Tag archieven: Tim Donker

Olaf Tempelman – De kunst van het missen

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie en informatie van de inhoud boek over waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken. Op 16 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum het nieuwe literaire non-fictie boek van de Nederlandse journalist en schrijver Olaf Tempelman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie van Tim Donker

Wat je wil is altijd elders. Nogal logies: als het daar was waar jij bent had je het en had je het niet hoeven willen. Maar ja. Er is altijd meer “elders” dan “hier” dus de kans dat iets gewilds (of nog: iets dat in potentie gewild zou kunnen zijn) zich daar bevindt waar jij niet bent, is je hele godganselijke leven lang vrij groot. Dat is waarom de jacht bestaat. De jacht op succes, de jacht op liefde, de dromenjacht de koopjesjacht. Het is ook waarom angst bestaat. Meer specifiek: de angst iets te missen. Maarja. “Het” bevindt zich altijd elders, ik zei dat al, en daarom heet het niet De Angst Om Iets Te Missen, en ook niet daoitm, nee fomo heet dat (& naar het schijnt is die term te vinden in de Van Dale) want, natuurlijk, geen angst om iets te missen, maar fear of missing out, want stel je voor dat je Nederlands zou spreken, en natuurlijk ook geen fear of missing out, maar fomo (niet eens daoitm, of voor mijn part aoitm), want stel je voor dat je kostbare seconden verliezen gaat met hele woorden uit te spreken.

Tempelman komt hier af met een boek over deze angst. Een boek over fomo, ja, en een boek over emmerlijsten. Want dat is ook zoiets. De emmerlijst. Wanneer ontstond die? De dingen die je absoluut gedaan moet hebben voordat je dood gaat. Rome zien en dan sterven, hoe oud is dat, waar gaat de emmerlijst over, wie heeft er nog een emmerlijst, wat moet er in je emmerlijst, waarom er dingen zijn die gedaan moeten worden voor je sterft, moet je niet gewoon leven voor je sterft, en waarom dat dingen zijn die je klaarblijkelijk niet gewoon doet maar voor je emmerlijst bewaart, en wanneer ga je je over je emmerlijst buigen eigenlijk, misschien als je bijna dood gaat.

Want de emmerlijst is ook, veelal, gevuld met dingen die elders zijn. Je kunt zeggen Ik wil nog een hard maanzaadbolletje met versie rosbief van de slager eten, of ik zou graag nog de U.S.A-cyclus van John Dos Passos uitgelezen krijgen, of ik wil graag nog één keer op een zwoele sterrennacht in de achtertuin met mijn dochter over alledaagse dingen diskuteren, maar een emmerlijst die in zijn geheel elke willekeurige dag van de week afgevinkt gaat kunnen worden heeft geen spanning en zonder spanning gaat het niet. Ook zullen weinigen zeggen Ik wil samen met mijn in 2015 overleden vader naar Music is the healing force of the universe van Albert Ayler luisteren, of ik zou de aarde willen zien vanaf de maan, of ik wil nog één keer acht zijn en in de derde klas van de lagere school zitten en stervensverliefd samen met Lonneke naar haar huis lopen terwijl die lullo van wie me de naam ontschoten is me uitscheldt voor meidengek. Want een emmerlijst mag niet alledaags zijn, volstrekt onhaalbaar is evenmin de bedoeling.

Daar ergens bevindt zich fomo. Tussen alledaags en volstrekt onhaalbaar. Het “het” waaromheen die angst zo’n beetje sirkelt ligt niet buiten het bereik van elk menselijk wezen; het mag echter evenmin gegrepen worden door alleen maar even je hand uit te steken, naar de dichtstbijzijnde bakker te fietsen, of  agenda’s te trekken met iemand in je adresboek. Ergens is er “iets”, en het is “iets” waar je bij moet zijn, en je gaat er een trein voor moeten nemen, of een vliegtuig, je gaat het kunnen bereiken ja, want het is daar waar de mensen nog echt zijn waar de mensen nog zuiver zijn waar het land nog ongerept is, verder dan je achtertuin maar dichterbij dan de maan of het dodenrijk.

Kan het zijn dat het akroniem alleen maar Engels is omdat het alles wat meer in het vage houdt? Fear of missing out, angst om te missen, heeft immers geen “iets”, geen “wat” dat gemist wordt, het is het missen zelve, het is alles waar wij niet bij zijn, de emmerlijst vindt zijn grond daarin dat we er wel bij moeten zijn, overal moeten we bij zijn, daar zijn waar de meesten zijn, Elias Canetti zei het al, en ook Heidegger had het over de mens als ontverringsmachine, alles moet in ons bereik zijn, alles moet bereikbaar zijn.

En is het ook daarom dat Tempelman zich in De kunst van het missen concentreert op het fomo-type dat we kennen als de reiziger. De reiziger wil overal zijn waar hij niet is, de reiziger denkt altijd dat het gras één grens verder net iets groener gaat zijn. Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman zich heeft beperkt tot reizigers. Ah. Ik ben zelf geen reiziger. Ik heb nooit gedacht dat het ergens anders minder kloterig zou zijn dan hier in mijn eigen kot. Voor korte tijd misschien. Dat maakt vakantie fijn. Je bent ergens, je leidt er je aldagsleven niet, het is er lekker warm, het eten is er vaak beter dan thuis, je hoeft niks, je kan veel, en na een paar weken ga je weer terug. Allicht dat het er altijd beter is als je weet dat je na een paar weken weer weg gaat – thuis is juist daarom zo kloterig omdat je weet dat je er morgen nog zult zijn, en volgend jaar ook nog, en tien jaar na nu misschien ook nog wel. Ik heb al mijn reizen altijd beperkt tot “vakantie”, een keer per jaar, of, oké twee of drie keer per jaar; ik ben nooit op zoek geweest naar paradijselijke oorden waar de mensen liever zijn, echter zijn, eenvoudiger zijn, beter zijn dan hier want ik heb nooit gemeend dat zulke oorden zouden bestaan. Wel heb ik iemand gekend die zichzelf “de kloot die lange reizen maakt” noemde en nooit -niet daarvoor en niet erna- heb ik iemand zichzelf een predicaat horen toebedelen dat zowel vernederend als verheffend is; een megalomaan soort bescheidenheid. Uiteraard waren de reizen die de kloot die lange reizen maakt helemaal niet zo lang, en eigenlijk ook niet bijzonder interessant. Goed, hij was in New York geweest. Maar de hele wereld is in New York geweest (behalve ik). En hij had in de binnenlanden van Spanje door een kloof gelopen waar vermoedelijk elke toerist die even een dagje geen zin heeft in strand wel eens doorheen gelopen is. En hij had drie maanden Engelse les gegeven aan Estse basisschoolleerlingen. Dat dat wel ongewoon is, zou ik weten: het was met name die laatste reis waar de kloot die lange reizen maakt maar nooit over uitgesproken raakte. Het Estse volk had diepe indruk op hem gemaakt. Zo authentiek, zo waarachtig, zo puur, zo ongecompliceerd als die mensen waren. “Als ze in Estland een tafel nodig hebben, pakken ze gewoon een tafel!’, was een uitspraak die hij in de maanden na zijn Estlandreis tot vervelens toe bezigde. Laten we in Nederland nu meestal een opklapbed pakken als we een tafel nodig hebben. Het is dit soort idealisering waarover Tempelman zich buigt: in De kunst van het missen wordt de angst iets te missen toegespitst op reizigers die vooral een of ander op aarde aanwezig paradijs niet willen missen, een land met echte, lieve, intelligente mensen die gewoon een tafel pakken als ze een tafel nodig hebben. De journalist / schrijver splitst deze reizigers op in vijf herkenbare soorten.

