Thomas Prize, en won de White Review Short Story Prize. Haar verhalen en essays zijn gepubliceerd in The New York Times Magazine, Harper’s en andere tijdschriften

Claire-Louise Bennett Checkout 19

Checkout 19

  • Schrijfster: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort: Engelse roman
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Jonathan Cape
  • Verschijnt: 30 augustus 2021
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Claire-Louise Bennett

With fierce imagination, a woman revisits the moments that shape her life; from crushes on teachers to navigating relationships in a fast-paced world; from overhearing her grandmothers’ peculiar stories to nurturing her own personal freedom and a boundless love of literature. Fusing fantasy with lived experience, Checkout 19 is a vivid and mesmerising journey through the small traumas and triumphs that define us – as readers, as writers, as human beings.

Bijpassende boeken en informatie

Anne van Amstel – Trapezista

Anne van Amstel Trapezista recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 24 februari 2022 verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam het boek met nieuwe gedichten van Anne van Amstel.

Anne van Amstel Trapezista recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Trapezista. Het boek is geschreven door Anne van Amstel. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de nieuwe boek met gedichten van Anne van Amstel.

Recensie door Tim Donker

Waarom zou je over een circus schrijven, over een trapezista dan nog, hadden we Kafka daar niet voor, was er Erstes Leid niet, de trapezeartiest die niet meer omlaag wilde komen, ik dacht aan een witte muis, min witte muzze, is gistem ontsnapt, ‘ko eur kuoke nie gesloten, en dat os ze wel gevat, mo eur kwoike, stat in d’uogte, dus z’is nie verre gegrocht, ut eur uorkes, en eur uogske, kwam ter een ruod vocht, waarom zou je schrijven, waarom zou je niet van de krommen aas gebaren liever

Waarom zou je over een circus schrijven, wat is dat überhaupt met een circus, is dat zaagsel of de spreekstalmeester, is het de piste of de tent of het volk, zijn het die caravans misschien, is het bassie, is het adriaan, is het het reizen misschien, altijd maar verder, nergens thuis, ergens de ekzakte definitie van vrijheid misschien, de ongebondenen, de havelozen, de verschoppelingen, dan komt ook Het spettert geluk van Thomas Lieske in beeld (Jan Douwe stapt in beeld) (wat?) (laat maar) (alleen maar te begrijpen door Antonio) (die ik hierbij broederlijk groet), was dat op een bepaalde manier bezien niet ook een circus of mag ik zeggen sirkus, een drijvend sirkus, zo zout vraten we het nog niet vandaag, ver weg van alles dat bindt gaan, zegt Marx: “alle omstandigheden omver werpen, waarin de mens een vernederd, een geknecht, een verlaten, een verachtelijk wezen is”, of gewoon alleen maar gaan misschien

Waarom zou je over een sirkus schrijven, niemand schreef ooit mojer over een clown dan Yves Coussement, als ik dan even zo flauw mag zijn om een clown als een (te) voor de hand liggend pars pro toto voor sirkus te gebruiken: “de allereerste clown is gereïncarneerd / in een lipstick die niet houdt van lippen / en last heeft van schaamluis”, of naja mojer toch dan de creepy clown of de droevige clown is dat, de competitie is gering als je over clowns schrijft, waarom schrijven over clown of over sirkus, waarom niet liever gebaren van de krommen aas misschien

Waarom zou je over een sirkus schrijven, Anne van Amstel schrijft over sirkus, ik kende haar niet maar dat kan kloppen want ik ken überhaupt niet veel dichters met een kleppenpet, Trapezista heet de bundel die geen bundel is, maar komaan, een novelle in verzen, over een sirkus toch, de buikspreker stottert en brouwt van pálinka een heldere soep, de papegaai spreekt beleefdheidsfrasen en scheldwoorden in drie talen, het haar van de patron smaakt naar een goedkoop spaans toetje en de trapezista smelt de blues

Waarom zou je over een sirkus schrijven, Anne van Amstel schrijft over een sirkus, en zij doet dat niet half slecht

Waarom zou je over een sirkus schrijven, schrijven komt pas in de pauze

Waarom zou je over een sirkus schrijven, bijvoorbeeld omdat je dan kan schrijven:

“ik wil niet langer in de hoofden
van de mensen kunnen kijken
gevuld met kleinzielige
verlangens groene jaloezie
als-ik-de-loterij-won
zou-ik-gelukkig-zijn
boodschappenlijstjes
vol fabrieksproducten

ik kan ze niet meer zien

dus zadel ik de hoofden op
met de angst dat ik val
opengesperde ogen
de monden o’s en a’s
niemand denkt nog
aan loterijen of
boodschappenlijstjes

er even helemaal uit
heet dat later”

en omdat zoiets niet onaardig is

Waarom zou je over een sirkus schrijven, Anne van Amstel schreef over een sirkus en deed dat niet onaardig, Trapezista heet het boek, niet de beste, niet de slechtste poëzie die ik ooit las, misschien iets dat gewoon goed is, waarom zou je over een sirkus schrijven, misschien om iets te schrijven dat gewoon goed is en niet meer dan dat.

Anne van Amstel Trapezista Recensie

Trapezista

  • Schrijfster: Anne van Amstel (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Nieuw Amsterdam
  • Verschijnt: 24 februari 2022
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Anne van Amstel

Een dichtbundel die leest als een novelle, met een hoofdpersoon die zich in de nok van het circus boven het publiek verheft en op eenzame hoogte haar kunsten vertoont, maar tegelijk snakt naar contact en zinnelijke verbinding. Daarvoor is het nodig ‘met twee benen op de grond te staan’, met de onvermijdelijke risico’s en angsten die dit met zich meebrengt.

Sensatie en zintuiglijkheid, een mengeling van circusdroom en alledaags leven, geschreven in een ietwat weemoedige en tegelijk heldere toon die de bundel een opvallende eenheid van sfeer verleent, Trapezista heeft het allemaal.

Bijpassende boeken en informatie

Hansko Visser – Wuivend en buigend

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie en informatie over de inhoud van zijn eerste dichtbundel die verschijnt bij Uitgeverij Petrichor.

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wuivend en buigend. Het boek is geschreven door Hansko Visser. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste dichtbundel van de Nederlandse compomist componist .

Recensie van Tim Donker

& stond

& stond de vrouw van de natnek in mijn keuken, en dat het daarmee begon.

of dat het daar helemaal niet mee begon. Nee. Het begon eerder. Het begon ermee dat mijn kinderen thuis waren. Mijn kinderen waren thuis. Drie weken. Kerstvakantie. Maar dan langer. Want een weekje extra kerstvakantie is goed tegen de omikron. Dus waren ze. Thuis. En als mijn kinderen thuis zijn, ben ik met mijn kinderen. Als mijn kinderen thuis zijn, ga ik voetballen. Als mijn kinderen thuis zijn, ga ik met ze naar de geitenboerderij. Als mijn kinderen thuis zijn, doe ik spelletjes. Als mijn kinderen thuis zijn, leef ik trager. Ik zie geen computers, ik zie geen telefoons. Ik zie slechts mijn kinderen. Als mijn kinderen thuis zijn, leef ik het soort leven dat ik eigenlijk wil leven (voor de duur dat mijn kinderen thuis zijn dan). Daardoor had ik een berichtje niet gezien.

Of. Naja. Ik had meerdere berichten niet gezien.

Er waren vragen. Vragen of iemand me iets mocht sturen, en of ik nog op hetzelfde adres woonde. En ik had dat niet gezien, en dus niets gezegd. Men werd het wachten op antwoord beu. Men stuurde. Naar een adres waar ik nu niet meer woon.

Het ging om een boek. Het ging om een dichtbundel. Als het ergens om moet gaan, dan om een dichtbundel. Hansko Visser. Die schrijft me daar een dichtbundel. En die stuurt dat. Naar mij. Maar naar een adres waar ik nu niet meer woon.

En ik stuur, en ik vraag, aan mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon, ik stuur en ik vraag, is er bij jullie post voor mij op de mat beland, is het een boek, is het een dichtbundel veellicht. En ze sturen, en ze zeggen ja, er is hier post voor jou en het zou maar zo een dichtbundel of een dun boekje kunnen zijn.

