Tag archieven: Tim Donker

Joke van Leeuwen – Aan tafels

Joke van Leeuwen Aan tafels recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel met eigen tekeningen. Op 4 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe boek met een lang gedicht en tekening van Joke van Leeuwen.

Joke van Leeuwen Aan tafels recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Aan tafels. Het boek is geschreven door Joke van Leeuwen en bovendien heeft ze ook de tekeningen gemaakt Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met lang gedicht en tekeningen van Joke van Leeuwen.

Recensie van Tim Donker

Joke van Leeuwen. Waarom las ik haar niet eerder? Ja, ik weet denk ik wel waarom ik haar niet eerder las. Maar dan weer. De vraag beantwoorden is een vervolgvraag uitlokken. Want vermoedelijk las ik haar nooit omdat ze ook kinderboeken schrijft. Maarja. Wat is dan toch dat diepgewortelde wantrouwen tegen kinderboekenschrijvers? Er is toch helemaal niks mis met kinderboeken? Toen ik kind was las ik notabene zelf kinderboeken (sterker nog: ik zat in de kinderboekenjury, en we mochten met ons clubje naar Het Speelhuis, en kinderboekenschrijvers lazen voor en gaven handtekeningen, ik had de handtekening van Evert Hartman, dat vond ik een hele moje handtekening maar zijn boeken las ik nooit). Het is dan ook pas later mis gegaan tussen mij en kinderboekenschrijvers. Dat was toen een millennium op heur laatste benen liep. Eind jaren negentig bevonden er zich in mijn kennissenkring plotseling verbazend veel volwassenen die bij voorkeur, of zelfs alleen maar, kinderboeken lazen. “Die zijn tenminste nog fantasievol,” zeiden ze dan vaak maar als ik ze dan absurdistische boeken liet lezen, of dada, of grotesken, of automatisch schrijven, of cabaret voltaire, vonden ze het meestal alleen maar raar. Ik weet niet of dat indertijd een landelijke trend was, dat van die kinderboeken bedoel ik, of dat ik me mogelijkerwijs alleen maar in verkeerde kringen had begeven. Maar ik kon in ieder geval met bijna niemand meer een gesprek over literatuur beginnen zonder dat binnen een paar minuten over kinderboeken ging. Na een tijd ging dat storen. Na een tijd ging het goed mijn kloten uithangen. Na een tijd vond ik het nogal aanstellerig, al die volwassenen die zich de hele dag alleen maar met kinderboeken bezig hielden. Dacht ik ook: kinderboekenschrijvers zijn volwassenen die zich de hele dag alleen maar met kinderboeken bezig houden. Hield ik me verre dus. Dus hield ik me verre. Het ging langzaamaan weer beter toen mijn kinderen geboren werden, en het voorlezen er kwam, en tochtjes naar de bibliotheek. Maar toch las ik Joke van Leeuwen niet eerder nee, en nu las ik Aan tafels en nu denk ik Waarom las ik haar toch niet veel en veel eerder.

Ofnee. Wacht ik lás haar eerder. Wel. Ja. Ik las haar vlaggen als werkwoord niet zelfstandig naamwoord in Rasters Vergeetwoordenboek. Nummer 58. Een fantastiese foto van een tienjarige Joke, en vele onderhoudende gedachten over jurken en nylons en jarretels & ge moogt gaan maar ge moogt niet lopen. Ja. En ik las haar in Raster 105, Lettres, Velouté heette dat gedicht, fantasties gedicht, fantasties resept. En ik las haar in Raster 106: De plek. Een fijn verhaal over intrek nemen in een oud Antwerps huis. En Bezichtiging. Een mooi gedicht. En ik las haar in Raster 123/24. Het einde. Met die prachtige tiepmasjiene op de voorkant. O God. Waarom zijn die dingen eigenlijk ooit in onbruik geraakt? De wereld was een betere wereld toen tiepmasjienes nog niet in onbruik waren geraakt. Het is het einde van Raster en Joke van Leeuwen schrijft over eindes. Het einde van het einde van de geschiedenis. Krijgt die Fukuyama me daar mooi even een tik. Of zo stel ik me voor. B’voorbeeld misschien omdat ik vind dat die Fukuyama het allemaal een beetje te serieus neemt, zichzelve voorop. Ik had haar meer kunnen lezen, want ze stond in veel meer Rasters maar plotseling was aan mijn Rasterverzamelwoede een einde gekomen, soms gebeurt dat, soms komen dingen ineens aan hun einde, soms hou je ergens gewoon mee op, ik liep vaak naar de kamer waar ik mijn Rasters bewaarde, de meeste toen nog ongelezen, dan strekte mijn arm zich uit, dat opende zich mijn hand, dan pakte ik er eentje van de plank, willekeurig, dan bladerde ik, dan verheugde ik mij, dan dacht ik aan de dag dat ik deze Raster zou gaan lezen, zonnig moest het dan zijn, in het park moest het zijn, op mijn rug in het gras moest het zijn, lekker liggen met mijn open ogen lezen, met een appel en een moje mandarijn. Dan kwam de dag dat het verheugen verflauwde, dat ik de eigenste Raster daar nu in mijn hand niet zonodig hoefde te lezen ooit, niet in het park en ook niet op mijn rug, ach waarom spaarde ik die dingen eigenlijk nog? En de plekken waar je gelezen Rasters kon vinden verdwenen ook, alles verdwijnt maar, het einde van de tijd. Ook dat nog.

Joke van Leeuwen & nu lees ik haar. Aan tafels heet het en het is een boeklang poëem en ik ben verrukt. Ja al op de eerste bladzijde van Aan tafels ben ik verrukt. In verrukking of hoe heet dat. “ik ben, nee ik heb / zeventig” staat daar, amper zeven regels ver zijn we, ik vind dat zo mooi. Dat zeggen ze ook in Spanje, tengo setenta años, dat heb ik altijd zoveel beter gevonden dan wat wij zeggen. Liever dat je de jaren die je bent gewoon maar hebt, de jaren die je hebt die heb je al en je weet niet wat je nog krijgen gaat. Of neem dit: “ik ben geboren / als een zij en gottegot wat een gedoe / dat wie geboren als een zij met lijf dat / alles kan door heeldur maatschappijen / weggepraat achter wie man, door / godsverhalen uit hun rib, maak dat / de kat wijs en de olifant en de dolfijn / die haar dolfijnenklit door vinnen / van vriendinnen strelen laat” – daar kun je op zuigen, toch, op zulke woorden. Daar kun je lang op zuigen en steeds weer een andere smaak proeven. Het gaat tekeer en het is grappig en dat van die dolfijnen komt trouwens helemaal op het einde nog een keertje terug. En vegen uit de pan voor man of maatschappij, en ook voor de bijbel trouwens. En dat zijn dan nog maar de eerste regels, Van Leeuwen gaat verder, en spreekt en dicht en schrijft: “dat / koude scherm waar sneeuw van vroeger / uit verdween, waar binnenscamera’s / gelachen wordt, waar zoete zelfronk / triomfeert, scheefte rechtop gezeten / wordt becommentarieerd” en dan zie ik een teevee en niet een teevee van vroeger waar het nog sneeuwen kon (dan zat de antenne er niet goed in) (ik probeerde mijn kinderen laatst het testbeeld uit te leggen) maar de teevee van nu met zijn overdaad aan talkshows vol bekende nederlanders en deskundigen en anderszins schaapjesophetdrogehebbenden of nietsteklagenhebbenden die vanuit een misschien net iets te gemakkelijke positie heel politiek correct misstanden aankaarten en ook de journalistiek moet haar failliet inmiddels toegeven: “een krant vraagt een / bekend geworden mens wanner hij / voor het laatst gehuild, want dat is / entertainend voor wie zelf terwijl / geen ander kijkt of weten wil”, en woorden als binnenscamera’s en zelfronk hoef je maar te rapen.

En in 71 pagina’s krijgt uiteindelijk heel de samenleving er duchtig van langs. De computersamenleving. De vermaaksamenleving. De smileyssamenleving. De googleteamssamenleving. Hoe leuk, hoe gestroomlijnd, hoe efficiënt, hoe vervelend (zegt, zingt Wannes: Het zit allemaal goed in mekaar Het zit allemaal goed in mekaar Het zit allemaal goed in mekaar Het zit godverdomme allemaal toch zo goed in mekaar). Een samenleving van (on)maakbaarheid, een samenleving van consumentisme en afval, een samenleving van niet of nauwelijks, een samenleving, misschien, die druk bezig is zichzelf uit de markt te prijzen. En onze angsten kunnen we altijd nog overschilderen.

En doorheen alles gewoon het leven: “waar woensdags nog / een taart, een gaatje in je trui / een opdrachtje voor school, een / lumineus idee, en donderdags / alleen het hoogstnoodzakelijke mee / naar ergens waar daar hier heet / en hier daar”, omdat dagen toch ook gewoon dagen blijven: “elk jaar complimentendag, tussen / een rare disease day en een hearing day”, want gekte blijft ook gewoon gekte en dat is hoe de dagen gaat en hoe het leven gaat en hoe de gekte gaat die daar ook alleen maar is om grip te krijgen op dat andere, op dat leven en op die dagen: daarom dit afbakenen, dit verdelen in ruimtes en tijden en namen: “we hadden jullie niet verwacht en / al dit licht is weliswaar van ons / maar jullie mogen erin lopen / toon jullie wijdte om die op te meten – / ach, is het waar, lijken hier onze / vorken zo op die van jullie daar?”

De mens bekeken, de mens gemeten (waarom dook niet uit de nalatenschap op dat De gemeten mens dat ik mijn vader ooit kado deed, een boek, van Stephen Jay Gould als ik het me wel herinner, we spraken er nog over toen hij in het ziekenhuis lag, hij vertelde me dat hij en zijn nieuwe vrouw er elkaar uit voorlazen als ze in bed lagen, mijn moeder was toen al dood, de gedachte van hem in bed met haar ergerde me, mijn moeder was nog niet zo lang dood, later kon ik er ook iets vertederends in zien maar het boek had ik graag gehad), de mens gekeurd, de mens gewogen, de mens vergeleken want we kunnen lijken op de Ander in al zijn vreemdheid en desnoods kunnen we het vreemde dusdanig exotiseren dan het nog een klein beetje leuk wordt (ik had een collega ooit die uit Java kwam, op een keer ging hij het depot aanvegen, geen idee waarom hij het depot aan ging vegen want daar was hij helemaal niet voor aangenomen hij was aangenomen om de post te bezorgen maar goed hij ging het depot vegen en omdat er geen langstelige bezem aanwezig was maar wel een stoffer en blik ging hij zoon beetje op zijn hurken doorheen het depot om beetjes vuil op het blik te vegen en later zei iemand heel anders as dat wij souwen doen hun doen dat heel anders as wij hun doen dat op hun hurken en niet staand – alsof dat gehurkte vegen cultureel bepaald was en niet uit een gebrek aan materiaal voortkwam) want als het niet bekend is, is het vreemd en als het niet al te vreemd is, kunnen we het misschien wel bekend noemen. Want wie niet weg is, is gezien. En wie niet gezien is, is weg en daarom ook toch ook facebook tv prikkeldraad de guillotine. En verder niks nog, of toch maar weer dat liefdevolle klojen, dat warmbloedig gesukkel, dat naarstig getimmer aan tafels om aan te zitten.

En aldurwijle foto’s en herinneringen.
En aldurwijle vallende en vervangende en verdwijnende stoelen.
En uiteindelijk niets om ons nog te houden.

Aan tafels is een ongekend rijk en mooi boek. Het klaagt aan, maar het is niet bitter. Het ziet er nog de humor in, maar het lacht niet uit. Het legt vingers op zere plekken, maar het strooit geen zout in open wonden. En als je mocht gaan denken dat we inmiddels een vogel voor de kat zijn, lijkt het toch nog te eindigen met hoop. Of met het begin. Of, in ieder geval, aan tafel(s). En in mijn geval met muziek. Dat was het: aan tafel, met een gedicht en muziek. Als jij iets mojers weet, mag je het zeggen.

Joke van Leeuwen Aan tafels Recensie

Aan tafels

Een gedicht

  • Schrijfster: Joke van Leeuwen (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 4 oktober 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Joke van Leeuwen

Tafels zijn uitgelezen plaatsen van samenkomst, maar laten ook de lege plekken zien van wie gemist wordt. Van overledenen of van wie op een andere manier vertrokken is, voor wie zijn tafel een schuilplaats was en heeft moeten vluchten.

Aan tafels is één ononderbroken sprankelend gedicht over de sporen die mensen in dingen achterlaten, over het ouder zijn in de jongste jaren. Maar Aan tafels is óók beeld: de bundel wordt gesierd door stoelen die als vluchtelingen een nieuw thuis zoeken.

Bijpassende boeken en informatie

Kate Zambreno – Drang

Kate Zambreno Drang recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 29 september 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Drifts van de Amerikaanse schrijfster Kate Zambreno.

Kate Zambreno Drang recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Drang. Het boek is geschreven door Kate Zambreno. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijfster Kate Zambreno.

Recensie van Tim Donker

Een boek over het (maar niet kunnen) schrijven van een boek, jaja, dat kenden we nog niet. Ofnee. Dat kenden we wel. Of we. Ik toch. En anderen met mij, neem ik aan. Maar dat geeft niet. Een boek hoeft niet perse iets volstrekt nieuws te vertellen om iets volstrekt nieuws te vertellen. Laat staan om eenvoudigweg te boeien. Of te intrigeren. Het boek is immers maar dat wat gebeurt tussen twee kaften, hoe kan het nog moeten ontstaan als de lezer er al aan begint? En als het boek nooit tot stand heeft kunnen komen, wat hebben we dan zojuist gelezen? Waar gaat het dan eigenlijk over. Jaja. Waar gaat het over, ook zo’n vraag. “Wat voorkomt dat een boek wordt geschreven, wordt uiteindelijk het boek zelf”, schrijft Zambreno ergens in Drang, en misschien is dat wat Drang is: “…een memoir over niets…”, om andermaal Zambreno zelve te sieteren.

Ja goed, het gaat dus over die vrouw die een boek probeert te schrijven en dat lukt niet erg. Van dat falen wordt verslag gedaan in korte, dagboek-achtige hoofdstukjes, veel paginawit, af en toe een foto of een afbeelding. De bladspiegel is alvast goed. Het is de leegte die ademt, de leegte waarin we zwemmen, ja: ik, jij, wij allemaal. De niksheid die het leven is. Ommetjes maken met de hond. Naar het werk gaan. In de metro zitten. Dingen bekijken op je kompjoetur. Een literaire avond bijwonen. Ongemakkelijke sociale situaties. Een vreemde bovenbuurman. Series “bingen”.  Wat is in godsnaam series “bingen”? Maar die ene serie die ze “bingt”, Taxi, die kende ik wel. Met Tony Danza en als mijn geheugen me niet bedriegt Danny DeVito? In mijn herinnering werd het hier in de jaren tachtig uitgezonden op zaterdag, ergens in de vooravond, en in mijn herinnering keken we er altijd naar, mijn mamma mijn pappa mijn twee zussen en ik, en in mijn herinnering was het dan altijd gezellig. Boeken lezen. Met vrienden mailen. Op de veranda zitten al is het herfst. Een galadiner. Een strohoed kopen, of misschien een jurk. En gedachten, vooral heel veel gedachten.

Gedachten over Chantal Akerman. Gedachten over Wittgenstein. Gedachten over Walser. Gedachten over Kafka. Gedachten over Rilke, heel veel gedachten over Rilke. Je kon bijna het idee gaan krijgen dat Drang een Rilke-biografie beoogde te zijn maar het leven had er andere plannen mee. Zoals De Kapellekensbaan veel meer dan over Ondine, over Boontje en zijn huisgenoten ging. Een moderne, Amerikaanse Kapellekensbaan, niet gek, denk ik, om Drang zo te noemen.

Want uiteindelijk gaat Drang over onvermogen. Nee. Het gaat over futloosheid. Nee. Het gaat over dissociatie. Nee. Het gaat over ergens anders over gaan. Nee. Het gaat over drift. Nee. Het gaat over hoe je op een of andere manier aan het eind van de dag altijd nooit gedaan hebt wat je had willen doen. Nee. Het gaat over drang, eerder dan over actie. Nee. Het gaat over zoeken. Nee. Het gaat over wanderlust. Nee.

Drang scheen me doordesemt te zijn van melankolie. Of in ieder geval: ik werd er vaak een weinig melankoliek van. Al zegt dat misschien niet zoveel, ik word melankoliek van haast alles. In het geval van Drang was het meestal de goede soort melankolie, maar een keer, het was een dinsdag, sloeg de goede melankolie na verloop van bladzijden en bladzijden om in het slechte soort melankolie. De melankolie die alleen maar taai en zwart en zwaar en zompig is, en ik kon niet verder lezen. Nou dan ga ik maar afwassen, mompelde ik halfluid en mijn dochter, die verderop op de grond zat en bezig was om van elektriciteitsgeleidende staafjes een radio te maken, zei Wat? En ik liep naar de steerjoo, want afwassen zonder mjoeziek, dat gaat niet. Ploegsteert. Het Zesde Metaal. Feitelijk hun mooiste, hoewel het geloof ik de naam heeft één van hun mindere seedees te zijn. Akattemets herbergt best heel veel saje liedjes, maar áls het raak is op Akattemets is het ook wel meteen goed raak. Nie voe kinders is fantasties, dat zal ik niet ontkennen. Calais viel me echter zo zwaar tegen dat die seedee maakte dat ik stopte een volger te zijn, geen idee wat ze sedert nog gedaan hebben, de mannen van Het Zesde Metaal en Calais is ook de enige ZesdeMetaalseedee die tussen mijn bovenseedees is geraakt, ofwel: alle seedees die nog net niet slecht genoeg zijn om ze naar de kringloop te sturen. Maar Ploegsteert is gewoon een bloedmoje seedee & ik herinner me nog hem kopen. Dat was na afloop van een optreden van Het Zesde Metaal in Ekko. Kees had me zo ver gekregen daarheen te gaan. Goede ouwe Kees. Die kende ik van Facebook, in die tijd was ik nog een fervent gebruiker van Facebook. Nu hoor ik nooit meer wat van Kees. Wat misschien een helaas is. Zanger / gitarist / bandleider Wannes Cappelle had mijn Ploegsteert nog voor me gesienjeerd, nadat hij het cellofaan van de seedee had weten te peuteren omdat mij dat niet lukte. Aardige gast, die Wannes. Sienjeerde de seedee, zei ik dat al? Op de achterkant van het seedeeboekje. En nu ik de seedee opende zag ik dat dat in 2017 geweest moest zijn; 2017, zo lange her alweer? Toen was mijn zoon vier, mijn dochter zelfs nog maar twee. En ik stond daar, met die seedee in mijn hand en die vaat die op mij wachtte en ik dacht aan mijn kinderen als peuters en als kleuters, ik dacht aan dingen die voorbij gaan, ik dacht aan mensen die ik nooit meer zie, aan november, misschien wel de gruwelijkste maand, ik dacht aan steeds meer donker en steeds minder licht. En dan moest de mjoeziek nog komen, dan moest heel die intenste mjoeziek van Ploegsteert nog komen. Na afloop van de afwas die dinsdag voelde ik me pas waarlijk droef (behalve dan de ontroering, de goede soort ontroering, de moje en warme ontroering toen ik vanuit mijn ooghoeken mijn dochter zag, mijn lieve moje prachtige geniale zevenjarige dochter, nog immer in de weer met haar staafjes die een radio moesten worden, die ik zag, vanuit mijn ooghoeken, zachtjes meezingend met Ier bie oes) (een fantasties liedje, ga zelf luisteren).