In hoofdstuk 1 gaat het om de mens die de wereld afstruint in een zoektocht naar ware liefde. Want ergens zijn de mensen nog lief en warm en hartelijk en aardig, ergens kunnen de mensen nog met heel hun hart liefhebben, ergens telt je geld of wie je bent niet meer mee. Maar het kleine kaffee aan de haven kan alleen ver van huis gevonden worden; westerlingen zijn immers afgestompte, kapitalistiese, harteloze robots. In volgende hoofdstukken is de bestemming vaak al wat konkreter: zo mag de lezer aan de hand van Tempelman in hoofdstuk 2 afreizen naar Tibet. Want daar kan verlichting worden gevonden, boeddhistiese wijsheid, rust, kontemplasie, vrede. Minder vredig, maar even ideaal was, en is, voor velen Cuba. Daarover gaat het in hoofdstuk 3. Che Guevara, revolutie, politieke omwenteling, rebellie. Mulisch ging naar daar want daar was (politieke) bevlogenheid te vinden; in De ontdekking van de hemel schijnt de man met de pijp Cuba het “filiaal van de hemel” te noemen (dat Mulisch er niet alleen intellectuele maar ook lichamelijkere geneugten vond, maakt Tempelman is enkele fijnzinnige terzijdes al snel duidelijk, wat niet naliet een grijns op mijn gezicht te toveren want net als Tempelman heb ik niets met het oeuvre van Mulisch, nooit gehad ook). Geniaal is de freudiaanse analyse van de aantrekkingskracht die deze revolutie (ten opzichte van zoveel andere, maar in misschien druilerigere landen voltrokken revoluties) uitoefent op geestelijk minvermogenden: in de combinatie van “Son en Che” (de muziekstijl en de revolutionair) met “zon en zee” wordt het Es met het Über-Ich verzoend (Son en Che vond ik briljant) (al was mijn eerste associatie minder freudiaans: eigenlijk dacht ik aanvankelijk vooral aan Sonny and Cher) . Dat glasharde diktaturen ook kunnen lonken, blijkt in hoofdstuk 4. In Dubai kun je namelijk als westerling heerlijk onbelemmerd ondernemen ja. Die stomme democratieën ook met hun trage besluitvorming, hun inspraakcommissies, hun hinderlijke regeltjes en wetjes, nee dan zoon hyperefficiënte dictatuur geleid door een man die weet hoe het moet, als je een megagroot winkelcentrum wil laten bouwen dan gebeurt dat meteen, dan bulldozeren ze gewoon wat woonwijken uit de weg en binnen een ommezien staat je winkelcentrum er. In totalitaire staten van meer marxistiese of communistiese snit is er een gelijkende pedant, daar noemen ze een bouwwerk waarvoor velen huis en haard moesten verlaten misschien het Huis van het Volk om het de bijklank te geven dat iets dat voor “de mensen” is maar het resultaat is hetzelfde: onteigent wordt er, en eenvoudige bouwvakkers mogen zich letterlijk dood werken om het te realiseren. En wie het er niet mee eens is, ziet al zijn rechten zomaar verdwijnen. De kunst van het missen eindigt zoals het begon – met een wat diffuser soort reiziger. Die misschien geen liefde zoekt, maar een in veel maatschappijen ogenschijnlijk verdwenen vorm van “puurheid”, “echtheid”; een ergens waar de tijd trager voorbij gaat, niet al het voedsel uit supermarkten komt, mensen nog de tijd nemen voor een praatje, behulpzaam zijn; het “echte” Frankrijk, het “echte” Italië, het “echte” Griekenland; daar waar de vooruitgang en de multinationals nog niet de algehele gelijkschakeling voor elkaar gekregen hebben.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman het in zijn boek alleen maar over reizigers heeft. Omdat ik er zoals gezegd zelf geen ben, kan ik er met de nodige distantie kijken. Dan gaan ze zich misschien weer afvragen waarom ik dit soort boek bespreek, maar ik kan van waar ik sta wel lachen met al dat gereis, al dat zoeken naar mensen die tafels pakken als ze een tafel nodig hebben, al dat betere kijken alleen maar omdat het Ierland is, steeds de horizon achterna, geen oor of oog voor onder je, naast je, achter je. Maar ik snap ook wanneer Tempelmans medegevoel overgaat in kritiek. Het lieve en hartelijke volk dat nog ware liefde kent is misschien toch wat opportunistieser dan je wil, en liefde voor die rijke westerling is misschien vooral liefde voor de mogelijkheid hun allicht niet zo heel erg paradijselijke land te ontvluchten; een boeddhistiese monnik is ook maar een mens die onthutst is als de wifi het niet doet of zich laat corrumperen door de macht die hem gewild of ongewild in handen gegeven is zodat hij in de verleiding kan komen zijn volgelingen te slaan en te misbruiken; het politieke model van Cuba kent ook minder aangename kanten; in een dictatuur waar in economies opzicht alles mogelijk is, is de vrijheid juist door het opheffen van democratiese strukturen anderzijds ook voortdurend in het geding; de zo gezochte “puurheid” heeft nooit echt bestaan – er is geen tijd geweest waarin men niet dacht dat het in voorgaande tijden beter was, dat er in de huidige tijd iets waardevols verloren is gegaan. Dat kun je begrijpen, of je kunt het niet willen begrijpen. Tempelman schrijft uitvoerig en raak over “cognitieve dissonantie”; “ik wil niet dat het zo is en dus is het niet zo” (Tempelmans tamelik accurate uitleg): de neiging die reizigers hebben om het onrecht in hun paradijs niet te wíllen zien, of te vergoelijken uit naam van een doel dat klaarblijkelijk alle middelen heiligt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman zich beperkt tot reizigers. Fomo, om die term dan maar even aan te houden, dwingt niet in alle gevallen een vlucht uit eigen land af. Mensen die continu van baan wisselen zijn evenzeer bang iets te missen: een beter salaris, meer waardering, meer kansen zich te ontplooien; status, een betere standplaats, fijnere collega’s, eindelijk een mogelijkheid om te doen wat ik echt wil doen. En nu we het toch over carrièrejagers hebben: is de “kinderopvang” niet eveneens een typisch fomo-verschijnsel? Wat al dat geld en dat hele moje huis dat is allemaal wel leuk, maar we willen ook nog gezinnetje kunnen spelen, want iedereen om ons heen speelt gezinnetje, en stel je voor dat we even niet bij iedereen zouden horen. En die kinderen zijn wel leuk en lief, maar ze moeten natuurlijk niet in de weg staan van baan, vriendenclubs, joggen, sportschool, jong blijven, cabaret en theater bezoeken, gezellig doen, “mij-tijd” hebben. Toen de voormalige basisschool van mijn kinderen van het ouderwetse twee dagdelen-systeem (kwamen ze heel ouderwets nog tussen de middag thuis om een broodje te eten, waarna ze voor de middag weer voor een paar uur naar school moesten), deed de school meerdere voorstellen. Eén daarvan was “het 7-tot-7 model”; dan zou de school om zeven uur ’s ochtends opengaan met voorschoolse opvang, daarna school, en na schooltijd tot zeven uur ’s avonds naschoolse opvang. Via de website kon je stemmen, en eventueel een opmerking toevoegen. Een vrouw die voor het 7-tot-7 model had gestemd had erbij geschreven: “Kan er dan ’s avonds ook warm eten gegeven worden aan de kinderen?” Tot op deze dag hoop ik dat dat een grapje was. Maar tot op deze dag vrees ik dat die hoop ijdel is.

Graag had ik andere verschijningsvormen van fomo gezien dan de reiziger type-Slauerhoff alleen. Onrust dwingt niet altijd een konkreet bewegen af.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman reiziger is onder de reizigers die hij bespreekt. Acht jaar lang was hij als Oost-Europacorrespondent voor De Volkskrant woonachtig in Boekarest; ook reisde hij voor reportages en boeken zo’n beetje de hele wereld af. Hij noemt wel de schadelijke kanten van de cognitieve dissonantie van zijn medereizigers (wegkijken van onrecht is het onrecht laten bestaan), maar hij is nooit vermanend. Tempelman heeft niet de walgelijke arrogantie van een René van Stipriaan die met zijn opgeheven domineevingertje even komt vertellen wie de slechten zijn, wat er allemaal mis is, en wat er allemaal Nu Meteen Anders moet (Anders Loopt Het Slecht Met Ons Af); de arrogantie van hen die zich in slaap gewiegd weten door de wetenschap dat zij in ieder geval níet bij de slechten of de dommeriken horen. Zij zijn deel van de oplossing, want zij hebben een of ander gemakzuchtig rotboekje geschreven waarin wat open deuren worden ingetrapt dus hun taak zit erop. Aan hen zal het niet liggen dat de wereld naar de kloten gaat. Tempelman staat echter middenin de groep die hij bespreekt. Dat maakt dat zijn boek niet zonder humor is, dat het fijn geschreven is, lekker leest, en nergens zuur of bitter wordt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman medereiziger is. De kunst van het missen is bij momenten wat stuurloos. Ik ben geheel voor het negeren van grenzen van genres; prop je reisverslagen vooral vol mini-essays, voeg persoonlijke anecdotes toe waar dat “eigenlijk” niet “hoort”, vermeng sfeerverslagen vooral met historische uitweidingen. Zwabber is het pad, en dat is goed. Maar waar terzijdes zomwijlen een beetje gezocht gaan aandoen, raken teksten wat verwrongen. Alle boeken, alle kunstenaars, alle wetenschappers die genoemd worden, lijken soms alleen maar genoemd te worden om het noemen zelve. Een naakte Martin Šimek onder de waterval kan ik, hoewel de tekst goed zonder had gekund, nog net hebben want ik mocht Šimek als interviewer in al zijn theatraliteit altijd nog wel. Ik weet dat Tempelman de anecdote vooral opvoert om de lezer opnieuw duidelijk te kunnen maken in wat voor rare, dolle, buitenissige situaties hij toch steeds weer verzeild raakt maar ik denk meteen aan het interviewprogramma van Šimek waar mijn moeder en ik altijd met zoveel plezier naar keken en dan word ik vrolijk. Maar shit, Tempelman, Marc van Ranst?! Serieus?! En dan nog in positieve zin ook. Dat hij schuilen moest in een “safehouse” voor “antivaxxers” en dat had “overleefd” (die stoere Van Ranst toch!) en daarna een “vrolijke” column schreef met een “prachtige” zin? “Ik ben met veel plezier serendipist tot in de kist” is geen prachtige zin maar domme sinterklaasrijmelarij, en met serendipiteit heeft het weinig uitstaans. Wanneer ik bijna op het einde van een toch vrij fijn boek wordt geconfronteerd met een klootzak van het zuiverste water, die bewust mensen de stuipen op het lijf joeg over iets waarvoor dat helemaal niet nodig was (maar zelfs als corona een tweede pest geweest, dan nog is angst altijd een slechte raadgever) en iedereen aanraadde zich in te spuiten met een serum (ja een vaccin mag dat niet heten) waarvan niemand de gevolgen op lange termijn kon voorspellen (en dat nu langzamerhand volgens steeds meer wetenschappers en dokters toch wel degelijk enkele kwalijke gevolgen blijkt te hebben), wordt de “namedropping” me toch echt een beetje teveel (of moet ik nu zeggen “too much”?) (en nee Tempelman, ik ben geen “antivaxxer”, wat dat ook moge zijn, en ik ben ook geen “complotdenker”, ik had gewoon een afwijkende mening over het coronabeleid) (en dat ik daarvoor niet heb hoeven onderduiken, daar heb jij dan weer gelijk in, maar ik ben er wel minimaal één vriend door kwijt geraakt). Ook het vanranst-terzijde is onnodig en alleen maar dienend om de eigen (culturele) onderlegdheid en belezenheid te onderstrepen, en hier, op het eind, wordt dan net een verkeerde grens gepasseerd. De grens tussen dingen die me vrolijk, en dingen die me chagrijnig maken.

Maar ik kan ook cognitief dissonant zijn. Ik scheur die laatste pagina’s er eenvoudig uit (niet allemaal, want dat Tempelman zijn katten bedankt voor gezelschap tijdens het schrijven, neemt me dan weer maximaal voor hem in) en dan hou ik een grappig, tot nadenken stemmend, soepel weglezend boek over; het ideale cadeauboek voor de kloot die lange reizen maakt (hoe zou het daarmee zijn). Want goed te lezen tijdens een middellange treinreis naar weeral het volgende paradijselijke oord waar mensen een opklapbed pakken als ze een driezitsbank nodig hebben.

Tempelman gaf de voorzet in een analyse van fomo en emmerlijsten en aanverwante modernetijdsaandoeningen. In een volgend boek mag hij, of een andere denker, er wat mij betreft nog wat  verder mee de diepte in.

Olaf Tempelman De kunst van het missen

De kunst van het missen

Waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken

  • Auteur: Olaf Tempelman (Nederland)
  • Soort boek: literaire non-fictie
  • Uitgever: Uitgeverij Athenaeum
  • Verschijnt: 16 januari 2025
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het nieuwe boek van Olaf Tempelman

“Voor we iets hadden kunnen meemaken hadden we het al gemist. Ik ben er nooit achter gekomen wat het was.” (Olaf Tempelman)

Hoe welvarender mensen zijn en hoe meer mogelijkheden ze hebben, hoe sterker ze zich bewust kunnen raken van gemis in hun leven. Legden mensen zich in het verleden neer bij de mores van een levenscyclus, nu willen velen uit het leven halen ‘wat erin zit’, meemaken ‘waar het echt om gaat’, deelgenoot worden van wat Norman Mailer ‘the sweet of life’ noemde. Begrippen als ‘bucketlist’ en ‘fomo’ vinden we inmiddels ook in Nederlandse woordenboeken terug.

