Tag archieven: Tim Donker

Hansko Visser – Wuivend en buigend

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie en informatie over de inhoud van zijn eerste dichtbundel die verschijnt bij Uitgeverij Petrichor.

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wuivend en buigend. Het boek is geschreven door Hansko Visser. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste dichtbundel van de Nederlandse compomist componist .

Recensie van Tim Donker

& stond

& stond de vrouw van de natnek in mijn keuken, en dat het daarmee begon.

of dat het daar helemaal niet mee begon. Nee. Het begon eerder. Het begon ermee dat mijn kinderen thuis waren. Mijn kinderen waren thuis. Drie weken. Kerstvakantie. Maar dan langer. Want een weekje extra kerstvakantie is goed tegen de omikron. Dus waren ze. Thuis. En als mijn kinderen thuis zijn, ben ik met mijn kinderen. Als mijn kinderen thuis zijn, ga ik voetballen. Als mijn kinderen thuis zijn, ga ik met ze naar de geitenboerderij. Als mijn kinderen thuis zijn, doe ik spelletjes. Als mijn kinderen thuis zijn, leef ik trager. Ik zie geen computers, ik zie geen telefoons. Ik zie slechts mijn kinderen. Als mijn kinderen thuis zijn, leef ik het soort leven dat ik eigenlijk wil leven (voor de duur dat mijn kinderen thuis zijn dan). Daardoor had ik een berichtje niet gezien.

Of. Naja. Ik had meerdere berichten niet gezien.

Er waren vragen. Vragen of iemand me iets mocht sturen, en of ik nog op hetzelfde adres woonde. En ik had dat niet gezien, en dus niets gezegd. Men werd het wachten op antwoord beu. Men stuurde. Naar een adres waar ik nu niet meer woon.

Het ging om een boek. Het ging om een dichtbundel. Als het ergens om moet gaan, dan om een dichtbundel. Hansko Visser. Die schrijft me daar een dichtbundel. En die stuurt dat. Naar mij. Maar naar een adres waar ik nu niet meer woon.

En ik stuur, en ik vraag, aan mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon, ik stuur en ik vraag, is er bij jullie post voor mij op de mat beland, is het een boek, is het een dichtbundel veellicht. En ze sturen, en ze zeggen ja, er is hier post voor jou en het zou maar zo een dichtbundel of een dun boekje kunnen zijn.

Dat vond ik een rare toevoeging, dat “of een dun boekje”. Het zou maar zo een cd of een dik bierviltje kunnen zijn. Het zou maar zo je naam of een pond zemelen kunnen zijn. Het zou maar zo een antieke staartklok of wat liedjes voor een prikkeldraadversperring kunnen zijn. Het zouden je dromen, of je gedachten kunnen zijn.

De mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardig. Het is een natnek met zijn vrouw. De natnek heeft dezelfde naam als mijn zoon, maar gelukkig anders gespeld. De natnek haalt alles wat goed was aan mijn huis eruit. Het bad bijvoorbeeld. Verdorie. Kun je zoon natnek geloven? Kom je in het land van melk en honing: een bad waar je maar in te liggen hebt, en verder niks (naja, lezen misschien), haalt die gast het eruit. Kun je een aardige natnek zijn, een onvergeeflijke daad is een onvergeeflijke daad. Baden uit huizen slopen is een doodzonde. Zeker omdat hij geen nieuw bad teruggeplaatst heeft, alleen zoon stomme inloopdouche. Wie wil er nu een douche, onder de douche kun je toch niet lezen? En dan inloopdouche, hoeveel loopruimte heb je nodig in een douche? Hoewel, ijsberend douchen, daar kan ik me eigenlijk toch wel iets bij voorstellen.

De mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardige mensen, en die mensen brengen die post dan gewoon even naar een adres waar ik nu wel woon. Komen ze binnen ook. Niet de natnek, maar zijn vrouw. (zegt sergio: hij is wel behoorlijk nat ja). Overhandigt die de post. Alleraardigst. Want de mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardige mensen. Ze wonen daar nu een maand of vier. Op dat adres waar ik nu niet meer woon. Geeft de post. Zegt Het moet nu wel zo langzamerhand eens afgelopen zijn met die post die nog op ons adres blijft komen. Zeg ik Ik ken op mijn postrondes verhalen van mensen die nog jaren- en jarenlang post van de vorige bewoners blijven ontvangen. Nee. Zeg ik niet. Denk ik alleen maar. Knik ik. Laat ik uit. Want de mensen die vroeger woonden op het adres waar zij nu wonen zijn aardige mensen.

Petrichor. Ook erg aardig. Die geven desnoods boekjes gratis uit. Alleen verzendkosten. En alles een beetje punk. En alles een beetje die ai wai. En alles heel sympathiek. Zoals. Nu. Hier voor mij op tafel. Een lijmstift, waarom sturen die een lijmstift mee? En de bundel. wuivend en buigend. Van Hansko Visser.

Zijn inspiratie haalde Visser naar eigen zeggen bij Ishmael Wadada Leo Smith vandaan. Die trompettist, u weet wel. Noem het free jazz. Hij speelde samen met Henry Kaiser en ook een keer met een gast van Spiritualized. In de zomer van 22 komt hij met een boek dat Visser klaarblijkelijk nu al gelezen heeft, en waardoor hij zich liet leiden bij het schrijven van wuivend en buigend. Hier wuift en buigt de tijd. Hier wuift en buigt de taal.

Hansko Visser is de boventalige. Hij heeft een Russische ziel denk ik, of een Zuid-Amerikaanse. Maar als hij me zou vertellen dat hij jarenlang houthakker is geweest in Canada zou ik hem ook grif geloven. Hansko Visser is overal. Hansko Visser was hier al voor dat wij er waren, en hij zal er nog zijn als wij allang weer weg zijn. Hij wordt niet gehouden door één taal of één visie als hij schrijft. Er is een gedicht in het Engels, en één in – wel. ja. wat spreekt het daar in evangelium barangolasnak?, is dat Hongaars ofzo? Poëzie kruipt waar het niet gaan kan. Poëzie weigert zich aan één tong te binden. Ik begrijp er dan wel geen jota van (ik spreek geen Hongaars) (als het Hongaars is) maar mooi vind ik het wel. Wanneer je een taal niet spreekt, is die taal voor jou zonder betekenis. Taal zonder betekenis is klank. Poëzie in louter klank is klankdicht & Klang besteht aus Wellen. Wenn die Wellen sich zu formen beginnen, hören wir sie als Klang. Wenn der Klang aufhört, bewegen sich die Wellen immer noch & dit boek is vol van nog immer bewegende golven. Het ene altijd overgaand in iets anders.

De gedichten een wolk in een broek misschien. De gedichten de navel der onderwereld. Leven is het verbranden van vragen. Ook de nacht is een zon. Het gedicht verdwaalt in het telexbericht uit Austin (Texas). Dood aan of door lettergrepen. Het leven is subversief (zegt wie?). We praten in klinkers van kruiden.

Iemand slikt en spuugt een zigeuner uit.

Het woord kadoelen.

Om zes uur ’s ochtends klokken we uit.

Laat je banjo maar hier, en iemand die net niet van een flat is gestapt heeft gelijk.

En dat er een Rothko boven de piano hing, en meer nog dat er iemand kwam in een rokje op de fiets.

En er is een gedicht over alles: over een paard (zeg je paard dan zeg je Nietzsche), over de donkere kamer en de lege bank, over liefde, over vaderschap, over de zoon en direkt daarna over neuken (wat ik vreemd vond), over beroerde huwelijken, over een baan in de hoofdstad, over toonvoorraden, van en naar school. Kleine man. Heilig vuur. Beetje warmte.

Zegt het in spaakt het dorp het wiel: “ik / op een fiets // shjuz shuzj / spaaktet dorp / en hoe oorlog voorbij / toch straatzandt” & dacht ik aan cc krijgelmans (of aan eender wie die zich boven de taal uitzingt) maar incantatie vond ik dan weer eerder b. zwaal-achtig.

En ook dat vele wit.

En dat de illustraties er los bij zitten (is die lijmstift daarvoor?). Moje illustraties ook trouwens. Ze bekijken, rustig, met roodwijn in je glas, is wuivend en buigend nog eens lezen. Maar dan een andere wuivend en buigend. Eén van de vele mogelijke wuivend en buigends.

Of dat ik het hoor. Dat het klinkt. Dat het klinkt, soms, als iets dat ik eerder gehoord heb. Ja bij Plan Kruutntoone ja, moest dat nou echt genoemd worden? (ik was het niet van plan geweest).

wuivend en buigend is taal. Is klank. Is kleur. Is vorm. Is mjoeziek in je glas, beweging op papier. Het is een schreeuw, een daad, spreken ook als je zwijgen moet. Ik was moe toen ik het gelezen had, echt moe. Dat heb ik niet vaak na het lezen. Het was een goede vermoeidheid, het was een vermoeidheid die me zei dat ik echt iets gedaan had, dat ik iets echts gedaan had.

Meubeltjes verzetten ofzo.

Toen ik elders woonde, nog een ander elders dan dat elders waar deze bundel per abuis heen gegaan is, vroeg de overbuurvrouw me ooit om haar te helpen wat meubels te verzetten. Eikenhouten kasten enzo, en tafels met marmeren bladen, en loeizware leunstoelen. Toen het werk gedaan was zaten we in die vrouw haar spierwitte keuken. Zij was oud, en ik was toen nog jong. We spraken over het tikken van de klok, over mannen die over schuttingen klimmen, en over wijn in zakken. We dronken vieze koffie. Ik was moe, maar ik voelde me goed. Want ik had echt iets gedaan. Ik had iets echts gedaan. Zo ongeveer is wuivend en buigend. Maar dan veel, veel leuker.

Dat mag Hansko Visser vaker doen: dichtbundels schrijven. Maar stuur het de volgende keer naar mijn nieuwe adres. Want het moet nu maar eens afgelopen zijn met die post op dat adres waar ik nu niet meer woon.

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie

Wuivend en buigend

  • Schrijver: Hansko Visser (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Uitgeverij Petrichor
  • Verschijnt: 2021
  • Omvang: 52 pagina’s
  • Prijs; € 20
  • Uitgave: paperback

Flaptekst van de bundel

Hansko Visser is een bijzondere kunstenaar en muzikant/componist. Als voorman van de band Plan Kruutntoone weet hij een vaste schare volgers achter zich die de bijzondere teksten en muziek weten te waarderen. Nu presenteert hij zich als dichter. ‘Wuivend en buigend‘ is zijn debuut.

Bijpassende boeken en informatie

Boudewijn Smid – Huis Vrede Breuk

Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 21 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Boudewijn Smid.

Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Huis Vrede Breuk. Het boek is geschreven door Boudewijn Smid. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Boudewijn Smid.

Recensie van Tim Donker

En weeral venijn, en weeral staarten.

Of andersom dan eigenlijk. Maar dat was de vorige keer ook zo. Want het lichaam dus vol venijn, en dan die staarten.

Wat een vervelende schrijfstijl! was het eerste wat ik noteerde toen ik dit boek aan het lezen was. Ik kende Boudewijn Smid niet, ik vond alleen Huis Vrede Breuk een nogal gezochte en licht aanstellerige titel.

Maar ja. Je kunt een boek niet beoordelen op de titel.

Of.

Op het achterplat was er sprake van een “struggle for life”. Maar je kunt een boek niet beoordelen op het achterplat, juist niet beoordelen op het achterplat. Het achterplat is altijd het onzinnigste deel van een boek, schaf het achterplat af of laat schrijvers hun eigen achterplat schrijven. Maar toch. In dit geval. Was het achterplat daadwerkelijk een kier. Een kier naar het boek.

Want met een struggle for life moet een mens misschien niet opkijken van personages die dingen zeggen als “Good thinking”, “No big deal”, “All taken care off”, “Winning the hearts and the minds of the people”, “daddy issues”, “by the way”, “First thing in the morning”, “We’re going in”, “I rest my case”, “childshaming”, “Fact of life”, “Join the club”, “te casual”, “I get the message”, “Less is more”, “look” (als “uiterlijk”, niet het vlaamse woord voor knoflook) of “Open it up, baby”

En goed, zo praten sommige mensen, zo praten veel mensen, laat sommige personages daarom maar zo praten, laat pubers zo praten of een vlotte vijftiger met een goede baan en een snelle auto, maar in Huis Vrede Breuk praat iedereen zo en erger nog: ook in de vertellerstekst vallen de nodige lelijkheden in deze trant te rapen: “socializen”, “fancy”, “staredown”, “real life”, “No sweat”, “Work in progress”, “in the pocket”, “smile” – wist je, Smid, dat er een taal bestaat die Nederlands heet? Ze spreken dat onder andere in Nederland. Het is een hele mooie taal, waarin zoveel woorden en termen voorradig zijn dat het niet nodig is de wijk te nemen naar andere talen. Misschien moet je deze taal eens leren spreken. Of anders: ga in Amerika wonen. Dan kan je de hele dag door socializen en huggen en fancy zijn.

Maar ook verder nog.

Stel je voor.

Stel je een zo gemakzuchtig boek voor dat het achterplat (niet meer dan een stompzinnig reclametekstje toch?) zelfs nog vrij accuraat is; “Bob Beerhorst”, “zijn grote Darwinistische roman”; “bouwperikelen” – dat, ongeveer, is, het boek.

En verder is er een heel vervelend feestje met heel vervelende mensen en een heel vervelende toespraak van die heel vervelende Bob Beerhorst wat ook al een heel vervelende naam is. Maar er zijn in dit boek sowieso alleen maar heel vervelende personages – alleen Lotta mag ik, en Theodoor van Sprengel. En god, helemaal op het eind vind ik die Bob toch ook geen afschuwelijke eikel meer.

Dat soort boek is het.

Het soort boek waarin bijna alles tegenstaat.

Denk aan: slordigheden als “Ik zal eens kijken of Lotta en de kinderen bij familie kunnen logeren”, terwijl Lotta één van de kinderen is (en er is maar één ander kind en die heet Zeb) (is dat kort voor Zebedeüs?); bedoeld wordt “Mira en de kinderen”; scénes die zo op zichzelf staan dat ze overduidelijk alleen maar geschreven zijn om andere scénes mogelijk te maken (en oké, zo werkt een roman: de ene scéne leidt tot de andere; sterker: zo werkt het leven want je moest dit of dat meemaken om daar en daar te komen en je weet niet of je ook daar en daar had kunnen komen als je dit of dat niet had meegemaakt en dat is wat echt knaagt niet?: als je rechtsom was gegaan waar je linksom ging, toen, die ene dag, ergens, lang geleden, was je dan uiteindelijk ook uitgekomen in dit huis bij deze vrouw en deze baan in dit leven of had je dan misschien het leven geleid dat je altijd al had willen leiden? – maar als het opzichtig gebeurt, in een boek (of in het leven), gaat het storen); een haast onbeschaamde hoeveelheid kliesjees (over sex, over poëzie, over relaties, over drank en zelfs over de hoeveelheid woorden die een “Eskimo” voor sneeuw zou hebben – ik had niet gedacht dat dat ouwewijvenpraatje het ooit tot 2023 zou halen!) maar die doet bijna weldadig aan bij de onbeholpen pogingen tot “poëtische” of “originele” schriftuur of wat was het überhaupt wat je dacht, Smid, toen je met gedrochten als “De weerrecords buitelen als jonge otters over elkaar” of “De ochtend staat nog in de kinderschoenen” afkwam?

MAAR: het ergeren was een lekker ergeren, ik geef het toe

EN: deze gesuikerde en met karamel en chocola overgoten schrijfstijl maken wel dat je Huis Vrede Breuk in slechts een paar happen naar binnen werkt. Je hebt het uit voor je er erg in hebt. Ik dacht het niet helemaal te gaan lezen, slechts een paar bladzijden, meer moest niet, meer wilde ik niet, en ik keek op, en het boek was uit

WANT: dit is geschreven zoals de gemiddelde youtube-artiest praat. Of hoe heet dat. Ik bedoel het slag mens, veelal man, veelal jong, dat filmpjes maakt en die vervolgens op youtube zet. Vaak zit zo iemand alleen maar een computerspelletje te spelen en becommentarieert hij al spelend het spel. Minstens één ervan heet “de dutchttuber”; mijn kinderen volgen hem. Waardoor mijn dochter, mijn moje, doorgaans wijze, doorgaans lieve, doorgaans humoristische, doorgaans volslagen unieke dochter het laatst over “deze dude” had – wat haar, zo u peinzen kunt, op een niet misse schrobbering is komen te staan

DUS: zullen veel mensen alles in Huis Vrede Breuk herkennen en ervan genieten –

vooral, misschien, pubers. Ja. Smid. Je gaat floreren, denk ik, op literatuurlijsten. En toegegeven: ik had dit, als puber, veel liever gelezen dan de afgezaagde rotzooi die mijn docenten Nederlands me door mijn strot geduwd hebben.

Want ik moet, b’voorbeeld, toegeven dat het einde op een bizarre manier ontroerend is en net iets minder voorspelbaar dan ik dacht (de attributen zag ik aankomen, wie niet, maar de enscenering is toch net even anders dan ik gedacht had). En de opening van hoofdstuk 24 is fantastisch en had zelfs geniaal kunnen zijn als er achter nek een komma had gestaan in plaats van een punt.

Als Boudewijn Smid Nederlands leert, komt hij misschien allicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) nog eens af met een boek dat ik niet meteen rotslecht zal vinden.


Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk Recensie

Huis Vrede Breuk

  • Schrijver: Boudewijn Smid (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 21 februari 2023
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Boudewijn Smid

Bij aanvang van zijn tweede levensfase besluit Bob Beerhorst om nu eindelijk zijn grote darwinistische roman te schrijven. Hij neemt ontslag als documentalist en verhuist met het gezin Beerhorst van een luxe appartement in de binnenstad naar een opknapper aan de stadsrand. Daar belandt Bob in een struggle for life met verbouwingsperikelen, protesterende pubers en een boze buurman, waardoor zijn creatieve proces ernstig wordt gehinderd. Van verschillende kanten krijgt hij hulp aangeboden. Van zijn misantrope huisarts, van de erotomane architect, van zijn cultureel angehauchte vrouw en van zijn autistische dochter.

Bijpassende boeken en informatie

Mattias Desmet – De psychologie van het totalitarisme

Mattias Desmet De psychologie van het totalitarisme recensie en informatie over de inhoud van het boek. Op 15 februari 2022 verschijnt bij uitgeverij Pelckmans nieuwe boek van de Vlaamse professor klinische psychologie en schrijver Mattias Desmet.

Mattias Desmet De psychologie van het totalitarisme recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van De psychologie van het totalitarisme. Het boek is geschreven door Mattias De smet. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van dit nieuwe boek van de Vlaamse professor klinische psychologie en schrijver Mattias Desmet.