Dat vond ik een rare toevoeging, dat “of een dun boekje”. Het zou maar zo een cd of een dik bierviltje kunnen zijn. Het zou maar zo je naam of een pond zemelen kunnen zijn. Het zou maar zo een antieke staartklok of wat liedjes voor een prikkeldraadversperring kunnen zijn. Het zouden je dromen, of je gedachten kunnen zijn.

De mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardig. Het is een natnek met zijn vrouw. De natnek heeft dezelfde naam als mijn zoon, maar gelukkig anders gespeld. De natnek haalt alles wat goed was aan mijn huis eruit. Het bad bijvoorbeeld. Verdorie. Kun je zoon natnek geloven? Kom je in het land van melk en honing: een bad waar je maar in te liggen hebt, en verder niks (naja, lezen misschien), haalt die gast het eruit. Kun je een aardige natnek zijn, een onvergeeflijke daad is een onvergeeflijke daad. Baden uit huizen slopen is een doodzonde. Zeker omdat hij geen nieuw bad teruggeplaatst heeft, alleen zoon stomme inloopdouche. Wie wil er nu een douche, onder de douche kun je toch niet lezen? En dan inloopdouche, hoeveel loopruimte heb je nodig in een douche? Hoewel, ijsberend douchen, daar kan ik me eigenlijk toch wel iets bij voorstellen.

De mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardige mensen, en die mensen brengen die post dan gewoon even naar een adres waar ik nu wel woon. Komen ze binnen ook. Niet de natnek, maar zijn vrouw. (zegt sergio: hij is wel behoorlijk nat ja). Overhandigt die de post. Alleraardigst. Want de mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardige mensen. Ze wonen daar nu een maand of vier. Op dat adres waar ik nu niet meer woon. Geeft de post. Zegt Het moet nu wel zo langzamerhand eens afgelopen zijn met die post die nog op ons adres blijft komen. Zeg ik Ik ken op mijn postrondes verhalen van mensen die nog jaren- en jarenlang post van de vorige bewoners blijven ontvangen. Nee. Zeg ik niet. Denk ik alleen maar. Knik ik. Laat ik uit. Want de mensen die vroeger woonden op het adres waar zij nu wonen zijn aardige mensen.

Petrichor. Ook erg aardig. Die geven desnoods boekjes gratis uit. Alleen verzendkosten. En alles een beetje punk. En alles een beetje die ai wai. En alles heel sympathiek. Zoals. Nu. Hier voor mij op tafel. Een lijmstift, waarom sturen die een lijmstift mee? En de bundel. wuivend en buigend. Van Hansko Visser.

Zijn inspiratie haalde Visser naar eigen zeggen bij Ishmael Wadada Leo Smith vandaan. Die trompettist, u weet wel. Noem het free jazz. Hij speelde samen met Henry Kaiser en ook een keer met een gast van Spiritualized. In de zomer van 22 komt hij met een boek dat Visser klaarblijkelijk nu al gelezen heeft, en waardoor hij zich liet leiden bij het schrijven van wuivend en buigend. Hier wuift en buigt de tijd. Hier wuift en buigt de taal.

Hansko Visser is de boventalige. Hij heeft een Russische ziel denk ik, of een Zuid-Amerikaanse. Maar als hij me zou vertellen dat hij jarenlang houthakker is geweest in Canada zou ik hem ook grif geloven. Hansko Visser is overal. Hansko Visser was hier al voor dat wij er waren, en hij zal er nog zijn als wij allang weer weg zijn. Hij wordt niet gehouden door één taal of één visie als hij schrijft. Er is een gedicht in het Engels, en één in – wel. ja. wat spreekt het daar in evangelium barangolasnak?, is dat Hongaars ofzo? Poëzie kruipt waar het niet gaan kan. Poëzie weigert zich aan één tong te binden. Ik begrijp er dan wel geen jota van (ik spreek geen Hongaars) (als het Hongaars is) maar mooi vind ik het wel. Wanneer je een taal niet spreekt, is die taal voor jou zonder betekenis. Taal zonder betekenis is klank. Poëzie in louter klank is klankdicht & Klang besteht aus Wellen. Wenn die Wellen sich zu formen beginnen, hören wir sie als Klang. Wenn der Klang aufhört, bewegen sich die Wellen immer noch & dit boek is vol van nog immer bewegende golven. Het ene altijd overgaand in iets anders.