Eén van de gedaantes van de moderne mens die zoekt naar vervulling is de Reiziger. Aan de hand van het gedrag van reizigers brengt Olaf Tempelman in kaart wat bevoorrechte mensen in hun leven missen, en waarin moderne maatschappijen tekortschieten. Over de hele wereld ziet hij reizigers zoeken naar liefde, verlichting, bevlogenheid, geborgenheid en meer. Hij ziet óók dat er veel voorbijgaat aan mensen die niets willen missen. In een boek waarin hij reisimpressies met contemplaties mengt, pleit hij voor de kunst van het missen.

Olaf Tempelman is geboren in 1971. Hij studeerde journalistiek, politicologie en Roemeens. Van 2000 tot 2008 was hij Oost-Europacorrespondent voor de Volkskrant, met als standplaats Boekarest. Zijn boek Roemeense lente stond in 2008 op de shortlist van de Bob den Uyl-prijs. In 2013 publiceerde hij over de kusten van de Zwarte Zee het boek Omweg naar Istanbul. Voor de Volkskrant schrijft hij columns en essays.

Bijpassende boeken en informatie

Pim te Bokkel – Even zweven de levende wezens

Pim te Bokkel Even zweven de levende wezens recensie en informatie nieuw boek met gedichten van de Nederlandse dichter. Op 16 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek de nieuwe dichtbundel van Pim te Bokkel. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Pim te Bokkel Even zweven de levende wezens recensie van Tim Donker

Zwevende levende wezens, dat is niet moeilijk, ook niet voor even. Ziet hoe zweeft de albatros. Ziet hoe zweeft de adelaar. Ziet hoe zweeft een vleermuis. Maar het zal. Een kauwgombal blijkt een toverbal. Ook dat zal. De dingen zullen, de dingen worden, misschien is ook dat zweven, wie was het weer die zei dat een pijl op elk moment in zijn vlucht alleen maar is waar hij is, en niet waar hij niet is, en dat een zwevende pijl feitelijk dus stil staat, was dat niet Anselmus nee truttemie dat was Zeno natuurlijk, en dit is maar het vluchten, dit is maar het worden en het gaan. Het zijn en het schijnen. Volgens de zandhagedis is de maan het ei waaruit de wereld is ontstaan. De lieve man nam de maan naamloos op in zijn horizon. Het zal. Het is. Het klinkt.

Klankenspel zal. Klank is plank. Nee klank is een schaal. Nee klank is plonk. Nee klank is plinketieplonk, is een golf, is beweging, het gaat in en het gaat uit fase, klank bestaat uit golven, als de klank ophoudt bewegen de golven immer nog. Ook poëzie kan klankenspel zijn. Meestal is dat rijm. Klank gaat de betekenis vooraf, schoonheid niet zelden zelfs, breek taalpracht opdat het rijmen zal. Offer de zeggingskracht op aan de plinketieplonk. Opdat het rijmen zal. O. Hoe haat ik gedichten op rijm. Het kinderachtige ervan. Kleuterliedjes rijmen altijd. Slogans meestal ook. Maar er is weinig verschil tussen dat eerste en dat twede. Simplisme en dwang. Het woord zelf is al lelijk. “Rijm”. Maar Te Bokkel laat ander klankenspel zien hier. En laat zien hoe. Klanken allianties kunnen aangaan die niet altijd per se rijmen. Niet-rijmende allianties. Maken ritme. Melodie. Muziek. Golfjes. Klank bestaat uit golven. Het kabbelt. Het klatert. Ook daarin het zweven, het gaan, het worden.

De man draait zijn hand niet om voor vette mooischrijverij als “Er komt een dag verwacht ook de vader in de echokamer met de slapeloze huiler.” Of voor pseudo-diepzinnigheden in de sfeer van: “Weet dat licht ook overdag verdwijnt als jij de andere kant op kijkt” (de dingen verdwijnen niet als je de andere kant op kijkt) (de wereld gaat niet weg als jij je ogen sluit) (objectpermanentie) (ook de slapeloze huiler in de echokamer weet dat) (ook als niemand luistert maken vallende bomen geluid) (de wereld is niet alleen maar een voorstelling voor onze zintuigen) (ook zonder waarnemers bestaat de wereld) (de wereld als wil en voorstelling) (de wereld is niet subjectgericht) (alles bestaat niet alleen maar opdat subjecten het horen zouden subjecten het zien zouden subjecten het beleven zouden) (alsof alleen onze zintuigen het waargenomene zin verlenen) (alsof alleen wat wordt waargenomen bestaat).

Ja. Te Bokkel kan het er goed overheen duwen. Over het hoogste punt, achter de gezichtseinder, voorbij elke horizon. Maar Even zweven de levende wezens heeft zijn momenten. Momenten waarop het gaat klinken, het er even bovenuit zingt, me voor een moment even raakt. Soms danst ook het paginawit. Misschien zoiets als een gaatje in je kist. Gewoon voor het uitzicht.

Ik dacht aan taalfragmentatie. Elke splinter weerspiegelt het geheel der taal. Flintertjes taal is wat de lezer hier toch minimaal bemachtigen kan. En wie het flintertje heeft, die heeft -. Pars pro toto. Ja. Ik ben blij dat jij het zegt. Hoef ik het niet meer te zeggen.

Want wat ineens in het licht staat. Hij is niet voor jou gestorven. Hij is voor jou gestorven. Velen zijn voor jou gestorven. Eén miljoen zijn gestorven om dit geluid te maken. Binnenin leeft het geluid. Het geluid dat jij haat maar ik lief heb. Geluid gaat in en uit fase. Geluid bestaat uit golven. Jij gaat niet door naar de volgende ronde.

Dat is de fragmentatie waar ik het over heb.
Dat zijn de fragmenten.
De splinters. De flinters. Dit is wat je vangen kunt als je Te Bokkel leest.

Zegt iemand zegt wie zegt Rachel Blau Duplessis (de praline dankt haar naam aan de kok van de Franse maarschalk Du Plessis-Praslin. hij brandde als eerste een gesuikerde amandel): ‘Gedicht’ is een druppel in die emmer en belooft niets.

Druppel. Emmer. Ja.

De druppel kan in Even zweven de levende wezens wel gevonden worden. De emmer komt een andere keer wel misschien. Of misschien is de lezer zelf wel de emmer. Het zal. Het kan. Het is.

Pim te Bokkel Even zweven de levende wezens

Even zweven de levende wezens

  • Auteur: Pim te Bokkel (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 16 januari 2025
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Pim te Bokkel

Zo haastig we leven, zo heerlijk beleef je dat ene moment, als je durft. De tijd trekt zich terug. Je wankelt, springt en bent, voor even, vrij.

Even zweven de levende wezens is een eigentijds, sprankelend memento mori – een rijke bundel met verzen voor natuurliefhebbers, dromers, lopers, zwemmers, forensen, zinzoekers, ouders, grootouders, smartphonestaarders, kinderen, stedelingen, dichters, dorpsbewoners, levensgenieters, nabestaanden, strandwandelaars, lezers, buitenlui, vakantiegangers, vaders, liefhebbers – iedereen die soms het gevoel heeft dat we gedachteloos snel aan de dingen voorbijgaan.

In tastbare, zorgvuldig uitgeserveerde zinnen roept Pim te Bokkel een wereld op die er eigenlijk niet meer had mogen zijn.

Pim te Bokkel is op 21 maart 1983 geboren in Winterswijk in de Achterhoek en groeide op in Aalten. Hij debuteerde in 2007 met Wie trekt de regen aan? Hierna verschenen met enige regelmaat nieuwe bundels zoals De Achterhoekse verzen en Dit en alles en heel het heelal.

Bijpassende boeken en informatie

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie en informatie over de nieuwe dichtbundel van de Friese dichter. Op 12 november 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de in Friesland geboren Nederlandse dichter Tsead Bruinja. Hier lees je informatie over de inhoud van de bundel, de dichter en over de uitgave.

Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie van Tim Donker

is het de poëzie, de duisternis, de poëzie van de duisternis, is het de duisternis die je draagt als een jas, de poëzie als kroon op je hoofd, is het het erzijn, is het daar zijn en niet ook ergens anders zijn, het is 1 januari en ik zit met mijn zoon op een hotelkamer in paterswolde

van alle plekken waar je kunt zijn, wat deden we daar, het is avond, laat de wereld nu maar vloeibaar worden, de kamer is in het hotel het hotel is in paterswolde, we zijn daar, het is avond, ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja

dat het zo hoorde

de kamer met haar vogels van nest. denk aan de tijd. dit is de tijd. is dit de tijd. denk aan. dajmond mopperzeur vanjmoeder taartgaap vanjvader (&) dat het allemaal op zijn plek valt als jbek (&) het gouden haar op jtanden

Wat de tijd doet:
hier op kamer met mijn zoon, hij is elf, hij doet iets op zijn telefoon (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit op de middelbare school (maar niet nu, nu heeft hij kerstvakantie), hij heeft vrienden die ik niet ken, hij praat met ze over computerspellen waar ik niets van begrijp, hij wisselt berichten met ze uit nu (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit daar op het bed te lachen om dingen waar ik geen weet van heb (ik zit achter een buro, de burolamp knippert, een goed glas Smokehead had het beter gemaakt (het knipperen niet)

wat de tijd met mijn handen gedaan heeft

Wat de tijd met kamers doet. Vlak na de millenniumwende was het de werkkamer van mijn vader. Op het zolderverdiep van het huis aan de Boschdijk. Daar zat hij, en schreef hij. Over psychologie. Artikels. Boeken. Hij zat achter de computer, een jazzcassette speelde, ik zat op het kleine ongemakkelijke bankje dat ook in die kamer stond, ik woonde allang niet meer thuis, ik was daar maar voor een weekendje. Ik zat en ik las. Een dichtbundel van Tsead Bruinja. Ik geloof dat het Dat het zo hoorde was. Dat had ik die middag in het sentrum van Eindhoven gekocht. Ik las. We zaten. We dronken whiskey geen whisky, maar alles was goed genoeg voor dat moment.