Recensie van Tim Donker

Noem een groep, en ik sta er buiten. Dat begon al vroeg. Ik kreeg voor het eerst met groepen te maken toen ik als kleuterken in de schoelje moest gaan varen. Vanaf toen tot aan mijn afstuderen (meer dan twintig jaar later) heb ik altijd min of meer aan de zijlijn gestaan van alle klassen waar ik ooit in gezeten heb. Ik ben in dit land geboren maar ik heb me nooit volledig “Nederlander” gevoeld, althans niet zodanig dat ik op koninginnedag / koningsdag in een oranje shirt naar de vrijmarkt ga of juich als het Nederlands voetbalelftal een doelpunt scoort (of überhaupt maar naar de wedstrijd wil kijken als dat elftal in een EK of WK moet uitkomen) of op feestjes graag in een blokje kaas of een schijfje leverworst bijt of ontroerd raak als ik een grote groep mensen het volkslied hoor zingen of vind dat dit “mijn land” is waar bepaalde anderen niet zouden mogen komen. Ik ben een man maar ik ga niet op zondagmiddag mountainbiken met mijn maten, ik sta niet in kroegen Heineken te hijsen en sterke verhalen over vrouwen te vertellen, ik hou niet van voetbal en ik kijk niet naar actiefilms. Zelfs onder diegenen waarmede ik minstens één passie deel: literatuur, of filosofie, of muziek – ben ik altijd weer die zeikerd die er net weer een andere mening op na houdt. Omdat ik het altijd -min of meer gedwongen- van buitenaf heb moeten observeren, heeft groepsvorming me van jongs af aan gefascineerd. Toen ik in 1995 de derde druk van Massa en macht van Elias Canetti in een boekhandel in Eindhoven zag liggen, wist ik dan ook maar één ding zeker. Dat boek moet ik hebben. Ik kreeg het van mijn vader, die naast me stond toen ik het boek zag, oppakte en doorbladerde. Ik kreeg het boek van mijn vader, die iets liefs schreef op het schutblad. Ik kreeg het boek van mijn vader, die er ook nog een wijsheid in krabbelde die ik toen niet geheel bevatte: “the feeling that one can never fulfill the demands of conscience is our common fate”.

Als de woorden die mijn vader me meegaf, ook Massa en macht bevatte ik niet ganselijk. Feitelijk stelde het boek me een weinig teleur. Misschien was ik er te jong voor, misschien las ik het te gretig, misschien doorzag ik de nazistische tendensen van massa’s toen nog niet volledig. Ik weet het niet. Grote delen ervan vond ik verschrikkelijk saai, dat herinner ik me nog wel. Misschien zou ik het eens moeten herlezen maar wie heeft er tijd om boeken te herlezen bij al het schoons & interessants dat er verder nog is, en komt, en komen gaat?

Maar ergens, in de eerste of de tweede paragraaf, werd gesproken over de haast waarmee mensen zich reppen om “daar te zijn waar de meesten zijn”, en die woorden zijn me altijd bijgebleven. Het ging bij Canetti om een letterlijke, fysieke beweging maar in figuurlijke zin lijkt die haast er ook altijd te zijn. Hoe bliksemsnel de hiërarchie in schoolklassen zich vormde, hoe rap iedereen (waarvan de meesten hoogstwaarschijnlijk nauwelijks enige historische onderlegdheid gehad zullen hebben) wist dat de Oekraïners te beklagen waren en Poetin het vleesgeworden kwaad, hoe vlug na uitkomen van die-of-die cd de muzieksnobvrienden op Facebook al wisten dat het een klassieker ging worden, hoe weinig tijd al dat zo-verschrikkelijk-met-elkaar-eens-zijn iedere keer weer blijkt te kosten! Alle mensen zijn de mensen die sneller een mening hebben dan hun schaduw, en het is toevallig steeds weer exact dezelfde mening als die van diegene naast hen, en die daarnaast, en die daarnaast. En wie na langer nadenkt tot een andere mening komt, valt reeds buiten de boot.

De laatste jaren zijn deze meningen dan ook nog eens geglobaliseerd: wie nu een andere mening heeft, heeft geen enkel toevluchtsoord meer, hij valt buiten de globe. Ik suisde niet Charlie, ik vond niet dat de aanslagen op het WTC een dergelijke “war on terrorism” rechtvaardigden en shit, op het eind van zijn ambtstermijn dacht ik ook al een beetje gematigder over Donald Trump.

Moet ik nog even doorgaan?

Ja, ik ga nog even de laatste lezers wegjagen. Dus.

Ik vind dat het gevaar van COVID-19 schromelijk overschat wordt, dat de “maatregelen” disproportioneel zijn en zelfs erger dan de kwaal, dat vaccins niet perse het grote redmiddel zijn, dat alternatieve stemmen gecensureerd worden en ik denk ook niet dat de overheid “ons alleen maar het leven wilde redden”, zoals die druiloor van een Lubach meende.

Niet alle wetenschappers spreken met één tong, niet alle artsen het eens zijn met het overheidsbeleid, en cijfers kunnen op meer dan één manier geïnterpreteerd worden.

Maar de wereld dacht daar anders over, niet?

Keith Richards vatte het in al zijn domheid nog redelijk goed samen toen hij zei dat “we” van COVID-19 zouden kunnen afkomen als we “just” zouden “do” wat “the doctor tells us”. En hij heeft nog het excuus dat hij zijn brein finaal aan gort gesnoven heeft, maar dit was een mening die door honderdduizenden, door miljoenen, door miljarden gedeeld werd! Alsof je ooit van virussen kunt afkomen, en alsof er maar één dokter was in de hele wereld en die dokter zei Laat u nou maar gewoon vaccineren, das voorlopig maar het beste advies!

De algemene mening was -natuurlijk weer eens- lekker simpel en overzichtelijk: corona is hyperbesmettelijk, levensgevaarlijk, dodelijk ook voor kerngezonde mensen, de vaccins zijn de enige weg uit het brandende braambos. iedereen moet hetzelfde doen en hetzelfde denken want dat is sociaal

En dus stemde iedereen in met maatregelen waar geen mens eerder ooit mee ingestemd zou hebben, liet iedereen zich inspuiten met een experimenteel serum waarvan de effecten op langere termijn kan op zijn zachtst gezegd nog onzeker zijn, ging iedereen akkoord met een samenleving waarin andersdenkenden geen leven meer hadden. Want dat zijn de wappies, die moet je bespotten, bespugen, negeren en buiten sluiten.

Dit leefde ook onder weldenkende, kritische, menslievende, tolerante mensen. Mensen van wie je misschien een tegengeluid zou verwachten. Journalisten, filosofen, cabaretiers. Maar iedereen sprak de spraak, en liep het loopje.

Ik ben hier vrienden door kwijtgeraakt. Of minstens één. Want dan kun je honderd keer een aantal van mijn recensies hebben verzameld in een inderdaad bloedmooi boek, dan kun je honderd keer zeggen dat je “fan” bent van mijn schrijfsels, dan kun je een prachtige vrouw hebben en het boek met mijn recensies erin Omdat er post is noemen; als je vindt dat het helemaal in orde is dat ongevaccineerden worden geweigerd in restaurants omdat “bepaalde keuzes bepaalde gevolgen hebben en dat is altijd al zo geweest”, dan ben je vanaf nu tot in lengte van dagen niet meer welkom in mijn huis (en sorry die Tom Waits bootleg gaat dus ook aan je neus voorbij) en dan ben ik maar één millimeter verwijderd van een lucifer, en van alle exemplaren die ik van Omdat er post is  nog in mijn werkkamer heb liggen naar mijn tuinkachel brengen, overgieten met benzine, en wel, ja, die lucifer dus…

Hoe kan er wereldwijd zo’n kortzichtige, zo’n schadelijke, maar toch zo’n eensgezinde mening zijn ontstaan over een virus? Dit is toch niet het eerste virus dat de wereld ooit zag? Mensen kregen eerder griep, en griep kon altijd al dodelijk zijn. Hoe kon angst toch de enige raadgever worden?

Mattias Desmet waagt zich in het briljante De psychologie van totalitarisme aan een verklaring. Desmet is een held. Een mens die ondanks de stormen die het deed ontketenen, waarachtig wilde blijven spreken. Als we ooit in een of andere utopische dan wel dystopische toekomst nog in vrijheid zullen leven, dan zal het te danken zijn aan mensen als Mattias Desmet. Want niet alleen analyseert Desmet wat er achter het huidig naar totalitarisme neigend regime zit – hij tracht ook aan te geven hoe we deze kogel nog kunnen ontwijken (al vind ik het boek op dat punt wel iets minder overtuigend maar daar kom ik nog over te spreken) (misschien) (het voelt alsof dit de recensie gaat zijn die nooit afkomt) (of die, in ieder geval, als hij afkomt, nooit zal zeggen wat ik wilde zeggen) (al wat ik tot nog toe heb gezegd heb ik al niet gezegd zoals ik het wilde zeggen) (waarom moest ik dat zeggen, bijvoorbeeld, hoger, van die groepen, dan gaan de mensen toch denken, dan zullen de mensen toch denken, de mensen zullen denken).

Het begint.

Het begint bij de Verlichting. Ja dat kan. Dan heb je die nog druilerige druiloor die op oudjaar 2021 de televisie mocht komen vervuilen met die liefdeloze, normatieve, stompzinnige en haatzaaiende conference van hem. Ik bedoel dat ventje dat zei dat het niet de dood van God kon zijn, want God had in heel zijn leven nog geen rol van betekenis gespeeld. Alweer is het beeld lekker overzichtelijk (en totaal megalomaan): wat in mijn leven van geen tel geweest is, kan in de wereldgeschiedenis niet belangrijk zijn. Want de geschiedenis begint met mijn geboorte ofzo?

De mens heeft zich in ieder geval toch ooit onder de heerschappij van een God uitgewurmd. De God die bepaalde wat een mens weten, en denken kon. De God die de mens passief maakte omdat Hij hem liet denken dat hij alles te nemen had zoals het kwam, en er zelf geen invloed op uit kon oefenen. Figuren als Galilei, Copernicus en Newton echter, durfden verder te kijken dan Gods neus lang was en durfden naar beste eer en geweten waarachtig te spreken. Te zoeken niet naar dogma’s maar naar waarheden. En gelijk Nietzsche zei: “De waarheid doet pijn omdat ze een geloof vernietigt – niet als zodanig.”

Op zeker moment zal er genoeg geloof vernietigt zijn, ja, en toen was er alleen nog maar wetenschap midst een onttoverde wereld. En dat was het moment waarop wetenschap doorsloeg in haar tegendeel. Ging het er aanvankelijk nog om vooroordelen aan de kant te schuiven en openheid van geest te creëren (durven denken buiten religieuze dogma’s om); door een verabsolutering van het wetenschappelijk denken, is de mens net een beetje te sterk gaan geloven in de mogelijkheid van een “Theorie van het Al”. “De” wetenschap gaat alles oplossen, alles door hebben, alles vinden, alles inzien. Het is daar waar wetenschap eenvoudigweg de nieuwe God is geworden; klaarblijkelijk hebben we toch altijd “iets” nodig waar we blindelings in kunnen geloven (zodat we ons eigen brein het grootste gedeelte van de dag in de standby-stand kunnen zetten). In de woorden van Erich Voegelin: “Science has become an idol that will magically cure the evils of existence and transform the nature of man”.

Maar het probleem is: er is niet zoiets als “de” wetenschap. Net zoals “de” dokter van Keith Richards er niet is. Er is niet één hele wijze man met een witte jas aan, een professor Barabas, die alles weet en alles doorgrondt. Ik dacht dat Feyerabend het al duidelijk genoeg had gemaakt. En dat was nog ver voor 2005. Het jaar van de zogeheten replicatiecrisis. Er kwam aan het licht dat zich onder de oprechte, integere, waarheidslievende witjasmannen ook regelrechte fraudeurs bevonden die maar wat bij elkaar verzonnen en logen en waar nodig “artefacten” namaakten. Het noopte tot een dieper onderzoek en daaruit kwam dat de fraudeurs niet het grootste probleem waren omdat ze een relatieve zeldzaamheid waren. Erger was dat een zeer grote meerderheid van onderzoekers zich bereid verklaarden om hun onderzoeksresultaten aan te passen aan (maatschappelijk) gewenste uitslagen, en een veelheid aan onderzoeken bovendien wemelde van reken- en andere fouten. Wetenschappers zijn ook mensen, mensen met belangen, mensen met verborgen agenda’s, mensen die fouten maken of hun stiel willens nillens verloochenen als de wind uit een andere hoek is gaan waaien.

Wetenschap is als een godheid net even veel (of even weinig) waard als de God die het verbannen wilde. “Blind vertrouwen in de overheid is nooit een goed idee” zei een vriend van mij ergens in het voorjaar van 2020; ik zou daaraan willen toevoegen: “Blind vertrouwen in wetenschap is ook geen goed idee”. Werner Heisenberg had zijn onzekerheidsprincipe en Niels Bohr zei: “When it comes to atoms, language can only be used as poetry.” Wat zeggen wil dat de grootste wetenschappers al langer de grenzen van het wetenschappelijk kennen onderkenden.

Gedurende de pandemie die volgens Giorgio Agamben niet eens een pandemie heten mocht, werd goed duidelijk hoe feilbaar en corrumpeerbaar wetenschap feitelijk is. Desmet beschrijft dat haarfijn in de inleiding van zijn boek:

“Virologen-experts werden opgeroepen als de varken van Orwell -de slimste dieren van de boerderij- om de onbetrouwbare mensen-politici te vervangen. Zij zouden de dierenboerderij met correcte -wetenschappelijke- informatie leiden in tijden van pest. Maar ze bleken nogal wat gewone, menselijke tekortkomingen te vertonen. Ze maakten in hun statistieken en grafieken zelfs fouten die ‘gewone mensen’ niet snel zouden maken. Het ging zelfs zover dat ze op een bepaald moment álle doden als coronadoden telden, ook de mensen die pakweg aan een hartaanval waren gestorven. En ze hielden zich niet altijd aan hun woord. Ze beloofden dat de poorten naar het Rijk der Vrijheid zich zouden openen na twee dosissen van het vaccin, maar toen het zover was, veranderde er helemaal niets en kwamen ze met de noodzaak van een derde dosis aandraven. En net als de varkens van Orwell veranderden ze ’s nachts soms ongemerkt de regels. Eerst moesten de dieren de maatregelen volgen omdat het aantal zieken de capaciteit van de gezondheidszorg niet mocht overschrijden (flatten the curve). Maar op een dag werden ze wakker en stond in witte letters op de muren gekalkt dat de maatregelen verlengd werden omdat het virus moest worden uitgeroeid (crush the curve). De regels veranderden op den duur zo vaak dat enkel de varkens ze nog leken te kennen.”

Daarbij komt dat de varkens die het hardst spraken, erop uit leken te zijn om collega-wetenschappers die de feiten anders interpreteerden dan zij de mond te snoeren. In Stichting Artsen Covid Collectief heeft zich een groep artsen en medici verzameld die juist grote -en mijns inziens terechte- vraagtekens zet bij het coronabeleid, de vaccins en de permanente coronawet. En over de censuur – want nuancering leek in de jaren 2020 en 2021 uit den boze te zijn; elke stem die niet meezong in het grote paniekkoor moest gedempt worden. Het extreem linkse Demokratischer Widerstand verzamelde 250 alternatieve meningen van wetenschappers, juristen, artsen, medici en virologen over corona die haaks staan op wat de gemiddelde deskundige die wél op televisie kwam doorgaans te vertellen had.

De idee was meestal dit (weeral simpel, weeral overzichtelijk): degenen die het overheidsverhaal “blind” geloofden waren de rationeel denkenden die “de” wetenschap aan hun kant hadden (zoals een man in een flatportiek me ooit voorhield); de critici waren de “wappies”, de idioten, de asocialen, de staatsgevaarlijke gekken die zich louter door onderbuikgevoelens lieten leiden en “de” wetenschap negeerden. Want er is maar één wetenschap, en maar één verhaal, en maar één dokter.

(en die angst dan, die angst waar iedereen in meeging, was dat dan geen onderbuikgevoel soms?)

Maar helaas, ook een wappie kon wetenschappelijk onderlegd zijn.

De nieuwe God, wetenschap, is niet omnipotent, en er is ook niet één wetenschapper, maar toch blijft de neiging bestaan om “de” wetenschap als een monotheïsme te benaderen waardoor het hardst verkondigde verhaal -ondanks de vele gaten daarin- als het enige verhaal wordt aangenomen.

Daarnaast is er nog iets gaande wat Desmet “vrij vlottende angst” noemt: in de onttoverde wereld missen mensen zin, samenhang en saamhorigheid. Gevoelens van onheimelijkheid zijn het gevolg; een gevoel dat zich vrij snel laat vertalen in angst ook al is er misschien niet meteen een voorwerp voor die angst aan te wijzen (niemand heeft ooit mooier over angst en vrees geschreven dan Heidegger). Ja. Mag ik nu ook even mijn eigen leven als meetlat aanwenden?: zo lang ik leef, is er altijd iets te vrezen geweest. Toen ik kind was, was er “de bom”: we wisten niet wanneer maar we wisten wel dat er “iemand” vroeger of later op “de rode knop” ging drukken, en dan zou het gedaan zijn met de mensheid. Later was er zinloos geweld, de algehele verloedering, klimaatverandering, migratie, terrorisme en oja, een virus. Een paniekmaatschappij. Zegt, geloof ik, Agamben.

De angst (soms ongearticuleerd aanwezig, dan weer met een duidelijk voorwerp) en het blinde geloof in al wat maar in cijfers en diagrammen gevat kan worden creëerden een stemming die al goed op totalitarisme begon te lijken. Het was immers geen tijd voor filosofie. Zei Rutte. En wees niet die eigenwijze Nederlander. Zei Rutte. Zei Rutte allemaal. Wat zeggen wilde: er mocht niet gedacht worden, niemand moest zijn brein gebruiken, het verhaal zoals het op televisie werd voorgekauwd moest gedachteloos geslikt worden.

Er is een massa gemaakt met één gedachte. Dit is niet van vandaag, massavorming is zo oud als de mensheid maar vanaf de 19e eeuw won het aan kracht. Al in 1895 meesterlijk beschreven door de socioloog en psycholoog Gustave Le Bon: de individuele ziel wordt volledig overgenomen door de groepsziel; een uniformering die gepaard gaat met een bijna absoluut verlies van het rationeel denkvermogen en het vermogen tot kritische afstandsname, ook bij mensen die in normale omstandigheden uiterst intelligent zijn en in staat tot gefundeerde kritiek. De groep maakt het niet uit wat er gedacht wordt, als het maar sámen gedacht wordt! Daarbij is een zekere mate van ritualisme onmisbaar want solidariteit met het collectief eist offers en dan het liefst zo absurd en zinloos mogelijk – zie de gutmensch dít eens over hebben voor de mensheid! Een mondkapje op terwijl hij alleen in de auto zit! Oma in haar eentje laten sterven in het tehuis omdat ze van een bezoekje wel eens ziek zou kunnen worden! Je laten inspuiten met een experimenteel serum! Allemaal ons steentje bijdragen! Want alleen samen krijgen we corona onder controle!

(over dat serum nog even dit: experimenteren op mensen is de prototypische activiteit van totalitarisme)

Enfin, het banale kwaad waar Arendt over sprak is hiermee een feit. Geen nazisme of stalinisme meer maar een nieuw soort totalitarisme, waarin bureaucraten en technocraten de dienst uitmaken. En wetenschappers, dokters, experts – zou ik daaraan toe willen voegen (only an expert can deal with the problem) (zei Laurie Anderson) (only an expert can see there’s a problem) (zei Laurie Anderson ook). Totalitarisme is een poging om de meerduidigheid van menselijke taal te reduceren tot een eenduidig tekensysteem: alleen de cijfers, de cijfers, de cijfers en de cijfers nog van tel. En hoe bizar het ook is dat je als burger avond aan avond te horen krijgt hoeveel mensen er nu weer dood gegaan zijn deze dag – het is nog bizarrer dat al die doden over eenzelfde kam geschoren worden: ook wie dood was gegaan aan een hartaanval was een covid-dode en ging je dood aan een terminale ziekte maar was je bij binnenkomen in het hospitaal toevallig positief getest op corona? Dan was je een covid-dode.