Enkele dagen ontbrak mij alle lust verder te lezen in Drang.

Ja. Dat is ook zoiets. Dat wou ik nog zeggen. Of. Eigenlijk wou ik dat later pas gaan zeggen. Dat Drang me in dat opzicht een heel klein beetje tegenviel. Dat het niet het soort boek bleek te zijn waarin ik maar blijf lezen, gejaagd, hijgerig, hongerend, hunkerend naar meer, elke volgende letter, elk volgend woord, elke volgende zin, elke volgende bladzijde, het allemaal moeten hebben, het allemaal moeten insnuiven, nu. Dat het niet het soort boek bleek te zijn waarvan ik me maar niet kan losscheuren. Niet het soort boek dat ik in één twee drie sessies uitlees, in een roes, in een trance. Niet het soort boek dat ik maar niet kan wegleggen. Nee. Drang bleek prima weglegbaar.

De eerste keer dat ik het weglegde had ik denk ik een honderddertigtal pagina’s gelezen, ik las wat in dichtbundels, ik las wat in de nieuwe Drehmanns, ik las wat in een boek waarin een producer de lezer uitlegt waarom muziek doet wat het met ons doet (iets waarin zij overigens niet geheel slaagt), er was nog niet veel aan de hand, het was maar enkele dagen als ik zei, daarna alweer, viste ik Drang weer uit de stapel, het was nog niet ver onderaan geraakt.

Het was een ochtend, er was koffie, Pharoah Sanders lag in de speler. Jewels of thought. Sanders, ook hij nu dood. Dat moest ik notabene van René horen. Die kwam het depot binnen, die riep me apart, die vroeg me of ik Pharoah Sanders kende, als jazzliefhebber, daar weet hij van, goeje René, ik kreeg het niet eens over mijn hart om te doen alsof ik dacht dat hij het over Pharoahe Monch had, ik zei alleen maar Ik wist eigenlijk niet eens dat hij nog leefde, daarmee stelde ik René geloof ik een beetje teleur, René leest alle internationale kranten, ik lees alleen maar boeken, even later vertel ik het aan Theo, ik zeg hem, Pharoah Sanders is dood en Theo doet zijn duim en wijsvinger op elkaar en houdt die heel dicht bij zijn oog om te demonstreren wat een klein grootheidje Pharoah Sanders was: alleen in een microscopiese wereld lijkt hij groot en ik lach want ik vind het grappig nee ik lach want ik doe alsof ik het grappig vond en nu, ochtend, koffie, een nieuwe poging voor Drang, Sanders op de speler, nu kon ik het eigenlijk alleen maar een potsierlijk, lomp, respectloos en achterlijk gebaar vinden.

Ik lees.

De hond heet Genet. Waarom een hond vernoemen naar Jean?, misschien omdat haar man John heet?, of was het Onze Lieve Vrouw van de Bloemen?, was het Een verliefde gevangene? (ik las die titel, het moet ergens in de jaren negentig geweest zijn, ik las Een verliefde gehangene, ik dacht Dat boek moet ik lezen & pas tuis las ik de titel beter) (op 13 april 1986 stierf Jean Genet in een Parijse hotelkamer, 75 jaar oud) (wat oud genoeg is) (en als je ergens moet sterven, dan maar in een hotelkamer) (eventueel nog wel in Parijs) (alle beelden uit de taal veilig stellen en je ervan bedienen want ze bevinden zich in de verlatenheid waar je ze moet gaan zoeken dat moet Kate Zambreno aanspreken) (De bladzijde die aanvankelijk blanco was, is nu van boven tot onder overdekt met minuscule zwarte tekens, letters, woorden, komma’s, uitroeptekens en dank zij hen noem je deze bladzijde leesbaar dat moet Kate Zambreno aanspreken) (de betekenis van het decor moet Kate Zambreno aanspreken); de scénes met Genet zijn zomtijds ronduit goor maar ik ben het tegendeel van een hondenliefhebber. Doch zelfs als Genet een kat was geweest (ik ben een hartstochtelijk kattenliefhebber) had ik die scénes goor of hooguit een beetje minder goor gevonden. Dan weer: andere Genetscénes zijn ontroerend, aandoenlijk, mooi.

Zambreno lijkt sowieso een fascinatie te hebben voor het gore, ze kon bijna een Neerlands schrijfster zijn.

Ik lees. En dan weer niet. En dan weer wel. En dan weer niet.

De passagier van Cormac McCarthy slaat de grootste bres in mijn leesritme. Enkele weken lees ik helemaal niet meer in Drang.

En ik beschuldig Drang. Ik verwijt het dat het niet het soort boek bleek te zijn dat me in zijn ban hield. Het heeft toch alles. Het is deels dagboek, deels Rilke-biografie, deels (kunst)filosofie, deels kijkboek, deels kleinpraat. Ik dacht aan Gehuwde rotsen, aan A Naked Singularity, aan Speedboat, aan Kassa 19, de meeste van die assoosjasies misschien lukraak, maar toch, ik dacht aan enkele van de beste boeken ter wereld, en toch bleek Drang steeds gemakkelijker, met steeds kortere tussenpauzes, weg te leggen en steeds moeilijker terug te vinden. Wat is dat met jou Drang, ik vroeg, waarom nestel je je gewoon niet onder mijn huid? Je kent zoveel verschijningsvormen, je zou toch zo maar mijn ideale boek kunnen zijn?

Is het de vertaalster? Ja. Mag ik alles op de vertaalster steken? Die in ieder geval wat beter haar best had mogen doen om elegante vertalingen te vinden voor woorden als “upstate”, “downtown”, “bitchy”, “nanny” en “diner” in plaats van ze gewoon onvertaald te laten staan, midst het Nederlands, want dat kan in deze wereld, waarin het Nederlands wordt weggedrukt door het Engels of meer nog door het Amerikaans, geen enkel programma heeft nog een Nederlandse naam, kantoorpikken beklagen zich dat de “meeting” zomaar is “gecanceld” en pubers vinden alles maar “so satisfying”, moet je daar als vertaler dan in meegaan?, vertaal dan niet en raadt mensen gewoon aan de Engelse versie te lezen.

Maar misschien is het niet de vertaalster, misschien mist Drang gewoon een zekere bezwering. Het mist de hypnose. Het mist de hand die grijpt naar de strot. Ofzo. Weetikveel.

Misschien ben ik het wel, misschien was het de mjoeziek, misschien waren het de dagen. Misschien was de koffie niet straf genoeg.

Maar bedenk dit: schrijf een geniaal boek dat nog te wensen overlaat. Of: schrijf een tegenvallend boek dat evenwel geniaal is. Dat boek is Drang. Dus hoe briljant ben je dan als schrijver? Denk daar eens over na.


Kate Zambreno Drang Recensie

Drang

  • Schrijfster: Kate Zambreno (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Drifts (2021)
  • Nederlandse vertaling: Nicolette Hoekmeijer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 29 september 2022
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Recensie en waardering van het boek

  • “Uitgeroepen tot het beste boek van het jaar door The Paris ReviewHarper’s Bazaar en Vulture.

Flaptekst van de roman van Kate Zambreno

Het verleidelijke en meanderende Drang is een intiem portret van lezen, schrijven en creatieve obsessie. Terwijl de hoofdpersoon werkt aan haar roman, die al lang ingeleverd had moeten zijn bij haar uitgever, raakt ze in de ban van het werk van Rilke, Dürer, Chantal Akerman en anderen. Ze fotografeert de bewoners en zwerfhonden uit haar buurt, spookt rond in boekwinkels en galerieën en legt haar gedachten vast in een geel notitieboekje, dat al snel haar werk aan de roman volledig overschaduwt.

Terwijl de winter nadert, wordt ze door een reeks ingrijpende voorvallen steeds onzekerder totdat een intense en tedere gebeurtenis alles verandert.

Drang – een verhaal over artistieke ambitie, persoonlijke crisis en de mogelijkheden en de tekortkomingen van de literatuur – is een betoverende roman van een van de meest gedurfde schrijvers van dit moment.

Kate Zambreno (30 december 1977) is de auteur van meerdere veelgeprezen boeken, waaronder ScreenHeroines en Green Girl. Haar werk verscheen onder meer in The Paris Review en The Virginia Quarterly Review. Ze ontving een Guggenheim Fellowship en doceert aan Columbia University.

Bijpassende boeken en informatie

Margriet Westervaarder – Wiggelied

Margriet Westervaarder Wiggelied recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 27 september 2022 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de nieuwe bundel met gedichten van de Nederlandse dichter en beeldend kunstenaar Margriet Westervaarder.

Margriet Westervaarder Wiggelied recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wiggelied. Het boek is geschreven door Margriet Westervaarder. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Margriet Westervaarder.

Recensie van Tim Donker

Sommige dichters meteen.
Sommige dichters nooit.
En sommige dichters moeten een beetje groeien op je.

Het lezen is gespleten, nu. Het meeste lezen dat ik doe is lezen als bespreker. Dat is een lezen dat behept is met een zeker soort moeten. Ik moet er iets van vinden, ik moet er iets van denken. Anders zou ik niets te zeggen hebben. En wie niets te zeggen heeft, bespreekt niet. Al zou een bespreking zonder woorden in bepaalde gevallen zeer veelzeggend kunnen zijn. Slechts een enkele keer nog lees ik oemsonst. Voor muh eiguh. Privé. Het priveë lezen is zowel korter als ook langer van adem. Wanneer ik een boek lees dat ik niet hoef te bespreken, en ik vind het niks dan leg ik het weg. Dat doe ik als bespreker minder snel. Ik geef het nog een paar bladzijden. Nog even. Een dertigtal misschien. Of meer nog. De bespreker gaat niet over één nacht ijs. Overwegingen van diergelijke aard. Maar: als ik als bespreker een boek wegleg, is het wel definitief. De privépersoon, de niet-bespreker (de onspreker?) kan een boek jaren later nog wel eens opnieuw tegenkomen. Een verhuis, of een reorganisatie in de bibliotheek omdat het de spuigaten aan het uitlopen is met al die boeken – boeken die je allang was vergeten kunnen je zomaar opnieuw onder ogen komen en dan lees je nog eens, of verder van waar je gebleven was (want er stak nog een boekenlegger in) en dat je allang niet meer weet wat je al gelezen had is alleen maar een voordeel. Soms zijn dat boeken die ik als bespreker definitief terzijde had geschoven. Maar dan nog blijft het lezen een privélezen. Je kunt goed een boek van jaren oud bespreken. Maar definitief, had de bespreker gezegd. En de privépersoon moet de bespreker maar op zijn woord geloven. Iets anders dan woorden heeft de bespreker immers niet. Soms blijkt een ooit verbannen boek dan al die jaren later best nog heel aardig te zijn. Het komt ook voor dat een ooit vol enthousiasme begonnen maar om een of andere reden toch in de vergetelheid geraakt boek bij heroppakking zó slecht blijkt dat je ineens weer heel goed weet waarom het in de eerste plaats vergeten werd.

Westervaarder komt af met Wiggelied. Een titel die nauwelijks tot de verbeelding spreekt. En dat kan ook gezegd worden van het omslag. Ja. En dat ik heel die Margriet Westervaarder dan ook nog eens van haar noch pluim ken, helpt ook niet mee. Dan zijn er alleen maar de woorden van Ingmar Heytze op het achterplat. Heytze vergelijkt Westervaarder aan een Jan Arends, aan een Anna Świrszczyńska, ja “zelfs” aan een Elsa Lasker-Schüler (hee kijk die Heytze me daar eens eventjes niet van de straat zijn zeg!)(de zelfsheid der dichters – waaraan zou zo’n Lasker-Schüler het verdienen een zelfse dichter te zijn?) & daarvan ken ik alleen Arends. Iedereen zegt altijd tegen mij Jan Arends, Jan Arends, dat zou iets voor jou zijn, tiepies een schrijver voor jou die Jan Arends en de eerste twintig jaar ofzo nam ik dat nog wel ter harte. Dan ging ik maar weer naar de bibliotheek, dan pakte ik een Arends-boek uit de kast en dan ging ik zitten, bladeren, kijken, lezen, zien wat ik al die voorgaande keren misschien over het hoofd gezien had. Maar neen. Ik had niks over het hoofd gezien. Echt. Ik heb niks met die Arends, en hou nu eens op hem te noemen (of nog even dit: was het Jan Arends die toen hij uit dat raam sprong nog één keer aan zijn Dinky Toys dacht?) (vooral aan die ene) (maar dat was m) (en die sprong van hoger dan Arends) (maar dat kan de algemeenheid zijn die daar spreekt) (de grootste gemene deelder) (we zaten in een auto) (we stonden bij een torenflat) (& soms mis ik haar). In De Knipscheer ken ik natuurlijk wel (werkt Peter de Rijk daar nog?) (die ik hierbij broederlijk groet) (hallo, Peter). Vroeger, met Jos, iets als een keurmerk. Dat je wist dat het misschien niet half slecht ging zijn. Dat het iets ging zijn dat je misschien best gelezen wilde hebben. Een Mijn territorium. Een Jezus’ zoon. Een En de Ezelin zag de Engel. Een Mijn leven als museum. En ik heb horen fluisteren dat ze ook ooit eens iets van Jerome Rothenberg hebben uitgegeven (“zélfs”, had ik bijna gezeid) (ja als er één zelfse dichter is, dan toch wel Jerome Rothenberg hoor) (gedichten voor het spel van de stilte) (waarin hij zijn emmer verloor) (ja) (maar die is niet uitgegeven door In De Knipscheer). Doch of die In De Knipscheer nog dezelfde In De Knipscheer is aan deze zijde van de millenniumwende weet ik niet zo zeker.

Dan ga ik maar lezen. Dan lees ik maar. Uiteindelijk ook het beste wat je kunt doen met een dichtbundel. Er is een groot met zwart bekleed blok dat huilt als je het aanraakt. Er is een mes dat scherper wordt naarmate het botter wordt. Er is een vaalgeschopte hond en een pop die nog niet dood is. Sja. Ik weet het niet. En dan is er:

lava wordt hard
en men neemt brokken mee
naar huis
voor op de kast waarin
het zilveren bestek

de grote en kleine apart
en twaalf van elk

Ja. Dat weet ik wel. Dat vind ik mooi. Dat is zo’n brok steen, je was op vakantie misschien, je dacht dat neem ik mee, dat is decoratief. Voor op de kast. De kast met het bestek. Volgt een kleine beschrijving van de bestekset. Misschien zit het in een koffer, dat bestek. Dat hadden wij vroeger. Bestek in een koffer. Dat was het zondagse bestek. Dat stond in een kast. Misschien lagen er wel stenen op, op die kast, ik weet niet, we hadden ergens wel alikruiken die mijn ouders gevonden hadden op ergens een strand in ergens een buitenland. Zo’n kast waaraan je alle dagen voorbij loopt, zelfs het zondagse bestek werd na verloop van tijd met altijd maar minder aandacht tevoorschijn gehaald. De rode, met vilt beklede binnenkant, met gaten voor de messen en gaten voor de vorken en gaten voor de lepels, begon scheuren te vertonen. Het ongeziene, het kleine een gedicht geven. Ja. Dat vind ik mooi. Zei ik dat al?

Maar later weet ik het opnieuw niet meer. Later legt iemand wilde salie tussen iemands borsten of is het schaamrood neergelegd in het ochtendnat, iemand die ontkent een “haar” ooit ontmoet te hebben maar balt daarbij zijn vuisten  en juist  dat is zo verdacht. En dat is het. Dat is het precies. Ik ben in deze gedichten te vaak op mijn hoede. Ik meen in deze gedichten te vaak op mijn hoede te moeten zijn. Ik lees in alles een zekere dreiging. Ik lees in een bos een sinistere plek, en in elke liefkozing een poging tot aanranding. Ik weet niet of ik dat wil, en die weigering komt me verdacht voor. Want ik, juist ik, ben toch niet de lezer die zijn gedichten dreigingsvrij eist?

Of katapulteer ik juist dreiging daar waar het de dichter het zelf nooit bedoeld heeft? Maak ik woorden onnodig zwaar? De langste tijd weet ik niet met welk been ik in deze bundel moet stappen. Ik probeer het met muziek. The Boxhead Ensemble. Gewoon omdat dat toevallig onder handbereik lag, verder nergens om. Even later Charlie Parker. Idem. Het kalmeer mijn zenuwen weliswaar, evenals de whisky die ik er nog weer later ook nog bij besluit te nemen, maar het weerhoudt de beelden niet: een vrouw die geranseld wordt, een kind onder het ijs, een mens dat zichzelf een “het” noemt en zelfmoord overweegt (?); het blijven “zinnen” die “breken / onder hun eigen gewicht”, zoals Westervaarder dat zelf ergens noemt. Hoeveel zwaarte kan een zin aan?, en verre zij het van mij om light verse te willen, of poëzie waarbij er nog iets te lachen valt ofzo. Toch. Er is zwaarte die werkt, en er is zwaarte die instort.

dat je weer lichaam zou worden
en met die ouwe broek aan
de heg zou knippen

dat we weer rond de tafel
met z’n drie
gewoon weer ruzie
gewoon weer in de driehoek
van gespannen lijnen

Dat is zwaarte je. Iemand moet weer lichaam krijgen om de heg te kunnen knippen, dus iemand is dood. Die iemand is een vader, en als de vader er is, en de moeder, is ruzie heel gewoon. Is spanning heel gewoon. En toch kun je hem missen, die vader die in zijn ouwe broek de heg knipte en alleen maar ruzie en spanning meebracht. Dat is treurig, dat is deerniswekkend, dat is zwaar. Maar mooi. Ja dat vind ik mooi.

zoals mijn vader altijd zei
het kan verkieren
buigzaam, boogzaam

vrouw languit achter de voordeur
vrouw opgesloten in brandkast
vrouw verdwijnt in gootsteen
vrouw waait van balkon
vrouw zonder gehemelte heeft wel tanden

in taal kan alles

misschien ben ik deze vrouw
misschien een welvarend koekoeksjong
misschien een visarend boven het bos

misschien heb ik mij verzonnen
misschien ben ik een mus
een badende mus met fladderveertjes

Vaders die kliesjees bezigen met aksent, want de dingen gaan toch zoals ze gaan, alleen in taal is alles uitdrukbaar, in taal is het erge minder erg misschien, geef het woorden en je kunt het al bijna grijpen, misschien hoorde je eigenlijk in een ander nest thuis, welk kind heeft die gedachte niet ooit eens gehad?, in luttele regels een psychologie schetsen, pijn bedekken met veertjes, nog steeds is het niet licht maar nog steeds vind ik het mooi, ja heel erg mooi. Ook als een seniele oude man (de vader misschien?) een den voor een “zeldzaam mooie mast” aanziet.