& dat is wat de tijd gedaan heeft: de zolderkamer is een hotelkamer, en ik de vader nu, en Bruinja ook weer ouder (ik zag enkele tamelik homo-eroties aandoende foto’s van hem op de internet), en dat het zo hoorde is inmiddels wat deed ik daar geworden

(rijping zeggen mensen dan) (maar mensen moeten hun stomme bek houden)

(en ik denk aan t schrijverken en hoezeer hij dregke mist)
(en ik denk aan mij en hoezeer ik mijn vader mis)

(als ik nog maar even op die zolderkamer had kunnen zitten met hem, met een goed glas Smokehead, god hoe graag had ik hem Nation Time van Joe McPhee laten luisteren, en praten, en zwetsen, en zeggen wist je dat joe mcphee ooit een cd heeft opgenomen met The Thing wist je dat The Thing ooit een cd heeft opgenomen met Neneh Cherry, wist je dat Neneh Cherry begonnen is in een postpunkbandje, god hoe graag had ik hem gevraagd of hij Music is the healing force of the universe van ons beider held Albert Ayler ooit gehoord had, toen Ayler zich van zijn free jazz wortels had afgekeerd met samen met Canned Heat-gitarist (andere helden) diep in de soul jazz was afgedaald, en hoe mooi ook dat was)

Wat de tijd doet is drempels ophogen –

want even had ik moeite om me door de woorden van Bruinja te bewegen, de woorden in wat deed ik daar, “een voluptueus biografies visiedocument met intermezzo’s en af en toe een gedicht” heet het daar en ik wist niet goed of dat me te lachen gaf, even nog schoorvoetend schuifel ik, even nog is het lastig me over te geven aan de bladzijden, daar, en dan, niet met de rug naar de muziek leven, maar er vol in, lezen, zien, overwoekerd worden.

Er klaar voor zijn. Spoeling:

ja: bladzijdenummers ontbreken. Iemand, ergens, vroeg zich af waarom dat ontbreken was, iemand, ergens, vond het maar “gelukkig” dat er wel een inhoudsopgave was, en daar is het dan dat tijd bitter weinig gedaan heeft: ook al vlak na de millenniumwende maakte ik samen met kompaan Antonio (die niet ver uit de buurt van deze hotelkamer schijnt te wonen tegenwoordig) een literair blad dat we met zijn tweeën helemaal vol schreven. Ook wij onthielden ons van paginanummering. Maar wij zagen ook af van een inhoudsopgave. Iemand, ergens, tikte ons op de vingers. Een blad zonder paginanummers is als van Amsterdam naar Utrecht rijden zonder wegwijzers!, zei die persoon (die persoon sprak die woorden in Amsterdam, en wij kwamen uit Utrecht, dus vandaar), welke vergelijking zo totaal mank ging dat van manken al geen sprake meer was, pootloos en klootloos lag de vergelijking op de grond, te achterlijk nog om het uberhaupt te pareren).

Dat vond ik een goed ding. Geen paginanummers. Ik zei er iets over tegen mijn zoon, die maar half opkeek van zijn telefoon en waaat? zei. Waarom zag Bruinja af van het obligate cijfertje rechts onder op de bladzijde?, weetikveel, omdat het het schone paginawit verstoort misschien?, omdat het het vloeien van de woorden verstoort misschien?, waarom zou je je gedichten uberhaupt willen vastnagelen aan een nummer?, misschien & daarom misschien?

Readymades. Een ander goed ding. Opmerkingen op internetfora, of vragen en mededelingen via buurtapps ofzo, er lopen collectanten rond maar hun pasjes kloppen niet & mag ik prikkeldraad op mijn schutting bevestigen om ongewenste bezoekers buiten te houden? (“U mag ongewenste bezoekers drie maal verzoeken uw tuin te verlaten en dan mag u de politie bellen. Meer mag u niet doen.”). En ook dat is tijd (in een ander leven had t schrijverken misschien een essay geschreven over het verband tussen de voortgang der techniek, massacommunicatie en xenofobie).

De dingen de woorden de beelden.

Hoe gristenen lijken op pompoenen. Vitello tonnato. Witte wijn. Hoe scherp de pen van een 87-jarige nog mag zijn. Limoncello, en dan extra limoncello. De tram. Het wikken. Het wegen. De (on)mogelijkheid om via Chatgpt een op Campert geïnspireerde ode aan de fietspomp te schrijven. Doodlopende straten in strompelen midden op zee. Oneetbare wegwerpgedichten. In een kooi hangt een alledaags lulverhaal.

Zulke dingen, zulke woorden, zulke beelden, zulke flitsen.

Alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.

Een welgemikte dosis ontroering zou kunnen. De en toen-gedichten. Schetsen. Portretten . Verhalen van ouderen uit Friese zorginstellingen. Maar wat maakt het uit of het echt gebeurd is, het is immers wel echt verteld. Vanaf het “en toen” kan de lezer iedereen zijn. Grytsje, bijvoorbeeld. Ze kende Teatske al vijfentachtig jaar, op leeftijden gelijk deze meet men de jaren al gauw met tientallen tegelijk. Vijftig jaar getrouwd met Wieger, veertig jaar gewoond in het huis waar Teatske en Wieger zijn opgegroeid. Grytsje en Wieger hadden het altijd gered. De gehaktbal kon groter zijn of kleiner, of door de helft. Of. “En toen” was je zoon bakkersknecht rechercheur mantelzorger. Of. “En toen” meneer Hosper, die zich altijd geschaamd had voor zijn b.l.o., en altijd werken. Of. “En toen” iedereen ziek. Kanker vreet aan. Aan de mensen. Aan de endeldarm (“ze lieten je uitleven toen / Niets bleef van haar over”). Oorlog en boeren en melk en dominee. Een grofkorrelfilm vanuit de achteruitkijk. En waar is mijn Noorse trui?

alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.

Waar tijd ook niks doet. De aanmerkingen die je kunt hebben op de plekken waar mensen samen leven, noem het samenleving, noem het maatschappij, hoe je het ook noemt, Levenslied zou gaan over NSB’er Max Blokzijl maar het indringende is dat het evenzeer slaat op de paniekmaatschappij zoals deze zich gedurende mijn eigen leven steeds weer (meer) ontvouwt: dat angst een slechte raadgever is, kon ook gezegd worden toen men ten oorlog moest tegen terrorisme, toen “het vrije woord” of “de democratie” werd vermoord, toen de ene krisis de andere verving, toen men nog liever het totalitarisme geïnstalleerd zag dan het risico te lopen een snotvalling te krijgen: de redenen om dingen donkerder te zien dan ze zijn, ja p’sies dat!, “vaderlandsliefde // is even slappe grond / waarin je een graf / kunt pachten”, ja dat ook, p’sies dat ook!, liefde als een andere reden om donker te zien, de opgeschroefde saamhorigheid, de verplichte loyaliteit, de opgeëiste solidariteit die telkens weer ge/misbruikt wordt om al te snel duidelijk te krijgen wie de zwarte schapen zijn en wie de witte, wie achter het hek mogen en wie nooit meer op het droge. Want bepaalde keuzes hebben bepaalde consequenties, he?, en dat is altijd zo geweest, HE???, drink mee of ga weg, juich voor je team of ga het stadion uit, voeg je in het leger der staanders of blijf voor altijd liggen, liefst zes voet onder, aan die dingen moest ik denken, aan al die dingen, nog lang voor de NSB-connectie indaalde, tijd doet alles, maar niks met koppen van tijdgenoten.

Een smalland dat verder vorm krijgt met een gedicht dat belangenverstrengeling heet, en speelt in een anarchiese noordzee (anarchies? Ja, Bruinja laat mens-en-samenleving punt infonu punt en el uitleggen: “Een anarchies systeem is een term uit de leer der internationale betrekkingen en slaat niet op de relatie tussen staat en onderdanen, maar op de relatie tussen staten. Het idee binnen bepaalde stromingen van de internationale betrekkingen (met name het (neo)realisme is dat er geen hoger gezag is dan staten. Er is dus niet sprake van een hiërarchie: er is geen “superstaat” of wereldregering boven soevereine staten”). Dolfijnen verklaren zich solidair en roepen “Wilt u meer of minder plankton?”, (en in gedachten hoor je het reeds scanderen min-DER, min-DER, min-DER), “Dan gaan we dat regelen” (dat was nog verontrustender, nog veel verontrustender dan dat scanderen, dat laconieke, achteloos gebrachte “Dan gaan we dat regelen!”; alsof er om een kopje koffie was gevraagd en niet om een hele bevolkingsgroep weg te zuiveren); en plankton oppert voor alle dieren planten niet-dieren en niet-planten hij zij u en jullie af te schaffen en voortaan alleen nog wij te gebruiken (Willem-Alexander kon misschien niet akkoord gaan); de, het, een, natuurlijk al even stigmatiserend (ow, grensoverschrijdend misschien zelfs wel!) moeten ook nog op de schop; en de ene potvis vraagt aan de andere potvis of het waar was dat Trump die hoeren op een bed liet plassen waarop Obama had geslapen in het Ritz-Carlton te Moskou? (want gans de wereld kan soms nog smaller zijn dan een smalland breed is).

Vervreemdend, hermeties, absurd, surrealisties, ontroerend, betoverend, direct, krities, politiek geladen, humoristies of wonderschoon: met wat deed ik daar raakt Bruinja vele tonen en alle tijden. Als je er al aan twijfelde hoe krachtig, prachtig, welsprekend poëzie kan zijn, laat je dan overtuigen door deze bundel. Hoe het zingt hoe het speelt hoe het zegt:

“waar ligt dat door waar ik door moet / hoe kom ik daar // waar is die plek waar ik eroverheen kan komen / hoe hoog is het // moet ik daar een horde nemen / of is het een berg waar ik tegen op mag zien // wat zou ik kunnen doen / zodat ze me er niet meer onder krijgen // als je zegt dat ik het kan overwinnen / zeg je eigenlijk dat ik aan het verliezen ben // als ik ermee om moet leren gaan / beweer je dat ik niet ben hersteld // als ik weer de oude ben / heb ik het niet meegemaakt // en dat kan niet want ik heb het meegemaakt.”

en meegemaakt heb ik het, deze bundel, en op hotelkamer was ik op zolderkamer, en de oude en de jonge, de vader en de zoon, de woorden en de stilte, de inkt en het paginawit, ik droeg de poëzie op mijn lijf, en momenten lang was alles goed.

Tsead Bruinja Wat deed ik daar

Wat deed ik daar

  • Auteur: Tsead Bruinja (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 12 november 2024
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Tsead Bruinja

Wat deed ik daar is een bundel over ontgoocheling door een wereld die zorgt voor stramme weiden en gekneusde slootjes en een bundel vol betovering door de liefde, zonder wie het anders naakt zijn is. Maar het is ook een bundel met een neoarchaïsche ode aan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwenen poëzie waarin Tsead Bruinja zich afvraagt waarover potvissen zouden roddelen als ze plaatsnamen in het Parlement van de Noordzee. Hier is een tobberige homo ludens van middelbare leeftijd aan het woord die uiteindelijk droomt dat:

de kinderen met de kinderen langskomen
en er een paar klompjes

bij de achterdeur op de mat
worden uitgeschopt

Bijpassende boeken en informatie

Yoko Tawada – De bruidegom was een hond

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie en informatie over de inhoud van de novelle uit Japan. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van 犬婿入り/ Inu mukoiri  het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie van Tim Donker

Ook deze dingen kunnen je dag maken. Nog altijd zijn er dingen die je dag kunnen maken.