Angst, eenzijdige uitleg en cijferfetisjisme gaven overheden ruimschoots de gelegenheid de lus steeds verder aan te trekken. Agamben heeft het er over hoe gezondheid niet langer een recht is maar een plicht. Het dunkt mij dat dit niet de meest wenselijke maatschappij is. Het dunkt mij dat het niet goed is als overheden de ruimte krijgen om ons te vertellen wanneer onze kinderen naar school mogen, en wij naar ons werk, wie we wel of niet mogen zien en hoeveel afstand we dan tot die persoon dienen te bewaren, op welk uur we binnenshuis dienen te zijn, dat restaurants en cafés ons medisch dossier mogen lichten en ons desgewenst de toegang weigeren en met welke “gelaatsbedekkende kledij” we een supermarkt in dienen te gaan. Het dunkt me dat het niet goed is als wetenschappers gaan beslissen over vraagstukken die feitelijk politiek, sociologisch of ethisch van aard zijn. Meer nog: het dunkt mij dat we niet het soort burger moeten worden dat dit allemaal meer dan oké vindt. Deze remedie is vele malen erger dan de kwaal. Desmet schetst wel een uitweg maar net daar schiet het boek mijns inziens een beetje tekort. Een collega van mij die het niet perse erg eens was met alle maatregelen zei zich toch aan de meeste ervan te houden omdat hij niet asociaal wilde zijn. Dat versta ik, dat versta ik heel goed. Ook ik zette die maffe mondkap op als ik een supermarkt in ging. Ik moest dagelijks zo’n pand in, ik moest eten kopen voor mijn gezin. Ik had geen zin in discussies met winkelpersoneel, vuile blikken van andere bezoekers of misschien zelfs regelrechte ruzies. Ook al omdat ik niet de hele dag de tijd had om mijn dagelijks brood, bloemkool, aardappels en druiven te halen. Ik ken iemand die zijn mondkapje knipte uit een visnet en als hij daarop aangesproken werd (wat hij natuurlijk hoopte) gesprekken trachtte te genereren door te vragen of het voorgeschreven mondkapje nu werkelijker zoveel beter zou beschermen dan het zijne. Ik zou willen dat ik zulke leeuwenmoed had, maar ik heb het niet. In discussies word ik juist steeds stiller. Ik word stiller omdat mijn brein tijd nodig heeft. Ik heb niet onmiddellijk antwoorden op vragen paraat, ik moet het laten gisten in mijn brein, ik moet denken, ik heb stilte nodig.

Ik word ook altijd maar passiever als het hoge woord eruit was: dat ik niet gevaccineerd ben. Waarom heb je je niet laten vaccineren?, vroeg een man in een flatportiek me Ik vond het niet zo nodig zei ik zachtjes. Het is juist heel erg nodig, zei een man in een flatportiek, en hij begon een verhaal over wat er zou gebeuren als ik iemand zou besmetten die “daar minder goed tegen kan”. Dat vond ik raar. Als iemand “daar” “minder goed tegen kan” en die iemand is het soort iemand dat heilig gelooft in de werkzaamheid van de vaccinaties, dan zou die zich inmiddels wél hebben laten vaccineren, peinst me. En, zoals ook een man in een flatportiek toegaf, ook gevaccineerd kan je “het” nog krijgen maar “je wordt er minder ziek van”. En ook gevaccineerden zijn nog besmettelijk. Dan moet ik dus aannemen dat een man in een flatportiek denkt dat “iemand die daar minder goed tegen kan”, gevaccineerd, “het” kan krijgen van een nog altijd besmettelijke mede-gevaccineerde en dat dat voor “iemand die daar minder goed tegen kan” niet zo erg is want hij krijgt “het” nog wel maar hij “wordt er minder ziek van”. Maar als diezelfde “iemand die daar minder goed tegen kan” datzelfde “het” krijgt van ongevaccineerde (en dus onverantwoordelijke) ikke dan is het wel heel erg en kan hij ondanks de vaccinaties toch nog doodgaan want de vaccinaties beschermen alleen indien het virus wordt overgedragen door een gevaccineerde (ook de vaccins zijn klaarblijkelijk solidair met elkaar)?

Iets anders opmerkelijks in zulke discussies vind ik altijd weer dit: als ik het aandurft om te wijzen op de mogelijke gevaren van de vaccins (een discussie die ik liever wel dan niet uit de weg ga), dan worden alle eventuele (schadelijke of dodelijke) bijwerkingen weggehoond want op zoveel gevaccineerden zou dat altijd maar weer een verwaarloosbare hoeveelheid zijn, uit te drukken in een promille van nul komma niks. Maar die ene “iemand die daar minder goed tegen kan” die door jouw misdadige ongevaccineerdheid het loodje zou leggen telt wél voor vele procenten in hun pro-vaccinatie standpunt!

Maar in zulke gesprekken word ik eerder zwijgzaam dan scherp. En daar ligt dan juist Desmets remedie tegen het totalitarisme: het gesprek blijven aangaan. Pluriformiteit, een veelheid aan meningen, is het tegendeel van totalitarisme, immers. Maar misschien is dat een heel klein beetje gemakkelijk gesproken voor academici als Desmet. Die beschikken vaak over een podium. Krijgen een camera op zich gericht misschien, houden lezingen, schrijven artikels. Voor niet-academici is zo’n podium niet altijd een evidentie en dan blijft toch die vermaledijde supermarkt over om te betreden met je visnet-mondkap. Dan moet je een sterke rug hebben, en veel tijd, en liefst misschien ook alleen je eigen mond te voeden zodat geen anderen de inzet worden van jouw “eigenwijze Nederlander” zijn. Of, in discussies met bekenden, een brein hebben dat in ieder geval sneller werkt dan het mijne. Of niet zo gebukt gaan onder de wil “niet asociaal te zijn”.

Daarbij ben ik wat somberder dan Desmet. Ik weet niet of het tij nog te keren is. Je ziet het niet alleen in tijd van corona, terrorisme, klimaatverandering of wokeïsme. Het zit hem ook, bijvoorbeeld, in het verbijsterend enthousiasme waarmee elke nieuwe uitvinding –“gadgets” en dergelijke- omarmd wordt en de vorige nieuwe uitvinding -de cd bijvoorbeeld- weer wordt weggehoond. De grote mars voorwaarts naar een totaal gedigitaliseerde maatschappij en een internet of bodies. En wie niet aangesloten is, heeft nergens meer toegang toe.

Een lichtpunt hierin is een boek als De psychologie van totalitarisme. Maar ook Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal van Giorgio Agamben. Onder deze titel liet de intrigerende uitgeverij Starfish Books een aantal van Agambens blogs, artikels en met hem afgenomen interviews bundelen en vertalen. Er staan zoveel rake dingen in dat ik hier bijkans gans het boek zou kunnen citeren. In plaats daarvan nodig ik u liever uit het zelf te lezen.

Vertwijfeling is mijn deel. Boeken als De psychologie van totalitarisme en Epidemie als politiek zijn van onschatbare waarde in deze tijd. Bakens, voor mij. Voor een ander zouden het oogopeners kunnen zijn, of zeg: een blikverruiming (of minstens een blikomlegging). De kans dat dat soort van ander – zeg een man in een flatportiek of het soort mens dat het helemaal goed vindt om ongevaccineerden hier en daar de toegang te weigeren want “bepaalde keuzes hebben bepaalde gevolgen en dat is altijd al zo geweest” – deze boeken gaat lezen is echter zeer klein. En ik help ook niet mee door mij meteen aan het begin van mijn recensie al te laten kennen als een notoire eenling (zij het niet geheel uit vrije keus) en daarmee voedsel te geven aan de gedachte dat al die wappies niet serieus te nemen asocialen en dwazen zijn.

Maar misschien de scrollers? Die alleen deze zin zullen lezen: lees De psychologie van totalitarisme. Lees het. Om godswil, lees het.


Mattias Desmet De psychologie van het totalitarisme Recensie

De psychologie van het totalitarisme

  • Schrijver: Mattias Desmet (België)
  • Soort boek: non-fictie
  • Uitgever: Pelckmans
  • Verschijnt: 15 februari 2022
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 30,00
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het boek over totalitarisme van Mattias Desmet

Het recht op privacy kalft af, (zelf)censuur neemt in snel tempo toe, de gezondheid van het individu wordt meer en meer een staatszaak, het aantal intrusieve acties door veiligheidsdiensten stijgt exponentieel – de laatste decennia vergroot de greep van de overheid op het privéleven van het individu hand over hand. Het door Hannah Arendt opgeroepen dystopische toekomstbeeld dat na de val van het nazisme en het stalinisme er een nieuw soort totalitarisme zou oprijzen, geleid door saaie bureaucraten en technocraten, tekent zich merkwaardig realistisch af aan de maatschappelijke horizon.

Totalitarisme is geen historische toevalligheid. Het is het logische gevolg van een waanachtig geloof in de almacht van het menselijke verstand; het is het symptoom bij uitstek van de Verlichtingstraditie. Dit boek presenteert een glasheldere psychologische analyse van de historische opkomst van totalitarisme en het ermee verbonden fenomeen van massavorming. Het presenteert daarbij een bijwijlen genadeloze maatschappijkritische analyse van fenomenen als de woke cultuur, de Black Lives Matter-beweging en de angstcultuur die tot een hoogtepunt kwam tijdens de coronacrisis.

Mattias Desmet is professor klinische psychologie aan de Universiteit Gent. Hij heeft een psychoanalytische praktijk en is auteur van boeken als The pursuit of objectivity in psychology en Lacan’s logic of subjectivity.

Bijpassende boeken en informatie

Mark Boog – Het einde van de poëzie

Mark Boog Het einde van de poëzie recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 27 januari 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee het nieuwe boek van de Nederlandse dichter Mark Boog.

Mark Boog Het einde van de poëzie recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Het einde van de poëzie. Het boek is geschreven door Mark Boog. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de het nieuwe boek van de Nederlandse dichter en schrijver Mark Boog.

Recensie van Tim Donker

Dit is wat je wil van de dagen:

je wil dat de dagen de tijd afschaffen. je wil dat je tot twaalf uur in je bed kan liggen en dat dat niet uitmaakt omdat er immers geen tijd meer is. je wil het traag vandaag. een rustig opstaan wil je, en dan in alle rust die twee trappen afzakken. een ontbijt met een perfect gepocheerd ei, en koffie waar niets op aan te merken valt. stilte. of een van je mooiste cd’s. en dan een bad, een bloedheet bad, en rust. en een prachtige dichtbundel. in een bloedheet bad met rust en een prachtige dichtbundel. ja. dat zijn de dingen die je wil van de dagen.

Dit is wat je krijgt van de dagen:

opstaan als het buiten nog donker is. hectiek. haast. ontbijtjes maken voor de kinderen, en de lunch en het fruit voor straks op school. kou. wind. natheid. onzinnige klusjes krijg je van de dagen, zoals de gootsteen ontstoppen en het badkamermeubel reinigen. de tocht naar de supermarkt, en alle mensen in de supermarkt krijg je gratis erbij. de koffie net te sterk of net te slap, in ieder geval nooit puntgaaf. jeuk op onbereikbare plekken. een veel te blije vent aan de voordeur (hij wil je iets verkopen). maar die prachtige dichtbundel ja die krijg je dan toch ook van de dagen.

Dit is wat de dagen me gaven. Het einde van de poëzie. Mark Boog.

Boog, ik zeg. Tiepies het soort naam dat ik kende. Tiepies het soort naam dat bellen deed rinkelen. Allicht, zult gij zeggen. Diene mens schreef zes romans en negen dichtbundel. Dat zegt het achterplat toch. Maar geen zijner titels sierde mijn boekenkast. En net een beetje meer dan passief meen ik zijn naam te kennen. Publiceerde hij in een blad dat ik ken? Welke bladen ken ik zoal? Voornamelijk literaire bladen. Raster, Terras, nY, DW&B. Namen bladen gelijk dezulken teksten van hem op, ken ik zijn naam daar van? Raster is gemakkelijk na te gaan, een blik in de index leert me dat Mark Boog nooit in Raster stond. Maar al mijn Terrassen, nY’s en DW&B’s gaan uitpluizen, ja daar heb ik niet zo veel zin in. DW&B heeft trouwens een beetje afgedaan voor mij na DW&B 2021 2. Het complotdenken uitgerekend in deze tijd verdacht gaan maken is een laffe streek. “Wat is het een gevaar van complottisme?”, zo vroegen zij zich af. Wat is het gevaar van een blind vertrouwen in overheid en gevestigde media? Wat is het gevaar van het verdacht maken van iedere vorm van kritiek? Vind ik veel interessantere vragen – daar hadden ze van mij wel een nummer aan mogen wijden. Complotdenkers stellen in ieder geval nijpende vragen. Misschien komen ze niet met de goede antwoorden. Maar met goede vragen begint op zijn minst de behoefte aan een ander pad. Dat moet je niet -als zoveelste op rij- ridiculiseren en vulgariseren. Dat moet je ter harte nemen.

Boog haadt geloof ik eens in Filosofie Magazine (nog een blad dat ik nooit meer lees) gezeid dat wij in de best mogelijke aller werelden leven. Komaan. Heeft Voltaire Leibniz niet allang neergesabeld? Als ik Boog daarvan had gekend, was ik hem allang vergeten.

Ik ken hem. Utrecht. Nee, Nieuwegein inmiddels geloof ik. Welke gek gaat er nu in Nieuwegein wonen? Mijn zus woont in Nieuwegein. Waarom woon je daar, gek? vroeg ik. Of dacht ik. Of vroeg ik niet.

Mark Boog. Ik ken hem. Ik ken hem niet. Ik lees hem. Nu. Ja. Nu heb ik hem gelezen. Het einde van de poëzie. Weeral een einde. Het einde van de poëzie, de dood van God en van de roman, het einde van pop, het einde van de beschaving, het einde van de wereld, het einde van het begin, het einde van de onschuld, het einde van de grote verhalen, het einde van het einde, er komt nooit een einde aan die eindes. Toen bleek ook de ontheffing ongeldig. Tuig een verhaal op.

Mar Boog. Ik ken hem. Ik ken hem niet. Waarom ken ik hem niet? Want dit, mun god, dit is geweldig. Ik roep nu alvast Het einde van de poëzie is de beste bundel van 2022. Zo. Dan hebben we dat alvast gehad. U zegt dat ik dat niet zeggen kan, dat 2022 nog amper uit de luiers is, dat ik heeltegaar niet weten kan want er altemaal nog komen gaat. Nee. Maar hah! Luistert. Ofnee. Lees. Hoor aan. Dit. Deze poëzie, deze bundel. Wat mij zo trof. Voor waar. Ik zeg u. Wat ik las.

Ik las de man. Ik las de poëzie van de man. Mark Boog. Hij is de man. Hij is de man van de taal. Hij is Taal-man, die heerst over het Nederlands. Precies goed staat de taal nooit, u weet. Maar Boog draait m een kwartslag en zie: almeteens krijgt hij het onzegbare gezegd. Want overal zuigt hij verhalen uit: “uit de krant, elkaar, de buren, de twee merels.” Of simpelweg uit de koffie die hij beter gezet weet te krijgen dan ik:

“Kijken naar koffie die doorloopt
maakt dat genoemde koffie
trager doorloopt
en lekkerder wordt.”

(en hah! dus dat doe ik verkeerd!)

Het is de poëzie van de tijd, de poëzie van de rust, en de poëzie van het licht:

“Eenmaal per jaar valt het licht
precies op je handen.”

zegt hij, of:

“Zwaluwen laten licht door.
meer nog dan geen zwaluwen.”

Het is de poëzie van verstilling, van het kleine, van wat niet veel aandacht vraagt veel aandacht geven en de schoonheid die daaruit ontstaat. Het is, stel ik me voor, poëzie die je de tijd moet geven. Poëzie die zich leent voor herlezing en hoe je bij de volgende keren weer andere aksenten zult leggen. Het is poëzie die op velerlei manieren uitdrukt wat alleen in taal is uit te drukken.

Wat niet gezegd wil hebben dat Het einde van de poëzie puur taalspel is. Een nieuw hermetisme, die geen band met enige buiten-talige werkelijkheid wenst aan te gaan. Nee. Deze poëzie ligt op een snijvalk van woordkunst en (sur)realisme; een taal die dronken is van zichzelf maar daarom nog niet belet dat de woorden stillekens nederliggen onder een struik of in het portiek van een flatgebouw. De woorden onder de mensen. De woorden onder de dingen. Die toch gaan zoals ze gaan. Ja, de dingen hun tochheid teruggeven, daar is Mark Boog goed in. Als je het ziet, kun je het nooit meer niet zien.

Dat de lucht blauw is, en gezichtsbedrog. Dat er een woord als “ontzameling” kan bestaan. Dat er een ik is die zich een weg baant door de paradoxen naar het station, de bomen, het weer, de anderen. Dat iets geluk kan zijn of ervoor door kan gaan, of voor zijn tegendeel, of gewoon maar zo genoemd kan worden. Dat je tegenslag zou kunnen verdelen; gelijkelijk over alle mensen. Of het merendeel ervan in maandelijkse termijnen uitkeren aan enkelen, bijvoorbeeld drie. En dat dan het gerucht gaat dat niet iedereen die drie even hoogacht.

Als je dat ziet. En hoe kun je niet zien? Hoe kun je niet de schoonheid zien in de beelden, in de woorden van Mark Boog? Ja, ga ik er nog eentje doen: eentje als: Als je dit jaar maar één poëziebundel leest, laat het dan in Godsnaam Het einde van de poëzie zijn.

Ja, das eentje voor het achterplat he. Maar wat zit ik mij hier “in Godsnaam” te richten tot mensen die maar één poëziebundel per jaar lezen? Ik wil niks te maken hebben met mensen die maar één poëziebundel per jaar lezen. Ik wil te maken hebben met mensen die dit net als ik willen vreten tot ze niet meer kunnen. En dan nog een beetje meer graag. Meng de zeedruif met de wijn. En geef de dichter ook wat.

Hoogtepunt is een bladzijde vol met éénwoordszinnen. Voornamelijk neologismen als oogsplinter, fluistermachine, verschilmes, stroomkooi, noemlust, hinderhaard, doorspraak en tochpraat. Het slaat me stom, en van mij mocht het nog wel bladzijden- en bladzijden lang doorgaan. Maar het gaat niet bladzijden- en bladzijdenlang door en ook dat is mooi. Of mojer toch dan dingen die wel bladzijden- en bladzijdenlang doorgaan terwijl het van mij na één bladzijde al gedaan had mogen zijn. Maar in Het einde van de poëzie is niets dat na één bladzijde al gedaan had mogen zijn. In Het einde van de poëzie alleen poëzie die, ook na het hoogtepunt, blijft intrigeren.