De gedichten een wolk in een broek misschien. De gedichten de navel der onderwereld. Leven is het verbranden van vragen. Ook de nacht is een zon. Het gedicht verdwaalt in het telexbericht uit Austin (Texas). Dood aan of door lettergrepen. Het leven is subversief (zegt wie?). We praten in klinkers van kruiden.

Iemand slikt en spuugt een zigeuner uit.

Het woord kadoelen.

Om zes uur ’s ochtends klokken we uit.

Laat je banjo maar hier, en iemand die net niet van een flat is gestapt heeft gelijk.

En dat er een Rothko boven de piano hing, en meer nog dat er iemand kwam in een rokje op de fiets.

En er is een gedicht over alles: over een paard (zeg je paard dan zeg je Nietzsche), over de donkere kamer en de lege bank, over liefde, over vaderschap, over de zoon en direkt daarna over neuken (wat ik vreemd vond), over beroerde huwelijken, over een baan in de hoofdstad, over toonvoorraden, van en naar school. Kleine man. Heilig vuur. Beetje warmte.

Zegt het in spaakt het dorp het wiel: “ik / op een fiets // shjuz shuzj / spaaktet dorp / en hoe oorlog voorbij / toch straatzandt” & dacht ik aan cc krijgelmans (of aan eender wie die zich boven de taal uitzingt) maar incantatie vond ik dan weer eerder b. zwaal-achtig.

En ook dat vele wit.

En dat de illustraties er los bij zitten (is die lijmstift daarvoor?). Moje illustraties ook trouwens. Ze bekijken, rustig, met roodwijn in je glas, is wuivend en buigend nog eens lezen. Maar dan een andere wuivend en buigend. Eén van de vele mogelijke wuivend en buigends.

Of dat ik het hoor. Dat het klinkt. Dat het klinkt, soms, als iets dat ik eerder gehoord heb. Ja bij Plan Kruutntoone ja, moest dat nou echt genoemd worden? (ik was het niet van plan geweest).

wuivend en buigend is taal. Is klank. Is kleur. Is vorm. Is mjoeziek in je glas, beweging op papier. Het is een schreeuw, een daad, spreken ook als je zwijgen moet. Ik was moe toen ik het gelezen had, echt moe. Dat heb ik niet vaak na het lezen. Het was een goede vermoeidheid, het was een vermoeidheid die me zei dat ik echt iets gedaan had, dat ik iets echts gedaan had.

Meubeltjes verzetten ofzo.

Toen ik elders woonde, nog een ander elders dan dat elders waar deze bundel per abuis heen gegaan is, vroeg de overbuurvrouw me ooit om haar te helpen wat meubels te verzetten. Eikenhouten kasten enzo, en tafels met marmeren bladen, en loeizware leunstoelen. Toen het werk gedaan was zaten we in die vrouw haar spierwitte keuken. Zij was oud, en ik was toen nog jong. We spraken over het tikken van de klok, over mannen die over schuttingen klimmen, en over wijn in zakken. We dronken vieze koffie. Ik was moe, maar ik voelde me goed. Want ik had echt iets gedaan. Ik had iets echts gedaan. Zo ongeveer is wuivend en buigend. Maar dan veel, veel leuker.

Dat mag Hansko Visser vaker doen: dichtbundels schrijven. Maar stuur het de volgende keer naar mijn nieuwe adres. Want het moet nu maar eens afgelopen zijn met die post op dat adres waar ik nu niet meer woon.

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie

Wuivend en buigend

  • Schrijver: Hansko Visser (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Uitgeverij Petrichor
  • Verschijnt: 2021
  • Omvang: 52 pagina’s
  • Prijs; € 20
  • Uitgave: paperback

Flaptekst van de bundel

Hansko Visser is een bijzondere kunstenaar en muzikant/componist. Als voorman van de band Plan Kruutntoone weet hij een vaste schare volgers achter zich die de bijzondere teksten en muziek weten te waarderen. Nu presenteert hij zich als dichter. ‘Wuivend en buigend‘ is zijn debuut.