Het kan een kort en mals regenbuitje zijn, kletterend op je kop aan het begin van de lente. Het kan iets zijn dat nog nooit gegeten hebt en waarvan je de smaak niet helemaal thuis kunt brengen. Het kan een klein en mooi gesprekje zijn met iemand die je eigenlijk nauwelijks kent. Het kan het pianoloopje zijn in Comet # 9 van Helium. Het kan een kieteling zijn of een binnenpretje of iets leuks dat je je plotseling weer herinnert. Een droomflard, een kat die op je schouder gaat zitten, een perfect gepocheerd ei. Of: een uiterst merkwaardige novelle.

Zo merkwaardig als dit bijvoorbeeld: in een wat slaperig stadje geeft Mitsuko Kitamura bijles. Of naja, bijles. Kinderen komen naar haar huis, en Mitsuko zegt dan dingen. Ze geeft ongepaste tips, bijvoorbeeld. Dat je een papieren zakdoekje het beste drie keer gebruikt, de derde keer als weeseepapier. Of ze vertelt rare, en een beetje viezige sprookjes. Over een prinses met een heel lui kindermeisje; zo lui dat ze te beroerd is om de billetjes van de prinses af te kuisen en die dan maar steeds laat schoon likken door een hond waardoor de prinses zich op latere leeftijd genoodzaakt voelt te trouwen met de hond. Als kinderen thuis vertellen over de bijlessen, brengt dat geregeld wat geroddel teweeg. Nooit ernstig, er is altijd wel iemand die de “lesstof” van Mitsuko weet te relativeren, en niemand haalt ooit zijn kind uit haar klasje.

Dan, een dag, die man. Misschien had u het achterplat al gelezen. De man loopt Mitsuko’s achtertuin in, stelt een totaal willekeurig aandoende vraag (“Heeft u mijn telegram nog ontvangen?”), tilt Mitsuko op, ontdoet haar van haar korte broek, en wat zich dan ontspint kan het best omschreven worden met “verkrachting” want al dekt die term de lading niet geheel – van wederzijdse sex is evenmin echt sprake. Als de man zich bevredigd voelt, laat hij Mitsuko buiten achter, ruimt binnen wat op en kookt een maaltijd voor haar.

Sja. Dan zou je verschillende dingen kunnen doen. Je zou HELP kunnen schreeuwen. Of de politie bellen. Of zo’n vent buiten smijten. Weetikveel. Wat zou jij doen? Wat zou ik doen? Wat dondert het, wat Mitsuko doet is in ieder geval niet veel. Aan tafel gaan, en eten, en welaan het leven gaat verder met de ene dag aan de andere te rijgen. De man, die zich Taro noemt, meteen toegevend dat dat een slecht verzonnen schuilnaam is, blijft in het huisje van Mitsuko. Wonen, of logeren, geef het een naam. Wat alvast niet waar is, is wat het achterplat zegt. Ze beginnen verdorie helemaal geen “intense romantische en seksuele relatie”. De man, die iets dierlijks heeft, neemt veelal eenzijdig het initiatief tot sex, en of Mitsuko er nou heel veel lol aan beleeft, is maar zeer de vraag. Ze laat het eerder wat gelaten met zich gebeuren, is wat ik zou zeggen. En romanties? Hum. Hoeveel gevoelens koestert Mitsuko eigenlijk voor “Taro”? Vooral ergernis, toch? Taro is midden in de nacht wakker, dan is het ook wanneer hij “zijn” sex wil, ligt de rest van de dag te suffen, waardoor Mitsuko uit haar normale leefritme wordt geslagen. Nu nog niet zo’n enorme ramp, het is zomervakantie, maar als straks het klasje weer begint moet ze wel uitgeslapen kunnen zijn. Of omwonenden en de moeders van haar bijleskinderen geen aanstoot zullen nemen aan de aanwezigheid van Taro, is een andere angst.

Hum. Ja. Of die aanstoot genomen wordt? Wel, het is alvast niet waar wat het achterplat zegt. En ja dat zei ik eerder ook al, maar ik heb echtwaar zelden zo’n inaccuraat achterplat gelezen. Er is niet meteen “grote ergernis”, en als die er is ook niet bij “haar vrienden” maar eerder, dus, bij die moeders van de bijleskinderen die ook al voor er een halve weerwolf bij Mitsuko was ingetrokken, heersten op het roddelsirkwie (dat is ergens een sirkwie, ga anders zelf kijken). En het zijn ook niet “sommigen” die hun vermoedens hebben over de werkelijke identiteit van Taro, het is maar één moeder die hem uiteindelijk identificeert als Iinuma, de verdwenen / vermiste echtgenoot van Ryoko. Erg hartstochtelijk heeft Ryoko nooit naar hem gezocht, want eerst was Iinuma een timide, schuchtere, angstige sufbubbel maar na door een koppel honden aangevallen en gebeten te zijn, werd hij dierlijk en onberekenbaar. In geen geval een man die ze bijzonder hard miste.

Wel. Vanaf daar wordt het alleen maar maffer. Het is bijna ongelooflijk hoeveel mafheid Tawada in krap zeventig pagina’s proppen weet. Ryoko komt zelf naar Mitsuko toe om zich ervan te vergewissen of Taro werkelijk Iinuma is, een scene die Mitsuko’s kennismaking met Taro spiegelt: weer is er de vraag of het telegram ontvangen is, weer is er het optillen, geen sex deze keer, en geen hereniging van de echtelieden – Ryoko gaat weer, geluidloos, en Taro / Iinuma blijft bij Mitsuko achter. Er is een door de andere kinderen als “raar” bestempeld meisje in Mitsuko’s bijlesklas waarover Mitsuko meer en meer gaat moederen. Er is een vermoeden dat Iinuma / Taro een homosexuele verhouding heeft met de vader van dat “rare” meisje. Het zou kunnen zijn dat gamehal een eufemisme is voor homobar. Er is een treinreis van twee mannen. Er zijn mensen die overwegen daarover de politie te informeren. En er is een novelle die ineens afgelopen is.

Wat haalde ik uit dat alles? Geen meesterwerk. Ook geen pracht over het ondraaglijke. En zeker geen Kafka, hou die verdomde Kafka eens een keer in je kast man, kunnen jullie nou nooit eens iets beters verzinnen dan Kafka om mee te komen aankakken? Ook niet echt iets over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies. Al zit dat hele deadpoetsociety-achtige “onconventionele leraar”-sfeertje er natuurlijk wel door de hele novelle heen verweven. Glinsterende vreemdheid dan misschien, ik ga akkoord met glinsterende vreemdheid.

Suffe buurten en bizarre gebeurtenissen, en hoe goed zij wel of niet rijmen met elkaar.
Een koortsdroom als je in slaap valt in het gras op een warme zomernamiddag.
Iets dat je even doortintelt, en achteraf kun je niet goed zeggen wat het was.

Dat is wat het was voor mij. Een uiterst merkwaardige novelle, die je gelezen hebt voor je het goed wel beseft, en dan iets kleins in je achterlaat, het kriebelt daar een beetje, je kunt het niet benoemen en je moet het misschien maar ook niet benoemen want het heeft je dag gemaakt en dat is al meer dan genoeg als de dagen grauw en grijs zijn, en de kou al bijna tot in je botten dreigde te kruipen.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond

De bruidegom was een hond

  • Auteur: Yoko Tawada (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: 犬婿入り/ Inu mukoiri (1993)
  • Nederlandse vertaling: Luc Van Haute
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 28 november 2024
  • Omvang: 60 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada

Een onderwijzeres vertelt haar leerlingen een fabel over een prinses die belooft met een hond te trouwen in ruil voor bepaalde gunsten. Het verhaal krijgt een vreemde wending wanneer in het echte leven een vreemde hondachtige man bij de lerares intrekt. Hij neemt het huishouden over, verleidt haar en ze beginnen een intense romantische en seksuele relatie. Dit tot grote ergernis van haar vrienden, van wie sommigen vermoedens hebben over de identiteit en motieven van de man.

De bruidegom was een hond is een ontwapenende en onvergetelijke moderne klassieker over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies.

Yoko Tawada werd 23 maart 1960 geboren in Tokio en verhuisen op haar tweeëntwintigste naar Hamburg en in 2006 naar Berlijn. Ze schrijft in zowel het Japans als het Duits en heeft in beide talen verhalen, romans, gedichten toneelstukken en essays gepubliceerd.

Bijpassende boeken en informatie

 

Joost Oomen – Het paradijs van slapen

Joost Oomen Het paradijs van slapen recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Nederlandse schrijver. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Joost Oomen. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Joost Oomen Het paradijs van slapen recensie van Tim Donker

Dan Joost Oomen. En dan het achterplat.

Om te beginnen met dat laatste: dit boek zou over euthanasie gaan. Het zou die Gerrit zijn, die “een rijk en mooi leven” achter de rug heeft, het nu wel als voltooid kan zien, en eruit wil voor de pijn, het lijden, de aftakeling hem gaan vinden. En het zou Theo Engel zijn die hem daar bij zou kunnen helpen misschien. “Een ode aan de schoonheid”, alsmede “een pleidooi voor euthanasie bij een voltooid leven”. Zei dus dat achterplat. En dat is goed, dacht ik. Dat is mooi, dacht ik. Daar heeft die Oomen een goed onderwerp bij het nekvel, dacht ik. Dacht ik allemaal.

Het leven is een gift. Een gift waar niemand om gevraagd heeft. Zomaar word je ineens dit bestaan in gesleurd. En dan is er al dat moeten, al die plichten, al dat gedoe waarin je helemaal geen zin hebt maar zich toch elke dag weer aandient. Omdat je de gift gekregen hebt. Ja. Mooie gift zeg. Heb je het bonnetje nog? En uiteindelijk wordt het je ook gewoon weer heel leuk ontnomen, waarschijnlijk net als je een beetje op je gemak begint te geraken (stel ik mij zo voor). Wat ik niet snap is waarom dat allemaal zo per se tachtig, negentig, misschien wel honderd jaar moet duren. Hoe mensen zelf altijd maar vast blijven houden, of in ieder geval denken dat te doen. Dat zit hem in droge januari, in dat maniakale rennen in belachelijke kledij, in de sportschool, in 0%-bier (als je zo nodig “gezond” denkt te moeten doen, kun je ook gewoon water drinken weet je), in de idee dat je lichaam je “tempel” is, alsof jij iets anders bent dan je lichaam, alsof je maar “toevallig” in dat lichaam woont ofzo en het verplicht bent aan de rechtmatige eigenaar (God?) om het zo lang mogelijk mee te laten gaan. En anders zijn de anderen er wel om ons te verbieden ziek te worden of dood te gaan. Symptomaties is zeker ook de verkrampte houding ten opzichte van euthanasie. Het “mag” ja, zo waar, maar dan moet het lijden wel uitzichtloos zijn, pijn ondraaglijk, verbetering niet meer te verwachten.