Ik had een lichte associatie met Cities at dawn van Geoffrey Nutter. Waarom had ik een lichte associatie met Cities at dawn van Geoffrey Nutter? Er is geen enkele logische reden om bij Het einde van de poëzie een lichte associatie te hebben met Cities at dawn van Geoffrey Nutter. Naja. Misschien omdat Geoffrey Nutter schreef: “The song, as it / came to be known, / was what I saw fall / down, in midsleep, / thinking it was me, or that / it should have been, / or that once reckoned, / would add up to being / me. But is was shocking / to be so frozen / into waking again after / a time, and I there / came to know only / something outward tho appealing / of an outside moment. “ en hoe dat iets is dat Mark Boog hier ook zegt, hier in al deze gedichten, of misschien niet zegt maar had kunnen zeggen, of misschien niet had kunnen zeggen maar ooit gaat zeggen, in een volgende dichtbundel, of gezegd heeft in een vorige. Of misschien is er iets waardoor het werk van de ene goede dichter altijd een beetje lijkt op het werk van een andere goede dichter.

Bijvoorbeeld dat het altijd weer doorgaat na het hoogtepunt.

Het hoogtepunt van het Al. De explosie in de festivalzaal.

Of dat het ook, in poëzie, te lachen kan geven. Schrijft Boog: “Het is belangrijk om enigszins te lijden / en dat aan belanghebbenden / met superieure ironie te melden.” En dat vind ik te lachen geven, hoewel ik er niet daadwerkelijk om moet lachen. En of dat kan, iets grappig vinden zonder dat je erom moet lachen. Ja. Dat denk ik. Ik denk dat dat ja kan. Een eikel zei dat ooit al, dat je iets grappig kon vinden zonder dat je erom hoefde te lachen. Maar ik vond de eikel een eikel dus ik wilde dat het onzin was. De enige reactie op een grappig vinden kon zijn, moest zijn je mond open doen en hahaha zeggen. Doch Boog vaagt wel vaker om de scheve blik, de verdraaide blik, de blik van grappig vinden zonder dat dat grappig vinden enig geluid maakt. Diep in mij blaast iets kleins op een toetertje misschien. Soms trekt mijn mond in een halve grijns. En toch. Dan. De gnuif. Minimaal één keer was er de gnuif. Ik zat in mijn leesstoel, die fijne, die bij het raam aan de tuinkant staat. Het was vroeg. Het was zó vroeg dat het nog donker waart en de kinder nog niet naar school. Ik had het fruit gesneden, de lunch gemaakt, alles in bakjes gedaan, en de ontbijtjes geprepareerd en nu gaf het nog een kwartier ofzo vooraleer de voettocht naar school aangevat diende worden. Een kwartier ofzo van even niks. Dus ik zat, en ik las. Ik las, en daar was hij. De geluidsproducerende gnuif. Mijn zoon, mijn moje, lieve, wijze, grappige, achtjarige zoon die vlak bij mij op de vloer zat, keek op en vroeg: “Waarom zeg je hi?” “Hierom,” zei ik en ik las voor:

“En maar klagen. Het is nooit goed.
Is het ooit goed? Nee. Het was goed
maar dat viel toen niet op.”

“Ha!”, zei mijn zoon. Waarna hij zich weer richtte op zijn Lego.

En ik dacht Het einde van de poëzie is Lego. Is geen einde van de poëzie maar een begin. Een mogelijk begin van veel.

Mark Boog Het einde van de poëzie Recensie

Het einde van de poëzie

  • Schrijver: Mark Boog (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 27 januari 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Mark Boog

De poëzie vervult een schimmige rol. Bij elke oorlog, elke virusuitbraak, elk ongeluk is ze aanwezig. Beschrijvend, duidend tussen de regels, achter en tussen de woorden, associatief of uitgesproken direct.

De wereld is aan het ontsporen. Wie is dader? Slachtoffer? En de poëzie: verslaggever? Ramptoerist? Niemand die het weet, maar dat het goed afloopt komt niet eens meer in de sprookjes voor. Maar hoe kan je dat verwoorden?

Er eindigt veel in deze bundel. De poëzie moet er zelfs herhaaldelijk aan geloven. Zijn het definitieve eindes? De dichter, die zelf niet ongeschonden blijft, twijfelt.

Het einde van de poëzie is een onderzoek naar de rol die poëzie kan vervullen in zware tijden. De vele dwarsverbanden tussen de diverse gedichten en reeksen doen vermoeden dat dichter, poëzie en wereld niet los van elkaar te zien zijn.

Bijpassende boeken en informatie

Arjen Duinker – Autobiografie tot op de dag van vandaag

Arjen Duinker Autobiografie tot op de dag van vandaag recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 25 januari 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe boek van de Nederlandse dichter Arjen Duinker.

Arjen Duinker Autobiografie tot op de dag van vandaag recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Autobiografie tot op de dag van vandaag. Het boek is geschreven door Arjen Duinker. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van dichter Arjen Duinker.

Recensie van Tim Donker

Te zeggen dat ik van poëzie hou zou te weinig zijn. Ik adoreer poëzie. Ik adem het. Ik leef het. Ik zou het misschien zonder romans kunnen stellen. Als dat moest van de dokter (op een dag zal iemand zeggen: teveel literatuur is slecht voor uw hart. want alles wat fijn is, is slecht voor het hart). Maar zonder poëzie? Nooit. Ik kan hier dus gerust van liefde gewagen, van zuurstof en van bloed, van bewogen zijn en bewogen worden. Ik kan zeggen: poëzie is het mooiste dat ik ken, en dan lieg ik niet altijd. Maar poëzie kan ook zo godvergeten verschrikkelijk zijn. Want poëzie kan rijmen, weet je. Poëzie kan rondeel, kan sonnet, kan acrostichon zijn, of haiku, epode, retrogarde. Oja. Poëzie kan zo verschrikkelijk lelijk zijn.

En toch hou ik staande: ik hou van poëzie. Als alles overboord gaat dat ooit nodig was om poëzie poëzie te laten zijn, is poëzie volmaakt. Of misschien is er alleen maar een zeer geniale dichter voor nodig. Dat zou de titel zijn geweest van deze bespreking in de tijd dat ik mijn besprekingen nog titels mee gaf. Een Zeer Geniale Dichter. Het is me meer dan eens overkomen dat ik een dichtbundel met smaak aan het verorberen was en me pas na bladzijden en bladzijden de schellen van de ogen vielen: verrek, deze gedichten rijmen! Djie. Hoe lang staan die gedichten al te rijmen, of is dat alleen maar toeval dat er nu wat rijm doorheen zit? Maarja, je gaat zoon bundel natuurlijk niet helemaal zitten te herlezen alleen maar om te ontdekken dat je eigenlijk niet mooi had moeten vinden wat je mooi vond. Je legt je er bij neer dat de dichter je het onverkoopbare heeft weten te verkopen. Je zwijgt stil. Je erkent je meerdere in de dichter. Je leest verder. Meng de zeedruif met de wijn en geef de dichter ook wat.

Iets anders. Dat ik haat. In poëzie. Is die belachelijke neiging. Om elke regel. Te laten beginnen met een. Hoofdletter. Of de zin nu al was afgelopen. Of niet. O, de horreur. Dat hakkerige, dat hortende, dat stotende. Die overdaad aan hoofdletters (toch al niet perse de mooiste letters die we hebben). Dat Grootse, Dat Deklamerende, Dat Benadrukkende. Als Gode, of de Bijbel. Alsof je in de stoptrein zit en je net als het versnellen begonnen is, je de vertraging weer voelt komen. Iedere keer weer over die heuvel van de Hoofdletter moeten heen klimmen om de remmen te kunnen los laten. Voorwaar, ik zeg u. Het is mij om die reden totaal onmogelijk om de poëzie van Erik Bindervoet te lezen. Ik wil het wel kúnnen lezen: tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje; de saaiste jongen ter wereld; de schilder en zijn model; Aap. Ik heb die boeken in mijn kast staan. In mijn bovenboekenkast. De boekenkast in mijn toekomstige werkkamer. Die voor alle ongelezen en half gelezen boeken is (en gek hè maar hij lijkt voller dan mijn benedenboekenkast, waar het volledig gelezene staat). Druppelsgewijs komen de boeken uit mijn bovenboekenkast wel eens in mijn benedenboekenkast terecht. Heb ik er toch ineens weer eentje uit gelezen. Op een herfstochtend in bad. Of een zomernamiddag met mijn voeten uit het raam. Kies maar. Maar met Bindervoet lukt het me maar niet. Ik krijg het niet gedaan. Ik zie wel dat het moje poëzie is. Maar na twee bladzijden. Ben ik doodmoe. Omdat. Elke regel met een. Hoofletter begint. Of de zin nu al is afgelopen. Of niet. Het mat me af. Alsof je Kwik, Kwek en Kwak hoort praten. Het vloeit niet, het loopt niet. En Gode weet dat poëzie vloejen moet. Tot de hele vloer onder staat.

(geniaal zal Bindervoet dan wel niet zijn – hij krijgt me het onverkoopbare niet verkocht)

Dan Duinker. Ja die kende ik natuurlijk wel. Is hij niet één van de meest vertaalde Nederlandse dichters (las ik ergens) (waar?) (f’domme weer eens de bio kwijt) (waarom is het toch ook altijd zo’n troep op mijn secretaire?), won hij geen prijzen, heeft hij geen lezers? Heeft hij geen oeuvre ofzo, bezie dat oeuvre eens. Maar toch ken ik hem voornamelijk van naam; lezen deed ik alleen En dat? Oneindig. Dat schreef hij samen met iemand anders. Ik vond het een moje bundel. Ik wist niet dat hij ook zo’n hoofdlettermaniak was. Begonnen in En dat? Oneindig ook alle regels met een hoofdletter (Of de zin. Nu al was afgelopen. Of niet)? Ik herinner me het niet heel duidelijk meer. En je gaat ook niet je godganselijke benedenboekenkast overhoop halen op zoek naar zo’n bundel alleen maar om te ontdekken dat je eigenlijk niet mooi had moeten vinden wat je mooi vond. Neuh. Ik herinner me dat ik En dat? Oneindig mooi vond, en zo blijf ik het me graag herinneren.

Maar Duinker is er zo één. Zo’n Zeer Geniale Dichter. Zo’n poëet die me het onverkoopbare weet te verkopen. Want ik zag het wel, ik zag het verdorie bij het eerste doorbladeren al. Op een avond was dat. Zo hoort dat. Het eerste doorbladeren moet in de avond. Je leest dan nog niet. Het is puur aftasten. Je zou van voorpret kunnen gewagen, ware het niet dat dat een beetje te achterlijk is. Het moet in de avond, en het liefst met drank. Iedereen moet naar bed zijn, alleen jij zit er nog, want het moet in stilte. Je zou van een ritueel kunnen gewagen, ware het niet dat dat een beetje te achterlijk is. Je kan de klok horen tikken als je zit, en bladert. En ik zag het al. Ja. Ik zag het snel. Ik dacht O God. Dit zou wel eens het werk van een hoofdlettermaniak kunnen zijn.

En later. Lezen.

Zei je dat de zon schijnt
En dat het winter is?

Las ik. En:

Wanneer je van mij
Een wervel neemt
Val ik uit
Elkaar

En dan weet je het wel. Een hoofdlettermaniak. Daar moet je geen bladzijden en bladzijden voor gelezen hebben. Rijm. Dat kan een Zeer Geniale Dichter nog zo handig verstoppen dat hij je het vreten laat zonder dat je het merkt. Kwestie van goed meekoken. Goed kruiden. Smakelijk. Dus dan pas na bladzijden die verontwaardigde uitroep: Gadverdamme! Zit je me hier rijm te voeren?! Rijm??? Mij??? Maar hoofdletters, die lossen niet op. Kan je koken wat je wil. Die proef je boven alles uit. Maar toch wil ik eten. Autobiografie tot op de dag van vandaag wil ik eten. Omdat het zo smakelijk. Omdat het zo goed. Omdat het zo geniaal is.

Dit gedicht. Zei ik al dat het één gedicht is? Een poëem zo je wil. Het is mooi. Het is zo mooi. Ik wil. Ja ik wil. Alles. Helemaal. Hoofdletters of niet.

O. Fantasties dat:

Toen ik een was, wilde ik twee zijn,
Toen ik twee was, werd ik doorzichtig
Toen ik drie was, kwam Kirsten kijken
Toen ik vier was, voetbalde ik in de Palamedesstraat

En dat gaat nog veel langer door, en ik wil alles wel sieteren.

O. Fantasties dat:

De mens is een lepelaar.
Een lepelaar is een varken.
Een varken is een wesp.
Een wesp is een konijn.
Een konijn is een schildpad.
Een schildpad is een vleermuis.
En dat gaat nog veel langer door, en ik wil alles wel sieteren..

O. Fantasties dat:

Ik heb een telefoon.
Ik heb versleten stoelen.
Ik heb schitterende schilderijen.
Ik heb schitterend glaswerk.
Ik heb een fiets.

O. Fantasties dat:

Er zijn er meer dan twee die maan zeggen,
Meer dan twee die straat zeggen,
Meer dan twee die huis zeggen,
Meer dan twee die water zeggen,
Meer dan twee die zon zeggen,

en dat gaat nog veel langer door en ik wil alles wel sieteren.

O. Fantasties dat “Het onbekende van iets bijzonders is minder bekend.”, fantasties dat “vertrouwen is een overschatte bezigheid”, fantasties het telefoongesprek tussen Duinker Wandelvakanties en Zeekapitein, fantasties de peinzerijen over hoe dicht je bij een tafel moet zitten om “aan tafel” te zitten in plaats van “bij een tafel”, fantasties dat over de straat met mooie putdeksels, fantasties hoe ik op wil staan, de straat op, hele stukken biezonder luid voordragen zodat de mensen in hun huizen het zullen horen want de mensen in hun huizen moeten dit weten de mensen in hun huizen moeten dit lezen.

Fantasties dat het nergens over gaat.

Fantasties dat het overal over gaat. Het gaat over loempia’s. Over een paard. Over de fanfare, een tamboer, een stoofpot, lieveheersbeestjes, de aarde, nadenken, accijns, geschiedenis, boterhammen met pindakaas, autorijden, dochters, vrouwen, blauw, wijn, synchroonzwemmen, de waarheid ruilen voor een gammele kano, het neusdiertje dat houdt van Bo Diddley, een tuin zo groot als Nederland, de televisie die zegt dat het morgen kan gaan misten, het neusdiertje dat een glaasje wodka drinkt en zoet luistert naar Oestvolskaja, de tomeloze inzet van voorzetsels, een glas laten vallen voor het effect, de stoel en het raam en de tafel napraten en daarmee goed op schema liggen. En een hele stoet namen komt langs. Obelix, bijvoorbeeld, van wie eerst beweerd wordt dat hij dood is. Maar die enkele bladzijden later bier drinkt en moje opmerkingen maakt over politiek. Josja, die een Koerd had zien fietsen met twee snoekbaarzen onder zijn snelbinders. Oelay, volgens wie ongekookte geitenhersenen de lust opwekkken. Chokchanada, die uit de bridgewereld is gestapt. Sala, een tegelzetter met een aquarium. Markante mensen met markante namen en markante kenmerken.

En het gáát ergens over.

Het gaat over muziek. En als het over muziek gaat, dat gáát het ergens over. Pink Floyd wordt rotmuziek genoemd. Iets waar ik goed in kan komen maar hoewel ik niet meer zo lijp ben van Floyd als toen ik een jaar of zeventien was; nog altijd meen ik dat hun totaalwerk (ik zoek iets om niet oeuvre te hoeven zeggen) (teveel oeuvre in een bespreking is niet goed) net iets te veelkantig is om het over één kam te scheren. Maar de dichter heeft liever Johnny “guitar” Watson. Ik heb een vrouw gekend die beweerde dat ze ooit versierd werd door Johnny “guitar” Watson tijdens één van diens optredens. Het was geen lelijke vrouw maar ook geen moje vrouw en zeker geen vrouw om te kiezen uit een zaal vol bewonderaars (met haar stomme haar en haar grijze gezicht en haar onbeholpen make-up). Ik zeg niet dat dat de reden is waarom ik geen cd heb van Johnny “guitar” Watson, ik zeg slechts dat er best een handvol hele moje liedjes bestaan van Pink Floyd.

Want als het over muziek gaat, gáát het ergens over.

Of het gaat over Theo Verbey en Henri Dutilleux; componisten, kennelijk, om mee te geven aan je dochters.

Namen die vage, hele vage & verre bellen doen rinkelen bij mij.

Toen ik achttien was, begon ik me te interesseren voor wat vaak zo onhandig “modern klassiek” wordt genoemd. Ik bezocht konserten, luisterde radiostations, kocht cd’s, las bladen. Intens. Zonder reserves. Met al mijn aandacht. Toen ik twee- of drieëntwintig was verdween die interesse geleidelijk aan. Ik had in die paar jaar als “arme student” nog verbazend veel cd’s weten aan te schaffen; cd’s die ik inmiddels bijna allemaal heb weggedaan. Moderne komponisten zijn een vage herinnering nu. Ik meen dat Dutilleux zwaar was, pompeus, filmies, verstikkend. Verbey herinner ik me eerder als sluipend om achter je rug ineens een opgeblazen zak met een klap stuk te slaan.

Denk ik Zou ik mijn kinderen van alle muziek die er is vooral Theo Verbey en Henri Dutilleux willen meegeven?

Want als het over muziek gaat –

O. Fantasties dat ik niet precies weet hoe ik Autobiografie tot op de dag van vandaag moet duiden.

Is het melankolia?
Is het autofictie?
Is het even prachtige als totale onzin?
Is het een lied?
Is het een gebed?
Is het een ode aan de schoonheid van de taal?
Is het een lofzang op de pracht van alles?

Soms spreekt het in raadselen, soms spreekt het recht voor de raap, soms spreekt het absurdisties, soms in bezwerende herhaling, soms in onontkoombare poëzie.

Het is een boek om in één adem uit te lezen. Hijgerig. Dorstend naar ieder volgend woord, iedere volgende zin, iedere volgende bladzijde. Voort en vuts en verder tot het eind. En het dan weer opnieuw lezen, en dan nog eens, en dan nog eens, en dan nog eens. Je zou alleen nog dit boek lezen voor de rest van je leven en er genoeg aan hebben. Hoewel. Hum. Een paar weken, toch. Minstens.

Ofnee. Het is een boek om oneindig traag te lezen. Omdat het zo godvergeten mooi is dat je er blijvend in verwijlen wil. In de krankzinnige taal, in de melodie, in het ritme. De wervelwind, de losgeslagen anecdotiek, de pure schoonheid, de uitzinnige vreugde, de zang, het zacht laweid. Je wil nooit meer afscheid nemen van Autobiografie tot op de dag van vandaag, je wil nooit het laatste woord hoeven lezen.

Arjen Duinker Autobiografie tot op de dag van vandaag Recensie

Autobiografie tot op de dag van vandaag

  • Schrijver: Arjen Duinker (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 25 januari 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Prijs: € 15 – € 20
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Arjen Duinker

Autobiografie tot op de dag van vandaag is een lang gedicht dat bestaat uit stoelen en straathoeken, uit winkels en vierkantjes, uit bloemen en spoken en echo’s en handen en voeten. De lezer hoeft van Arjen Duinker geen uitgebreide beschrijvingen van valkuilen en verdriet te verwachten, geen betoog over deze of gene theorie, geen toetreding tot een genootschap. Er zijn weliswaar vele wegen die naar Rome leiden, maar Duinker is er nooit geweest. Zijn autobiografie houdt zich bezig met ritmes en klanken en lettergrepen en hoeveelheden en letters, met ontmoetingen en helderheid. ‘Ik zou graag sterven in de Anna Boogerd,’ zo opent de bundel. Misschien maken de koel- en warmbloedige regels later duidelijk waarom.