Hoeveel zwaarte kan, hoeveel zwaarte instorten doet. Ik weet het niet. Misschien moet je Wiggelied benaderen als lopen. Of als fietsen misschien. Laatst fietste ik naar mijn werk, ik zag een vrouw, een heel normale vrouw, een goed geklede vrouw (denk ik maar wat weet ik nou helemaal van mode), ze liep naar een afvalbak, ik dacht keurige vrouw die gaat haar pepermuntpapiertje weggojen natuurlijk, ze opende de afvalbak en ging er omstandig in zitten grajen.

Het zette me heeldurwegen denkend over armoede.

Ik fietste, ik zag eenden, ik dacht over mensen die de boodschappen niet meer kunnen betalen, jongens op een brommer, kinderen op een schoolplein, overal bladeren, ik stelde me een maatschappij voor waarin iedereen op straat zwerft en alleen de allerrijksten zich nog het wonen kunnen veroorloven, toen dacht ik na over wonen als aktiviteit, de trein kwam voorbij, een kruising, het was groen, ik boog af naar depot, achterop kwam mijn collega Boele die iets zei, en ik schrok.

Zoiets dus. Wiggelied is fietsen. Je ziet dingen die je mooi vindt, je ziet dingen die je niet zo mooi vindt en ineens komt iemand achter je fietsen en die zegt iets en je schrikt.


Margriet Westervaarder Wiggelied Recensie

Wiggelied

  • Schrijfster: Margriet Westervaarder (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 27 september 2022
  • Omvang: 78 pagina’s
  • Uitgave: paperback 
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Margriet Westervaarder

‘Wie van namedropping houdt kan in de gedichtenbundel Wiggelied verre verwantschappen met Jan Arends, Anna Świrszczyńska en zelfs Elsa Lasker-Schüler lezen, maar Margriet Westervaarder heeft toch vooral haar eigen stijl om de grote thema’s in te verdichten: jeugd, pijn, afscheid en verzoening. De gedichten zijn nuchter en wars van sentiment, waardoor ze des te harder aankomen. Wiggelied is zintuiglijk, zinnelijk, angstaanjagend, ongemakkelijk, ontroerend, hartstochtelijk en vooral: aangrijpend mooi. Flonkerende, diamantscherpe gedichten van een eigenzinnig dubbeltalent.’ – Ingmar Heytze

ik heb een lepel om brood te snijden
roest om de kachel te stoken
grint om een muur te bouwen
rode menie voor mijn lippen

ik heb schriften en diploma’s
zakdoeken met rozengeur
gezellige vazen bergschoenen en een waterpas

ik heb carbonpapier
voor liefdesbrieven

en mezelf
een meisje voor dag en nacht

Bijpassende boeken en informatie

Miriam Van hee – voor wie de tijd verstrijkt

Miriam Van hee voor wie de tijd verstrijkt recensie en informatie  bundel met nieuwe gedichten van de Vlaamse dichteres. Op 29 september 2022 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij het nieuwe boek van de Vlaamse schrijfster Miriam Van hee.

Miriam Van hee voor wie de tijd verstrijkt recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van voor wie de tijd verstrijkt. Het boek is geschreven door Miriam Van hee. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de Belgische dichteres Miriam Van hee.

Recensie van Tim Donker

Sommige dingen zijn jammer, dat zijn de jammere dingen, dat Bach wegvalt in een tunnel bijvoorbeeld, een zonnewijzer in een tunnel, waarom Bach, waarom altijd weer Bach, de literatuur is vergeven van Bach, dichters luisteren altijd alleen maar naar Bach, ik ben geen dichter, ik luister nu naar Etron Fou Leloublan, waarom Etron Fou Leloublan, het had ook iets anders kunnen zijn, het is vaak iets anders immers, Live in London dan nog, Guigou Chenevier op drums, ja die ken ik wel, ik realiseer me vaak onvoldoende dat hij bij Etron Fou Leloublan heeft gespeeld maar de bas van Ferdinand Richard is het sterkst, het is een sterke bas, voorwaar ik zeg u, maar ik snap al dat Bach wel, ook ik heb Bach in mijn verleden want mijn vader draaide dat soms, op zondagochtend, aan het ontbijt, dan mopperde ik een beetje maar stiekem vond ik het best een beetje mooi, of eerder gezellig misschien, want er is mooi vinden en er is gezellig vinden en er is gegrepen worden, Bach heeft me nooit kunnen grijpen, een vluchtige aanraking op zondagochtend soms misschien, meer niet, of misschien was dat het zonlicht of eerder nog het samenspel van Bach en zonlicht, ja dat zal het geweest zijn, Bach en zonlicht en vandaar ook dat dat wegvalt in een tunnel natuurlijk, had ik dat gedicht mojer gevonden als daar had gestaan “in de tunnel valt Etron Fou Leloublan weg”?, ja, nee, misschien, wel had ik dan beter gelezen, als dit Etron Fou Leloublan was zou ik beter lezen als dit Etron Fou Leloublan was zou ik beter kijken, nu las ik half en bleef ik half lezen tot kaarsen.

Ja, kaarsen, dat is het eerste gedicht van de afdeling Reizen, en Reizen is reeds de tweede afdeling van de bundel, had ik me dolend doorheen een ganse afdeling gelezen?, of beter niet-gelezen?, dat kaarsen, dat was mooi, een mooi gedicht, wat me verraste want het begon er bij dan al veel op te lijken dat het verdikt voor voor wie de tijd verstrijkt ging luiden dat het een zo/zo bundel was (het was een zo/zo sorry), een bundel die je niet met heel je lijf las, maar met ogen, halve ogen, één oog (het slechte) en dan kwam een mooi gedicht en ik sta stil, en lees, en lees nog eens, en loop terug, loop een afdeling terug, begin, herbegin, begin opnieuw, faal beter, terug naar bach, dat openingsgedicht van voor wie de tijd verstrijkt, en eigenlijk ook een heel mooi gedicht, boven klonken weer stemmen en “dat het / genoeg is maar geen genoegen te hebben geleefd”, ik dacht aan what fun life was, van wie is dat ook alweer een seedee?, ik dacht bedhead, vind ik dit belangrijk genoeg om op te zoeken, nee ik vind dit niet belangrijk genoeg om op te zoeken, lichtjes, havengebied, de verlossing nabij, en een laatste zin die lijkt weg te lopen in het niet, hoe alles mooi maar nooit geheel grijpbaar, deze twede keer bevalt bach me beter, deze twede keer bevalt bach me een heel stuk beter, en ik begin, ik herbegin, opnieuw de eerste afdeling, maar nu trager, nu beter kijken, en nu is alles mojer, nu.

Inmiddels allang Hungrige speisen, dat prachtig eepeetje van duo adé, had ik het beter gevonden als er had gestaan “in de tunnel valt du adé weg”?, misschien, nee, ja, toch wel, al maakt het niet veel meer uit, deze twede keer op de eerste afdeling bevalt me alles beter, de regen die valt, het wachten op eten, iemand komt te laat (op je begrafenis?), je ouders te eten vragen terwijl je niks in huis hebt (maar dat was maar een droom), je moet de bakker schadevergoeding betalen want je kind had de taart aangeraakt (maar dat was maar een droom), en hoe mooi dat allemaal is, god hoe mooi is dat allemaal, hoe kon ik daar de eerste keer halfogend zijn langsgegaan, kwam dat alleen maar door de jammere dingen, zo’n uitgekauwde Bach of perrons die versmallen rijmend met mensen die vallen, zulke dingen vind ik jammer, zulke dingen vind ik de jammere dingen, maar de schoonheid, en ruimschoots, en er tegenop wegen.

(wist je trouwens dat ik hungrige speisen ooit heb meegenomen naar een hifiwinkel?, toen ik een nieuwe seedeespeler ging kopen?, niet deze, niet mijn huidige, die heb ik ooit gekocht op een schemerige winternamiddag, de kinderen waren daarbij, in mijn herinnering was dat in de periode dat ik mijn enkel gebroken had maar het moet denk ik toch daarvoor zijn geweest, ik herinner me trouwens evenzeer de winkel uitlopen met de doos op één arm en de hand van mijn dochter in mijn vrije hand, en ze zegt nu kunnen we weer dansen pappa, dat was nog in de tijd dat ze nog niet naar school hoefden en ze uit mijn verzameling, mijn gigantiese seedeeverzameling hun eigen krenten hadden gepikt, de muzieksmaak van mijn dochter was waarlijk eclectisch te noemen, er was een Spaanse punkplaat waar ze gek op was, maar ze hield ook van Acid Arab, Cornershop, Fatboy Slim, Gorillaz, de wrakke lofi van The Wave Pictures, de opgefokte deathrock van Destroy All Gondolas, de elementaire blues van Leadbelly, ik dacht nog dat heb ik goed gedaan, ik dacht nog ze is drie maar de muzikale opvoeding is voltooid maar toen kwam school en toen kwamen K3 en Kinderen voor Kinderen, en nu houdt ze van wat er op dit moment weer in de top veertig staat, onderwijs corrumpeert, ik heb het altijd al gezegd, en ik had het kunnen weten want eerder al was mijn zoon drie, en eerder al had mijn zoon zijn eigen voorkeuren ontwikkeld op basis van mijn verzameling, hij had het vooral op met zwarte muziek, met jazz blues hiphop soul, dat vond hij allemaal geweldig, maar een goeje postpunk plaat liet hem ook niet onbewogen, en een keer, toen we op een ochtend Braveyoung luisterden en het mooiste liedje van de seedee kwam langs, werkelijk een bloedmooi liedje, en het was afgelopen, en hij zei Dat was een mooi liedje he pappa?, en ik dacht dat heb ik goed gedaan ik dacht hij is drie maar zijn muzikale opvoeding is voltooid, en toen werd hij vier en kwam school en kwamen K3 en Kinderen voor Kinderen en nu houdt hij vooral van wat er nu weer in de top veertig staat, onderwijs corrumpeert, ik kan het niet genoeg zeggen, maar dit was eerder nog, dit was toen de kinderen er nog niet waren en een andere, een vorige voor de vorige seedeespeler er de brui aan had gegeven, en ik dacht, als je naar zoon winkel gaat klinkt er altijd alleen maar muziek die ik toch nooit draai, ik wil wel eens weren hoe die apparaten de muziek die ik mooi vind laten klinken, en ik was afgekomen met een heel stapeltje seedees, rock, dub, samba, jazz, avant-garde, ik wilde het allemaal horen, en de verkoper was eigenlijk heel vriendelijk en behulpzaam en goedlachs, tot ik Hungrige speisen in de speler stopte)

Meanderend, ja ik gebruik dat woord toch maar, met tegenzin dat wel, voor wie de tijd verstrijkt is voor wie de ruimte verstrijkt, altijd onderweg, altijd voort, in de trein met je moeder maar ze was nog een kind en je waste haar handen in de wc en ze werd steeds kleiner tot ze uiteindelijk verdween in het sop, en je dacht dit moet ik mijn vader vertellen (maar dat was maar een droom), of op weg naar het zuiden en het water was vredig en de dag helder en in de verte zag je de bergen al, de twede keer zag je de bergen al, de twede keer was het anders, je liep overheen de afdeling en je zag, eindelijk zag je, eindelijk zag je echt, de bergen bijvoorbeeld, en inmiddels was het trouwens allang Amina Alaoui, iets met Iris in de titel wat feitelijk de reden was dat ik die seedee überhaupt ooit had gekocht, ik weet lopen met Iris nog, eindeloos lopen met Iris in Eindhoven, was ik zeventien toen, of ouder nog, altijd lopen, altijd onderweg, weer in de trein en dan zie je een huis en een bouwval en je vraagt je af hoe winter daar is en jeugd en liefde, dat er altijd een moment komt dat je met zoeken ophoudt, naar huis verlangt, en bericht krijgt of een ingeving, en god en jezus tesaam: hoe mooi ik dat alles vind, hoe godvergeten mooi toch.

(en uit het niet: leven)

Of hoe dit: “je wilt niet zeggen: maar, anders, ginder, morgen, / luister, ze komen vanzelf naar je toe uit het duister”, dat dat mooi is, dat het voor één keer niet uitmaakt hoe luister en duister, dat rijm, dat het voor één keer niet uitmaakt omdat het gewoon mooi is, mooi al die komma’s, die haar lange zinnen, al die komma’s, die haar lange zinnen, die meanderen en stromen en kabbelen en krullen, mooi dat zachtjes golven dat zachtjes drijven op deze gedichten, gedichten als gezichten, ha nu doe ik het zelf, de mensenstroom, het deinen van de mensenstroom, soms een gezicht daaruit, soms komt er iets uit de mist tevoorschijn, soms klinkt een stem erbovenuit.

(en uit het niet: leven)

Later ben ik dan overheen de hele eerste afdeling gestombeld, inmiddels trager ja, inmiddels ook, hoe raadt u het, andere muziek, inmiddels Beat Keller maar het kon ook alweer Jospeh Kudirka zijn, ik heb zin in violen zei ze en soms mis ik haar, later stuit ik voor de twede keer op kaarsen, het gedicht dat me beter liet lezen, het gedicht waardoor ik op mijn schreden terug, om beter te kijken en ik lees van een moeder in het graf en je spreekt tegen haar maar ze hoort het niet meer en ze ziet ook niet meer “dat er sneeuw / op de houten omheiningen ligt en op de dennen // en hun gezinnen” en dat was mooi ja en dat liet me beter lezen ja en ik dacht even aan mijn eigen moeder ja en aan haar graf, we kusten bij het graf van mijn moeder en soms mis ik haar, en mijn moeder soms ook, later werd mijn moeder geëxhumeerd om verbrand te kunnen worden, de grafsteen staat nu in een achtertuin in Nieuwegein, later de onderkoelde noiserock van Code Inconnu, later, wat werkte wat niet wat niet zou wat zou, later, tonen zonder interessante namen, later, als ik kaarsen voor de twede keer lees en lees: “je moet kiezen als je hier kaarsen laat branden, / je hebt maar een munt, voor je kreupele been / of de ziel van je moeder” glimlach ik even omdat ik denk aan mijn zoon, mijn moje lieve wijze grappige negenjarige zoon en hoe hij een kaars aanstak in een kerk in Deutschland, ik zei Daar moet je voor betalen hoor en hij schrok, en hij zei Waarom moet je daarvoor betalen?, ik zweeg even, zei toen Omdat heil en zielenrust verkopen!, en we lachten, we lachten veel te luid, we lachten waarschijnlijk veel te luid in die kerk, hoe luid mag je lachen in een kerk?

Hoe het zich verweeft met, hoe de gedichten zich nestelen, langzaamaan nestelen, het lichtjes golven ervan, het slingeren, dit traagweg ontrollen, het is net alsof de dichter je telkens maar net één stap voor is, alsof de gedichten voor je ogen ontstaan, en toch zou je kunnen wonen in deze bundel: “uit de verte leek deze plek een bescheiden / vakantieoord, en inderdaad, had wie hier / woonde niet voor altijd vrij, van huishouden, / opvoeden, ruziën, reizen, de deadline halen. // de trein, de bewegwijzering en de kaart / bestuderen, tekorten aanzuiveren, inloggen”, de tijd verstrijkt trager in deze bundel en ik geef mezelf met graagte vrij van alle dingen die ze hier noemt om nog even te kunnen lezen, vandaag maak ik het huishouden niet schoon, vandaag blijf ik lezen, hoe kan deze bundel zo onderaan mijn stapel geraakt zijn, hoe kan ik al die andere boeken alleen al op het eerste gezicht zoveel hoger aangeslagen hebben dan dit hier voor wie de tijd verstrijkt, hoe kon ik halfogend nee zeg gerust blind doorheen de eerste afdeling zijn gegaan, waarom viel mijn franc zo laat, misschien omdat dit een bundel is waarvan je pas geleidelijk aan voelt wat hij met je doet, Paul Demets sprak recht en niet krom, voor één keer eens een waar woord op een achterplat.

Ja Demets, gij zegt het: hoe geleidelijk aan dit voelen, zonlicht op je huid, hoe langer ik deze bundel lees hoe mojer ik hem vind en de jammere dingen worden ook minder jammer, want de eerste keer vond ik dat einde van kaarsen wel jammer, het einde vond ik het jammere ding, die koeien die daar liepen waren wel goed maar “hun adem / vliegt weg als een geest in de ijle siberische lucht // en keert morgen als rijm op de daken terug”?, ???, oké dat die  beesten hun adem wegvliegt als een geest dat kan nog, het vriest daar immers en dan is adem als wolkjes, onstoffelijk gelijk, oké, geesten, oké oké oké, maar waarom rijm op de daken ja dat lijkt op rijp dat snap ik ook wel maar dan nog waarom rijm op de daken, dat was het jammere ding de eerste keer dat ik het las, dat het gedicht dat me deze bundel leerde lezen moest eindigen met rijm op de daken maar de twede keer dat ik het las dacht ik ja als rijm ergens moet liggen dan maar op daken waar ik het meestal niet zie.

En het schone wordt alleen nog maar schoner, bijvoorbeeld dat de niet-ontmoeting bestaat of dat men wacht op onbekenden in regenjassen al regent het niet (maar nu smokkel ik want dat las ik zojuist voor de eerste keer), en voor wie de tijd verstrijkt gaan nu de straatlichten aan, verschuivingen, verplaatste personen, wie echt diep leest voelt soms een heel licht briesje langs zijn wang strijken, en weer dacht ik in deze bundel wil ik wonen.