Bijpassende boeken en informatie

Boudewijn Smid – Huis Vrede Breuk

Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 21 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Boudewijn Smid.

Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Huis Vrede Breuk. Het boek is geschreven door Boudewijn Smid. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Boudewijn Smid.

Recensie van Tim Donker

En weeral venijn, en weeral staarten.

Of andersom dan eigenlijk. Maar dat was de vorige keer ook zo. Want het lichaam dus vol venijn, en dan die staarten.

Wat een vervelende schrijfstijl! was het eerste wat ik noteerde toen ik dit boek aan het lezen was. Ik kende Boudewijn Smid niet, ik vond alleen Huis Vrede Breuk een nogal gezochte en licht aanstellerige titel.

Maar ja. Je kunt een boek niet beoordelen op de titel.

Of.

Op het achterplat was er sprake van een “struggle for life”. Maar je kunt een boek niet beoordelen op het achterplat, juist niet beoordelen op het achterplat. Het achterplat is altijd het onzinnigste deel van een boek, schaf het achterplat af of laat schrijvers hun eigen achterplat schrijven. Maar toch. In dit geval. Was het achterplat daadwerkelijk een kier. Een kier naar het boek.

Want met een struggle for life moet een mens misschien niet opkijken van personages die dingen zeggen als “Good thinking”, “No big deal”, “All taken care off”, “Winning the hearts and the minds of the people”, “daddy issues”, “by the way”, “First thing in the morning”, “We’re going in”, “I rest my case”, “childshaming”, “Fact of life”, “Join the club”, “te casual”, “I get the message”, “Less is more”, “look” (als “uiterlijk”, niet het vlaamse woord voor knoflook) of “Open it up, baby”

En goed, zo praten sommige mensen, zo praten veel mensen, laat sommige personages daarom maar zo praten, laat pubers zo praten of een vlotte vijftiger met een goede baan en een snelle auto, maar in Huis Vrede Breuk praat iedereen zo en erger nog: ook in de vertellerstekst vallen de nodige lelijkheden in deze trant te rapen: “socializen”, “fancy”, “staredown”, “real life”, “No sweat”, “Work in progress”, “in the pocket”, “smile” – wist je, Smid, dat er een taal bestaat die Nederlands heet? Ze spreken dat onder andere in Nederland. Het is een hele mooie taal, waarin zoveel woorden en termen voorradig zijn dat het niet nodig is de wijk te nemen naar andere talen. Misschien moet je deze taal eens leren spreken. Of anders: ga in Amerika wonen. Dan kan je de hele dag door socializen en huggen en fancy zijn.

Maar ook verder nog.

Stel je voor.

Stel je een zo gemakzuchtig boek voor dat het achterplat (niet meer dan een stompzinnig reclametekstje toch?) zelfs nog vrij accuraat is; “Bob Beerhorst”, “zijn grote Darwinistische roman”; “bouwperikelen” – dat, ongeveer, is, het boek.

En verder is er een heel vervelend feestje met heel vervelende mensen en een heel vervelende toespraak van die heel vervelende Bob Beerhorst wat ook al een heel vervelende naam is. Maar er zijn in dit boek sowieso alleen maar heel vervelende personages – alleen Lotta mag ik, en Theodoor van Sprengel. En god, helemaal op het eind vind ik die Bob toch ook geen afschuwelijke eikel meer.

Dat soort boek is het.

Het soort boek waarin bijna alles tegenstaat.