Arjen Duinker (1956) ontving in 1993 de Halewijnprijs van de stad Roermond voor zijn gehele oeuvre en in 2001 de Jan Campertprijs voor zijn dichtbundel De geschiedenis van een opsomming. Zijn bundel Misschien vier vergelijkingen werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs, voor De zon en de wereld (2004) ontving hij de VSB Poëzieprijs 2005. Bundels in vertaling verschenen in Italië, Engeland, Frankrijk, Portugal, Australië, Iran en Rusland.

Bijpassende boeken en informatie

Claudio Morandini – Sneeuw, hond, voet

Claudio Morandini Sneeuw, hond, voet recensie en informatie over de inhoud van deze Italiaanse roman. Op 20 januari 2022 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van Neve, cane, piede, de roman van de Italiaanse schrijver Claudio Morandini.

Claudio Morandini Sneeuw, hond, voet recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Sneeuw, hond, voet. Het boek is geschreven door Claudio Morandini. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanse schrijver Claudio Morandini.

Recensie van Tim Donker

Eindelijk heb je een antwoord.

Eindelijk heb je een goed antwoord op de eeuwige vraag.

Ga met dit boek naar buiten. Ga ermee naar het park, ga op kaffee, zet u neder op een bank op het plein of bij de bushalte. Ga buiten, ga naar plekken waar mensen zijn, en lees. Ga buiten en lees tot de vraag komt. De eeuwige vraag. De ergerlijke vraag. De vraag die “Waar gaat dat boek over?” is. Kijk dan op en lach en zeg “Wel het gaat over sneeuw en over een hond en over een voet.” en zwijg en lees verder en wees diep tevreden met u zelf in de overtuiging dat u minstens één vraag die dag geheel naar waarheid hebt beantwoord. Want sneeuw en hond en voet, dat is precies waar Sneeuw, hond, voet over gaat.

(ik weet eigenlijk niet of men u dingen vraagt als u leest op plekken waar mensen zijn. ik lees nooit in het openbaar)

(nee. wacht. dat is niet waar. vroeger, toen ik er nog wel eens in zat, las ik heel veel in de trein. en ook vroeger, zij het een later vroeger dan dat eerste vroeger, las ik op bank. een door een handige vader in elkaar getimmerde bank. die daar stond. en waar ik op zat te lezen. als mijn kinderen buiten speelden. toen ze nog kleiner waren. toen ze al te groot waren om in alles mijn hulp nodig te hebben maar nog net iets te klein om het helemaal zonder toezicht te kunnen stellen. toen zat ik, en las. op bank. en één keer las ik op kaffee. in Arnhem was dat, en het was geen kaffee trouwens maar een koffietentje dat geloof ik bagels en bonen heette. kan dat? ik wachtte op een vrouw die niet kwam, of misschien al weg was, of misschien gewoon daar zat, aan het tafeltje naast het mijne, daar zat wel een vrouw, en ze was alleen en na een kwartier ofzo ging ze weg, nog steeds alleen, lichtelijk geïrriteerd, zo leek, misschien was dat wel de vrouw waar ik op wachtte, ik weet het niet, ik ben niet zo goed met gezichten en ik had die vrouw maar één keer eerder ontmoet, dus ik zat en wachtte, tot er iemand binnen kwam of tot de zittende vrouw zou op staan en op mij toe zou lopen zodat ik wist dat zij het was, want welke vrouw zou anders een reden hebben om op mij toe te lopen terwijl ik zat en las, in Zijn en tijd dan nog, kajjegeloven?, wie leest dat nou?, in Arnhem dan nog, in een koffietentje dat misschien bagels en bonen heette, terwijl je wacht op een vrouw die niet komt of al weg is of gewoon aan het tafeltje naast je zit)

(ik heb veel in het openbaar gelezen. niemand heeft me ooit gevraagd waar het boek dat ik zat te lezen over ging)

En man ook nog. Een man die dat alles waarneemt: de sneeuw, de hond, de voet. Die man heet Adelmo Farandola. Zo wordt hij ook het hele boek door genoemd: Adelmo Farandola. Dat vond ik sterk, je min of mere hoofdpersoon het hele boek lang met voor- en achternaam te blijven noemen. Het werkt vervreemdend, en als er één ingrediënt is dat smaakbepalend is voor dit boek dan is het wel vervreemding. Een vervreemding, echter, die meerdere gezichten kent. Er gebeurt weinig in Sneeuw, hond, voet met maar weinig personages en het boek is voorwaar ook niet lijvig te noemen – 127 pagina’s slechts. Maar het voelt wel lijvig. Dit boek is met velen.

Het begint lekker sienies. (lekker sienies?) (ja ik hoor het mezelf zeggen). Adelmo Farandola, de misantroop. Adelmo Farandola, de kluizenaar. Adelmo Farandola, die ver weg van alle mensen woont; ergens hoog in de bergen. Die Adelmo Farandola daalt de heuvel af. Naar het dorp. Om zijn voorraden aan te vullen. “Hij heeft gedroogd vlees nodig, worsten, wijn en boter. De aardappelen die hij heeft opgeslagen zijn genoeg voor de hele winter. Ze liggen nu in de stal, in het donker, naast het oude boerengereedschap, houten kuipen, halsters, karnmolens, kettingen, borstels, en ze strekken hun bleke uitlopers uit alsof ze je willen kietelen. Aardappelen heeft hij, en appels ook – kisten vol appels die door de kou zullen verschrompelen, maar wel eetbaar blijven. Adelmo Farandola houdt van de smaak van die lelijke appels, een smaak die zijn tanden stroef maakt, die lang in zijn neusharen blijft hangen en een beetje naar vlees smaakt, naar dat bestorven vlees dat overblijft na een overvloedige jacht. Appels zijn er ook, genoeg voor de winter. Worsten heeft hij nodig, en wijn. Wijn en boter. Boter en zout.” – ja.

Ja. Dit soort boek dacht ik te gaan lezen. De Italiaanse Berckmans, zo dacht ik heel even te denken. Een zonderling. Een man alleen. Een verschoppeling. In een boek dat vooral op taal drijft; de melodie en het ritme ervan. Herhaling. De pracht van minimalistisch schrijven (een smaak die naar vlees smaakt?).

Maar als met goede minimalistische muziek zijn er onmerkbare verschuivingen. Tot het je invalt dat je niet meer zit te luisteren naar wat je in het begin zat te luisteren. Dat Adelmo Farandola praat tegen zijn honger, en tegen een zwerfhond die op de terugweg met hem mee is gelopen en die hij niet meer kwijt raakt, dat past nog prima in het sfeertje. De man. Zijn gekte. De berghut. Mompelen tegen. Tegen de lucht, de bomen, de vogels, je honger, een hond die daar toevallig ineens zit. Maar dan praat de hond terug!

Een pratende hond ja. Die dingen zegt als: “Honden zijn carnivoren, wij hebben niet genoeg aan droog brood, we zijn tenslotte geen kippen… met alle respect voor kippen.” (later praten er ook nog kraaien) (later praat er ook een dode). Dat is geen sienisme, dat is geen misantropie. Grotesk misschien. Absurdisme. Of gewoon blijspel.

Dat is slechts de eerste verschuiving. Een jachtopziener die overduidelijk “iets” in de zin heeft maakt zijn opwachting. Dan is de sfeer van Sneeuw, hond, voet dreigend te noemend. Een onderhuidse spanning die nergens volledig wordt ingelost. Het deed me aan het magistrale Simeliberg van Michael Fehr denken (waarom heb ik daar nooit over geschreven?) (misschien omdat ik over ander dingen schreef) (misschien omdat ik helemaal niet schreef) (misschien omdat het leven is wat je overkomt als je druk bezig bent andere plannen te maken).

Maar andere pijlen, nog meer pijlen op nog meer bogen, en nog meer gaten waar Sneeuw, hond, voet niet voor te vangen is. De pure poëzie van passages waarin honger, kou, slaap en sneeuw als entiteiten worden opgevoerd; een surrealistiese poëzie; een surrealisme dat van bizar tot absolute horreur kan gaan.

De witheid van de sneeuw, de lange winter die dag en nacht en droom en werkelijkheid aan elkaar gelijkschakelt leveren soms een Light boxes-achtige tristesse of melankolie op, maar kunnen andere keren als desolaat of juist koortsig ervaren worden.

En telkenmale lees je een ander boek. Sneeuw, hond, voet is met velen. Psikologiese roman ook nog. Had je niet gedacht. Nee. Dat had ik niet gedacht. Maar als Adelmo Farandola zich (delen van) zijn kindertijd herinnert, gaat het schrijnen. Ook boekpersonages waren ooit jong. Een weinig gelukzalige jeugd. Een twede (of is het inmiddels al de tiende?) assosjasie: Oude afdekkerij van Wolfgang Hilbig (wat een fantasties boek dat was) (waarom heb ik daar nooit over geschreven?) (misschien omdat ik over andere dingen schreef) (misschien omdat ik helemaal niet schreef) (misschien omdat het leven is wat je overkomt als je druk bezig bent andere plannen te maken) (en waarom schrijf ik er niet alsnog over, kan best, is maar uit 2021, kan best toch?) (misschien wie weet). In mindere mate: School voor gekken. Sasja Sokolov. De illusieloosheid, alleszins. Voorbij wrang en pijn.

Tegen het einde van het boek begint de sneeuw te smelten. Een voet wordt onthuld. Er ligt daar een lijk onder de sneeuw. Adelmo Farandola en de hond ondernemen meerdere vruchteloze pogingen het lijk op te graven: de sneeuw is nog lang veel te hard (de lente komt, maar niet met rasse schreden) (en even zelfs, lijkt de winter het wel te winnen van de lente) (weeral Light boxes ja). In deze scénes is Adelmo Farandola extreem vergeetachtig, hulpeloos, deerniswekkend. De hond is superieur aan hem; helpt hem te herinneren wat hij steeds weer vergeet. Ik kon niet helpen te denken dat Claudio Morandini hier zijn mensbeeld weergeeft. De eerste de beste zwerfhond vermag want de man niet vermag. Stop speciësisme, las ik laatst ergens op een aanplakbiljet (het was nabij het winkelsentrum). Voor speciësist kan men Morandini alvast niet meer uitmaken.

Bij de laatste hoek die Morandini omslaat – het definitieve einde van het boek – raakt hij me een beetje kwijt. Daar begint het flauwzinnig gewauwel te worden. Vind slechts ik. En misschien wel mooi ook, om zo een boek gewoon totaal stompzinnig te laten eindigen.

De stompzin en de pracht en alles daar tussenin. Dat is Sneeuw, hond, voet. Of misschien ook wel de stompzin van de pracht. De pracht van de stompzin. Ja. Zelfs het denken over dit boek blijft maar verschuiven. Geef toe: dat is niet velen gegeven.

Claudio Morandini Sneeuw hond voet Recensie

Sneeuw, hond, voet

  • Schrijver: Claudio Morandini (Italië)
  • Soort boek: Italiaanse roman
  • Origineel: Neve, cane, piede (2017)
  • Nederlandse vertaling: Hilda Schraa, Manon Smits
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 januari 2022
  • Omvang: 129 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Claudio Morandini

Adelmo Farandola houdt niet van mensen. In de zomer zwerft hij door de valleien met als enig gezelschap een praatgrage, chagrijnige oude hond en een jonge bergwachter die hem, vermoedt Adelmo Farandola, bespioneert. Wanneer de winter komt zijn de man en de hond ingesneeuwd. Terwijl de voorraden wijn en brood ernstig worden teruggebracht, brengen ze de tijd door met kibbelen over restjes en discussiëren over wie de ander als eerste zal opeten.

De lente brengt een nog sinisterdere ontdekking die Adelmo Farandola’s toch al wankele greep op de werkelijkheid helemaal dreigt te verbreken: de voet van een man die uit de zich terugtrekkende sneeuw steekt.

Sneeuw, hond, voet, voor het eerst gepubliceerd in 2015, is het zesde boek van Claudio Morandini. De roman is een literair fenomeen: hij stond in de top vijf van de Italiaanse bestellerslijst, won de Procida-Isola di Arturo-Elsa Morante-prijs en is vertaald in het Engels, Frans, Spaans en Turks.

Bijpassende boeken en informatie

Tomas Lieske – Het spettert geluk

Tomas Lieske Het spettert geluk recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 7 december 2021 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe poëzie van de Nederlandse schrijver en dichter Tomas Lieske.

Tomas Lieske Het spettert geluk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Het spettert geluk. Het boek is geschreven door Tomas Lieske. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse dichter Tomas Lieske.

Recensie van Tim Donker

Stel je een dag voor. Kun je dat? Kun je je een dag voorstellen? Stel je een dag voor, en stel je voor dat dat donderdag was. Dat is een goede dag he? Klinkt al zo mooi. donnn durrr daggg. Spreek langzaam, spreek zacht, beweeg je hand op en neer en stel je de dag voor. Stel je die dag eens voor, en dat ik daar zat. Ja, ik zat op een donderdag. De kinderen waren in de schoelje, de huishoudelijke karwijtjes waren voor even gedaan (maar ik ben snel tevreden), en ik zat. Er was koffie. En er was een poëziebundel. ‘fnee, een poëzieboek misschien veeleer. The book of Frank, CAConrand. Een boek waar ik meer van had verwacht. Zo is de mens. Die verwacht altijd meer. Het was niet onaardig, dat The book of Frank – een weinig te rebellieus misschien. Hoeveel geslachtsdelen en hoeveel masturbatie kan een boek hebben? Hoeveel absurdisme is leuk voordat het “te gezocht” wordt? Maar het gesprek tussen Frank en het varken is monumentaal, en het boek deed me gniffelen, vele malen gniffelen (& ik dacht, zomtijds, een enkele keer, vaak, dit moet ik aan mijn zoon voorlezen, dit moet ik aan mijn zoon voorlezen, wat ik deed, de volgende dag, maar hij had geen tijd, hij moest naar school) en iets wat u deed gniffelen kan nooit slecht zijn, dus, welaan. Er was boek, die dag, en er was mjoeziek, die dag, stel je voor dat er mjoeziek was. the bad plus. U weet wel, dat bandje dat jazzversies maakt van gekende popliedjes. Jezus. the  bad plus, hoe kwam ik nu weer aan een seedee van the bad plus? Al wist ik dat wel, ik wist dat heel goed, het was die dag, het was een andere dag, het was niet eens donderdag toen, of op zijn best een poging tot donderdag (hee dat zou de titel van deze bespreking zijn geweest in de tijd dat ik mijn besprekingen nog titels meegaf: Een Poging Tot Donderdag), en ik was in Zierikzee. De wereld was normaal geworden. Of de wereld. Nederland. Nederland was relatief normaal geworden, een mens kon al eens een snotvalling krijgen ja maar dat hoorde bij het leven dus iedereen mocht weer eten in restaurants en iedereen mocht weer ongekneveld een winkel in. En toen, juist toen, was ik in Zierikzee. Mijn kinderen attendeerden me op een platenzaak & ik zei ja dat is een platenzaak, dat is met recht een platenzaak, daar verkopen ze platen maar hee, men, welke men?, of ze, welke ze?, ja ze hebben me van mijn platenspeler weggetreiterd toen er begin jaren negentig eventjes bijna nergens meer platen te krijgen waren en ik tandenknarsend een seedeespeler kocht en seedee na seedee een seedeeverzameling opbouwde en nu ga ik verdorie nooit meer terug naar een andere geluidsdrager nu ga ik verdorie tegen alles in de seedee trouw blijven zolang als ik leef, zo stond ik dus, fulminerend, ei zo na schuimbekkend, in Zierikzee dan nog, op een dag die niet eens donderdag was, hooguit een poging tot donderdag, toen mijn kinderen, mijn moje lieve prachtige grappige wijze opmerkzame kinderen zeiden Pappa ze hebben ook seedees hoor. En ik ging. Winkel in. Want hee ik hoefde geen knevel meer, en het weer was in orde en ik was frivool dus ik ging. Winkel in. En ik graaide in bakken en ik ging. In winkel. Met seedee. Naar de kassa. Ik had the bad plus gegraaid omdat ik me verbeeldde dat ik wist dat dat goed was, en omdat ik de foto’s in het seedeeboekje mooi vond, en omdat ik kopen wilde, omdat ik eindelijk weer eens, in een echte winkel met echte mensen achter een echte kassa, echt kopen wilde. En de echte mensen achter de echte kassa waren lief en bleven maar praten en praatten me seedees aan en nog meer seedees en steeds meer seedees en misschien had ik the bad plus kunnen laten, als het er alleen maar ging om in een echte winkels echt seedees gekocht te hebben, maar ik liet ze er tussen. the bad plus. Misschien omdat ik meende dat dat goede ochtendmjoeziek ging zijn. Misschien omdat ik meende dat het weer eens tijd was voor een levensechte miskoop. Misschien omdat ik mezelf wijs maakte dat ik een jazzversie van the robots moest horen. Hoe ook. Ik kocht. En daar was. Op dag, die dag, die donderdag, met CAConrad en koffie the bad plus. En dat lied van Yeah Yeah Yeahs dat ging dan nog wel, vooral, misschien, omdat ik het orzjieneel niet kende. En iets van TV on the radio werd in handen van the bad plus nog best heel pruimbaar, vooral, misschien, omdat ik zo’n afgrijselijke teringhekel had aan TV on the radio. En the robots. Ach, the robots. Een jazzversie. Kan staan naast. Wat is? Krautrock? Synthpop? Dark wave? Psych? Kan staan, was best heel mooi gewoon, en ik dacht aan Kees. Aan die goede ouwe Kees. Aan die lieve moje Kees. Alleen daarom al had een plaatje alle recht. Ik kon met dingen gojen, ik kon stampvoeten van boosheid (dat mag niet van mijn vrouw hier in huis, stampvoeten, ze zegt dat de vloerverwarming daardoor kapot kan gaan) doordat die stomme Ethan Iverson met zijn stomme piano op zoon hyperirritante wijs Johnny Cash’s zanglijn naspeelde op I walk the line en Don’t dream it’s over is sowieso één van de vervelendste liedjes ooit gemaakt maar seedeelang viel wat ik hoopte dat goed ging zijn maar vermoedde dat slecht ging zijn me niet eens heel hard tegen. Stel je voor dat het die dag was, dat het zo’n soort dag was, dat het donderdag was, en dat het zonlicht viel op mijn papier.

En hoe zegt Rimbaud dat weer? (iets over de zon die haar gele pasteideeg tegen de papieren ruitjes plet)(dit kon ik ook beter zeggen) (dit kon ik ook poëtischer zeggen) (dit kon ik ook in mijn eigen woorden zeggen)

Misschien was het dus een dag, misschien was het die dag, misschien was het een dag om mijn vooroordelen te vergruizelen. Vergruizel uw vooroordelen op een dag dat gebleken was dat CAConrad niet dat genie was waar je hem voor hield, en dat the bad plus presies die niet gans onaardige ochtendjazz bleek te zijn die je dacht dat het zou zijn terwijl je ergens dacht te weten dat het prut zou zijn. Vergruizel uw vooroordelen op donderdag. Vergruizel uw vooroordelen altijd op donderdag. Stel je die dag voor. Stel je die donderdag voor. Want die dag was het.