(en uit het niet: leven)

Hoe zachtaardig en traag.

(ze zei dat haar vader op Woodrow Wilson leek, ik heb hem een keer gezien en vond dat hij een heel klein beetje op Truman leek, ik weet in ieder geval dat hij een Eisenhower-asbak heeft) (maar dat was later, dat was al boven)

Er is een raam waartegen ze praat met haar vader, een vader die valt, en alle treinboekjes nog heeft, nauwelijks nog naar het kielzog kijkt, bittere koffie drinkt, duizend zevenenzestig kilometer van Moskou naar Brest weet, de avond is een doel op zich, de folders van warenhuizen en reisbureaus zijn er nog, die laatste acht gedichten zijn misschien wel het mooist, ondanks of misschien omdat er minder bewegingen in zijn.

voor wie de tijd verstrijkt is een bundel die je traag moet lezen, een bundel die langzaam op je groeit, een bundel om eindeloos te herlezen en steeds mojer te gaan vinden, een bundel om in te wonen. En dan nooit meer verhuizen. Nee. Nooit meer verhuizen.


Miriam Van Hee voor wie de tijd verstrijkt Recensie

voor wie de tijd verstrijkt

  • Schrijfster: Miriam Van hee (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 29 september 2022
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 10,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Miriam Van hee

Miriam Van hee publiceerde haar eerste gedichten in 1978. Met haar debuut het karige maal was het kristalhelder dat dit het begin zou zijn van een meesterlijk dichterschap. voor wie de tijd verstrijkt is haar negende bundel en nog steeds en opnieuw weet ze de lezer te laten samenvallen met de wereld die ze beschrijft: ‘je bent stil in het bos als je paddenstoelen zoekt, je hoort het liedje van de vinken, een onbetrouwbare wind speelt in de kastanjebomen’.

In heldere ritmische zinnen deelt Miriam Van hee alledaagse observaties, en ze weet door haar woordkeus en verdeling van de dichtregels een grotere waarheid aan het licht te brengen. ‘Ze balanceert op het koord tussen het zegbare en het onzegbare,’ schreef Luuk Gruwez over ook daar valt het licht, ‘opdat alles zou worden onthouden, moet het eerst worden gezien. Er is een dichter van dit kaliber nodig om hiervoor alvast onze ogen te openen.’

Bijpassende boeken en informatie

Peter Drehmanns – Boetegrond

Peter Drehmanns Boetegrond recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 26 september 2022 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Peter Drehmanns.

Peter Drehmanns Boetegrond recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Boetegrond. Het boek is geschreven door Peter Drehmanns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Peter Drehmanns.

Recensie van Tim Donker

Maar dat was in een andere tijd. Het was nog voor de millenniumwende. De tijden waren anders, de tijden waren beter. Ik was 26, en ik liep stage bij het maandblad Roodkoper. Ik deed een onbeduidende opleiding waarmee een mens reclame- of scenarioschrijver worden kon. Of iets met tijdschriftjournalistiek. Ik had twee of drie jaar daar verkwanselt met mezelf wijs te maken dat ik best iets kon hebben met film als ik mun best maar deed. Of misschien een absurdistiese serie voor de VPRO! (toen geloofde ik nog dat de VPRO iets was voor mensen die konden nadenken). Maar in het stagejaar was ik toch bij een tijdschrift beland, heel raar. Ik zat op de redaksie, nabij De Rode Hoed was dat, ik vroeg recensie-exemplaren aan, zocht foto’s uit bij Hollandse Hoogte, deed wat archiefwerk. Het gelukkigst was ik thuis. Thuis schreef ik artikels. Ik las boeken. Ik schreef recensies. De blindganger was op mijn recenseertafel beland want dat was het moje van het werken op de redaksie: ik kon er bij de aanvragen ook boeken tussen proppen die mij interessant leken. Het was nog die oerversie van Ambo/Anthos met die Monty Python-achtige voorkant van een bebolhoede figuur in water (niet die met dat rare telefoontje, wat Marmer er later van gemaakt heeft). En ik was onder de indruk.

Ja.

God.
Ja.

Wat wás ik onder de indruk. Het was een mozaïekroman, niet onverwant aan TikTak van Suso de Toro en het was in dat leven van mij niettegenstaande de zesentwintig jaren die dat toen al telde misschien nog maar het vierde of vijfde boek waarvan ik echt ondersteboven was. Ik schreef erover. In Roodkoper, kajje geloven? Een zin waarin ik een verwijzing maakte naar Basil Fawlty uit Fawlty Towers had Auwsterhuus eruit gehaald. Dat was zeker te profaan voor zijn godsvruchtige hart ofzo. Ik weet het niet, ik snapte het niet, Fawlty Towers werd indertijd toch heel gewoon uitgezonden door zo’n braaf KRO’tje? Het ergerde me. Ik was geërgerd. Verder was ik blij met mijn recensie (Auwsterhuus had alleen die ene zin eruit gehaald maar het verwijswoord in de volgende zin laten staan maar gelukkig werd die volgende zin daardoor geen totale onzin, grammaticaal klopte het nog).

Die Drehmanns, die bleek ook een blad te maken. In t Schip heette dat blad. Een blad maken, dat wilde ik ook. Deels als afstudeerproject van die onbeduidende opleiding en deels omdat ik gewoon euh…  een blad wilde maken. Drehmanns was de man om mee te praten, dacht ik, en we spraken af: Drehmanns en mijn kompaan Antonio en ik. In t Hoogt. Veel herinner ik me niet meer van dat gesprek. Ik meen dat Drehmanns aardig was. Ik weet nog dat hij geen twede kopje cappuccino bliefde. Ik weet dat hij ging, dat hij liep, dat de zon op zijn grijze haar viel, dat Antonio en ik wél nog een twede cappuccino wilden vooraleer we overgingen op roodwijn.

Daarna raakte ik hem kwijt. Drehmanns. Ik las nooit meer wat van hem. Ik weet niet waarom. Ik geloof dat de opvolger van De blindganger me bij eerste doorbladeren was tegengevallen ofzo. Ik weet het niet. Misschien waren er andere boeken te lezen, andere schrijvers te volgen. Het kan.

Inmiddels is dat vermaledijde derde millennium een godgegeven feit en ben ik geen zesentwintig meer. Vierentwintig jaren zijn vergleden. Maar dan ligt er nu toch weer een boek van Drehmanns op mijn recenseertafel: Boetegrond. Het eerste boek dat ik van hem lees sinds De blindganger.

En het kon er maar zo de opvolger van zijn! Was het hoofdpersonage in De blindganger een “boodschapper zonder boodschap”; in Boetegrond gaat het om een prediker zonder publiek.

Of. Naja.

Laat zeggen.

Karel Voeldert is een eenzame misantroop (is er een ander soort?) (de sociale misantroop). Verwilderd. Vervuild. Verward. Boos. Op een dag besluit hij Marnix Helmantel te zijn en in zijn voertuig (een voormalig ambulance) doorheen Europa te trekken om zijn grimmige leer onder het volk te verspreiden  in de hoop volgelingen te verwerven. Die zullen dan sterk van hart moeten zijn want: “Ja, er moesten koppen rollen. De kop van het kapitaal, de kop van de elite, de kop van het klootjesvolk, de kop van de softie en van de hardliner, de kop van de betweter en de empathicus, de kop van de nagelbijter en de muggenzifter, de kop van Job en van Jut.”. En Helmantel gaat ook letterlijk over lijken (lees maar!). Zijn razende waanzin loopt echter uit in een deerniswekkende anticlimax waarbij zelfs zijn enige wrange succesje geen succes blijkt te zijn. Weeral een klungel dus, zij het een wrede klungel.

Daarin zit hem het bijzondere van dit boek: Marnix Helmantel is een wrede, gemene, meedogenloze klungel. We zien onze klungels graag sjarmant, vertederend, sukkelig, onhandig. Maar Helmantel slaagt erin tegelijk deernis- en weerzinwekkend te zijn. Zijn mensenhaat is ten dele begrijpelijk maar neemt vormen aan die afstotelijk zijn; zijn motieven zijn meestal walgelijk maar de -veelal verkeerde- keuzes die hij maakt om iets ten uitvoer te brengen, zijn op zo’n koddige wijze knullig dat je nog bijna in het boek zou willen kruipen om hem te helpen.

Maar het werkelijke kruid van dit boek is de taal. Een klinkende taal, een zingende taal. De taal als monument. De taal als kunst. De taal als betekenis. Het deed me denken aan Pjeroo Roobjee of aan de latere C.C. Krijgelmans. Denk aan een woord als “krankenkaros” voor Helmantels ambulance; aan woorden als “lustduizeling” of “zinnentuimel”; woorden als “palperen” en “ausculteren”. Denk aan een zinsnede als “Louter verkwijning der kiemklieren” of “Bij monde van zijn mond zou hij handelen” of “De werkelijkheid […] fileren en […] als waarheid serveren”, of een passage als: “Zwevend in een halfslaap werd Karel Voeldert in Marnix Helmantel gestoken, als een dia in een projector, en er verscheen een korrelig, bekrast bleek beeld van een terugdeinzende jongen op een duikplank, in de blauwige diepte onder hem een wenkende en lachende knaap, hooguit tien jaar oud, het was Bram, al watertrappelend wachtend op zijn oudere broer, die zich beraadde, die aarzelde, staarde, draalde en (dia 2) ten slotte de roemloze terugtocht aanvaardde, zich langs de spottende glimlachjes en glibberige lichaampjes wringend van kinderen die zich dadelijk blindelings voorover zouden storten, als op de vijand, en niet in het ongeluk, zoals hij, de stug tobbende Karel, dacht en toen (dia 3) kreeg hij een harde duw en hij viel, richting het beton viel hij en uit beeld en uit Marnix Helmantel, die op dat moment volledig ontwaakte en in de zachtmoedige ogen keek van een paard dat zwartglanzend aan de muur van de hotelkamer hing.”

Helmantel is een schurk en een schlemiel; Boetegrond is pijnlijk, vies, innemend en grappig. En aldurwijle zingt de taal het hoogste lied. Dit was een goede, Drehmanns. Bestaat In t Schip nog?


Peter Drehmanns Boetegrond Recensie

Boetegrond

  • Schrijver: Peter Drehmanns (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 26 september 2022
  • Omvang: 288 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,95
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Peter Drehmanns

Boetegrond is het ontluisterende verhaal van een boze, verwarde man die zich tegen de wereld keert. Reizend van het ene naar het andere barre oord tracht hij zichzelf als profeet op de kaart te zetten en volgelingen te vergaren. In deze zowel grimmige als groteske roman laat Peter Drehmanns zich van zijn meest meedogenloze kant zien.

Peter Drehmanns debuteerde in 1999 met de roman De blindganger. Voor zijn gehele oeuvre won hij in 2015 de Halewijnprijs. Hij studeerde Italiaans en Literatuurwetenschap en was recensent voor Vrij Nederland en NRC Handelsblad. Zijn roman Altijd maar begraven werd in het Duits vertaald, de roman De begeleider in het Italiaans. Als dichter heeft Drehmanns tot nu vier bundels op zijn naam staan.

Bijpassende boeken en informatie

Anne Carson – Rood

Anne Carson Rood recensie en informatie over de inhoud van de Canadese romans uit 1998 en 2013. Op 20 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlande vertaling van de romans Autobiography of Red (1998) en Red Doc> (2013) van de Canadese schrijfster Anne Carson. Deze vertaling verscheen al eerder bij uitgeverij Meulenhoff in het jaar 2000 met als titel Autobiografie van rood. 

Anne Carson Rood recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Rood, twee romans in verzen. Het boek is geschreven door Anne Carson. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van twee romans van de Canadese schrijfster Anne Carson.

Recensie van Tim Donker

Triste van Oren Ambarchi paste er in ieder geval goed bij
Zaterdagavond paste er in ieder geval goed bij

(& vroeger, toen ik kind was, had zaterdag een kleur. het begon in de ochtend met een heel erg lichte tint van geel en naarmate de dag vorderde werd het donkerder; het eindigde ergens tussen donkergeel en lichtbruin)

O.
Wat wilde ik.
O wat wilde ik dit graag.
O wat wilde ik dit graag lezen toen.

Het orzjieneel bedoel ik. De Engelse versie. Die onder mijn aandacht kwam omdat. Weetikveel. Ik wilde het lezen, ook voor Autobiografie van rood, het eerste van de twee delen waaruit Rood bestaat, voor het eerst in een Nederlandse vertaling verscheen. In 2000. Bij Meulenhoff. Al ging dat even langs me heen moet ik eerlijk zeggen. Meulenhoff vliegt wel vaker onder mijn radar. Weet niet goed waarom, een ganzelijk oninteressante uitgeverij is het toch niet. Maar Carson wilde ik al langer lezen. Of las, ook. Red Doc>, het twede deel las ik ook, toch?, in het Engels, in het orzjieneel, ik las het, denk ik, ik zie het omslag nog voor me, zwart en wit en grijs en hardcover, verdorie, ik las dat toch, waarom kan ik dat nu niet meer terugvinden in mijn boekenkast, is het verloren gegaan tijdens mijn verhuis of leende ik het aan Sergio die ik nu zoals te verwachten viel nooit meer zie, of liet ik het liggen in mijn vorige huis op ergens een richel of een reling of een muurtje of een pilaar of een vensterbank, of zit het nog in een doos, waarom kan ik het toch niet vinden, ik meen vrijwel zeker te weten dat ik het las, of wilde lezen, of las, of wilde lezen, dit wilde ik lezen, dat weet ik zeker.

Ging het verloren in een tussentijd misschien.

In Rood gaat Anne Carson door op iets dat Oud-Grieks zou zijn. Iets met Stesíchoros & een mythisch wezen ofzo, weet jij veel. Alleen dat dit meestentijds niet erg Oud-Grieks aandoet. Maar meer lijkt op de vuiligheid die deze tijd, onze tijd, is (waarmee niet gezegd is dat eerdere tijden minder vuil zouden zijn). De lierdichter Stesíchoros “kwam na Homerps en vóór Gertrude Stein, in een moeilijke tussentijd voor een dichter”, zegt Anne Carson.

Een tussentijd, dus, van een eeuw of dertig.

Dat is de tussentijd.

Dat is de tussentijd van Anne Carson.

De “tussentijd” van Rood: ergens tussen nu, en dertig eeuwen geleden.

De twee romans die Rood vormen – Autobiogrophy of Red en Red Doc>, twee poëtisch vertelde “theatrale” romans – spelen zich af in de ontijd, in de al-tijd, in de tijd tussen nu en dertig eeuwen geleden, een tijd die net zo goed nu kon zijn als toen kon zijn, een tijd die mythisch is evengoed als zij hedendaags is. Twee romans die in elkaars verlengde liggen en daarmee meteen al eeuwig zijn.

Wat zal je zeggen? Er kan een mythisch wezen zijn, een roodgevleugeld rood monster – maar in werkelijkheid is hij misschien een jongen met een broer en een moeder, een jongen die goed materiaal is voor een komen-van-leeftijd roman, met vriendschap, met ontluikende (homo)sexualiteit, met zoektochten, met reizen, met vragen, met armoede, en zien, en ellende. Je kunt de betrokkenen namen geven, zoals Gerion, en Herakles, en Ancash; je kunt, ook, alles weer door elkaar gojen, en dan zou Gerion G worden en hoeder zijn van een kudde muskusossen (hee dat klinkt al wat mythischer of niet?), van Herakles Sad But Great maken en hij kwam thuis van de oorlog met een feestje in zijn hoofd (de feesten van angst en pijn), en Ancash voor Ida vervangen of misschien is Ida een afsplitsing of een alter ego van Ancash en na het reizen en na het zien en na de vragen is er nu ook ruimte voor een oorlogstrauma, voor psychiatrie, en voor stervende moeders.

Er is ruimte steeds is er ruimte. Er is ruimte voor veel.

Er is ruimte voor poëzie voor proza voor theater voor wetenschap voor filosofie voor vragen er is ruimte voor “VROUW VAN BREIN”, is dat iemands moeder is dat de vertelster is dat de schrijfster is dat een zieneres of is dat waar wij louter brein worden en alleen nog maar begrip willen zijn?

Er is ruimte als puur ruimte, het bestrijken van ruimte, ruimte als be-grijpen: altijd maar meer gebieden gezien, geproefd, omarmd, gekend willen hebben. En vliegen dus maar weer, of rijden dus maar weer. Tot voorbij de hoekjes, tot achter een gletsjer waar het in Rood doc> ineens nogal –

(?)

wordt

(absurd?)
(surreëel?)
(hallucinant?)
(koortsig? nachtmerrieachtig? Onwerkelijk onheimelijk onalledaags?)

(onalledaags ja. minstens onalledaags)

Eerder, of later, nee eerder, maar was is tijd in een tussentijd van dertig eeuwen, waren er al mensen in een tunnel, tunnelmensen, mythopoëzie, dan is Alice Notley niet veraf, The Descent of Alette, “Een moeder” “& kind” “stonden beiden in brand, onophoudelijk” “Het vuur” “zat in hen verankerd” “en sloot hen af van anderen” (& denk ik, is het niet eens tijd, Koppernik, om The Descent of Alette een deftige neerlandse vertaling te geven?) (en de wereld die rondgaat ondergronds, ook dat niet direkt alledaags misschien) (iets lijkt hier hetzelfde te zijn, maar wat?) (maar dat is Maggie Nelson, dat is Bluets, dat heeft Atlas Contact allemaal al voor haar schone rekening genomen).

(zou Anne Carson Alice Notley gelezen hebben?) (met haar experimenteerdrift? vast)

The Lighter van Joanne Robertson paste er alvast goed bij.
Dinsdagochtend paste er alvast goed bij.

Wat een genot is het om Rood te lezen nee ik herbegin deze zin en kapitaliseer genot, wat een GENOT is het om Rood te lezen. Het boek bleef me roepen als ik even weglegde, en ik bleef terugkomen, en lezen en lezen en lezen. Ik wilde zo graag in Rood blijven lezen, en anderzijds ook weer niet omdat ik het moment vreesde dat ik het uit zou hebben, en toch bleef ik lezen en zag ik de achterkaft met rasse schreden dichterbij komen, wat zijn rasse schreden?, zag ik de achterkaft angstwekkend snel naderbij komen.

En, even later, Herbarium van Turdus Merula paste er alvast goed bij.
En even later paste er alvast goed bij.