Dus dan is het goed. Dan is het goed als zo’n Oomen de diskussie op punt gaat zetten door een figuur op te voeren die niet lijdt, en zeker niet uitzichtloos, maar gewoon klaar is met het leven. Van mij had het zelfs nog scherper gemogen. Gerrit Blauw is een al wat oudere man, en zijn leven was goed en fijn en leuk en mooi, ik had het nog beter gevonden als die Oomen was afgekomen met een vent van vijftig met een kutleven. Of. Naja. Geen depressies ofzo, geen somberte, nee geen psychiatrisch geval, gewoon een man en zijn aldagsleven, gevuld met net iets te veel moeten, net iets te veel werk, net iets te veel verplichtingen, net iets te veel saaiheid, en net iets te weinig liefde, en dan op je vijftigste geen noodzaak zien om dat nog dertig of veertig jaar te laten voortduren. Maar voor nu neem ik genoegen met Gerrit Blauw en die euthanasiearts met zijn wat te vet aangezette achternaam. Voor nu ga ik lezen.

Kom ik na een ultrakort proloogje waarin inderdaad sprake is van een euthanasiearts terecht in wat me op het eerste gezicht aandoet als zo’n typisch Oomenboek. Gerrit Blauw is jong in de jaren zestig. Net scholier af, staat op het punt te beginnen met een studie rechten aan de universiteit in Groningen. Maar nu is de zomer nog heet in het Sneek waar hij geboren werd. Er is Douwe, zijn beste vriend. En er is Saartje, het meisje waarop hij straalverliefd is maar dat uiteindelijk een relatie zal krijgen met Douwe. Gedrieën leven ze dat typische jongerenleven op het kale kamertje dat Saartje huurt bij een hospita. De kachel, de muziek, de gesprekken, de dingen die gebeuren. Ik zal het u niet alles ganzelijk uitkauwen want u las dit al talloos vele malen eerder. Bij al die schrijvers die het daadwerkelijk in de zestiger jaren beleefden, opschreven en publikeerden maar ook in al die tijdperken daarna (want de zestiger jaren dienen voor een groot deel louter als achtergrond). Het komt naar Oomens hand te staan doordat de personages zo totaal oomenesk innemend, charmant en schattig zijn, en in de zomwijlen nogal vervelende metaforiek. Blauws gevoel voor Saartje wordt getypeerd als: “hoogst verliefd als een kleine ree of een kommetje yoghurt of een veldboeket”, en dat slaat natuurlijk als een lul op een drumstel, dat is alleen maar gezocht om de gezochtheid. Waarom een kleine ree, waarom een veldboeket? En dan dat kommetje yoghurt. Dat snotweke, doordeweekse, truttige, zure goedje – hoe heeft het in godsnaam met verliefdheid te maken? Maar dan denk ik natuurlijk te beperkt, ik moet me waarschijnlijk voorstellen op welke manier een kommetje yoghurt verliefd zou zijn. Naja, het zit om te beginnen al in een kommetje, niet eens in een teil waarin het nog een beetje kan klotsen en spetten en zich anderszins wild gedragen, en daarnaast is het snotweek en doordeweeks en truttig en zuur dus van zijn gevoelsleven stel ik me ook niet bijster veel voor. Maar het is Oomen en omdat het Oomen is vergeef ik het hem, pseudopoëties willen doen is immers zijn twede natuur, en bezijden, dat “een grijze man die een beetje op een boos potlood lijkt”, eindsweegs verderop, slaat evenmin ergens op maar dat bracht dan weer een hele brede grijns op mijn gezicht. Dus. Welaan. Ik lees voort.

Het eerste deel is uit, ik ben op eenderde, met euthanasie heeft het vooralsnog erg weinig van doen.

In het twede deel volgen we Theo Engel. De euthanasiearts ja. Dus daar gaat het. Engel blijkt een vermoeide, licht verbitterde veertiger. Wat is er van zijn arbeidzame leven geworden? “Elke maand meerdere mensen omleggen heeft weinig met beter maken te maken”, stelt hij cynisch vast, en ook dat vond ik grappig, daar moest ik zelfs eventjes om lachen, niet heel hard maar toch hard genoeg om mijn dochter, mijn moje lieve grappige negenjarige dochter, te laten opkijken en vragen Wat is er zo grappig pappa? Verdermeer een niet bijster aimabele man, die Engel, hij jat dingen van de patiënten voor wie hij het levenseinde verzorgt en als de nabestaanden maar blijven vragen waar de spullen zijn, geeft hij ze desnoods terug door ze dwars doorheen hun ruit te keilen (dat vond ik niet echt Oomen meer, dat vond ik meer iets voor iemand als Brusselmans). De ellende die hij tegenkomt, de droefnis. De allerduisterste zijden van de gift. Maar van enig kontakt tussen hem en Gerrit Blauw is nog altijd geen sprake.

Want eerst krijgen we nog een derde deel. Met Gerrit Blauw als volwassen man. Zijn studie rechten blijkt hij zeer voortijdig afgebroken te hebben, hij werd theatermaker, natuurlijk in Amsterdam, ik krijg wat van die stad. Maar vanwege de liefde voor vroeger tijden, trekt hij in dit deel weer noordwaarts, naar waar zijn wortels lagen, en noordelijker nog, naar waar de wortels lagen van zijn geadoreerde Saartje. Terschelling. Het Oerolfestival. Omdat Saartje ooit eens iets vertelde over een giraf op het strand, bedacht Blauw voor Oerol een theaterstuk met een giraf erin, een heusche giraf, hij heeft er voor de pers en voor de subsidiënten een politiekcorrect verhaal omheen geluld maar het is eigenlijk puur effectbejag, die giraf, een ode aan de Saartje die hij doorheen al die jaren nooit vergeten is. Daar zijn ze, theatermakers en festivalbezoekers, op de boot naar Terschelling als langszij komt de vrachtboot met de giraf erin, iedereen kijken, het water, de giraf, de boot, de wind, oké, die is ook weer aardig vet maar dat beeld, de giraf die op zijn vrachtboot de passagiersboot van de kijkers (het camerastandpunt, ha!) passeert, zit stevig in mijn kop om daar vermoedelijk de komende jaren nog wel te blijven. Op Terschelling dan gedoe met die giraf, weerzien met Saartje, gemekker met het festival, wat maakt het uit, we zijn op tweederde en Gerrit Blauw en Theo Engel hebben elkaar nog altijd niet ontmoet.

Dat komt pas in het laatste deel. Dat doet een beetje afgeraffeld aan. Als een schoolopstel, en de leerling komt er te laat achter dat zijn werk nog niet aan de opdracht voldoet, breit er dan nog maar wat aan vast opdat hij geen onvoldoende zal krijgen (gesproken daarvan: waarom moet het achterplat vermelden dat Oomen voor dit boek zijn vader interviewde? waarom moet hij toch altijd dat imago opgeplakt krijgen van een dromerige, onbeholpen schooljongen? die man is nu toch ook al ver in de dertig?). Het is jammer. We zijn weer wat decennia verder in de tijdlijn, Blauw ontmoet Engel, doet hem kondt van zijn leven (dat leven dat de lezer zojuist vernomen heeft), laat hem weten dat voor hem wel genoeg is zo, en dat hij er een eind aan wil, ook zonder pijn, ook zonder ondraaglijke somberte, ook zonder uitzichtloos lijden. Engel twijfelt, oppert bezwaren, maar doet het uiteindelijk toch.

Wel. Ja. Helaas. Een “pleidooi voor euthanasie bij een voltooid leven” kan ik dit niet noemen, en ook niet echt een “ode aan de schoonheid”. Blauws grote oog voor schoonheid is werd aan haren getrokken om er nog bij te kunnen zijn, en is sowieso licht flauwig. Ja je hoeft je kop maar uit het raam te steken om iets moois te zien, je hoeft je kop maar weer uit dat raam terug te trekken om weer iets moois te zien. En ja, de moje dingen hebben jou niet nodig om gezien te worden – maar is dat echt een sterk argument voor een doodswens? Een goed ding is dat die Blauw volgens mij helemaal niet zo’n “rijk en mooi leven” achter de rug heeft. Douwe was al heel lang dood en met Saartje is het nooit tot een echte relatie gekomen, en dat waren dan de twee allerbelangrijkste mensen uit zijn leven. Hij had bijzonder moje jaren als scholier, en als beginnende student. Toegegeven. Maar is niet iedereen het gelukkigst tussen pakweg zijn zeventiende en pakweg zijn twintigste? Als theatermaker vierde hij wat successen, en je kunt je afvragen of het vieren van successen een leven rijk of mooi maakt. Wat er na Oerol gebeurde laat Oomen over aan de lezer, wel deze lezer maakt er in zijn reconstructie geen noemenswaard fantasties leven van, iets als gemiddeld, met tijden die mooi waren en tijden die gewoon tijden waren. Daarom is het des te jammer dat de gesprekken van Theo Engel en Gerrit Blauw zo weinig ruimte krijgen. De vraag wanneer een leven ten einde “mag” zijn, is zeer relevant. Maar wordt er hier in minder dan twintig pagina’s doorheen gejast, twintig pagina’s die eigenlijk vooral aandacht voor details hebben. Waarom niet meer aandacht gegeven aan Engels twijfels? Wat is moreel handelen? Hoe ethisch is euthanasie, hoe ethisch is hulp bij zelfdoding? Waar eindigt euthanasie en waar begint hulp bij zelfdoding? Hoe lang moet een leven geduurd hebben om voltooid te mogen heten? Wat is lijden, wat is uitzichtloos, wat is ondraaglijk? Hoe hard zijn zulke grenzen te stellen, en wie stelt die dan? Het leven is een gift, wat moet je ermee als je na enkele decennia denkt te weten dat je die gift helemaal niet hebben wil? Wat als je dood wil maar niks voor zelfmoord voelt, omdat je graag zo pijnloos en zo waardig mogelijk wil gaan? Wat betekent het om arts te zijn? Moet je er altijd op uit zijn om iemand te “redden”, en betekent dit redden altijd de levensduur rekken? Vallen er wel harde wetten te maken rondom euthanasie? Het paradijs van slapen laat veel liggen. Het had bespiegelingen kunnen bevatten. Filosofie. Overpeinzingen. Het is er niet, het is er nauwelijks. Waarom zijn er zoveel pagina’s gebruikt voor Blauws voorgeschiedenis terwijl die, gezien wat volgens het achterplat het thema zou zijn, nauwelijks ter zake doet? Ik kan niet helpen te denken aan Gerrit Blauw zelve, en de plek van de giraf in zijn theaterstuk. Die was alleen maar om zijn Saartje naar Oerol te lokken. Maar om het uit te kunnen voeren, moest Blauw er een sausje overheen gieten dat pers en geldverstrekkers zou aanspreken.