Die dag was het dat ik eindelijk eens aan Het spettert geluk begon. Lieske. Ook zo’n vooroordeel. Ik ken vele dichters en daarmee bedoel ik niet dat ze bij mij op de koffie komen (er is nog nooit een dichter bij mij op de koffie geweest) maar dat ik gedichten van hun hand gelezen heb. En daarnaast ken ik nog vele dichters alleen maar van naam. Vaak op die naam gestombeld, maar nooit iets van gelezen. Tomas Lieske is er zo één. En het gekke is, ik had nooit wat van hem gelezen en toch had ik de stelligste overtuiging dat het he-le-maal niks was. En nog een beetje vreselijker misschien. Waarom dacht ik zo? Ik weet het niet. Misschien vond ik het meer een naam voor een soapacteur. Misschien omdat ik een keer een fotootje van hem zag, en ik vond hem een beetje op Paul Witteman lijken. Iemand die een beetje op Paul Witteman lijkt, kan geen fatsoenlijke poëzie schrijven. Kan ook tellen als vooroordeel he? Misschien omdat hij een roman over Beethoven schreef. Misschien vanwege die theaterfascinatie van hem. Ik weet het niet. Maar ik had die Lieske al afgeschreven vooraleer ik ook maar één (1) letter van hem gelezen had. En daar ging vandaag verandering in komen, op donderdag, toen ik zat, na CAConrad gelezen te hebben, na koffie gedronken te hebben, toen de mjoeziek al verstomd was, toen ik zat, nog steeds, dat wel (en zitten is de ergste verslaving zitten is de verslaving die ons allen doden zal) (maar dood moet je toch en zitdood is na ligdood de mooiste dood) (Robert Walser dood in de sneeuw, ook een moje dood) (Robert Walser die zei Je hoeft niet iets bijzonders te zien, je ziet al zo veel), toen ik zat en las. In Lieske. Het spettert geluk.

Ik las. Ik lees.

Wat las ik, wat lees ik?

Wel.

Noem het een poëem; noem het een prozagedicht; noem het een novelle in verzen; noem het een toneeltekst, ook goed. Ja theater kan soms goed zijn. Ik vind theater goed als het niet teveel theater is. Hoe heette ook alweer die Amerikaanse dichteres (of was het een dichter?) die een dichtwerk de vorm van een toneeltekst had gegeven, ik vond dat goed, ooit, ik sprak daarover, ooit, op ze veezboek, maar ik heb allang geen veezboek meer en dat boek gaf ik weg aan iemand die ik nooit meer zie, ik weet dat ik het geweten heb, ooit, die naam, maar ik weet ook dat ik het nooit meer ga weten, terug, die naam. Of geef Het spettert geluk geen naam, dingen worden er niet altijd perse mojer van als zij namen krijgen. Dat het in dit (?) (poëem) (?) (deze toneeltekst?) (?) (ah:) dit boek barst van de weerbarst – zoveel kan ik u al wel vertellen.

Het geeft mensen. In een ark. Of is het een duikboot? Mensen zitten vast op de bodem van de Seine. Ze praten. Soms lijkt het Zuid-Afrikaans, een enkele keer wel jiddisch. Om de tijd te doden dragen ze poëzie voor, voeren ze toneelstukken op. Toneelstukken opvoeren in wat een toneelstuk lijkt te zijn, het Droste effect is ook een band, trouwens. Vanuit de patrijspoorten zien ze rotzooi langs drijven. Pizzadozen. Tuinen. Een kaffee. Een gehoorapparaat. Een sliert kinderen, hand in hand.

Het geeft een kapitein, ook. Keto Stiefcommando. Over wie Lieske naar het schijnt al vaker schreef. En die in zijn schip of ark of onderzeeër meegekregen heeft: “alle klonkies en daklozen, de gammerkoppen en de knorhanen, de trompoppies en die meisies van die nag, de liereman en de wijn-wijn-kropdoffer”, die luisteren naar namen als Arabia Felix, Merci Merci, Sua Vecito, Mosje Hercuul, Imker Graat en Damn Good Memory. Markante namen voor markante personen hee waar, wanneer zei ik dat eerder?

Keto Stiefcommando zoekt en mist zijn dochter. Keto Stiefcommando schrijft brieven aan Susanna Shakespeare. Keto Stiefcommando likt aan zijn beïnkte pen, wat zijn tong en bovenlip kwaadaardig donkert. Soms, tijdens het lezen, dacht ik hem voor me te zien. Dan zag ik Kiefer Sutherland voor me. Heet die zo? Kiefer Sutherland? Dat is toch geen naam? Maar ik zag hem. Met dat rechthoekige brilletje dat hij in die ene film droeg. Was dat Flatliners? Of heeft hij die altijd op, die bril, misschien is dat gewoon de bril van die vent, die dingens, die Kiefer Sutherland ofzo. Dat zal me leren niks te weten van film.

En het bonkt in Het spettert geluk. Het bonkt en het davert en het schroeit en het snijdt en het rijt open -ja!- maar ook kabbelt het en heeft het lief en troost het en drijft het. In Het spettert geluk. Het is licht, en het is duister. En zwaar op de hand, soms. De gesprekken, bijvoorbeeld. Of ze toneelstuk zijn, of tussen de coulissen gevoerd worden; de onderwerpen zijn veelal niet vederlicht. Dat gaat over verkrachting, vermiste dochters, ongewenste zwangerschap, de vervuiling van de Seine. Lieske saust dit dan wel op met hiere of daare scheutjes absurdisme en met razende taalliefde (echte liefde is taalliefde, ik zeg) (de taal zodanig diep liefhebben dat je haar uit haar boeien wil bevrijden), maar niettemin is dit boek diergelijk vulzame kost dat ik mijn leeshonger er snel door gestild wist. Twee of drie bladzijden kon ik hebben – in een enkel geval vier of vijf. Dan moest ik iets anders gaan doen. Het dak dweilen, mijn navel schoonmaken, Sebastiaan ontluizen, de vaat begraven in de achtertuin, ijzer met handen breken, de stilte een nieuw verfje geven – al wat niet lezen in Het spettert geluk was.

En dus lees ik niet, maar lees ik verder, lees ik een andere dag verder. Een dag die geen donderdag is – zelfs geen poging tot donderdag. En ik lees, en ik denk dit is niet het mooiste dat ik ooit las. Ik lees, en ik denk dit is niet het gaafste boek van het decennium. Ik lees, en ik denk Het spettert geluk doet me niet willen naar boven gaan, naar zolder, uit het raam klimmen, het dak op, en daar staan, op mijn dak, mijn pas gedweilde dak, met luide stem voorlezen, schreeuwend voorlezen, brullend, ei zo na schuimbekkend voorlezen, hele passages, hele bladzijden, misschien wel het hele boek. Gewoon. Omdat ik wil dat het gehoord wordt. Omdat het te mooi is om niet gehoord te worden door iedereen. Of. Naja. De mensen in mijn straat dan. Nee. Dat soort boek is het niet.

Het is gewoon – ja wat eigenlijk?

Het is poëem of toneeltekst of novelle in verzen of politiek pamflet of woedende schreeuw of de dans der dollen. Of een boek. Gewoon een mooi boek. Niet minder. Vooral ook niet meer.

Dus ik zit. Op weeral een andere dag. Misschien woensdag. En ik denk Eigenlijk toch geen boek om vooroordelen mee te vergruizelen. Maar het is dan ook geen donderdag vandaag. Mijn vooroordeel tegen Lieske is met Het spettert geluk niet vergruizelt – je zult mij niet in de nabije toekomst brullend naar de boekwinkel zien rennen om alles van Lieske aan te schaffen (met die roman over Beethoven, zeg ik gans bevooroordeeld, mag je van mij almeteens de kachel aansteken). Geen vergruizeling. Zeg liever: traagweg opgelost. Als een suikerklontje in een kopje koffie. De koffie van een dag die geen donderdag is en ook geen poging tot een donderdag. De koffie die ik liever ongezoet drink. De koffie waarvan ik drink, denk Gadverdamme wat zoet, dan drinken, rustig, en zeggen: Die Lieske die deugt wel. Dat spettert dan geen geluk maar op dagen die niet eens pogen donderdag te zijn is het fijn en fijn is goed. Je hoeft niks bijzonders te zien. Je ziet al genoeg.

Tomas Lieske Het spettert geluk Recensie

Het spettert geluk

  • Schrijver: Tomas Lieske (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 7 december 2021
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Prijs: € 15 – € 20
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de bundel

  • “Tomas Lieske creëert opnieuw een enerverende wereld in ‘Het spettert geluk’ — hoe aanstekelijk alleen al die titel.” (Trouw)

Flaptekst van de bundel met nieuwe gedichten van Tomas Lieske

Tomas Lieske voert in de magistrale bundel Het spettert geluk opnieuw de op straat levende verschoppelingen in Parijs ten tonele. Ze zijn door Keto Stiefcommando samengebracht in de Arc: een schip dat eerst potsierlijk is opgetuigd en dat daarna tijdens een reis door een achterbakse bemanning veranderd is in een onderzeeboot. Wanneer de Arc vastloopt in de Seine en tot op de bodem zinkt, zien de verbaasde zeeschuimers hoe de achtergebleven Parijse beschaving, van Egyptische beelden tot quinoasalades en van scooters tot corseletten, in de rivier plonst en langs hun onderzeeramen met de stroom meedobbert. Het spettert geluk is een echte Lieske: vol virtuoze taal en spetterende beelden.

Bijpassende boeken en informatie

Juan Gómez Bárcena – Kanada

Juan Gómez Bárcena Kanada recensie en informatie over de inhoud van de Spaanse roman over concentratiekamp Auschwitz. Op 24 november 2021 verschijnt bij uitgeverij Wereldibliotheek de Nederlandse vertaling van de roman van de Spaanse schrijver Juan Gómez Bárcena.

Juan Gómez Bárcena Kanada recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Kanada. Het boek is geschreven door Juan Gómez Bárcena. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Spaanse schrijver Juan Gómez Bárcena.

Recensie van Tim Donker

Wat is dat daar met dat Spanje van tegenwoordig, wat gebeurt daar, zit daar iets in het leidingwater misschien, hoezo schrijven die Spanjolaards zoals ze schrijven dan, wat is dat, is dat de literatuur van hun land, wat weet ik eigenlijk van de Spaanse literatuur, is dit typerend voor de literatuur van hun land, zegt iemand, zegt wie, er is niet zoiets als de literatuur van een land, denk ik ja, denk ik hum, denk ik misschien, denk ik misschien zijn er alleen maar mensen die schrijven, overal in de wereld mensen die schrijven, gewoon de pen in de inktpot dopen en schrijven, onafhankelijk van de plek waar ze wonen, zou kunnen, los van het bloed schrijven, denk ik dat zou een goede titel geweest zijn voor deze recensie als ik hem geschreven had in de tijd dat ik mijn recensies nog titels meegaf, los van het bloed schrijven, altijd maar schrijven, wat heeft schrijven immers te maken met de plek waar je stoel staat, je buro, daar voor het raam, zegt iemand, zegt wie, zegt Ray Loriga waarom zou ik niet mogen schrijven over wat ik zie als ik uit mijn raam kijk, waar staat je raam, wat zie je als je uit je raam kijkt, is het raam je venster is het venster je wereld, is dat de literatuur van je land misschien, zegt iemand, zegt wie, er is niet zoiets als de literatuur van een land, denk ik nee, denk ik hum, denk ik misschien, denk ik er is toch ook zoiets als de keuken van een land, er zijn nationale gerechten, er is toch ook zoiets als slands wijs slands eer, er is toch ook zoiets als bloed, er is toch ook wier neerlands bloed door daderen, er is fado, er is flamenco, er is country, er is chanson, er is toch zoiets als een volksaard, soms denk ik dat er typisch franse boeken zijn soms denk ik dat er typisch zuid-amerikaanse boeken zijn soms denk ik dat er typisch russiese boeken zijn, misschien is er dan ook wel het spaanse boek, hee, ik mag hopen, mag ik hopen, mag ik hoop, hoop is een ding met veren, ergens hoop ik dat er in weerwil van de plaats van handeling van dit boek, een huis in Hongarije, iets typisch Spaans is aan Kanada.

Eerst had je al de Nocilla trilogie. Ja die had je eerst. Speelde zich trouwens voor het allergrootste deel ook niet in Spanje af. Heb je Loriga. Met zijn raam. En wat hij ziet. Als hij erdoor kijkt.

Het lijkt er op dat veel van de oorspronkelijk Spaanse boeken die ik las experimenteler zijn –

ofnee. Het lijkt erop dat veel van de Spaanse boeken die ik gelezen heb een wat ongewonere toon aan slaan dan veel van de Nederlandse boeken die ik gelezen heb. Kon Kanada ook geschreven zijn door een Nederlander? Zo vroeg ik me zo rond de jaarwisseling, wanneer was het, ergens december peinst me, ook af: Kon de Nocilla trilogie geschreven zijn door een Nederlander? Ja, dat laatste deel van de Nocilla trilogie, dat kon heel goed geschreven zijn door een Nederlander (kruideniersliteratuur, iemand?), maar de andere delen, waar de Nocilla trilogie op zijn sterkst, zijn wildst, zijn vrijst was. Die bedoel ik.

Als er een volksaard is, dan is die van Nederland carnaval. Dan zijn boeken het grootste deel van het jaar serieus, en traditioneel, en stram, en welja, zoals-het-hoort. Gewoon. Dat is hoe het hoort. Gewoonstliteratuur. Maar soms mag het gek, en dan is literatuur Joost Oomen. Dan is het paarse meisjes, of vissen poëzie leren. O, lekker gek. Zo af en toe mag het lekker gek. Hee kijk ons ook eens best fantasievol kunnen zijn hoor. Das grappig, das anders dan anders maar wel een anders waarmee we kunnen lachen, dus dan mag je op televisie komen. Natuurlijk. Zonder hofnar gaat het ook in Nederland niet.

Denk ik een feestdag misschien.
Denk ik het monument op de Dam misschien.
Denk ik de polaroid van de dag misschien.

en de laatste tien dagen van zijn leven krijgt een zalm geen voedsel meer.

Maar nu heb ik mezelf vastgeschreven. Ja. Ik heb mezelf vastgeschreven omdat ik denk, omdat ik meen te denken, dat er zoiets bestaat als een landsliteratuur. Ik heb mezelf vastgeschreven omdat ik denk, omdat ik meen te denken, dat er zoiets bestaat als “experimenteel” of “ander” proza. Literatuur tegen de traditie in.

Maar zit ik tegenover me en kijk ik me eens ernstig aan. Jij daar met dat domme brilletje op je kop, achter die laptop, jij. Kijk me eens aan, zie me in het gelaat, en zeg het eens. Definieer “ander proza”.

En kijk ik op, verstoord, omdat ik het haar als mensen me aanspreken als ik zit te schrijven. Wat praat je daar, wat zeg je daar, waarom die woorden tegen mij net nu ik bezig ben me vast te schrijven, wat moet je, en hou je opmerkingen over mijn bril voor je graag.

Definieer anders.
Wel. Definieer gewoon.

Gewoon is wat gebruikelijk is.

Er kan veel gebruikelijk zijn aan een boek. De vertelinstantie, bijvoorbeeld. De gebruikelijke vertelinstantie is de eerste persoon of de derde persoon enkelvoud. Ik ken twee boeken die geschreven zijn in de eerste persoon meervoud. Maar de ik-roman. De hij-roman. De zij-roman. Dat is gebruikelijk, dat is gewoon.

Prozaïsch. Dat is de gebruikelijke schrijfstijl in proza. Helder. Of wijdlopig juist, nog traditioneler misschien: propvol verwijzingen naar filosofen, naar d’oude Grieken, naar de bijbel. Iedereen moet weten dat de schrijver een veelweter is ja. Maar altijd mededelend. Mededelend dat er iets mede te delen is. Minder gericht op de taal zelve, op de muziek, de melodie, de klank, het ritme van taal dan in, lawwezeggûh, poëzie het geval is.

Ontwikkeling, voortgang, aan het einde zijn de verhaalfiguren verder dan ze aan het begin waren; zulk zijn ingrediënten van traditionele literatuur. Motieven. Thema’s. Drijfveren. Iemand zei ooit wie zei ooit ik geloof dat het Kurt Vonnegut was die het zei dat de hoofdfiguur meteen aan het begin iets moet willen, al is het maar een glas water. Het is nooit fijn als schrijvers gaan zeggen hoe het moet in een boek, wel? Dat dat zo moet, en niet anders, dat siert een schrijver zelden. Ik vond die Vonnegut geen slechte schrijver nee, misschien ook niet heel goed, maar De korte roem van Deadeye Dick heb ik toch met enig plezier gelezen, weliswaar toen ik zestien was (en nooit meer herlezen), maar toch fijn, en dan lees je dat zo’n vent ooit heeft zitten mekkeren over personages die moeten willen, het willen moeten, en water dan nog, welke fatsoenlijke schrijver schrijft er in jezusnaam over waterdrinkers?

Er zijn dingen te zeggen over wat gebruikelijk is in literatuur.

Misschien zijn daar handboeken over geschreven. Goed mogelijk. In ieder geval is het de literatuur die we hebben meegekregen op de middelbare school. Of we. Laat ik voor mezelf krijgen. Het is de literatuur zoals me die werd voorgespiegeld op de mavo. De leraar Nederlands. Ik zie zijn hoofd nog voor me, en ook die Peugeot 205 waarin hij alle dagen naar school kwam. Hij vertelde over literatuur, hij liet ons boeken lezen, dat waren nog eens boeken volgens het boekje zeg. Daar kon je vragen over beantwoorden, lijstjes over invullen, punten afvinken. Literatuur van de zeven vinkjes, iemand?

Als traditionele literatuur de literatuur van de zeven vinkjes is, dan is al het andere proza de vinkjesmissende literatuur.

Het schijnt mij toe dat Nederlandse literatuur vaker zeven vinkjes scoort dan alle andere literatuur. Het schijnt mij toe dat Nederlandse literatoren heel vaak het braafste jongetje van de klas zijn. En als ze al een mal doen -want in iedere klas zit wel dat ene obstinate jongetje- dan kun je alsnog meestal wel tot zeven vinkjes komen, of laat het dan in al zijn malheid dan eens een keer stokken bij zes.

Het zijn geen zeven vinkjes nee, niet bij literatuur, maar laat mij voor het gemak even deze vergelijking volhouden.

Er zijn landen waar de vinkjes minder vliegen dan zeven.

Denk ik.

Denk ik dat Kanada niet snel geschreven had kunnen zijn door een Nederlander. Door een Vlaming wellicht. Door een Waal. Een Fransoos, een Zwitser, een Italiaan, een Portugees, een Amerikaan, door een gek misschien. Maar door een Nederlander? Niet erg aannemelijk.

Dit is niet te zeggen dat Kanada nul vinkjes scoort. Zo is er best enige ontwikkeling, best enige handeling, best enig verloop.

Maar kom.