(verbazingwekkend) (maar misschien dat ijselijke) (van Herbarium, bedoel ik) (ik was toen immers al achter een gletsjer beland)

Ik ken weinig boeken die zo gelaagd prachtig zijn, waarvan de pracht zo gelaagd is: Rood is mooi om wat het vertelt. Want het vertelt van verlangen en tekortkomen en liefde en onvermogen, en het vertelt over de verlorenen, de mensen die niet meer meespelen, en in een tunnel wonen, of in een gesticht, of sterven op een zaal in het hospitaal, finaal, totaal, integraal. Het vertelt over trauma en pijn en over hunkeren naar een daar dat altijd voorbij de horizon ligt. Het vertelt over natuur, en dieren, en de lucht. Over water en ijs en vulkanen. Het vertelt hoe het is om in leven te zijn.

Maar Rood is ook mooi vanwege de taal. Er staan talloos veel adembenemend mooje zinnen in dit boek.

Zinnen als “Zes uur ’s avonds ging als een golf door het hotel.”
Of “Een laag dieprood luisteren met hoge tonen in de klank.”
Of “Na glanzende mede dronk je de nacht.”
Of “Wakker worden is oplopend donkere lijnen tot klanken.”
Of “Elke dag weer dit lawaai vergeet ze elke dag.”

Of neem “Zoals wij de wereld nu begrijpen is veel ervan verkeerd benoemd.”, wat me deed denken aan Stefan Themersons woorden over paranomie en aan zijn wantrouwen tegen de zelfstandignaamwoordentalen met hun (foutieve, of minstens onvolledige) etiketteringen (en de logika, en het vlees) (zou Anne Carson Stefan Themerson gelezen hebben?) (met haar taalliefde? vast)

Of “Winter bestaat en winter komt nooit snel genoeg.”, wat me juist weer deed uitwajeren naar Inger Christensen en die prachtige bundel alfabet die zij ooit pende, maar is het wel een bundel is het niet veeleer een boeklang & sterk gefragmenteerd poëem; hoe ook: het hoort bij het mooiste dat de poëzie voortbracht, wereldwijd en allertijden) (zou Anne Carson Inger Christensen gelezen hebben?) (met haar wereldomspannende tijdeloosheid? vast)

(winter komt mij altijd weer veel te snel en februari gaat nooit voorbij)

Of neem een hele reeks zinnen in één keer:

“Tijd gaat snel tijd gaat niet snel. Tijd gaat helemaal niet snel. Tijd gaat meestal snel. Tijd gaat sneller dan jij en staart je aan. Tijd kan niet staren. Tijd als volharding. Tijd als honger. Tijd spreekt vanzelf. Tijd toen je zes was de dag een berg. Bergtijd. Tijd waarvan ik niets meer weet. Tijd voor een hond in een steeg gevangen in het licht van je lantaarn. Tijd is geen video. Tijd als vouwpapier dat op een berg moet lijken. Tijd uitgesmeerd onder de ogen van een mijnwerker die ratelend omlaag de mijn ingaat. Tijd als je bankroet bent. Tijd als je Prometheus bent. Tijd als je alle buisjes aan de wortels van een bremplant bent en groenzwart vocht opzuigt in pas beschreven continenten. Tijd waarin de postbeambte achter in het postkantoor haar lippen kan stiften totdat de baas terugkomt. Tijd waarin een koe omvallen kan. Tijd in de nor. Tijd als jassen in een kast. Tijd voor een toom kalkoenen die uitglijden op ijs. Alle tijd die hier in deze muren is getrokken. Tijd tussen de kleine klikjes. Tijd vergeleken met verbeelde wilde stilte van de sterren. Tijd waarin de man op één been bij de bushalte zijn veters strikken kan. Tijd die Nacht bij de hand neemt en in draf met hem over de weg verdwijnt. Tijd gaat snel en niet zo’n beetje. De tijd was me met sprongen voor.”

Zulke zinnen maken me vrolijk. Gelukkig. Vullen me met gekleurd licht, iets tussen donkergeel en lichtbruin, niet ongelijk aan het licht waarvan vroeger mijn zaterdagavonden gemaakt waren. Niet ongelijk aan het licht dat hier nu door mijn raam valt, en op mijn kladblok en mijn koffie. Of dat licht van eerder. Ik had mijn zoon naar school gebracht. Later dan normaal, want hij ging op kamp. Waar hij geen zin in had. Wat niemand zich beter voor kan stellen dan ik. Ik ben vier keer in mijn leven een midweek op schoolkamp geweest en dat zijn met afstand de vreselijkste weken van mijn leven geweest. Zo moet de hel zijn: een nooit eindigend schoolkamp. Ik probeerde geruststellende woorden te bedenken maar vond er geen, en liep daar maar zoon beetje met mijn arm om hem heen. Hij wilde dat ik bij wat school het “uitzwaaimoment” had genoemd zou zijn, als hij echt zou vertrekken, in een colonne auto’s. Dat gaf me een stief half uurtje. Een half uurtje waarin ik koffie zette, en The three things you can hear van Seamus Cater draaide en dertig pagina’s las in Rood waar ik op de zin “Neem het gezonde verstand van de mensheid in de palm van je hand en je hebt nog plaats voor je lul” stuitte; een zin die me even grinnikend zette (en ha! The three things you can hear van Seamus Cater paste er alvast goed bij) (bij Rood, niet perse bij die zin, of bij grinniken). En toen liep ik terug naar school voor dat vermaledijde “uitzwaaimoment”, en met herfstlicht in mijn haar peinsde ik aan wat ik zou zeggen als hij me zou vragen wat ik in dat stief half uurtje had gedaan: koffie zetten (?), een plaat drajen (?), dertig bladzijden in mijn boek lezen (?), of “Neem het gezonde verstand van de mensheid in de palm van je hand en je hebt nog plaats voor je lul” (?).

(maar waarom zou hij me vragen wat ik gedaan had thuis)

Tot slot is Rood mooi vanwege de vorm.

De vallende zinnen in Autobiografie van rood: breed, wajerend.

En de smalle kolommen van Rood doc> (en godverdrie: ik kén die smalle kolommen maar waar is dat godverlaten Red doc> dan en waarom staat het niet in mijn kast?) (what’s that you’re holding & why is it so bright?) – elke bladzijde in dit 326 bladzijden dikke boek is pure visuele poëzie; elke bladzijde in dit 326 bladzijden dikke boek is een bladzijde die ik eruit zou kunnen rukken en aan mijn muur hangen en naar kijken, elke dag (ofnee dat zou ik helemaal niet kunnen, zoon prachtboek verscheuren) – Rood is om naar te kijken al even mooi als om in te lezen.

(iemand zei me ofnee laat ik hem weer eens bij naam noemen Theo zei dat hij clausterfobies werd van die smalle kolommen of misschien zei hij het anders maar kwam het daar geloof ik wel op neer. en al had ik daar geen last van, toch, lezend, later, kon ik hem wel begrijpen. en al had ik er geen last van dacht ik toch, later, dan Rood doc> misschien ook daar een heel klein beetje over gaat: gepropt zijn in een bestaan dat eigenlijk te smal voor je zijn is) (maar misschien, ook, gaat het daar helemaal niet over)

Word ik, zo, toch, steeds weer, teruggezogen naar dit boek. Tot het dan inderdaad tot mijn afgrijzen uit is. Maar wel nog in mij meegedragen wordt. Als ik, kort daarop, buiten ga. In herfstlicht ben. Weeral herfstlicht ja. Maar dit keer op de fiets en naar de supermarkt. Het is donderdag en Rood is uit.

Anne Carson Rood Recensie

Rood

Twee romans in verzen

  • Schrijfster: Anne Carson (Canada)
  • Soort boek: Canadese roman
  • Origineel: Autobiography of Red (1998), Red Doc> (2013)
  • Nederlandse vertaling: Marijke Emeis
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 oktober 2022
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 29,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Anne Carson

De roodgevleugelde jongen Gerion is onsterfelijk verliefd op Herakles, die de jongeling niet kan weerstaan. Op het hoogtepunt van hun erotische relatie laat Herakles Gerion vallen en stort deze in het diepste leed. Maar dan reist Gerion op magische wijze uit de antieke oudheid naar de tegenwoordige tijd – en vindt troost in de fotografie.

De dichteres Anne Carson heeft het meest bandeloze en vreemdste verricht wat de literatuur van deze tijd te bieden heeft. Ze plaatst Homerus in een deeltjesversneller om in de versplintering van oude betekenissen een spiegelbeeld van onze huidige tijd te schetsen. Rood is ongehoord erotisch en even boosaardig als de Griekse mythen.

Rood verenigt twee werken in één band: Autobiografie van rood, dat in 1998 verscheen, en het vervolg Rood Doc>, dat in 2013 verscheen. Anne Carson heeft in Rood een nieuw genre uitgevonden; het is zowel roman als poëzie, zowel een onconventionele herschepping van een oude Griekse mythe als een volstrekt origineel coming-of-ageverhaal dat zich in het heden afspeelt.

Bijpassende boeken en informatie

César Aira – Het literatuurcongres

César Aira Het literatuurcongres recensie en informatie over de inhoud van de Argentijnse roman. Op 8 september 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van El congreso de literatura, geschreven door de Argentijnse schrijver César Aira.

César Aira Het literatuurcongres recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het literatuurcongres. Het boek is geschreven door César Aira. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de komische sciencefictionfantasie uit 2012 van de Argentijnse schrijver César Aira.

Recensie van Tim Donker

Goed. Dus. Een man, een schrijver en halftijds gestoorde wetenschapper, hij heet, geheel toevallig natuurlijk, César, heeft, naast heel veel andere boeken, Filosofie van de levenservaring van Alexander Bogdanov gelezen, en Faust van Estanislao del Campo, en La Poussière de Soleils van Ramond Roussel en hij is misschien wel de enige mens in de wereld die net deze drie boeken aan zijn referentiekader kan toevoegen. Omdat hij drie maffe boeken gelezen heeft die vrijwel niemand gelezen heeft, en omdat hij het soort levenservaring had dat hij gehad heeft, is hij in het bezit van net dat soort uniciteit dat hem in staat stelde om het eeuwenlang onoplosbaar geachte raadsel van “De Draad van Macuto” op te lossen, daarmee een oude piratenschat op te halen en stinkend rijk te worden. Daarna moet hij op reis voor een literatuurcongres.

En dan.

Ja, dan.

Dan?

Dan wordt de stropdas van Carlos Fuentes gekloond, dan zijn er blauwe reuzenrupsen, dan is er een gedresseerde wesp die in werkelijkheid geen wesp is, dan zijn er nogal liefst twee onmogelijke liefdes en is een derde hard op weg om daaraan toegevoegd te gaan worden, en dan is er sprake van vampirisme en van wereldheerschappij (metaforisch gesproken uiteraard).

Hum.

Ja.

Dus.

Dus?

Dus met dit soort gegevens lijkt Het literatuurcongres eerder op een stripverhaal dan op een “serieuze” roman (“serieuze roman”! hoor mij bezig!); en is het misschien mogelijkerwijs allicht (bijwoorden van twijfel) het ideale boek voor mensen die nooit lezen.

Of. Naja. Als je écht nooit een boek in je leven gelezen hebt valt Het literatuurcongres je ondanks zijn luttele 95 bladzijden misschien toch wel wat rauwtjes op je dak. “Dwaze Doctor” César noemt zichzelf niet voor niks “hersenman”: zijn talrijke gedachtegangen buitelen over elkaar heen en zijn voor mensen met een beperkte woordenschat lang niet altijd binst drie seconden te doorgronden (“De genetica is de genesis van de diversiteit”, bijvoorbeeld); je kon er monsieur Teste doorheen zien schemeren (ja Paul Valéry, ook een dun boekje, dat over meneer Teste, maar daar is dan werkelijk niet doorheen te komen).

Het ideale boek voor mensen die zelden lezen dan.

Of het ideale boek voor welwillende niet-lezers die graag meer tijd zouden hebben voor een boek. Maar er dan ook écht geen tijd voor hebben want mensen die verzuchten dat ze helaas geen tijd hebben om te lezen en vervolgens voor de televisie ploffen, neem ik natuurlijk niet serieus.

Mensen die zich aangetrokken voelen tot literatuur maar de meeste boeken te fantasieloos vinden.

Mensen die misschien inderdaad voornamelijk strips lezen. Maar dan wel het niet onintelligente soort stripverhaal dat (zelf)spot, absurdisme, een lichte vorm van (slimme) idiotie en een filosofische noot hier en daar niet schuwt. Ja, zulke strips bestaan. En nee niet persé de kreffik nofful. Ik zou voorbeelden kunnen noemen, natuurlijk, maar dat doe ik niet want wat ik dan ook noemen zou er zou altijd wel iemand zijn die vindt dat ik met het noemen van juist dat ene voorbeeld mijn hele punt ondergraaf. Hou het voorlopig op dat ik hier een niet geheel onbelezen niet-lezer bedoel. Die dus.

Die in tegenstelling staat tot de hardgekookte, doorgewinterde, volbloedse literatuurlezer die talloze boeken per jaar leest. Want voor hem is Het literatuurcongres eerder een –

een –

ja wat?

Een smakelijk tussendoortje?

Een fijn voorafje?

Een lichte streling van de geest, een kieteling van de hersenen?

Een aangename verpozing? Zoals laatst, of naja de twede zondag van september als je weten wil, toen ik met mijn lieve moje onvergelijkbare zevenjarige dochter ging picknicken in het park & we zaten & praatten & lachten & er oude kaas was, en rauwe ham, en sjokopasta, en motorolie, en ranja, en druiven & ik haar een wolk aanwees die leek op één van haar knuffels & we nog zagen, dingen in wolken & we over touwen en over bruggen liepen & dat goed was, dat mooi was, gewoon een moje dag was, misschien niet eens die geslaagde dag waar Handke het over heeft maar wel een dag die het op elk moment kon opnemen tegen elke andere dag.

Een onderhoudend terzijde? Een terzijde, misschien, onderhoudender dan de hoofdlijn?

Ik bedoel zeggen – ik lees altijd heel veel boeken door elkaar. Want ik lees een boek en dan komt er een moment waarop ik, even, genoeg heb van dat boek en dan begin ik of ga ik verder in een ander boek. Toen ik aan Het literatuurcongres begon was ik ook al bezig in Loutering van Luuk Imhann, Till the wheels fall off van Brad Zellar, Onder asfalt van Maarten van der Graaff, Paviljoen 3 van Bette Howland, Hierheen naar het gas, dames en heren van Tadeusz Borowski, Jaargetijden van Bernard Dewulf, Het blauwe uur van Alexander Lernet-Holenia, Slangen van Dominique De Groen, Leesclubje van Willem Brakman, Twaalf bytes van Jeanette Winterson, Milkman van Anna Burns, Duistere ecologie van Timothy Morton, Ghost Dance van Carole Maso, Geschiedenis van de waanzin van Michel Foucault, Het leven van Quintus Fixlein van Jean Paul, A Girl is A Half-formed Thing van Eimear McBride, Tegen de methode van Paul Feyerabend, Filosofie van de waanzin van Wouter Kusters, Homo sacer van Giorgio Agamben, God, de Staat en andere vormen van dictatuur van Michail Bakoenin, Vanishing Point van David Markson, School voor gekken van Sasja Sokolov, The Tunnel van Russel Edson, De verlossing van Robert Pinget, Lobola voor het leven van André Brink, Miniaturen van Karel Jonckheere, Petersburg van Andrej Bjelyj, Obabakoak van Bernardo Atxaga en De uitvinding van de wereld van Olivier Rolin (om er nu maar een paar te noemen) maar terwijl ik bezig was in Het literatuurcongres begon noch ging ik verder in enig ander boek (wat misschien ook niet zo moeilijk is want mijn “moment waarop ik er even genoeg van heb” ligt meestal zo rond pagina honderd en Aira houdt het als gezegd al na 95 pagina’s voor gezien maar toch: ook dunne boekjes kunnen gaan vervelen voor het slot daar is).

Ik bedoel zeggen – als je leest, als je echt alle dagen leest, als je een rabiaat soort lezer bent, als je literatuur leest, en poëzie, en filosofie, en heel die bliksemse boel, dan zal Het literatuurcongres niet het mooiste boek zijn dat je ooit las. Of zelfs maar dit jaar. Het is misschien een uitnodiging om meer van Aira te gaan lezen. Of een bizar uitstapje. Gewoon een fijn boek, ik zou haast zeggen: een leuk boek. Ja. Ik vond het leuk om dit te lezen. Maar wat een maf woord eigenlijk, leuk. En wat een lelijke klank toch altijd weer, die eu.

Ik bedoel zeggen: als je een boek hebt geschreven dat voor de ongeoefende lezer ideaal heten mag en voor die andere soort zoiets als een korte verademing, kan je maar zo in meer kasten komen te staan dan goed voor je is. Lang leve César!, zei Patti Smith (wie?) en ja, moge de man nog lang en schrijvend leven want dit smaakt in ieder geval naar meer.

César Aira Het literatuurcongres Recensieongres

Het literatuurcongres

  • Schrijver: César Aira (Argentinië)
  • Soort boek: Argentijnse roman
  • Origineel: El congreso de literatura (2012)
  • Nederlandse vertaling: Adri Boon
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 8 september 2022
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Uitgave: paperback 
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van César Aira

César is een schrijver die door de wereldwijde economische malaise in financieel zwaar weer verkeert, daarnaast is hij ook nog eens een vermaard wetenschapper die vastbesloten is om heerser van de wereld te worden. Tijdens een bezoek aan het strand lost hij intuïtief een eeuwenoud raadsel op, vindt een piratenschat en wordt een zeer rijk man. Toch blijft zijn droom van wereldheerschappij op de eerste plaats staan. Hij woont een literatuurcongres bij om dicht bij de wereldberoemde Mexicaanse auteur Carlos Fuentes te komen, met hulp van wiens kloon hij hoopt zijn leger naar de overwinning te leiden.

Het literatuurcongres, een doldrieste, komische sciencefictionfantasie, is het perfecte boek om César Aira, de meest absurdistische auteur van de eenentwintigste eeuw, te leren kennen.

César Aira (1949) is geboren in Coronel Pringles, Argentinië. Sinds 1967 woont hij in Buenos Aires. Hij wordt beschouwd als een van de origineelste schrijvers van Zuid-Amerika en heeft meer dan tachtig titels op zijn naam staan. Hij schrijft geregeld voor El País, en zijn werk is vertaald in het Engels, Frans, Duits, Italiaans, Grieks, Portugees, Roemeens en Russisch. In 2020 verscheen Een episode uit het leven van een landschapsschilder van hem bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie

Luuk Imhann – Loutering

Luuk Imhann Loutering recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman over Mexico in 1917. Op 30 augustus 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van schrijver Luuk Imhann.