Zoiets.

Het paradijs van slapen is een typische Joost Oomen-roman. Maar om het meer te laten zijn dan een typische Joost Oomen-roman is de euthanasie-thematiek er maar zo’n beetje doorheen geweven.

Wat niet meteen slecht is. Als ge zien kondet: het roept wel vragen en overpeinzingen op. Al is het dan voor het grootste gedeelte een vrij gemiddelde roman over, laten we zeggen onvermogen en onmogelijke liefde, in handen van Joost Oomen wordt het gemiddelde altijd net iets meer. Wat je eraan overhoudt? Onbeantwoorde vragen. En enkele beelden die je misschien nooit meer vergeet.

Joost Oomen Het paradijs van slapen

Het paradijs van slapen

  • Auteur: Joost Oomen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt 28 november 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Joost Oomen

Een man is oud. Hij schreef, maakte theater, leefde een leven in dienst van kunst en poëzie. Nu kijkt hij terug op dat leven, niet uit weemoed, maar om zijn huisarts ervan te overtuigen dat ‘het boeltje voltooid is’. Dat je na een leven vol schoonheid en liefde het recht hebt er een punt achter te zetten, juist wanneer het geloof in die twee verdwijnt.

Zijn steeds ouder en zieker wordende plattelandspatiënten maken grote indruk op de huisarts. Wat kun je voor ze betekenen? En hoe zorg je dat je eigen hart niet steeds stiller wordt?

Het paradijs van slapenis een roman over de liefde en de dood. Over Friesland, Terschelling, kunst en euthanasie. Een boek over de in sterk vergrijzend Nederland steeds actuelere vraag wanneer iemand dood mag en welke rol schoonheid daarin speelt.

Joost Oomen is geboren 18 november 1990 in De Bilt. Hij is schrijver, dichter en theatermaker. Zijn debuutroman Het Perenlied werd genomineerd voor de Anton Wachterprijs. In verscheen zijn boek Visjes (∗∗∗∗)met reisverhalen van het Italiaanse eiland Salina. Hij speelde op Oerol en Lowlands en in vrijwel elk theater van Nederland, hij schrijft columns voor de noordelijke dagbladen en is regelmatig te gast bij radio en televisie. Lievegedicht, zijn vorig jaar verschenen dichtbundel, beleefde herdruk na herdruk, voor poëzie ongekend. Zijn vader is arts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Oomen interviewde hem daarover voor De Groene Amsterdammer. Het inspireerde het voor zijn roman Het paradijs van slapen.

Bijpassende boeken en informatie

Raymond de Borja – Facture

Raymond de Borja Facture review, recensie en informatie boek met gedichten van de Filipijnse dichter. Op 29 februari 2024 verschijnt bij Broken Sleep Books de dichtbundel van de uit de Filipijnen afkomstige schrijver Raymond de Borja. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is nieuw verkrijgbaar.

Raymond de Borja Facture review en recensie van Tim Donker

& facture & facture & wat is nu weer “facture”? Facture is hoe iets geconstrueerd is, facture is de schriftuur of zeg de penseelstreek van de feitelijkheden. Wel. Ofzo. De Borja gaat onder anderen te rade bij Guy Debord en Agnes Martin, die laatste kende ik eerlijk gezegd niet. Ik vroeg me af. Ik zocht. Ik vond. Agnes Martin is een minimalistiese kunstschilder, inmiddels dood, als schilders vaak zijn en minimalistiese al helemaal. Ik stuitte op een serie schilderijen, getiteld On a clear day, in zijn totaliteit mooi, erg mooi, de hele serie zou ik wel in mijn huis willen hebben, in elke kamer een paar schilderijen, al moet je dat geloof ik geen schilderijen noemen, is On a clear day, welaan, de penseelstreek der feitelijkheden zoals die zichtbaar wordt op een heldere dag? (en even overweeg ik een boek met reproducties van haar werk aan te schaffen maar waarom zijn die kunstboeken altijd zo achterlijk duur en wat doe je er verder mee behalve een paar keer per jaar zo’n beetje doorbladeren?). Of dan Debord. Ja. Zijn De spektakelmaatschappij is zo’n boek. Dat soort boek. Als Van theemutscultuur naar walkmanego. Van die boeken die je al heel lang wil hebben, maar die je om een of andere reden toch nooit gekocht hebt, een fase verder nog, dus, dan de boeken die ik allang een keer gekocht heb maar waarin ik om een of andere reden nog nooit een letter gelezen heb, mijn bovenboekenkast puilt uit van de boeken van die laatste soort, ik kan niet wachten tot Van theemutscultuur naar walkmanego en De spektakelmaatschappij daar ook zullen staan zodat ik, af en toe, hun ruggen ajen kan. Maar hoe ook. Kombineer de marxistiese grondlegger van het situationisme met een minimalistiese schilder die haar stijl als abstract expressionisme beschouwde en wat krijg je dan? De voelbaarheid van de realiteit. Vreugde. Ervaringen die schaars zijn, en zeldzaam. Nadenken over wat het verschil is tussen schaars en zeldzaam, wat is de nuance. Een radicaal wachten op blauw dat valt. Het roest op de hekjes in de brandgang. Aandacht. Keuze. Risico. En dan ben ik dus nog maar één gedicht ver, en nu al verder van huis dan ooit. Want hoewel Raymond de Borja met facture een onderzoek lijkt te ondernemen naar de struktuur, de “factualiteit” (is dat een woord?) van aldagsleven, levert dat bij hem geen schipperiaanse huiskamerpoëzie op die het nabije nabijer maakt; nee, De Borja vervreemdt de lezer juist zozeer van het hem omringende dat al het zijn een nergens zijn wordt. Door filosofie te paren aan sociologie en sociologie te paren aan psychologie en psychologie te paren aan literatuur en literatuur te paren aan beeldende kunst (minimalistiese misschien, of levensgrote installaties in verlaten fabriekshallen), laat de dichter voor de ogen van zijn lezers verschijnen: “een laadboom gegraveerd in een fabriek gegraveerd in een hoeveelheid water gegraveerd in een brief”. En dat vorige week maandag, in het magazijn van missende onderdelen. De illusies liggen op tafel, en de tafel zelf is een illusie. O. Ja. Lees ik de anatomie van een nachtmerrie? Het verslag van een reis door de boekenkast van Raymond de Borja? Een essay in de meest letterlijke betekenis van het woord: een probeersel? Een ordinair doeboek misschien, aangezien De Borja de lezer onophoudelijk denkend zet, opzoekend zet, schrijvend zet, uitvoerend zet? Zo komt hij met: “grijp het dichtstbijzijnde boek, de derde zin van het vierde hoofdstuk beschrijft je leven”, die kende ik nog niet maar ik doe, ik grijp het dichtstbijzijnde boek, ik zoek op en krijg: “Maar als dat zo was, hoe kon het dan dat ik haar niet had gezien op het station?”, en ja dat zou best eens een rake beschrijving kunnen zijn van mijn leven en dit lijkt me een prima gezelschapsspel voor de feestdagen: met zun allen in een kring op de grond, stapels boeken overal, boeken grijpen, de derde zin van het vierde hoofdstuk opzoeken en iedereen pas naar huis als ze allemaal een goed doortimmerde analyse hebben gegeven hoezo de gevonden zin over hun leven gaat. En zo door je eigen boeken gaan, en De Borja door de zijne. Altijd weer dat kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid jajaja, we kennen dat wel, maar oké, niemand zegt dat De Borja geen boeken mag lezen die de hele wereld leest. Deze verbazing is niet het begin van kennis. Of wel misschien. Zoals. Het zitten. Hier. Op een droge donderdag en voor het eerst sinds jaren weer eens miljoenen nu levend zullen nooit doodgaan om de kamer mee op te vullen, en lezen over barbarismen. Grieks: buitenlands. Sanskriet: stotteren. Over de telefoon plauderen over een ander boek, een veel ouder boek, en ook: denkend over kunst en alles wat gedacht is als totem. Dit. Totem. Dat. Totem één. Mensen van de zwervende huizen. Ook dat vult de ruimte. Komt er ergens nog eens ballet bij, welja. Trisha Brown in ieder geval. Ook zij nu dood. En een droom van dode kamers. Een grote scheur in de namiddag. Waarschijnlijk een hart. En geheel momenteelderlijk vraag ik me af wat totale stilte met je hersens doet. Het moment spreekt daar. Met muziek een tuin komponeren. De zon, Dorian. Acht harmoniese toonhoogtes met negen echo’s. Dan de vele jaren van voorspoed. Of Breton. Die Nadja laat vragen: wie ben ik? Of Agamben. Die zegt dat het gelaat is waar een zijnde verschijnt, en wegzinkt in die verschijning, en een manier moet vinden om eruit te komen (leuk dat je Agamben erbij haalt, De Borja, maar ik heb hem wel eens zinniger gehoord) (en Levinas trouwens, en Levinas dan?) (en Julio Iglesias dan?) (en De Borja: ik wil dat ons gedicht een gelaat heeft. Het moet een manier vinden om eruit te komen) (niets komt ooit nog ergens uit) (een idee legt beslag op een beeld van de wereld). Dan de vele jaren van voorspoed. Of. Hoe het steeds gaat, hoe het steeds jaagt in facture, zelfs als het stil staat, zelfs als het soms alleen maar 26 juli 1972 kan zijn, want tijd is dun rondom de oorzaak en dik rondom het gevolg. Zegt On Kawara dat Nikolai Kozyren zei (volgens Raymond de Borja dan). De Kawara van de dataschilderijen. Dagen vinden plaats. Vandaag vindt plaats. Het loutere leven. De blinde tijd. Wat past beter bij facture dan On Kawara? Misschien Kurt Schwitters misschien, misschien het merzbau misschien, en De Borja opzettelijk de data door elkaar gojen (de blinde tijd) (de lege tijd) (de alleen door de mens gevulde tijd), De Borja opzettelijk de kronologie op zijn kop zetten. De limieten in tijdruimte. In sommige paradoxen is de limiet waar vriendschap ontstaat. Zodanig dat vriendschap ruimte radiëert. De fragmenten die misschien wel of misschien niet ons leven zijn.

Maar wat ik nog steeds niet weet: wie is toch die Jean?