Daar ben ik me toch weer aan het vastschrijven. Omdat ik Kanada zonodig positioneren moet tegenover iets anders. Alleen maar om een punt te maken. Om een gedacht dat ik had tijdens het lezen tot het bittere eind uit te denken. En gij gaat lachen. Let, op gij gaat lachen. Zal ik u voor de grap eens de eerste zin van het achterplat sieteren?

“Een man keert na de oorlog terug naar huis in Hongarije, vermagerd, zonder spullen, zonder sleutel.”

He came home from the war with a party in his head.

De man, de oorlog. Wat is er Nederlandser dan een boek over de oorlog? Nederlandse oorlogsromans, hoeveel boekenkasten zou je daar mee kunnen vullen? Hoe onnederlands wil je een boek afschilderen als het gaat over hét Nederlandse onderwerp bij uitstek. De oorlog, vooral dat het “de oorlog” is, altijd is het “de oorlog”; iedereen heeft zijn “de oorlog”. Vanaf het ontstaan van de mensheid is er altijd een volk bezig geweest een ander volk de harses in te slaan, maar toch is elke oorlog weer “de oorlog” en niet “een oorlog”, maakt niet uit hoeveel andere oorlogen op hetzelfde moment elders woeden.

Maar stop. Ik loog toen ik die eerste zin sieteerde. Of liever, ik was niet volledig. De volledige zin is:

“Een naamloze man keert na de oorlog terug naar huis in Hongarije, vermagerd, zonder spullen, zonder sleutel.”

Dat is al één ding. Dat is al één vinkje dat mist. Dat die man naamloos is. Heel misschien heet hij János Kővári maar dat is niet belangrijk want hij is naamloos. Hij heet niet Henri Osewoudt of Anton Steenwijk of Lei Steeghs of Norman Corinth, hij heet niet. En alle figuren in Kanada blijven naamloos. Er is sprake van de Buurman, de Echtgenote (de vrouw van de Buurman), de Baas, de Neef, de Baby, Mevrouw Juf, het Meisje, de Student.

De onbenoemde wereld.

De naamloze man die terug naar huis keert, vindt zijn huis niet terug zoals hij het kende. Het is leeggeroofd, het is heringericht, veel erin is vernield. Zijn buurman werpt zich op als barmhartige Samaritaan, zegt dat hij in het huis gered heeft wat er te redden viel. Veel is het niet.

En daar zit hij. De naamloze. Zonder naam, temidden van niets. Natuurlijk is hij geen “ik”, niet met zo weinig identiteit, niet zonder naam, niet zonder spullen, niet met een verleden waarvan hij slechts vage vermoedens heeft. Dus is hij een jij. En dat is al een twede ding. Dat is al een tweede vinkje dat mist. Kanada is een jij-roman.

Ik vind de jij-vorm één van de prachtigste vertelinstansies denkbaar, maar je komt het verdraaid niet vaak tegen. Een jij die het allemaal nog niet erg snapt, nee geen alwetende verteller hier. De lezer weet maar wat “jij” weet; misschien is hij, die lezer, iets helderder van geest dan “jij” en kan hij uit de waarnemingen van “jij” meer afleiden dan “jij” doet. Misschien.

“Jij” trekt zich terug in wat ooit zijn werkkamer was en verroert zich niet. Hij zit maar en eet wat de Buurman of de Echtgenote hem brengt. Of hem dagelijks eten gebracht wordt is niet duidelijk, “jij”’s tijdsbesef is slecht en hij zit alleen maar te zitten. Zijn enige vat op de wereld is alles te tellen, te wegen, te schatten:

“Al die bedelaars die onder je raam door gaan: je moet weten hoeveel het er zijn. Het lukt je nooit, zoals je ook nooit alle sterren kunt tellen die met het blote oog te zien zijn – zo’n tweeëneenhalfduizend, zoals je je herinnert te hebben gelezen in een van je boeken – je kunt nooit weten of je er eentje dubbel hebt geteld. In ieder geval zijn er veel meer bedelaars dan sterren. Ongeveer zevenduizend in de ochtend, vijfeneenhalfduizend in de middag en zeker duizend tussen het moment dat de lantaarns aangaan en het moment dat ze bij het ochtendgloren weer uitgaan. Een paar honderd minder als het heel warm of heel koud is. Amper de helft op regenachtige dagen. Natuurlijk zou het ook de hele tijd om een en dezelfde persoon kunnen gaan, die koppig, onvermoeibaar keer op keer hetzelfde traject aflegt, dezelfde hoeken tegenkomt en in en uit dezelfde trams stapt.” Of misschien is het juist wel de hele wereld, daar, onder zijn raam: “Je denkt aan de hoeveelheid jaren die je nodig zou hebben om de gehele mensheid onder je raam voorbij te zien trekken. Als de hele wereld beweegt, hoef je om te reizen alleen maar te blijven waar je bent, je in het geheel niet te bewegen, en jij wil er zijn wanneer dat gebeurt: wanneer de hele wereld voorbijkomt.”

Tellen, berekenen, schatten is in het begin het voornaamste wat de hoofdfiguur doet. Feitelijkheden in een trage wereld waarin de dagen niet veel kleur hebben, en je maar zit te zitten in je ene kamer, waar slechts af en toe iemand langs komt om je een bord met eten voor te zetten. Doch langzaamaan komen daar andere gedachten doorheen. Over het onzekerheidsprincipe van Heisenberg, of over God (“nog een woord”), of, als hij de Baby van de Buurman en de Echtgenote hoort huilen, over de menselijke conditie: “Wat kun je verwachten van een soort die zodra hij ter wereld komt begint met leiden?”, of:  “[D]e mensheid is tenslotte lachwekkend, en een grap is het heldere moment waarop je dat inziet.”

Een heel klein beetje filosofie in de puinhopen van wat eerst zijn werkkamer was.

De filosofie van vuil.
De filosofie van honger.
De filosofie van eenzaamheid.

In prachtige zinnen die mooi de desolaatheid weten te vatten, in korte hoofdstukjes die soms, op hun kortst, lezen als prozagedichten.

Weer een vinkje dat mist.

De mensheid, het uitspansel, de wereld, de dingen die hem interesseren, al het grote, in die hele kleine, vuile kamer van hem waarin alle dagen hetzelfde zijn; missen doet hij aan de andere kant wat er in zijn direkte omgeving gebeurt: of de Buurman echt wel het beste met hem voorheeft, en wie al die vage figuren zijn die de Buurman in het huis van de jij laat, en wat ze daar komen doen- het is aan de lezer en niet aan “jij” om daarover konkluzies te trekken.

Mogelijk komt het hier en nu in scherper licht via het verleden.

Veelvuldiger worden de herinneringen van de jij aan zijn tijd in Auschwitz, meer bepaald bij het Kanada-commando dat tot taak had de bagage van nieuw aangekomen Joden te doorzoeken op geld en juwelen en soms ook werd belast met het in wagens opstapelen van de vele lijken – zo duidelijk worden die herinneringen soms dat het hem is of het huis, de voormalige werkkamer, slechts voortzettingen zijn van kamp, folteringen, barakken, oorlog. In de momenten waar verleden en heden het ergst door elkaar lopen wordt paradoxaal genoeg pas goed duidelijk om welk heden het gaat: 23 oktober 1956. De Hongaarse opstand tegen het stalinistische bewind in de Volksrepubliek. Ronduit prachtig is een passage waarin “jij” een gesprek tussen de Buurman en de Echtgenote hoort in de kamers naast de zijne, en tegelijkertijd het Meisje dat leert voor een aardrijkskunderepetitie:

“Het Meisje zegt de hoofdsteden van Europa op. Haar litanie wordt onderbroken door gestamel, geaarzel, er vallen gaten waar de stem van de Echtgenote ineens doorheen komt. Ga niet, zegt ze, en het Meisje antwoordt Federale Volksrepubliek Joegoslavië, hoofdstad Belgrado. Ga niet, herhaalt de Echtgenote, en in haar kamer zegt het Meisje Frankrijk, hoofdstad Parijs. Hoor je me wel? vraagt de Echtgenote en de Buurman heeft nog net tijd om te antwoorden dat hij haar heeft gehoord voordat Italië, hoofdstad Rome. Hij hoort haar wel, maar hij gaat toch, hij is vastbesloten, iemand moet iets doen – Noorwegen, hoofdstad Oslo – en die iemand zal hij zijn, samen met duizenden, miljoenen andere patriotten. Ik heb een slecht voorgevoel, zegt de Echtgenote en hij zegt, nee, wat ze voelt us angst, en daar is geen reden voor, want de regering heeft toestemming gegeven voor de demonstratie, dat hebben ze net op de radio gezegd, Nederland, hoofdstad Amsterdam, ’s ochtends zeiden ze nog iets anders, maar nu moeten ze zich erbij neerleggen, zíj zijn werkelijk bang, en terecht; ze weten dan de wil van het volk onbedwingbaar is en dat het is afgelopen met hun tirannie. Dan valt er een lange stilte. Een stilte waarin Denemarken, hoofdstad Kopenhagen, Volksrepubliek Polen, hoofdstad Warschau en Spanje, hoofdstad Madrid, met de wettige regering in ballingschap, en de Volksrepubliek Roemenië, hoofdstad Boekarest. Wees heel voorzichtig, zegt de Echtgenote uiteindelijk, en Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, hoofdstad Moskou, antwoordt het Meisje.”

Palinkadictatuur.
Goulashcommunisme.

Historisch gesitueerd, wordt de roman langzaamaan konkreter. Het was al duidelijk dat veel van de “vage figuren” in het huis van de jij zich bezig hielden met anticommunistische pamfletten (heej, dat stond zelfs op het achterplat); met 23 oktober 1956 is daarvan ook de urgentie gegeven. Bij “jij” leidt het tot een ander besef: “de oorlog” is altijd. Wij weten nu dat 23 oktober 1956 uiteindelijk heeft geleid tot 4 november 1956: sovjettroepen vallen Hongarije binnen. Terugkomend van “de oorlog” liep “jij” zo een andere “de oorlog” binnen.

Kanada is hallucinant.
Kanada is ontluisterend.
Kanada is gruwelijk.

Kanada is een prachtige nachtmerrie waaruit je nooit ontwaken kunt. Want de wereld is Kanada, en de wereld is oorlog, de wereld is kamer, de wereld is een bord eten, de wereld is wat je hoopt te kunnen wegen, of hoopt te kunnen zien vanuit je raam.  Als de wereld voorbij komt, dan wil je er zijn – en dan wil je er niet zijn. Maar dat maakt niet uit. Je bent er, immers.

Juan Gómez Bárcena Kanada Recensie

Kanada

  • Schrijver: Juan Gómez Bárcena (Spanje)
  • Soort boek: Spaanse roman
  • Origineel: Kanada (2017)
  • Nederlandse vertaling: Nadia Ramer
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 24 november 2021
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Prijs: € 20 – € 25
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman Juan Gómez Bárcena

Een naamloze man keert na de oorlog terug naar huis in Hongarije, vermagerd, zonder spullen, zonder sleutel. Zijn buurman, de kruidenier, ziet hem aankomen, herkent hem en zegt goed voor het huis gezorgd te hebben. Maar er ontbreken dingen, en het is vies. De man sluit zich op in zijn studeerkamer, terwijl zijn huis volstroomt met tijdelijke bewoners – zogenaamd neven van de buurman. Na enige tijd wordt er met veel kabaal een drukpers het huis binnengesleept. Het gevaarte wordt in de kamer naast hem gezet en spuwt van vroeg tot laat illegaal anticommunistisch drukwerk uit.

Buiten klinkt het rumoer van de Hongaarse opstand. De naamloze hoofdpersoon wordt zich weer bewust van zijn verleden: hoe hij als gevangene in Kanada te werk was gesteld, de barak in Auschwitz waar de spullen van de gevangenen werden opgeslagen. Dat zet een hallucinante terugkeer in de tijd in gang.

Er zijn al veel boeken verschenen over de Holocaust, maar een boek als dit was er nog niet. Kanada is een verpletterende roman over het effect van een oorlogstrauma op haar slachtoffers.

Juan Gómez Bárcena (Spanje) – Het dorp van de herinneringen
Spaanse roman
Uitgever: Wereldbibliotheek
Verschijnt: 16 november 2023

Bijpassende boeken en informatie

Hester van Hasselt Bianca Sistermans – Een mogelijk begin van veel

Hester van Hasselt Bianca Sistermans Een mogelijk begin van veel recensie en informatie boek over 29 dichters aan het werk. Op 2 november 2021 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met interviews met dichters van Hester van Hasselt en foto’s van Bianca Sistermans.

Hester van Hasselt Bianca Sistermans Een mogelijk begin van veel recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Een mogelijk begin van veel, 29 dichters aan het werk. Het boek is geschreven door Hester van Hasselt. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud dit boek met interviews met dichters afgenomen door Hester van Hasselt en met foto’s van Bianca Sistermans.

Recensie van Tim Donker

Dus. Eigenlijk was ik iets anders aan het lezen. Eigenlijk was ik Zelfmoord van Édouard Levé aan het lezen. Maar men overhandigde mij dit. Dit werd mij overhandigd op een grauwe zaterdagmorgen. Behalve dat het middag was, en zonnig. Behalve dat het regende. Ik kwam alleen maar even langs en ik kreeg Een mogelijk begin van veel in mijn handen gedrukt. Het zat nog in folie. Dat vond ik mooi, dat het nog in folie zat. Alle woorden in het boek hield ik hier in mijn hand, maar ik kon ze niet lezen. Ook dat is poëzie. Ik deed het boek in mijn stuurtas en fietste verder. Verder, verder. Altijd maar verder.

Avond. Joanne Robertson op de steerjoo. Voorzichtig haal ik Een mogelijk begin van veel uit zijn beknellende folie. Ik tast. Ik voel. Ik kijk. Ik blader. Er is muziek, en er is dit boek. Alles is goed. Goed bier ook, dit. Moet ik vaker drinken. Ik drink. Ik voel. Ik kijk. Ik tast. Ik blader. Negenentwintig dichters aan het werk. Aan het werk, nog wel. Wiens laatste woorden waren dat ookalweer? Iemand, een filosoof of een wetenschapper of een dichter, zei “Aan het werk” en stierf. Maar hier wordt eventjes niet gestorven. Hier wordt ieder sterven tot nader order opgeschort. In ieder geval zolang ik drink en voel en kijk en tast en blader en lees.

Wanneer is een dichter aan het werk? Een dichter is aan het werk als hij dicht. Je kunt wel over het oeuvre van een dichter spreken als “zijn werk” maar toch is het werk het werk niet. Het werk is dichten en als er een gedicht is, is er gedicht, en als er gedicht is, is het werk gedaan. Ik wist op voorhand niet goed hoe ik me dit boek moest denken. Misschien het gedicht zien ontstaan. Misschien de zin en dan de andere zin, en tussendoor zie je hem ook naar het toilet gaan?

Een mogelijk begin van veel is veel. Het is een mooi boek, dat ten eerste, het ziet er schitterend uit. Het zijn foto’s, het zijn gesprekken, het is poëzie. Het is dat alles en je kunt het gewoon vasthouden. Met één hand, terwijl je in je andere een glas bier ofzo. Meng de zeedruif met de wijn. En geef de dichter ook wat.

Het begint met de portretten. Je kende de dichters al? Nu heb je er een beeld bij. Je weet dat Delphine Lecompte tussen elf uur ’s ochtends en één uur ’s middags schrijft (vermoedelijk de meest onpoëtische tijd van de dag) en van de boeken van Daniil Charms houdt (wie niet, Delphine, wie niet); dat Berend Wesseling een megalomane eikel is, dat de dagen van Pieter Boskma leeg moeten zijn of dat Menno Wigman graag Joy Division wilde zijn. Maar een werkelijk beeld is er ook. Die foto’s. Die prachtig moje foto’s van Bianca Sistermans. Kira Wuck zit voor het raam te lezen (welk boek leest zij daar & die kat onder die stoel lijkt me een hele lieve kat maar van die in het raam weet ik het nog niet zo net). Maarten van der Graaff ziet er veel jongensachtiger uit dan ik me hem had voorgesteld (heel veel Maarten in die foto). Het haar van Sasja Janssen is mooi, en haar kijken blijft niet lang van papier. Radna Fabias zit op de bank en rookt een sigaret. Er ligt een kleedje op die bank. Voor de bank, op de grond, zit een poes. Dat is een lieve poes, denk ik. Bij Vrouwkje Tuinman ook alweer een poes. Hebben dichters vaker katten? Het zijn onwijs poëtische dieren natuurlijk. Variërend op een tekst van Laurie Anderson zou ik kunnen schrijven: que es mas poëtisch? hondje of poes? Zou ik kunnen schrijven. Maar ik doe het niet.

Het is een tamelijk lijflijk werk, dit Een mogelijk begin van veel. Dichters zien daar waar ze dichten, met hun dagdagelijksheden om zich heen. En dan nog het praten over hoe ze werken. Woorden over woorden. Een verdubbeling wordt vier, wordt acht, wordt zestien. Weetikveel. Ik was nooit zo goed in rekenen.

De gesprekken werden niet perse voor dit boek gehouden. Het zijn veelal oudere gesprekken, de meeste voor Awater en Poëziekrant. De oudste dateert van mei 2013 (de mei van 2013 was mooi, was erg mooi, toen werd mijn zoon geboren); het jongste werd gevoerd in juni 2021. In het begin was het nog anders want in het begin was de interviewer totaal afwezig in de eindtekst. Maar dan, een dichter of zes later duikt ze ineens op. De woorden in de tekst niet langer alleen de woorden van de dichter. Neh. Des dichters woorden nu voorafgegaan door een vraag.

In eerste vond ik dat jammer. Die monologen van die dichters, die vond ik wel prettig. Alsof je ze wat voor zich uit hoort mijmeren, tegen niemand in het bijzonder of toch maar tegen mij dan misschien. Ik hoorde ze praten. Diepe, donkere, enigszins gruizige stemmen hadden zij. Ook de vrouwen. Ze praatten over poëzie, en over het maken van poëzie, en over het maken van hun poëzie. Dit zou een lateavondprogramma moeten zijn, ‘k dacht. Om een uur of twaalf. Dichter, whisky in de hand (whisky moeten ze drinken whisky zullen ze drinken allemaal moeten ze whisky drinken), en dan praten over hoe dat allemaal gaat met het schrijven van een gedicht. Hoe gaat dat dan, vragen de mensen zich af. Dan gaat dat zo, zegt de dichter. En praat. Mooi zou dat zijn. Daar zou ik wel naar kijken.

Maar dan worden monologen ware vraaggesprekken, de interviewer die zichzelf er eerst uitgefilterd had, stapt in beeld. Weet je, eigenlijk hou ik niet zo van de interviewvorm. Dat vraag-antwoord-vraag-antwoord ritme is me te springerig, te vluchtig. Te schools misschien bijna. Het geeft bovendien te veel voedsel aan storende bijgedachten. “Maar dat is geen antwoord op de vraag”, kan ik denken. En: “Wat een stomme vraag”, kan ik denken. En “Waarom wordt hier niet op doorgevraagd?”, kan ik denken. Kan ik allemaal denken. Maar dat denk ik niet. Denken dat je iets gaat denken en het vervolgens helemaal niet denken. Ook dat is poëzie.