Luuk Imhann Loutering recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Loutering. Het boek is geschreven door Luuk Imhann. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van toneel- en romanschrijver Luuk Imhann.

Recensie van Tim Donker

Zegt Robert Walser: “Hoe geringer de handeling en hoe kleiner de regionale omgeving die een schrijver nodig heeft, des te aanzienlijker is vaak zijn talent. Jegens schrijvers die in handelingen excelleren en meteen de hele wereld nodig hebben voor al hun personages, ben ik van meet af aan wantrouwig. De alledaagse dingen zijn mooi en rijk genoeg om er dichterlijke vonken uit te kunnen slaan.”
Zegt Ray Loriga: “Waarom zou ik niet mogen schrijven over wat ik zie als ik uit mijn raam kijk?”
Zegt Herman Brusselmans: “Schrijven is simpel, je kunt er altijd bij blijven zitten.”

(van die laatste uitspraak ben ik trouwens niet geheel zeker)

De schrijver die Zebedeus de Zitter is. Die voor zijn raam zit, naar buiten kijkt, en dan schrijft. De schrijver die dichterlijke vonken slaat uit de dagdagelijksheid. De schrijver die het onooglijke ziet. De schrijver die me het bekende steeds laat zien alsof het Ierland is. Al zolang ik lezer ben (ik werd lezer ergens in mijn twintiger jaren, ik was 25 of 26 misschien – al wist ik altijd al wel dat ik ooit lezer zou worden), weet ik me aangetrokken tot dat tiepe schrijver. Ik verzon er ooit een term voor, zelfs. Versnijselisme. Dat wat de eindmontage niet haalt. Dat wat anderen wegsnijden en op de vloer doen belanden. Dat oprapen, het stof eraf blazen, het regelrecht een boek in blazen. Die schrijver acht ik het hoogst van alle schrijvers.

Diametraal tegenover die schrijver staat Luuk Imhann. Zijn Loutering speelt ver van Imhanns bed, ver van Imhanns tijd. In Mexico, aan het begin van de twintigste eeuw. Een historische roman ja, en dan nog één waarvoor Imhann een halve bibliotheek heeft moeten weglezen, een klein legertje aan mensen heeft moeten interviewen, vele uren aan beeldmateriaal heeft moeten kijken – om überhaupt zelfs maar te kunnen beginnen met schrijven. Zo een man zou langs de meetlat van Walser gemeten gespeend van elk talent blijken te zijn.

Ik was dus niet dolenthousiast toen het boek me overhandigd werd. Een historische roman welja, en dan ook nog volgepropt met nonfiksjonele figuren als Frida Kahlo, Leon Trotski, Antonio Pujol en David Siqueiros. Zoiets kan alleen maar ineenstorten onder zijn eigen pretenties, ik dacht. Daar stond ik, het overhandigde boek in mijn hand en Hum ik zei. Zo’n boek moet je meteen grijpen, zei ik zuinigjes tegen de overhandiger, die knikte.

Grijpen, dacht ik later weer. Je het verhaal in sleuren. Er zijn boeken die tijd nodig hebben. Die je moet laten groejen. Die je kansen moet geven, voorbij een derde of een vierde. Die pas vlak voor de helft, of iets erna misschien, hun pracht in zijn volle glorie aan je openbaren. Je herkent die boeken wel. Vaak barsten ze van de weerbarst, of zijn ze niet te volgen in hun onnavolgbaarheid. Maar je ziet kleine brokjes, je ziet het glinsteren, je koestert verwachtingen en je weet bijna zeker dat die niet gaan teleurgesteld worden.

Maar een roman over het Mexico van de vroege twintigste eeuw waarin de aanslag op Trotski een thema is – díe roman moet mij vanaf pagina één bij de kladden hebben. Als mijn geduld nog vóór ik één letter gelezen heb al zodanig op de proef gesteld is, is het krediet laag. Erg laag. Dan krijg je één poging en dan gedaan.

Wel. Klaarblijkelijk hád Imhann me bij de kladden in deze roman die eigenlijk gewoon gaat over de vaderloze Paco “guerrero” Castelán die naar manieren zoekt om zijn vader zo sterk te imponeren dat hij naar hem terug zal komen. Hij wordt student oogheelkunde, schilder, terrorist, moordenaar, monnik, verschoppeling. Alles wat hij doet, doet hij echter halfslachtig. It could have been a brilliant career, zongen Belle and Sebastian ooit, lang geleden, toen Belle and Sebastian nog een goede band was, o die eerste vier eepeetjes, de langspelers tot en met The boy with the arab strap, o hoe mooi, kleine plakjes zonneschijn, kleine plakjes warm, ik draai ze, de eepeetjes en de langspelers, in dit huis weer geregeld nu mijn buurman Sebastiaan heet, 2000, met dat over vouw je handen kindje je loopt als een boerke – daarmee begon het grote afglijden (nog bedankt mevrouw De Heer dat u me die zooi liet aanschaffen), ik hoorde een paar dagen geleden hun nieuwste liedje en shit wat een afgrijselijk slechte kutband is dat geworden zeg, maar goed, ik zeg dus it could have been a brilliant career: niño Guerrero had een briljante oogarts kunnen zijn, een briljant schilder misschien of in ieder geval een briljante tekenaar – maar in alles is hij te snel afgeleid, en bovendien is hij te egoïstisch, te drammerig, te kinderachtig en te beïnvloedbaar. Je ziet hem als lezer steeds verder wegzakken en al is hij een beetje een eikel je mag hem toch ook wel dus je hart bloedt voor hem.

“Eigenlijk” gaat de roman daarover, ik zei, “eigenlijk” ook is het verhaal van Loutering simpel; de historische figuren geven het wat meer vlees maar het was heel goed mogelijk geweest dit verhaal te vertellen zonder een Kahlo of een Trotski, of met fiksjonele karkaters losweg geïnspireerd op een Kahlo of een Trotski. Imhann bedient zich van een klinkende schrijfstijl die de lezer inderdaad het verhaal in sleurt. Al bij de eerste regels was ik verkocht: “In Mexico, land van kunstenaars en vrijheidsstrijders, werd Paco Castelán na een bevalling van vijfenveertig uur met een verlostang uit zijn moeder getrokken en in de armen van de vroedvrouw gelegd. Toen zijn longen openklapten begon hij zo vreselijk hoog te krijsen dat de vroedvrouw hem van schrik liet vallen en zijn stem smoorde.”

Ja verkocht. Ik begon lezen en hield er pas 464 bladzijden later mee op (wel las ik vele boeken tussendoor, dat dan weer wel). Het is een spannend jongensboek, avonturenproza, een schurkenroman. Het is een grimmige en genadeloze volwassenvariant van Arendsoog in Mexico (is er een Arendsoog in Mexico?) (vast wel) (ik herinner me volgens mij een Mexicaans avontuur binst de Arendsoog-reeks) (van toen ik kinderken waart) (en die reeks verslond) (van de Nowees) (of naja eigenlijk alleen die van P. Nowee want die van J. Nowee waren saai) (toen kon dat allemaal nog, Arendsoog in de bieb, Arendsoog in de boekhandel, Arendsoog in het warenhuis; toen waren we nog niet alleen woke tot op het bot). Het is goed geschreven, mooi, met aandacht voor taal, bloemrijk zonder daarin al te zeer te overdrijven – naja die met Mexicaanse flora en fauna volgepropte als-vergelijkingen worden na verloop van ettelijke pagina’s wel wat potsierlijk, bijna lachwekkend zelfs (zinnen als “…zijn mentor hield zich schuil als een lichtgele schorpioen onder een steen in de Riviera Maya.”; “Paco […] keek om zich heen als een sprinkhaanmuis die in het tropische laagland van San Luis Potosí voorzichtig zijn hol ’s nachts uit kwam”; “Hij zag Lima naar hem kijken als de vossen op de heuvels bij Xico wanneer ze een verdwaald lam zien”; “hij voelde hoe zijn keel zo droog werd als de zandweg was in El Desierto de los Leones”) (in een sitcom zou je er nog goed mee weg kunnen komen om een personage zo te laten praten) en had de epiloog (een nogal hoogdravende interieure monoloog van een stervende Trotski) van mij ook wel achterwege mogen blijven.

Niettemin een goed boek. Als iemand u dit boek overhandigt, lees het dan vooral. Zo’n boek is dit ook. Een boek dat op je pad moet komen. Misschien als het in zo’n minibiebje staat. Misschien als een vriend het gelezen heeft en het niet het soort boek acht dat in zijn kast moet blijven staan (daar geef ik die vriend volledig gelijk in). Misschien als een caféganger het op het tafeltje naast het uwe laat liggen. Lees het dan maar. Het is een boek dat je meteen grijpen zal. Een boek dat je goed lezen kunt. Een boek dat je ook heel goed niet lezen kunt. In beide gevallen zul je er geen spijt van krijgen.


Luuk Imhann Loutering Recensie

Loutering

  • Schrijver: Luuk Imhann (Nederland)
  • Soort boek: Mexico roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 30 augustus 2022
  • Omvang; 464 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Luuk Imhann

Mexico, 1917. Paco Guerrero groeit op zonder vader in het dorp van het communistische schilderspaar Frida Kahlo en Diego Rivera. Terwijl hij hen vol bewondering observeert, bedenkt hij een plan: om zijn vader te vinden zal hij zich opwerken tot de grootste Mexicaan die ooit leefde. Hij zal de meest geroemde dokter van het land worden, een kunstenaar die zich met Siqueiros kan meten, de vroomste priester van heel Latijns-Amerika. Paco is tot alles in staat, zelfs tot deelname aan een aanslag op de gevluchte Russische revolutionair Leon Trotski.

Tegen de achtergrond van een land in omwenteling ontvouwt zich een klassiek en meeslepend verhaal over een jongen op zoek naar zijn vader.

Bijpassende boeken en informatie

Femke Brockhus – Kleine haperende vluchten

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 25 augustus 2022 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij de tweede roman van de Nederlandse schrijfster Femke Brockhus.

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van de roman Kleine haperende vluchten. Het boek is geschreven en samengesteld door Femke Brockhus. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Femke Brockhus.

Recensie van Tim Donker

Maar ik had het al gezegd. Toen. Toen en daar, in dat eeuwige portiek. De Theo had weer eens wat boeken voor me dus ik dacht komaan ik fiets eens langs bij de Theo. En we stonden daar, en daar stak nog een doos uit zijn brievenbus, man (dat had de Ivo niet goed gedaan zeg), en uithalen: uit de brievenbus de doos en uit de doos het boek (we hadden al gedacht dat er een boek in zou zitten, er zit nooit iets anders in). Ik kreeg dat boek dan in mijn handen gedrukt, want er zat nog iets in zijn brievenbus maar daarvoor moest de Theo naar binnen.

Dus hij: naar binnen, in flat.
Dus ik, doorbladeren, het boek.

Doorbladeren: het boek. Dit boek. Kleine haperende vluchten van Femke Brokhus (die ik niet kende) (zal wel een debutant zijn, had de Theo nog gemompeld vooraleer de grote zware deur van zijn flat achter hem was dichtgeslagen). Het zal seconden zijn geweest. Hoe lang had die tiep nodig gehad om naar zijn brievenbus te lopen, de brievenbus te openen, het poststuk eruit te halen en weer terug te keren naar daar waar ik was? Tien seconden? Twintig? Zelfs een slak doet zoiets toch binnen de halve minuut, kpeins. Dus ten hoogste een halve minuut van doorbladeren later, toen de deur openging en de Theo daar weer was, zei ik die Femke, dat is iets voor mij.

Toen had ik het gezegd.
Toen had ik het dus al gezegd.

“Gewonnen voor de bladspiegel” zei de Theo toen hij over mijn schouder meekeek. Hum. Ja. Of misschien had hij het anders gezegd. Ik weet het niet. Maar in seconden van kijken en bladeren en zien was het ingezogen worden. Meegezogen worden. Op het ritme van de bladspiegel.

Betoverd door de bladspiegel. Het typografisch wit. Leegte, leegte die ademt.

Leegte ademt niet alleen in een portiek. Het ademt in mijn huis ook nog. Het ademt in die stoel ook nog. Het ademt op de bank ook nog. Het ademt in mijn bed ook nog.

(bij manier van spreken dan he want ik lees nooit in bed)

Het ademt boven koffie boven bier boven cognac ook nog.

Het ademt overal. Het ritme. De bladspiegel. Het wit.

Het zijn korte hoofdstukjes met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken. Ik hou van korte hoofdstukjes met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken. Ik hou van zitten, en denken Kan ik misschien nog één hoofdstukje lezen?, en kijken, en zien Ha! n Kort hoofdstukje met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken – dát kan nog wel, dáár heb ik net nog wel even tijd voor en dan, voor je het goed en wel weet ben je dertig, veertig, vijftig bladzijden verder (terwijl je eigenlijk allang in bed had moeten liggen / of je moet nog terug want je bent eieren vergeten / of het is bijna bijna bijna maar nu echt bijna tijd om de kinderen uit school te halen / & er zit nog een wasje in de masjiene ook) (het lied slaapt in de masjiene), terwijl je jezelf nooit had toegestaan om een hoofdstuk van dertig, veertig of vijftig bladzijden te lezen (want hee, je had allang in bed moeten liggen / of je moet nog terug want je bent eieren vergeten / of het is al bijna bijna bijna maar nu echt bijna tijd om de kinderen uit school te halen / & er zit nog een wasje in de masjiene ook) (het lied slaapt in de masjiene).

Ow. En dan die stijl. Die prachtige stijl. Die verstilde en verstillende stijl.

De stijl die je misschien “poëties” zou noemen.

“Poëties”.

Is dat niet een beetje een stukgekauwd woord?

“Poëties”. Alles is altijd maar “poëties”. Vooral als het niet strikt prozaïsch is.

Brockhus laat de woorden zingen ja. Dat wel. Zachtjes zingen de woorden samen in talloze prachtige zinnen. Toen ik het boek uit had, was mijn kladblok verrassend leeg gebleven. Meestal een slecht teken. Er is altijd wel iets dat ik de latere mij wil meegeven. De mij die ik ben als ik niet meer de lezende mij ben maar de schrijvende mij. Let op die passage op pagina 43 of 89 of 603, weetikveel. Dit vond ik grappig, dat zette me denkend, en daar: een bloedmoje zin. Als helemaal niets mijn kladblok heeft gehaald, dan vond ik er niet zo heel veel aan. Want wat moet je zeggen over een boek waarover je niets te zeggen hebt? Maar dit keer zat het anders. Het razende lezen. Het altijd maar blijven lezen. Het lezen om de woorden in te drinken, aan die dronkenschap geen eind willen zien. Altijd maar blijven lezen, door niets onderbroken. Ook niet voor een vlugge notitie. In de roes van Brockhus’ woorden willen blijven. En ik dacht, althans de lezende mij dacht dat de schrijvende mij het ook wel zelf kon uitzoeken. Op elke bladzijde zijn ze met bosjes te rapen, de schitterende zinnen, zie maar, het maakt niet zoveel uit, het is allemaal geweldig en laat me nu gerust ik zit te lezen zie je dat dan niet?

Nu. Hier zittend, en schrijvende ben ik toch wel een beetje nijdig op lezende mij. Die had goed praten daar in zijn luie leesstoel. Waarmee niet gezegd wil zijn dat mijn schrijfstoel een veel aktievere stoel is.

Ja zie maar. Ja ze zijn met bosjes te rapen.

Ja.

Doch tegenover elke zin die ik raap, staan er tien die ik niet raap.

Wat je niet raapt, laat je liggen.

Of erger nog: wat je niet raapt, laat je vallen.

Als een baksteen.

Welke zin of welke zinnen moet ik hier sieteren om u de schoonheid van Kleine haperende vluchten te tonen? En hoeveel zinnen zouden nodig zijn om u de kracht van Femke Brockhus ten volle te laten begrijpen? Kan ik niet gewoon dat hele boek sieteren? Zou dat mogen?

Als ik u zeg hoe ergens aan het begin van het boek de waarnemingen van de hoofdpersoon een poëem worden:

“haar sleutels aan het haakje
deurmat een tik verschoven
losgezongen schaap ver van de kudde
voetafdruk tegen het hek
vliegjes op de grashalmen
uitgedroogde mol aan het prikkeldraad
schoen naast het pad (niet van haar)
dwarrelend oranje plastic zakje
zwarte vogel tussen het bladerdek
trillingen van warme in de lucht
in de kroeg twee mannen aan de bar
vroeg voor bier
buitenlamp kapot bij de gevel
bordje GESLOTEN van de streekwinkel wiegt heen en weer, hij ziet niemand en het licht is uit.”

begrijpt u het dan?

Als ik u zeg dat ergens een intrigerend zinnetje staat “Medeleven kost een lichaam.”, een zinnetje dat ik niet ganselijk begreep maar dat me bezig hield, me vulde met vragen (lost het medeleven met een ander het lichaam op? is medeleven een puur geestelijke kwestie? is medeleven zo intiem dat je je er liever niet aan waagt? waar eindigt een lichaam?) (mystiek lichaam), vragen die me bezig hielden, minstens één fietstocht lang (naar de supermarkt) (maar ik ging naar één van mijn verre supermarkten die keer); een zoon klein zinnetje waarover ik, zo bedacht ik me tijdens die fietstocht, misschien een essay had kunnen schrijven – begrijpt u het dan?

Als er sprake is van een boek, een boek dat Wakefield zou heten (een schrijver wordt niet genoemd), en daar wordt dit over gezegd:

“Het is een verhaal over een man die doet alsof hij op reis gaat, en een kamer huurt op de hoek van zijn straat om daar twintig jaar lang het leven te observeren waar hij uit is verdwenen. Zijn vrouw is ontroostbaar, maar na verloop van tijd verwerkt ze het verlies, accepteert dat ze weduwe is, regelt zijn nalatenschap: iedereen gaat ervan uit dat hij dood is. En dan, op een avond, verlaat hij zijn kamer en komt hij thuis, alsof hij thuiskomt na een dag werken. Ze leven nog lang en gelukkig.”

en als ik u dan zeg dat ik vecht tegen de neiging om op te zoeken of dat boek echt bestaat omdat ik het als het echt bestaat wil lezen maar ik het anderzijds, moest het niet bestaat, bijna geniaal verzonnen vind van Brockhus en ik niet weet wat beter is: een fijne boekentip rijker zijn of de wetenschap dat de Femke de Brockhus, die ik niet kende, bijna geniaal is – begrijpt u het dan?

(ik zoek niet op of dat boek bestaat)

Of heeft u meer nodig misschien? Misschien bent u wel van het slag dat wil weten “waar het eigenlijk over gaat”, vooraleer u besluit een boek te willen lezen.