Denk aan: slordigheden als “Ik zal eens kijken of Lotta en de kinderen bij familie kunnen logeren”, terwijl Lotta één van de kinderen is (en er is maar één ander kind en die heet Zeb) (is dat kort voor Zebedeüs?); bedoeld wordt “Mira en de kinderen”; scénes die zo op zichzelf staan dat ze overduidelijk alleen maar geschreven zijn om andere scénes mogelijk te maken (en oké, zo werkt een roman: de ene scéne leidt tot de andere; sterker: zo werkt het leven want je moest dit of dat meemaken om daar en daar te komen en je weet niet of je ook daar en daar had kunnen komen als je dit of dat niet had meegemaakt en dat is wat echt knaagt niet?: als je rechtsom was gegaan waar je linksom ging, toen, die ene dag, ergens, lang geleden, was je dan uiteindelijk ook uitgekomen in dit huis bij deze vrouw en deze baan in dit leven of had je dan misschien het leven geleid dat je altijd al had willen leiden? – maar als het opzichtig gebeurt, in een boek (of in het leven), gaat het storen); een haast onbeschaamde hoeveelheid kliesjees (over sex, over poëzie, over relaties, over drank en zelfs over de hoeveelheid woorden die een “Eskimo” voor sneeuw zou hebben – ik had niet gedacht dat dat ouwewijvenpraatje het ooit tot 2023 zou halen!) maar die doet bijna weldadig aan bij de onbeholpen pogingen tot “poëtische” of “originele” schriftuur of wat was het überhaupt wat je dacht, Smid, toen je met gedrochten als “De weerrecords buitelen als jonge otters over elkaar” of “De ochtend staat nog in de kinderschoenen” afkwam?

MAAR: het ergeren was een lekker ergeren, ik geef het toe

EN: deze gesuikerde en met karamel en chocola overgoten schrijfstijl maken wel dat je Huis Vrede Breuk in slechts een paar happen naar binnen werkt. Je hebt het uit voor je er erg in hebt. Ik dacht het niet helemaal te gaan lezen, slechts een paar bladzijden, meer moest niet, meer wilde ik niet, en ik keek op, en het boek was uit

WANT: dit is geschreven zoals de gemiddelde youtube-artiest praat. Of hoe heet dat. Ik bedoel het slag mens, veelal man, veelal jong, dat filmpjes maakt en die vervolgens op youtube zet. Vaak zit zo iemand alleen maar een computerspelletje te spelen en becommentarieert hij al spelend het spel. Minstens één ervan heet “de dutchttuber”; mijn kinderen volgen hem. Waardoor mijn dochter, mijn moje, doorgaans wijze, doorgaans lieve, doorgaans humoristische, doorgaans volslagen unieke dochter het laatst over “deze dude” had – wat haar, zo u peinzen kunt, op een niet misse schrobbering is komen te staan

DUS: zullen veel mensen alles in Huis Vrede Breuk herkennen en ervan genieten –

vooral, misschien, pubers. Ja. Smid. Je gaat floreren, denk ik, op literatuurlijsten. En toegegeven: ik had dit, als puber, veel liever gelezen dan de afgezaagde rotzooi die mijn docenten Nederlands me door mijn strot geduwd hebben.

Want ik moet, b’voorbeeld, toegeven dat het einde op een bizarre manier ontroerend is en net iets minder voorspelbaar dan ik dacht (de attributen zag ik aankomen, wie niet, maar de enscenering is toch net even anders dan ik gedacht had). En de opening van hoofdstuk 24 is fantastisch en had zelfs geniaal kunnen zijn als er achter nek een komma had gestaan in plaats van een punt.

Als Boudewijn Smid Nederlands leert, komt hij misschien allicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) nog eens af met een boek dat ik niet meteen rotslecht zal vinden.


Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk Recensie

Huis Vrede Breuk

  • Schrijver: Boudewijn Smid (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 21 februari 2023
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Boudewijn Smid

Bij aanvang van zijn tweede levensfase besluit Bob Beerhorst om nu eindelijk zijn grote darwinistische roman te schrijven. Hij neemt ontslag als documentalist en verhuist met het gezin Beerhorst van een luxe appartement in de binnenstad naar een opknapper aan de stadsrand. Daar belandt Bob in een struggle for life met verbouwingsperikelen, protesterende pubers en een boze buurman, waardoor zijn creatieve proces ernstig wordt gehinderd. Van verschillende kanten krijgt hij hulp aangeboden. Van zijn misantrope huisarts, van de erotomane architect, van zijn cultureel angehauchte vrouw en van zijn autistische dochter.

Bijpassende boeken en informatie