Ik blijf lezen in Een mogelijk begin van veel. Verwoed, voor mijn doen. Meestal lees ik vele boeken door elkaar.  Maar Édouard Levé is vergeten, even. Ik lees in mijn leesstoel. Die voor het raam staat, vlak bij de tuindeur. Cognackleurig. Armleuningen op precies de goede hoogte voor het lezen van een boek. Niet te hoog, niet te laag. Fijne leesstoel, die leesstoel. Daar zit ik, en lees. In Een mogelijk begin van veel. Keer na keer (ik lees wel vaak & ik lees wel veel maar ik lees nooit erg lang achter elkaar door); in iets minder dan een week heb ik het boek uit. Het zijn maar 255 bladzijden maar toch is dat voor mijn doen erg snel.

Dat ik iedere keer weer word teruggezogen naar dit boek, ook waar monologen vraaggesprekken zijn geworden (en dat met mijn ingesleten achterdocht tegen interviews en interviewers) komt door Hester van Hasselt. Hester van Hasselt is fantastisch. Ze is geen Michaël Zeeman-achtige eigengeiler die interviewend vooral bezig is de eigen eruditie te etaleren en ook geen Ischa Meijer-achtige zuiger die de geïnterviewde woorden wil ontlokken die die eigenlijk niet kwijt wil. Dat snapte ik tijdens mijn opleiding al niet. Meijer heette een meesterinterviewer te zijn. Waarom?, vroeg ik mijn docenten op een keer, Waarom is die man volgens jullie dan zo goed? Omdat hij mensen dingen kan laten zeggen die ze eigenlijk niet kwijt wilden, was het antwoord. Dan maakt onwellevendheid iemand dus tot een goed interviewer?, vroeg ik. Maar die laatste vraag bleef onbeantwoord.

Van Hasselt is egocentrisch noch onwellevend. Nee. Hester van Hasselt is één en al liefde. Liefde voor haar gesprekspartner. Liefde voor de taal. Liefde voor poëzie. Dat druipt, met emmers tegelijk, van dit boek af. Een mogelijk begin van veel is zo’n ontzettend liefdevol werk.

Zit in uw stoel (cognac- of anderskleurig) en zet muziek op. Leg een seedeetje op. Ik zou Hamnskifte adviseren. De plaat heet Födzlepijnan maar dat mag je vergeten want Hamnskifte heeft maar één plaat gemaakt (het is een beetje een mysterie met dat Hamnskifte. naar het schijnt zou niemand precies weten wie het zijn of waar ze vandaan komen – ook dat is poëzie). Lees. Lees uzelf doorheen de herfst. Kijk. Lees. Voel. En tast. Dit zijn de dichters. En dat hun gedichten.

Ja als ik dan toch nog enige kritiek naar voren mag brengen: dat poëziegedeelte, dat had natuurlijk veel dikker moeten zijn. Dat hadden minstens vijf gedichten per dichter moeten zijn. Minstens. Meer poëzie. Altijd meer poëzie. Ik neem klotepoëzie met liefde op de koop toe als daar ook meer fantastische poëzie mee vrij komt. En dat doet het altijd. Zo werkt dat immers met poëzie. Het is het mooiste medium dat er is. Dat zegt niet dat het niet mis kan, en goed mis kan ook. Dat zegt alleen dat wanneer het raak is, het meteen hemels is.

Ik kende niet alle dichters hier bijeengebracht. Sommigen ken ik goed, heel goed. Van sommigen staan hier dichtbundels in de kast. Een of meerdere. Maar sommigen kende ik niet, zelfs nog nooit van gehoord. Anderen kende ik alleen van naam of misschien heel vaag van één enkel gedichtje ooit gelezen. Maar meer niet. Want soms gaat dat zo. Is er tot op heden niet echt een aanleiding geweest om eens wat nader onderzoek te doen naar zo’n naam die maar passief ergens in je brein ligt te liggen. Of is het gewoon fijn om totaal bevooroordeeld te zijn en te denken Dat gaat helemaal niks zijn met die die-en-die, zelfs zonder ooit één letter gelezen te hebben van die die-en-die. Hou vast aan je vooroordelen. Je kunt niet zonder. Je kunt niet elk vooroordeel verruilen voor feitelijke kennis. Tenminste niet als je nog zoiets als een leven hebt, met dingen die gedaan moeten worden (aardappels schillen ofzo).

Gewoon maar zitten. En lezen. Weer. Nog steeds. Soms de totale overrompeling. Remco Campert. Wat is dat gedicht van hem allejezus goed! Lamento heet het. Ik kende het niet, ik ken eigenlijk niks van Remco Campert. Eén boek van hem doek ooit op in de nalatenschap van mijn opa. Zijn bibliotheek was al behoorlijk geplunderd door diverse familieleden toen mijn vader en ik daar aankwamen. Ik nam maar wat mee, ongericht. Willekeurig. Er zat een boek van Remco Campert tussen, van de boeken die ik die dag meenam, is dat één van de weinige die ik daadwerkelijk gelezen heb. Ik weet niet meer hoe het heette. Er stond geloof ik een luciferdoosje op de voorkant. Het was maar een dun boekje. Ik vond het niet slecht, ik vond het niet goed. De kok van een restaurant waar ik ooit werkte, was bezeten van de poëzie van Campert. Hij duwde me zijn gedichten herhaaldelijk onder de neus. Ik vond ze niet slecht, ik vond ze niet goed. Ik vond het vooral fijner mijn vooroordeel tegen Campert in stand te houden. Het leven is vurrukkulluk. Niet gelezen. Nog geen fragment eruit. Maar het waren altijd van die meisjes, van die vervelende meisjes, van die hele vervelende meisjes die met dat boek dweepten. Alweer een reden om iemand voorgoed weg te schrijven. Campert. Vervelendemeisjesschrijver. Daar hoeven we al niet meer naar om te kijken. Scheelt weer boeken. Kopen en lezen.

(zegt Campert hier, in dit boek, in dit Een mogelijk begin van veel overigens dat Het leven is vurrukkulluk is geschreven onder invloed van Queneau dus misschien moet ik het toch maar eens gaan lezen? je kunt je invloeden slechter treffen immers. vele malen slechter)

Maar met dit Lamento moet ik me gewonnen geven. Wat een geweldig gedicht. Ja, hier wilde ik dus meer van. Dat is waarom ik zeg: minstens vijf gedichten per dichter. Waarom luisteren jullie nou niet? Nou moet ik weer mijn kot uit, naar ergens een bibliotheek ofzo, nou moet ik meer, nou wil ik meer. Meer van Campert lezen.

Lieke Marsman. Oh. Ook zo’n naam die ik al had weggeschreven, met nog minder reden dan Campert. Wiegeliedje voor wie alles moet heet haar gedicht en het is mooi en het is lief en het is warm en het is een klein beetje gek en ik wil meer.

Antjie Krog. Waarom ik haar niet eerder ben gaan lezen kan ik niet zeggen. Ik ben nochtans een liefhebber van Zuid-Afrikaanse literatuur. En toch. Ik weet niet. Haar moniaal heeft alles wat ik goed vind. Experiment, taalwoede en iets duisters, iets bijbels, iets dreigends. Maar waarom, Alfred Schaffer, zelf een geniaal dichter, het Zuid-Afrikaanse wyle niet gewoon laten staan? of vervangen door wijle, dat kan ook, is misschien beter zelfs, ik vertrouw die Griekse y nooit zo (te spits en te schuin als u het mij vraagt), maar god, toch niet, in jezusnaam niet, nooit “poos”. poos is zo’n afschuwelijk lelijk woord. poos is misschien wel het lelijkste woord uit de Nederlandse taal en zeer zeker geen goed equivalent van het schitterende wyle.

Radna Fabias. Haar gedicht wervelt me om, omwervelt me. Is dat een woord, omwervelen? (die rode kronkellijn die mijn computer er nu onder zet doet me denken van niet). Het is overal in de kamer. Het is muziek op papier. Het leeft.

Ghayath Almadhoun. Vertelde zijn gedicht gedeeltelijk na in het interview. Ik vond de navertelling op eerste oog beter dan het gedicht zelf. Vooral de zin “en het meeste was gemaakt in China” mis ik deerlijk in het werkelijke gedicht. Maar op het eind wordt het gedicht dan toch weer beter dan de hervertelling. Het kan een sprookje zijn, of een allegorie ofzo. Het kan ook gewoon een bloedmooi prozagedicht zijn.

En Ester Naomi Perquin. Ja. Die een vreemdsoortig pakketje krijgt bezorgt. Op woensdag dan nog, dat vond ik misschien wel het mooiste. Dat het op een woensdag was. Schoonste dag der dagen, zei mijn moeder altijd. “Maar wij stapten voorzichtig de doos in en zagen / dat we mooier dan ooit vergeten zouden wat we / dachten dat ons te wachten stond.” Dicht Perquin en die zin moest ik drie keer overlezen voordat ik door de schoonheid de betekenis begon te ontwaren. Dat is toch fantastisch? Dat de dichter je een prachtige mist in lokt en dat je pas later begint te beseffen dat er in die mist meer is dan alleen maar pracht? Ook dat is poëzie.

Dus. Ja. Wat zei ik? Een mogelijk begin van veel is veel. Ik heb prachtige foto’s gezien, ik heb fijne monologen gehoord die een teeveeprogramma hadden kunnen zijn, ik heb prettige gesprekken mogen lezen en ik heb moje, hele moje poëzie in mijn handen gehouden daar in die cognackleurige stoel met die heerlijke armleuningen, die stoel daar, voor het raam, bij de deur. Wat een mooi boek. Om te zien ook, zei ik dat al? Ja dat zei ik al. Maar fysiek ook echt een beeldschoon boek. Zo mooi dat ik het vreselijk vond toen ik er een vlek op maakte. Ik had een bloedend oor, ineens (Lezen tot je oor bloedt was de titel van deze bespreking geweest als ik dit besproken had in de tijd dat ik mijn besprekingen nog titels gaf). Ik voelde met mijn hand aan mijn oor (het linker), verrek mijn oor bloedt. Nu zat er ook bloed aan mijn hand. Ik legde Een mogelijk begin van veel neer. Nu zat er bloed aan het boek. Op de kaft.

Dat vond ik erg. Dat vond ik heel erg. Normaal heb ik daar niet zoveel last van. Als er barsten komen in cdhoesjes of scheuren in de pagina’s van een boek. Koffie wil er ook nog wel eens overheen gaan. Zolang het leesbaar blijft vind ik dat allemaal niet zo erg. Maar dit keer wel. Ik boende. Ik boende hard. Ik boende zo hard ik kon, maar de vlek bleef zitten. Wat wel weg ging was het “het” van “29 dichters aan het werk”. Nu staat er “29 dichters aan [vage vlek] werk”, en de bloedvlek is verkleurd tot een niet meer al te opvallend donkerbruin vlekje schuin onder het weggeboende “het”. Dat vond ik erg. Dat vond ik heel erg. Dat vond ik ontheiliging, ontering, schandelijk. Toen dacht ik Maar ik heb mijn eigen exemplaar nu wel totaal uniek gemaakt. En ook dat is poëzie.

Hester van Hasselt Bianca Sistermans Een mogelijk begin van veel recensie

Een mogelijk begin van veel

29 dichters aan het werk

  • Schrijfster: Hester van Hasselt
  • Foto’s: Bianca Sistermans
  • Soort boek: interviews, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 2 november 2022
  • Omvang: 264 pagina’s
  • Prijs: € 25 – € 30
  • Uitgave: gebonden boek
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het boek over 29 dichters aan het werk

Een mogelijk begin van veel is een ontmoeting met 29 dichters in woord en beeld. Een poging vat te krijgen op het wonderlijke proces van het dichten. Portretten dicht op de huid, gesprekken over het schaamteloos gebruik van rijm, ziek worden van een komma en uitrusten in een gedicht. Over klauwen en stinkveren, eerzucht en gretigheid, over glimpen van een nieuwe taal en de bodem van je blik. In Een mogelijk begin van veel weerklinkt een veelstemmig geluid uit het hedendaagse poëzielandschap. Een fotoboek, een bundel interviews en een poëziebloemlezing ineen.

Interviews Hester van Hasselt, fotografie Bianca Sistermans.

Met Delphine Lecompte, Bernard Wesseling, Remco Campert, Pieter Boskma, Mustafa Stitou, Menno Wigman, Bernke Klein Zandvoort, Lieke Marsman, Kira Wuck, Rozalie Hirs, Antjie Krog, Maarten van der Graaff, Anneke Brassinga, Hafid Bouazza, Miek Zwamborn, K. Schippers, Ted van Lieshout, Bette Westera, Edward van de Vendel, Anne Vegter, Sasja Janssen, Kreek Daey Ouwens, Radna Fabias, Ghayath Almadhoun, Alfred Schaffer, Vrouwkje Tuinman, Joost Oomen, Ester Naomi Perquin en Eva Gerlach.

Bijpassende boeken en informatie

Tove Jansson – De Moomins en de onzichtbare gast

Tove Jansson De Moomins en de onzichtbare gast recensie en informatie Finland-Zweeds kinderboek. Op 18 november 2021 verschijnt bij uitgeverij Volt de hervertelling als prentenboek van dit Moominboek van de Finse schrijfster Tove Jansson.

Tove Jansson De Moomins en de onzichtbare gast recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden het prentenboek De Moomins en de onzichtbare gast. Het boek is geschreven door Tobe Jansson. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de hervertelling van het kinderboek van Tove Jansson.

Recensie van Tim Donker

En wat te zeggen van een kinderboek? Als volwassene, bedoel ik. Want als kind wist ik het wel. Niet voor niets zat ik in de kinderboekenjury. Lekker lezen, en dan erover praten. Dat mijn vriendinnetje Lonneke ook in de kinderboekenjury zat, hielp ook wel mee. Nooit, ook als volwassene niet, ben ik vollediger en totaler verliefd op iemand geweest dan toen op Lonneke.

Voor een halve zak drop. Dat was een boek toen. Geen idee meer wie de schrijver ervan was. Dat is natuurlijk gemakkelijk na te gaan, in deze tijd al helemaal. Maar ik laat de herinnering liever onvolledig. Ik laat het er liever bij dat ik Voor een halve zak drop goed vond, echt heel goed, maar dat verder niemand dat vond. Ook Lonneke niet. Dat was het. Mijn eerste glimp van hoe het is om altijd maar daar te staan waar verder (bijna) niemand staat.

Daarna ging ik druk bezig met langzaamaan volwassen worden en las ik steeds minder kinderboeken. Vanaf een jaar of zestien zelfs helemaal niet meer. Dat werd pas weer anders toen mijn kinderen geboren werden.

Doch de Moomins had ik ook als kind kunnen kennen, want die gaan al ettelijke decennia mee. Tove Jansson schreef die verhalen al toen ik nog geboren moest worden. Ik heb geen enkele duidelijke herinnering aan de Moomins. Vaagweg meen ik een paar van de figuurtjes (een soort van witte nijlpaarden) te herkennen van een televisieprogramma uit mijn jeugd maar ik weet niet of dat kan. Herinneringen horen niet alleen onvolledig maar ook geheel of gedeeltelijk onjuist te zijn. Ons brein houdt ons immers voortdurend voor de gek.

De Moomins en de onzichtbare gast is gebaseerd op wat één van Tove Janssons ontroerendste verhalen heet te zijn: Berättelsen om det onsynliga barnet. Het gaat over een meisje dat zich na een aantal onplezierige ervaringen met een gemene tante onzichtbaar heeft gemaakt. Onder een teveel aan negativiteit gumde ze zichzelf eenvoudigweg uit. Wanneer ze terecht komt bij de Moomins doen die alles wat in hun macht ligt om haar weer zichtbaar te maken.

Ontroerend? Ik ken de oorspronkelijke versie niet natuurlijk. Die van Tove Jansson zelf. Maar deze hervertelling zou ik nauwelijks met het predicaat “ontroerend” durven opsieren. Hoezeer ik me ook herken in de neiging om onder druk van aanhoudende lelijkheid, afwijzing, onbegrip en onverholen agressie te vervagen; dit verhaal deed me nauwelijks iets.

Het was me wat te potsierlijk.

Het was me wat te plat.

Het was me wat te voorspelbaar.

Het was met wat te voordehandliggend.

Maar ja.

Dit boek is ook niet geschreven voor vijftigjarige, cynische, maatschappijkritische buitenstaanders.

Dus ik las het niet alleen.

Ik las het met mijn dochter.

Ik las het met mijn lieve prachtige mooie zes jaar oude dochter.

(o haar stem. hoorde je ooit de stem van mijn dochter? haar stem is zo geweldig. ze heeft de mooiste stem van de hele wereld. als zij praat kan ik niets anders doen dan stilletjes luisteren)

We lazen dit samen. Het was zondag, en het was herfst, en het was koud, en het was zonnig. We hadden gefietst. Een hele mooie route langs velden en bomen en smalle weggetjes. We hadden gevoetbald. We hadden overgegooid. Toen het echt te koud werd om buiten te zijn hadden we een heel groot dinosauruspark gemaakt waar op voorspraak van mijn dochter ook andere dieren in mochten. Daarna vond ik het tijd voor voorlezen. Iets waar mijn dochter aanvankelijk geen oren naar had.

Komaan. Op de bank. “Op een herfstige zondagmiddag hoort dat zo,” zei ik. Ik begon:

“Op een donkere, regenachtige avond zaten de Moomins aam de grote tafel paddenstoelen te borstelen.”

Mijn dochter kroop gedurende het boek steeds dichter tegen me aan. Stil. Geboeid. Stelde geen vragen, maakte geen opmerkingen. Alleen maar luisteren. Als ze duimde, zou ze geduimd hebben. Maar ze duimt niet. We houdt ze ervan met een lok van haar haar te spelen. Dat deed ze dan ook veelvuldig. Zelfs een tijdje met een lok van mijn haar. Toen het uit was, bleef ze stil. Na een paar seconden:

“Dit was grappig!”

Nog weer een paar seconden later:

“Mag ik nu eventjes televisie kijken?”

Voor de duur van het boek eventjes volledig in het verhaal verdwijnen – eigenlijk kun je niets meer verlangen van een kinderboek, toch?

Tove Jansson De Moomins en de onzichtbare gast Recensie

De Moomins en de onzichtbare gast

  • Schrijfster: Tove Jansson (Finland)
  • Soort boek: kinderboek, prentenboek
  • Leeftijd: 4+ jaar
  • Uitgever: Volt
  • Verschijnt: 18 november 2021
  • Omvang: 40 pagina’s
  • Prijs: € 12,50 – € 17,50
  • Uitgave: gebonden boek
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het Moominboek van Tove Jansson

In de Moominvallei is iedereen welkom. Dus wanneer Toe-Tikkie op een regenachtige avond voor de deur staat met een onzichtbare gast, Ninni, doen de Moomins er alles aan om hun bijzondere gast zich thuis te laten voelen. Door Ninni met liefde op te vangen proberen de Moomins haar weer zichtbaar te maken en haar veilig te laten voelen binnen de Moomin- familie.

Deze unieke hervertelling is gebaseerd op misschien wel het ontroerendste verhaal The Invisible Child van de Finse kinderboeken- auteur Tove Jansson. De integere vertelwijze en de schilderachtige illustraties vol detail berusten op Janssons originele teksten en tekeningen. Een nieuwe generatie lezers zal wederom genieten van hun ontmoeting met de lieve Moominfamilie en hun vrienden.

Bijpassende boeken en informatie