God. Waar het eigenlijk over gaat.

Er is een man. Er is een vrouw. En er is een hele jonge dochter (feitelijk een beebie). De man is architect, de vrouw schrijfster, en ze verhuizen naar ergens een afgelegen, klein dorpje. t Kon ergens in Engeland ween (als die Ierland was zou ik beter kijken) want er is ergens sprake van rotskusten, kliffen, en er zijn schapen, en het weer lijkt meestentijds druilerig te zijn. De man is naar daar gegaan omdat hij er een groot gebouw heeft laten neerzetten, de vrouw om er in afzondering te kunnen schrijven. Het schrijven lukt haar niet. Meestentijds schrijft ze niets; en als ze iets schrijft, wist ze het later weer. Op enig moment verdwijnt ze. Of eigenlijk is ze al aan het begin van het boek verdwenen. De man blijft achter met hun dochter.

Dit komt tot de lezer in brokstukken. Alles gefragmenteerd (maar is er ooit iets anders dan fragmenten) (zegt wie) (zegt iemand). Als ik me kan voorstellen dat je zoon vermissing ook werkelijk beleven zou. Nu eens schuift dit, dan dat naar voren. Uiteindelijk weet je misschien niet eens wat eerder kwam.

Het gaat van heden naar vroeger naar een nog vroeger vroeger naar iets nabij het heden naar een voorschot op een mogelijke toekomst naar gisteren naar duizend jaar voor ik jou ontmoette (zong wie zong iemand) (ooit).

Brockhus maakt de verwarring van de hoofdpersoon voelbaar. Zo krijgt niemand een naam, behalve de verdwenen schrijfster, de verdwijnkunstenaar, die Julia heet. De hoofdpersoon zelf blijft naamloos (omdat hij alleen voor wie hij liefheeft, wil heten?); de beebie blijft meisje of dochtertje; alle anderen zijn een zee aan zij’s en hij’s & zo dobbert ook de lezer stuurloos omdat het ene hoofdstuk (of noem ik het liever fragment?) niet perse aansluit op het vorige zodat niet steeds duidelijk is wie spreekt, denkt, handelt, meningen geeft, of waar het over gaat; kontoeren, invulligen, gestalte krijgt het soms pas lopende het hoofdstuk, fragment, brokstuk.

Zo wordt paginawit breinwit: momenten waarop het blanco is, interval in de tijdslijn, geen blackout maar een wituit.

Brein houdt niet van wit, brein wil kleur, dus brein vult in. Want brein moet houvast, zonder houvast in brein nergens meer. Daarin is mijn eigen stomme brein helaas niet anders dus wajerde uit: assoosjasies (want waar kan brein aanhaken om eindelijk weer vaste grond onder breins voeten te krijgen?). Door de man met het hele jonge dochtertje dacht ik aan A crow looked at me, de afscheidsplaat die Phil Elverum als Mount Eerie maakte bij de dood van zijn vrouw, toen hij achterbleef met een meisje in de leeftijd van het meisje in het boek (een plaat die ik misschien best had kunnen drajen toen ik Kleine haperende vluchten las maar ik draaide Schaduwland van Jan Swers – een plaat die ik meestentijds veel te mooi vind: kijk mij eens mooi en stemmig en droefgeestig en melankoliek en het muzikaal ekwievalent van ochtendmist ween maar ik las dan ook niet eerder Kleine haperende vluchten bij Schaduwland en kijk aan, nu vond ik het echt een moje plaat & zelfs de koffie smaakte me beter).

Brein sleepte ook nog As if a bird flew by me van Sara Greenslit aan maar waar sloeg dat op? Dat was toch, ten dele, een historiese roman die, ten dele, over de heksenvervolgingen ging?

Kwam brein af met Brandingen van Paul Verrept misschien?

Of –

maar wacht nou hoor es ik ga nu echt niet opstaan en helemaal naar de boekenkast lopen om te zien of al die losse assoosjasies die dat zotte brein van mij aan het opboeren is enig hout snijden want ik zit hier veel te lekker te schrijven en bezijden: ik wil de eigenheid van Brockhus’  stem niet smoren onder de eigenheid van andere misschien verwante stemmen.

Hou het erop dat het een heel mooi boek is.

Hou het erop dat ze me heeft. De Femke. De Brockhus.

Zal wel een debutant zijn, had de Theo nog gemompeld. Neen. Kleine haperende vluchten is haar tweede boek. Het debuut heette Laat het stil zijn. 2017. Een veelgeprezen debuut, zegt het achterplat. Maar ik prees niks want ik wist het niet. Van de Femke. Van de Brockhus. Maar ik weet nu. Ze heeft me. Oja. Ze heeft me helemaal. En nu wil ik meer.

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten Recensie

Kleine haperende vluchten

  • Schrijfster: Femke Brockhus (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 25 augustus 2022
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de tweede roman van Femke Brockhus

Een ongewoon mooie roman over een vrouw die verdwijnt en haar man en dochtertje achterlaat.

Een architect en een schrijfster verhuizen naar een afgelegen plek. Het is een toevluchtsoord aan de rand van een onbedorven dorp waarvoor hij het nieuwe dorpscentrum heeft ontworpen. Zij hoopt er te kunnen schrijven, er iets uitzonderlijks te maken. Maar de stilte en de afzondering trekken algauw naar binnen. Ze gedraagt zich steeds dromeriger, onttrekt zich aan de wereld en dan verdwijnt ze. Spoorloos, terwijl hij achterblijft met hun dochtertje.

In een uitzonderlijke stijl en met een zeldzame precisie schetst Femke Brockhus het leven van dit jonge stel, waarin altijd al barsten zaten. Kleine haperende vluchten is een ontroerende en beklemmende roman over ouderschap, omgaan met verlies en het al te menselijke verlangen om te willen verdwijnen. Een boek dat in stilte overdondert.

Bijpassende boeken en informatie

Peter Handke Essays Recensie van Tim Donker

Peter Handke Essays recensie van Tim Donker van drie boeken van de Oostenrijkse Nobelprijswinnaar. Op deze pagina kun je de uitgebreide recensie lezen over Essay over de geslaagde dag, Essay over de moeheid en Essay over de jukebox. De recensie is van de hand van recensent Tim Donker.

Peter Handke Essay over de geslaagde dag RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de geslaagde dag
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2002

Peter Handke Essay over de moeheid RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de moeheid
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Peter Handke Essay over de jukebox RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de jukebox
essay, non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Peter Handke Essays Recensie van Tim Donker

Een essay is een probeersel nee een essay is een overpeinzing nee een essay is een zwalktocht. Vroeger, toen ik in de Barentszstraat woonde probeerde ik dat wel eens. Mijn kot uit gaan, een zijstraat in lopen, een zijstraat van een zijstraat, en verder nog. Expres verloren gelopen trachten te geraken. Het was de tijd van de walkman, het was de tijd van handen in mijn zakken, het was de tijd van om me heen kijken en me realiseren dat ik absoluut geen idee had waar ik was. En dan was het goed. Het was daar mojer, omdat je nog eens iets voor de eerste keer kon zien. De weg terug vinden, ook dat was een sport, het bleek eigenlijk altijd verbazend gemakkelijk, later besloot ik dat achterwege te laten en gewoon maar lopen, lopen, altijd maar lopen, dingen voor het eerst zien, dingen peinzen, luisteren naar de mjoeziek in mijn oren, dat ook.

De zwalktocht. Het essayeren. Verloren gelopen raken. Niet weten waar je bent en toch je pad terug weer vinden – daarin is Peter Handke misschien wel op zijn best. Zei ik laatst niet ergens dat ‘em een zeveraar is, die Handke? Niemand zevert zo oeverloos en zo mooi als Handke en in zijn essays, waarin hij niet ook nog eens een verhaaltje hoeft te vertellen, laat hij de remmen nog wel wat meer los. Komen bij Koppernik (waar anders), het Essay over de geslaagde dag, het Essay over de moeheid en het Essay over de jukebox opnieuw uit en het was geen straf ze terug te vinden op mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire trouwens).

Essay over de geslaagde dag en Essay over de moeheid stonden al in mijn kast in de -eerlijk is eerlijk- iets mojere hardcover-uitgave van de Prom (bestaat dat nog eigenlijk, de Prom?). Van Essay over de jukebox wist ik dat het bestond maar ik had niet eerder een versie ervan. Hier zijn ze nu. In klein formaat (met recht een vestzakessay!). Bij misschien wel de beste uitgeverij van Nederland. Ik heb ze nu. Alle drie. Ik heb gelezen. Alle drie. Ja.

Van Essay over de geslaagde dag meen ik me te herinneren dat ik het las in de trein van Tilburg naar Utrecht (dat wil zeggen overstappen in Den Bosch) (want er is geen trein van Tilburg naar Utrecht) (of misschien nu wel weet ik veel ik kom al jaren niet meer in Tilburg) (en met de trein reizen doe ik ook al jaren niet meer). Ik had de dag verbracht in gezelschap van een toenmalige vriendin, een vrouw waar ik met hart en ziel van hield, een vrouw waarmee ik heeldurdag had gepraat, gedronken, gegeten, gelachen en gelopen. Dat deden we vaak, zij en ik, praten drinken eten lachen en lopen in een stad, zomtijds mijn stad, meestentijds haar stad. Die keer was een goede keer geweest, en niet alleen omdat we een extreem goede chianti bij het diner hadden genuttigd, het was om alles, het was om de terrassen, de zon, het praten, het lopen, het ritme, de klank van haar stem waar ik al zolang ik haar kende stuk van was geweest. De laatste trein terug, of misschien de op één na laatste, weetikveel, wie houdt die dingen bij, wie neemt er nota, en ik las, of ik dacht dat ik las Essay over de geslaagde dag.

(maar dat zal wel niet juist zijn want waarom zou ik een essay met zoon titel meenemen op een dag die alle kans had een geslaagde dag te zullen worden ik geloof trouwens dat ik iets Engels las, een dichtbundel, of een roman, ik geloof dat ik in de trein zat en de mooiste zinnen die ik las naar haar sms’te, ik geloof dat ze zei dat ze dat boek ook wilde lezen, ik denk dat ik zei dat ik het haar zou geven de volgende keer dat ik haar zag, ik weet niet of ik dat boek nou ooit nog aan haar gegeven heb)

Werkelijk lezen of alleen maar denken te lezen, in ieder geval moet ik de vorige keer dat ik Essay over de geslaagde dag las, aan deze dag gedacht hebben en ook gedacht dat het klopte. Dat het allemaal zo heel erg waar was wat die Handke daar zei, dat het allemaal zo heel erg op ging voor die dag, die ene dag, die dag met het lopen en het lachen en het eten en het drinken en het praten en de zon en de straten en de terrassen en de klank van haar stem.

Nu, nu ik het opnieuw gelezen heb las ik denk ik een ander boek. Misschien is het omdat ik de gewezen vriendin inmiddels een verschrikkelijke trezebees vind, misschien is het omdat de wereld nooit meer hetzelfde zal zijn, misschien is het omdat ik nu oud geworden ben en traag, misschien is het daar zijn, absolute duisternis, de liefde voor het regenseizoen, de klok zegt tik, mensen in een boot of zout op mijn huid. Weet ik veel. De twede keer las ik een ander boek.

Wat ik me van de eerste keer herinner met veel instemming gelezen te hebben, is dat de geslaagde dag, anders dan de wat vetter aangezette “perfect day”, niet bezingbaar is (zei iemand, zei Ymkje, toen was hij met recht een lauwe reet) (de lauwe reet, die Lou Reed)(dat ging over zijn optreden op Pinkpop) (dat had ik ook gezien, daar was ik ook geweest) (met Patrick) (die goede oude Patrick) (leeft die nog?) (misschien, dacht ik later, was Ymkje wel die vrouw geweest met de bartsimpson-ballon aan haar oor) (daar hadden Patrick en ik toen nog zo om moeten lachen) (en Ymkje kende ik toen nog niet) (maar die Perfect day  vond ik ooit een heel mooi liedje hoor) (ik kan dat nu zonder schaamte zeggen) (ooit was ik, hoe heet dat, “fan” van Lauwe Reet) (ik had seedees van diene mens, ik draaide die zelfs) (later ging het de andere kant op) (later zou het rap de andere kant op gaan) (het begon ermee dat ik ergens las dat hij ooit iets lelijks, iets heel erg lelijks over Ian Dury had gezegd) (ooit was ik, hoe heet dat, “fan” van Ian Dury) (toen ik op de radio hoorde dat Ian Dury dood was, liet ik een bord vallen) (ik stond in de keuken van mijn studentenkot aan de Frits Coerslaan, het was avond, ik deed de afwas, er stond in die keuken een klein radiootje in de vensterbank, ik had graag die radio aan als ik in de avond de afwas deed, er was een nieuwslezer die zei dat Ian Dury was overleden en ik liet een bord vallen, misschien was het het nieuws, misschien was het bord te glibberig) (de laatste keer dat ik een seedee van Ian Dury heb opgelegd is jaren terug) (maar nog altijd denk ik dat dat een heel sympathiek mens geweest moet zijn, de Ian, de Dury, bezie hem nu, ge kunt daar toch niet kwaad van spreken?) (de Lauwe Reet deed het wel, en daar begon het mee) (en van daar ging het verder) (en van daar ging het rap de verkeerde kant op) (de nekslag kwam enkele jaren later, toen ik las dat hij over Metal Machine Music had gezeid: It almost ended my career! & dacht ik dus, dacht ik hum, dacht ik hm, dacht ik die monneer Reet is dus niet een mens die plaatjes maakt, plaatjes vol mjoeziek, mjoeziek die hij mooi vindt, en de ene keer is dat ingetogen en zacht, en de volgende keer misschien een lekkere bak teringherrie, nee monneer Reet heeft een “career”, een “career” dan nog, die “geënt” kan worden ook, door maar één plaatje, één plaatje dat misschien al een beetje ontoegankelijker is dan je vorige plaatjes! hoe onrocknroll. hoe onavantgardistisch. hoe saai. hoe aanstellerig & dacht ik aan Patrick en hoe hij gezeid had dat Magic & Loss een aanstellerige plaat vond, en ik had die plaat, en ik vond hem mooi, en een tikje duister, een plaat over de dood, dat is toch mooi, ik was achttien of daaromtrent, ik schreef gedichten, ik was een diepe mens, ik vond platen over de dood mooi en Patrick een oppervlakkige zeikerd, maar god Patrick had alle gelijk van de wereld, draaide ik hem weer eens kon ik alleen maar denken wat een aanstelplaat, wat een aanstelventje die Reet, wat een stomme, stomme poseur) (maar Billy Childish had het al gezeid) (Billy wie?) (Billy Childish) (u weet, diene mens met die hoed, diene mens met die guitaar) (zei de Billy, zei de Childish: “The amateur always beats the professional hands down because the amateur is doing what he loves. The amateur is free to explore and express himself because he doesn’t have to hide behind his status. If you don’t identify yourself as being anything, then there’s nothing to protect! The problem with the professional musician is he has too much on his plate already. Like I say, he’s got his status to worry about, then comes his career and mortgage. After all of that, he’s still got to be seen as witty, original and rebellious or he’ll be in tears. That’s a lot of angles for the poor professional to cover! What with fixing his hair and learning his chord progressions, it gives him no time to concentrate on his art or expression”) (neem dat, Reet) (en trouwens dat haar van die Reet sloeg inderdaad ook al nergens op). Niet dat ik werkelijk meende dat Handke het over de onbezingbaarheid van de geslaagde dag zou hebben gehad, of, nog minder, Lou Reed had genoemd, maar toch, vanuit die trein, waar ik het niet las, herinner ik me lezen, met veel knikken, veel ja’s, veel gedachten aan de dag die achter me lag, dat de geslaagde dag onnadrukkelijk een geslaagde dag is, onuitgesproken, ongemerkt. Dat je misschien pas laat in de avond, bijvoorbeeld in de trein van Tilburg naar Utrecht (overstappen in Den Bosch), ineens klaar ziet hoe mooi de voorbije dag eigenlijk was. Een dag als alle andere: hoe vaak had ik niet gelopen doorheen steden met haar aan mij zij?, en dan in terugblik zie je de details die deze dag uittillen hoog boven alle voorgaande soortgelijke dagen. En toch was die dag vanzelf gegaan, en dat leek ik bij Handke te lezen als het wezen van de geslaagde dag: een dag waar je geen enkele moeite voor moet te doen.

Dat is niet wat ik de tweede keer, wat ik nu las. De geslaagde dag blijkt een heikele zaak. Misschien wel een onmogelijkheid. Las ik eerst, las ik niet in een trein dat de geslaagde dag weinig bemoeienis of aktieve ingrepen verdraagt, dat hij ontstaat uit zichzelf, organies, ademend, zo soepel en vanzelfsprekend dat je alleen vanuit de achteruitkijkspiegel nog met enige verbazing kunt vaststellen hoe “geslaagd” deze dag “eigenlijk” geweest is (en gijlie weet: objects in the rearview mirror may appear closer than they are), las ik nu, las ik de twede keer (& gewoon in mijn kot) dat de geslaagde dag u continu door de vingers glipt, dat je er steeds je aandacht bij moet houden, dat de geslaagde dag bij de geringste onoplettendheid al om zeep kan zijn omdat de geslaagde dag, jawel, hou u vast, in zijn geheel perfekt moet zijn om geslaagd te mogen heten (dus toch een perfect day) (er is weinig dat ik meer haat dan perfektie) (er is één ding dat ik meer haat dan perfektie en dat is de perfektionist) (er is maar één mensensoort die ik meer haat dan de perfektionist en dat zijn mensen die zeggen dat ze perfektionist zijn) (mensen die zeggen dat ze perfektionist zijn, zijn in werkelijkheid rigide, bekrompen, doodse geesten die niet de fantasie hebben om in te zien dat alles op oneindig veel manieren kan en die fantasieloosheid dan ook nog eens te verbloemen door te denken dat hun gebrekkige en enige manier de beste manier is). “De geslaagde dag is onvergelijkelijk”, zegt Handke; “Hij is enig in zijn soort.” De geslaagde dag blijkt bij tweede lezing ineens een juist-heel-bezingbare “mooiste dag van je leven” te zijn?

(Maar wie had daar trouwens iets gezeid over die onbezingbaarheid van de geslaagde dag? “Zing me het lied van de geslaagde dag”; het staat er nota bene letterlijk (op pagina 16 als je het dan zo nodig moet weten). Handke stelt het liedje voor, het liedje van / voor / over de geslaagde dag, een liedje van Van Morrison dan nog, kan het suffer, kan het zeikeriger, kan het nietszeggende, Van Morrison zegt ‘em, als er nou één artist te bedenken valt van wie het gansche oeuvre mun kouwe kleren nog niet raakt dan is het die sacherijnige hoedmans wel)

Hmm.

De geslaagde dag enig in zijn soort?

Wel ik had dat boek nooit gelezen in de trein. Ik las iets engels, ik las poëzie, ik stuurde de mooiste zinnen per sms (toen nog) naar die moje vriendin in dat moje Tilburg, ik dacht alleen aan haar, en aan die dag toen ik het essay voor de eerste keer las, die vriendin waar ik toen zo verschrikkelijk veel van hield en die dag die zo onnadrukkelijk fijn was geweest, en daar hadden we helemaal niks voor hoeven doen, alleen maar naar elkaar toe komen. We hadden andere dagen gehad samen, en niet alle dagen waren zo mooi geweest als die ene keer waaraan ik dacht toen ik de de Prom-versie van Essay over de geslaagde dag las, maar vele wel. Ik heb Handkes geslaagde dag toen niet begrepen als een soort unicum, en zo ken ik de geslaagde dag zelf ook niet. Nog altijd niet – geslaagde dagen zijn er immer nog, ook zonder een teerbeminde vriendin in Tilburg. Ik beleefde er deze zomer nog één, toen ik met mijn kinderen, mijn moje lieve grappige stoere wijze fantastiese kinderen op het Haarrijnse strand was, en ik dronk een motorolie en las dat prachtige jongste nummer van Terras proppensvol lusofone literatuur (en het bier was zwart en stroperig) (en de teksten waren zeezoutkorrelig en weemoedig) (en de mensen op het strand waren lief en roze) (en de lucht was strak en blauw), en later, met zijn drieën in het water, we speelden “kapseizende boot”, wat mijn kinderen een heerlijk spel vinden: dan zitten ze op mijn rug, in ondiep water, en dan doe ik alsof ik een “onverwacht” kapseizende boot ben, en later, later nog, weeral later, we haalden friet bij een kraam op het strand (mét voor de kinderen, zónder voor mij) die verrassend lekker bleek, ik hou niet eens zo van friet, maar zo: stevig en bros van buiten en zacht van binnen, met een duidelijke aardappelsmaak, zo mag ik het eens in een wijle graag eten & eten deden we, en zitten deden we, op handdoeken, en praten deden we, en lachen ook. We overwogen om na het frietje nog één keer het water in te gaan.

Misschien is het eigen aan de essayvorm om het geen twee keer op dezelfde manier te lezen. Het essay is ommers, als probeersel, van meet af aan meerduidig. Zwabber is het pad – de essayist slaat nu eens deze weg in en dan weer die. Zeker op Handkes lijf geschreven – weinigen kunnen zó goed de illusie opwekken dat hij het altemaal ter plekke, voor je neus staat op te peinzen. Zelf weet hij het misschien net zo min als de lezer, hij is geen leidsman hij is een “fellow-traveller” en hij keert net zo gemakkelijk op zijn schreden weer terug. Nu nog, bij teruglezen, een derde teruglezen bedoel ik dan, niet in zijn geheel natuurlijk, maar hier en daar een bladzij, want zo gaat dat, als bespreker, je leest dat boek en al lezend maak je aantekeningen en die aantekeningen zijn onvolledig en overal staat er “zie pagina 20”, en dan zit je aan, aan computer, en weet je niet meer zo goed wat het dan was met die pagina 20 en dan lees je die weer, of duimend doorheen het boek om op pagina 20 terecht te komen wordt je aandacht getrokken door een woord op pagina 36 en die lees je dan ook weer. En zo ga ik dan door dat vestzakessay heen op zoek naar quotes en naar fragmenten om mijn zever te illustreren en dan lees ik ineens weer “jouw geslaagde dag [is] kinderspel”, en dat maakt het een tikje minder serieus. Of deze, mojer nog:

“Zou ik niet één keer de hele dag in huis hebben moeten blijven, niets anders doen dan wonen? Het slagen van de dag met louter wonen? Wonen: zitten, lezen, opkijken, gloriëren in nietsnutten. Wat heb je vandaag gedaan? Ik heb gehoord. Wat heb je gehoord? O, het huis.”

(ik had het nog mojer gevonden, nog net iets mojer als Handke als antwoord op die vraag “Wat heb je vandaag gedaan?” (sowieso een rotvraag) had gegeven: “Ik heb gewoond”, want dat wonen als activiteit, zoals hij dat hier opvoert, dat vind ik toch zo fantasties)

Dan zet hij met toch weer één keer denkend: zou dat kunnen? Een geslaagde dat in mijn eigen huis, alleen, zonder anderen? Duw ik de geslaagde dag misschien niet net iets te snel in de hoek van de Anderen, het samen, het verkeren, de, oké dan zeg ik het wel, “gezelligheid” (het toverwoord) (banzai). Thuis. Alleen. Een gepocheerd ei. Koffie. Een moje dichtbundel. Een verstillende seedee. Even, in absolute stilte, mijmerend voor het raam gestaan. Deze dag heb ik gewoond. Ik denk dat het zou kunnen maar ik weet niet of ik zo’n soort geslaagde dag al eens heb beleefd.

(vanmorgen las ik een geniaal gedicht van Saskia de Jong, en later had ik I Line My Days Along Your Weight van Mark Rogers en Mary Byrne op de stereo en dacht ik wat een bloedmoje seedee is dit eigenlijk – maar tussendoor was ik nog naar buiten gegaan. Waarvan één keer voor zinloze dingen)

Een boek om nog een keer doorheen te struinen dus en aah, zijn dat niet de mooiste? Die derde keer zal ik waarschijnlijk nog niet weten wat de geslaagde dag nu is voor Peter Handke en een keer meer twijfelen aan wat de geslaagde dag is voor mij.

Ik kan wel beweren dat Essay over de moeheid al in mijn kast stond, maar niet dat ik het ook gelezen had. Ik weet dat ik er eens aan begon, toen, jaren geleden, niet lang nadat ik Essay over de geslaagde dag had gelezen. Het was in de avond, of misschien al nacht. Ik had geen zin in mijn bed, geen zin in schrijven, geen zin in teevee (daar heb ik bijna nooit zin in) en zelfs geen zin in mjoeziek. Dus werd het een boek. Ik woonde nog in mijn andere huis. Een beter huis. Een huis met een ziel. Het huis waarin mijn kinderen nog beebietjes waren geweest. Het huis waar het wonen beter was. Avond, of nacht al misschien, met Essay over de moeheid op mijn schoot. En ik kwam er niet doorheen. Ik kon het niet lezen. Ik besloot dat ik misschien te moe was voor Essay over de moeheid en vooruit dan, toch maar dat vermaledijde bed. Maar ook latere keren, overdag, in bad, of benee op de bank, een weinig mjoeziek misschien, en toch: het lukte me niet. Essay over de moeheid vermoeide me alleen maar. Ook hier lees ik nu iets anders want nu lees ik een heel levendig geschreven vraaggesprek van de schrijver met de schrijver zelf over de verschillende soorten moeheden.

De schrijver met de schrijver zelf?

Naja, een tweegesprek minstens.

(zoals dit, net)

Tussen de ik en de ik of de ik en de jij de ik met zijn alter ego de ik met zijn fantasievriendje de jij met de Ander de Spreker en de Toehoorder, wie niet spreekt hoort toe, wie niet toe hoort, spreekt.

De ritmiek in vraag en antwoord katalyseert hypnose. De mens (de lezer) is mee. Je bent hier niet. Je bent daar. Je bent getuige van een vent die in zichzelf loopt te lullen, die praat met zijn tweelingbroer, die spreekt tot een Zijn dat boven hem hangt – en dat Zijn praat terug. Het wiegt. Het zuigt. Het trekt in. En ineens ben je daar.

Misschien hoor je niet alles – je bent ook een slenteraar, je was op weg om verloren gelopen te geraken, je passeert slechts – misschien hoor je maar flarden (maar is er in het leven iets meer dan flarden?) (zei wie?) (zei iemand, ooit). Je hoort praten, bijvoorbeeld, over de paar-moeheid. En stel dat je zit. Stel dat het zaterdagavond is en dat je nog maar net thuis bent van je werk. Je kwam thuis, je deed iets gemakkelijkers aan dan je stomme werkkledij, je kamde je haren in de badkamer en misschien stond je daar nog even, voor het raam van de badkamer, stond je daar en keek, keek naar buiten, en je dacht Daar was ik net: buiten – nee niet dit buiten, dit buiten dat zich zien laat vanuit mijn badkamerraam is ommers maar een beperkt buiten maar het algemene Buiten, het buiten als in: niet in mijn kot (of in welk kot dan ook) (elk buiten dat niet binnen is), en toen ging je naar beneden en dan: zitten: in je gemakkelijke stoel en lezen: Power ballads van Garret Caples en hij schrijft iets over wijn, iets over Frankrijk, iets over iemands vader, iets over verspilde dure wijn en het bevalt je, en je grinnikt, daar, in gemakkelijke stoel in gemakkelijke kledij en binnen & niet buiten, en dan opeens is het eten klaar. En je zit. En je leest. En nu zul je opstaan moeten. En je denkt: ik heb gewerkt, ik heb gelopen, ik heb gedragen, ik heb gefietst. En je denkt: ik deed die dingen en nu wil ik alleen nog maar zitten in gemakkelijke stoel in gemakkelijke kledij met een boek waar ik een beetje om moet grinniken. De gedachte aan daarheen te moeten lopen, helemaal vanuit je gemakkelijke stoel naar de eettafel, te moeten voegen, te moeten zijn onderdeel van, van gezin, gezinslid te moeten zijn waar ge deze daag waart: postbezorger, fietser, buitenzijnder, mettoevalligepassantenprater, omkleder, lezer, de moeheid, de doffe lusteloze moeheid die je ineens voelt, je peinst Is dat die paarmoeheid waarover ik hoorde spreken?, je denkt Wat is paar is wat is gezin?, je denkt Paar is wat overblijft als je je kinderen aftrekt van je gezin, je denkt dit soort moeheid overvalt me nou nooit als ik alleen ben met mijn kinderen.

De ritmiek. Het vraaggesprek. De flarden. De verschillende soorten moeheid.

Merkwaardige moeheden, soms. “De moeheid verjongt, zoals je nog nooit eerder jong bent geweest”- moeheid doet mij juist altoos stokoud voelen. (?)

(?)

De moeheid in het denken over de moeheid –

(hee misschien was dat het vermoeiende dat ik bij eerste lezing aan Essay over de moeheid ontdekte?)

dit wil zeggen: Handke is zomwijlen misschien een weinig te zwaar op de hand (dat is misschien wel zijn grootste valkuil: dat hij het (het?) (zichzelf, zijn onderwerpen) bij vlagen net iets te serieus neemt): “Het kleine volk […] in al haar groeperingen, standen, bonden, corporaties, domkapittels” “verenigd en gezuiverd” “in gemeenschappelijke moeheid”; “één volk van moeheid”;  “wereldgericht”; “Deze tijd is tegelijk de ruimte, deze tijdruimte is tegelijk de geschiedenis”; “Wat is, wordt tegelijkertijd.” –

het is daar waar denken denken om zichzelf wordt — iets met abstractionisme, hoe zat dat ookalweer, ik moet er Stefan Themerson op naslaan.

Hoe ook – hij zet je denkend over de moeheid. Handke. En daar ging het om. Of niet? Denk ik: de moeheid van het erna: “kunstmatig wakker houden”; “continentale vluchten ondernemen”; “herculesarbeid”; “altijd na een hindernis”; alle moeheden van Handke gaan over de moeheid als iets voltooid, gedaan, ondernomen is maar ik lees weinig, al te weinig, over de moeheid vooraf, de moeheid bij aanvang: de moeheid van wéér een taak, wéér een dag, wéér een onderneming, de moeheid die zich eerstens manifesteert als weerzin maar dan al gauw haar doffe zware lusteloosheid

kennen laat –

dat er moeheid is

dat er nog meer moeheid is

dat Handke je laat denken voorbij de pagina’s van zijn boeken, ja dat is Handkes kracht.

Goed. Nog één keer dat woord, goed? Want van al de essays is Essay over de jukebox misschien wel de gezelligste. Ja. Gezellig. Het onderwerp is gezellig. Jukebox. Je ziet hem voor je. Zoon ronde Wurlitzer met van die gekleurde lichten. Er komt ook nooit droeve muziek uit een jukebox. Ik herinner me de jukebox in het kaffee waar mijn tante werkte. Dat was niet zoon ronde, zoon klassieke maar zoon rechthoekige glazen bak die als ik het me wel herinner ook in de leader van Happy days zat. Daar, in dat kaffee, op die jukebox, hoorde ik voor het eerst van mijn leven de live-versie van Lola. Ik was een jaar of zeven, en meteen verslingerd aan dat lied. Altijd als ik int kaffee waar mijn tante werkte kwam, mocht ik de jukebox laten spelen en altijd koos ik Lola. Later deden ze die jukebox weg, en ik kreeg het singeltje van Lola. Mijn eerste singeltje. Het was een weinig krom getrokken, maar het klonk nog best. Hoe vaak ik dat niet gedraaid heb op de platenspeler die boven mijn bed stond, in mijn kamer in het huis aan de Oudartstraat.

En hij zit weer eens heel gezellig in de bus te zitten, Handke, die zit nogal eens in de bus in zijn boeken he, dat was mij ook al opgevallen. Ergens in het noorden van Spanje dit keer. Ik ken het daar wel een beetje, hoewel niet heel precies de regio waar Handke zich bevindt als hij zich peinzend over de jukebox moet gaan zetten, maar wel ongeveer genoeg (de ongevere mens) om me een voorstelling te kunnen maken van wat Handke ziet als hij uit dat Spaanse busraam kijkt. Later het slenteren doorheen de straten van Soria, de stegen, de typisch Spaanse barretjes met de televisie hoog in de hoek en gokkasten, ik ken dat allemaal wel. Lopend, in bus, of in bar, het boek is al ver na halverwege en er is nog maar een halve peins over de jukebox gevallen. Het woord is een paar keer genoemd. Hij heeft iets gezegd over hoe de “jukeboxvulling” per land verschilt, en iets gemompeld over de plekken die het meest in aanmerking komen om er een jukebox te vinden. Neen, Handke had dit boek al net zo goed Aankomen in Soria kunnen noemen. En vergeleken bij Aankomen in Soria is Aankomen in Avignon haast onleesbaar saai (hel, vergeleken bij de bijsluiter van een pakje paracetamol is Aankomen in Avignon nog wel onleesbaar saai) (en ik ben nog wel een liefhebber van het oeuvre) (welk oeuvre?) (dat van Robberechts natuurlijk, truttemie!).

Of Essay over het schrijven van een essay over de jukebox want Handke maakt al menig woord vuil aan hoe hij maar niet tot het schrijven van het essay geraakt dat de lezer op dat moment aan het lezen is.

Handke hangt rond in barren. Handke loopt rond. Handke observeert. Handke gaat met de bus. Handke zoekt een kamer. Handke eet een boterham. Essay over de jukebox is een luchtig reisverslag of een wat lang uitgevallen ansichtkaart naar huis. Het is één van de lichtste boeken die ik van Handke ken. Het doorslaan in dodelijke ernst is hier geheel afwezig.

Want Handke peinst wel. Over dwaaltochten, over een verstoord tijdsgevoel in den vreemde, over het weer, over zijn onvermogen om tot schrijven te komen, over mjoeziek

( – stop wacht, weer over die vreselijke Van Morrison en ook over The Beatles, wat een belabberde muzieksmaak heeft die Handke eigenlijk) (wat belabberd hoe belabberd hoe kun je zeggen The Beatles de legendariese Beatles de grondbrekende Beatles de rebelse Beatles die alles overhoop gooiden) (oja? waarom klinkt het dan zo vreselijk suf en oubollig nu?) (maar dat moet je in die tijd zien toen was dat revolutionair) (maar wat Link Wray deed in 1958 & wat Marc Rebennack deed in 1959 & wat The Ramrods deden in 1959 & wat The Riptides deden in 1959  & wat The Playboys deden in 1959 & wat Willie Joe And His Unitar deden in 1956 & wat Screamin’ Jay Hawkins deed in 1956 & wat Howlin’ Wolf deed als vroeg als 1951 & wat Art Blakey in 1955 Sonny Rollins in 1956 Charles Mingus in 1957 Sun Ra in 1956 Thelonious Monk in 1956 Cannonbal Adderley in 1958 Ornette Coleman in 1959 deden was alles een honderd nee een duizend keer “gewaagder”, sprankelender, spannender, onkonvensjoneler, dwarser, tijdlozer en “nieuwer” dan waar begin jaren zestig mee aan kwamen zetten die lullige kevertjes met hun lullige kapseltjes) (ofnee dat laatste had ik niet moeten zeggen want nu denken ze dat ik alleen maar over het haar van popsterren kan praten) (maar dat zijn ze maar) (dat zijn Leo en Jeanine maar en die zeggen zoveel) (dus kom me niet met dat afgezaagde “je had erbij moeten zijn” af) (zei Kees al, aah die goeje Kees, die ik hierbij broederlijk groet, zei hij al dat The Beatles de meest overschatte band op aarde is en hee, ik spreek diene mens niet tegen)

en een enkele keer over de jukebox.

Koppernik heeft er goed aan gedaan deze essays op zoon klein formaat uit te brengen. Handke is je Reizende Oom Roel nee Handke is de man van de toevallige ontmoeting (ik hou van de toevallige ontmoeting, zoveel meer dan van de afspraak). Steek een essay in de zak van je vrijetijdsjasje. Steek een essay in de binnenzak van je winterjas. Steek een essay in de zak van je zomerjas, voor die vroege dagen, als het nog net te koud is om jasloos de baan op te gaan. Steek een essay in al je jassen. En dan lezen. Af en toe. Hier en daar. In de rij voor het postkantoor, op een bankje in het park, als je staat te wachten op de tram. Vergeet de essays een wijle. Voel ze dan weer zitten als je ergens in een -liefst onherbergzaam- buitenland zit op een naamloos pleintje, het is bewolkt maar droog. Verlies je in het essay. Verlies je erin voor de rest van de middag. Die Handke, zul je denken, die Handke toch altijd weer. Je begint te lopen zonder dat je weet waarheen.

Informatie over de boeken

Peter Handke Essay over de geslaagde dag RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de geslaagde dag
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2002

Peter Handke Essay over de moeheid RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de moeheid
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Peter Handke Essay over de jukebox RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de jukebox
essay, non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Bijpassende boeken en informatie