En wat ik nog steeds niet weet: wat moet ik er eigenlijk van vinden?

facture vraagt om herlezen. facture vraagt om denken. facture vraagt om doen. Als iemand me zou vragen waar ist werk van, zou ik misschien kunnen zeggen daar ist werk van. En grijnzen. Laat op de avond. Vroeg in de nacht misschien. De tijdruimte ligt toch al aan diggelen.

Raymond de Borja Facture

Facture

  • Auteur: Raymond de Borja (Filipijnen)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Broken Sleep Books
  • Verschijnt: 29 februari 2024
  • Omvang: 84 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van het boek van de Filipijnse dichter Raymond de Borja

Raymond de Borja’s facture is an inventive book, both literary and wondrously attuned to the most minute subtleties. The poems in facture are uncannily cohesive, each a small sculpture, a little engine. De Borja’s poems speak through the history of the art world, the history of art theory, and an acute sense of the material world as well. De Borja’s work feels in service of a larger project which we could call the making of art, art which emerges through the work of one’s hands and mind. There is a kind of tenderness toward the poet’s and reader’s body in these poems, a kind of care and compassion in relation to craft, and in the relation of writing to the world.

Bijpassende boeken en informatie

Musih Tedji Xaviere – Deze brieven eindigen in tranen

Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen recensie en informatie roman van de in Kameroen geboren schrijfster. Op 15 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Orlando in samenwerking met Oxfam Novib de Nederlandse vertaling van de eerste roman These Letters End in Tears van Musih Tedji Xaviere. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaalster en over de uitgave.

Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen recensie en informatie

  • “Xavieres debuut schildert een portret van verdriet – in het bijzonder de pijn van het queer-zijn in een niet-tolerante samenleving. Een diep-tragische roman, een getuigenis van onrecht, corruptie en geweld.” (Booklist)
  • “Een intelligent, geraffineerd boek dat niet alleen over seksualiteit, homofobie en traditionele genderrollen gaat, maar ook over de erfenis van het kolonialisme in West-Afrika.” (Kirkus Reviews)

Recensie van Tim Donker

De jaren. De kamers. De boeken. De stapels. En het ineens.

Want ineens ben je een besprekerken, of een professioneel lezer, of welke omschrijving kun je er ook aan geven? Ineens zijn de boekenstapels vanzelf gaan groeien. Ooit groeide alleen wat je zelf plaatste. Toen je antiquariaten afschuimde, selecteerde op wat je kende, wat je dacht te weten, vaak slechts ruwweg, aan de hand van uitgeverijen, perioden, landen, of je liet je leiden door een kaft, een titel, iets dat je ertoe prikkelde een boek op te pakken, in te kijken, hier en daar wat te lezen, en dan ja te zeggen misschien, met boeken in je handen naar de kassa te lopen, weer meer om mee naar huis te nemen, weer meer voor op de stapels. Later raakten antiquariaten uitgedund. Was het geen zekerheid meer dat je in elk stadje maar een fractie groter dan een dorp wel een winkel kon treffen waar twedehands boeken werden verkocht. Toen moest je gerichter zoeken, via websites gespecialiseerd in antiquariatiese boeken, ongezochte vondsten waren er toen niet meer bij, nog later bestelde je je boeken uit Amerika via obskure uitgeverijen, en toen. Toen was je ineens een besprekerken of een professioneel lezer of welke omschrijving er ook aan gegeven kan worden. Toen belandden de boeken als vanzelf op je besprekerstafel. Daar moest je niks meer voor doen. Je kon gewoon maar lezen wat er binnen kwam.

Iemand zei dat de stapels niet op je leken. Dat kan kloppen. Jij bent een mens. De stapels zijn geen mensen. De stapels zijn gewoon maar de stapels, en vaker nog hoger dan menshoog. Maar je moet toegeven dat je houdt van de stapels. Je houdt van ze omdat ze je literaire horizon aanzienlijk hebben verruimd. Ooit dacht je dat boeken moesten zingen. Dat alleen het razen, het kolken, het bulderen telde. Hoe kon er geraasd en gekolkt en gebulderd en gezongen worden? Dat kon alleen maar via taal. Dat is het instrument van een schrijver en het was aan elke schrijver omdat instrument zo scherp mogelijk te stemmen. Elk proza moest poëties zijn, en het liefst op een beetje een duistere manier. Wat vormexperimenten erbij om het af te maken – dat was kunst, kunst was altijd vorm, en alleen maar vorm, en wat kletste die gast die je zo’n beetje van ver of nabij kende en die een uitgeverij had in de stad waar je woonde, wat kletste hij toch enorm uit zijn randdebiele nekharen toen hij zei Die experimenten ken ik nu wel, vertel me liever een goed verhaal! Verhaal psss, psss, wat is nou verhaal, verhalen vertellen doe je in de kroeg, je keek die gast wat meewarig aan en zei toen Die verhalen die ken ik nu wel, vertel het me liever op een opzienbarende manier!

Want er zijn maar twee verhalen: dat van de liefde en dat van de dood. Zei je. Zei je altijd maar. Zei je steeds maar weer opnieuw.

Maar wat nu je huis binnenkomt, lees je, of het experimenteel is of niet, of het poëties is of niet, of het raast en kolkt en buldert of niet. En wat peinst ge? Ja, je schaamt je misschien zelfs het toe te moeten geven (terwijl je schoort met je voeten), maar sjee, wat kan je soms onder de indruk zijn van een mooi verhaal.

Een mooi verhaal. Hoor jou nou toch weer.

En toch.

Neem dit hier Deze brieven eindigen in tranen. Als er één plotgedragen boek is, dan is dit het. Musih Tedji Xaviere zet niet vol in op taal, en evenmin op stijl. Het minieme beetje experiment dat in dit boek gezocht wordt, is dat sommige hoofdstukken verhalend zijn waar andere de vorm hebben van een brief. Van de ene hoofdpersoon aan de andere hoofdpersoon, de lezer zit daar niet tussen, die moet alleen maar aanschouwen. Maar er valt dan ook wel heel veel te zien! Een verhaal dus ja, en van de liefde dan nog, en evenzeer van de dood, al wordt met die toevoeging misschien al teveel verraden.

Bessem en Fatima zijn twee tienermeisjes. Fatima is moslim; Bessem christen. Ze wonen in Kameroen. En ze houden van elkaar. Meer dan dat, ze zijn tot over hun oren verliefd op elkaar. Het is een hartverwarmende, mooie, prachtvolle en soms wat aandoenlijke liefde – voor Bessem is het haar eerste, echte grote liefde. Het is een lieve liefde. Ja. Behalve dan dat liefde tussen twee personen van hetzelfde geslacht verboden is in Kameroen. Tijdens een romanties samenzijn in een homobar, worden de meisjes door de broer van Fatima en zijn vrienden naar buiten gesleurd, ongenadig in elkaar geslagen, en vervolgens aan de politie uitgeleverd. Bessem wordt vrijgekocht maar Fatima blijft in de cel. Later is ze onvindbaar. Dertien jaar lang is ze onvindbaar. Bessem is inmiddels hoofddocent in de economische wetenschappen maar ze is Fatima nooit vergeten. Elke nieuwe liefde die zich aandient, wordt met Fatima vergeleken en moet het onherroepelijk afleggen tegen de grote, intense, zo dramaties afgelopen liefde. Wanneer ze op straat een toenmalige vriendin van Fatima ziet lopen, intensiveert Bessem het zoeken naar Fatima. Het eindigt in een schokkende ontdekking waarin Fatima’s broer -de hypocriete lul is inmiddels wijd en zijn gerespecteerd als imam wil je wel geloven- een weerzinwekkende rol speelt.

Wel. Hier heb je dus. Hier heb je het. Hier heb je een boek dat voornamelijk bezig is een verhaal te vertellen. Is het een goed verhaal? Wel. Het is in ieder geval een verhaal dat naar de strot grijpt. Een verhaal over de haat waar liefde mee te maken kan krijgen. Een verhaal over onverdraagzaamheid, intolerantie, over mensen verbieden te zijn wie ze willen zijn. Peins niet te snel dat zulke verhalen zich altijd elders bevinden. Zo vreselijk als het Bessem en Fatima verging zal het er in, pak m beet, Veghel misschien aan toe gaan. Maar idiote wetten heb je overal, sadistiese politieagenten heb je overal, en homohaat heb je overal (ik ken iemand die bijna gewurgd werd door zijn vader toen hij bekende dat hij op jongens viel). Maar het thema van een liefde waaraan niet toegegeven mag worden is bovenal universeel. Daarmee is wat dit boek vertelt zeker niet exclusief aan Kameroen voorbehouden.

Deze brieven eindigen in tranen is het soort boek waarop ik altijd heb neergekeken: het soort boek dat je voornamelijk blijft lezen omdat je wil weten hoe het afloopt. Dat vond ik altijd zo’n goedkope reden om door te lezen! Dat is waarom mensen soaps kijken. Je kijkt morgen weer omdat je hoopt meer duidelijkheid te krijgen omtrent de dingen die gisteren gebeurden. De stompzinnigste manier om zwakbegaafden geboeid te houden. Maar als het zo verpletterend, zo onthutsend, zo adembenemend gebeurd als in dit debuut van Musih Tedji Xaviere, gooi ik met liefde mijn voormalige principes overboord.

Dit is niet het soort boek dat me nog twintig jaar zal bijblijven, het boek waarnaar ik in mijn stervensuur ga willen teruggrijpen (ik vooronderstel dat grijpen naar boeken sowieso niet iets is dat meteen in je opkomt op enig stervensuur). Maar een mijlpaal niettemin; een boek om mijn opnieuw verruimde literaire horizon af te palen. Ja. Oké. U had gelijk, mijnheer de uitgever, waar u nu ook bent: ook experimentloze boeken die in eerste instansie allenig maar een verhaal willen vertellen, kunnen zeer de moeite waard zijn. Toch, het mooist was dit boek op de momenten dat de taal zich eventjes boven het verhaal uit wilde zingen; als Bessem per brief het woord richt tot haar verdwenen lief Fatima. De dingen die ze dan zegt. “Mijn leven is weer geworden zoals het was voordat ik jou ontmoette alleen weet ik nu precies wat ik mis.” bijvoorbeeld: “Er is geen morgen voor mij, alleen het verleden en dit oneindige wachten.” – om een levensgroot verdriet te comprimeren tot luttele woorden; dat is toch echt de kracht van taal en daar kan nog altijd geen verhaal tegenop. Maar het verhaal dat je erbij krijgt maakt wel dat je je in dit boek begraaft tot de laatste letter gelezen is. En dan eindigt het in tranen. Uw tranen.

Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen

Deze brieven eindigen in tranen

  • Auteur: Musih Tedji Xaviere (Kameroen)
  • Soort boek: Kameroense roman
  • Origineel: These Letters End in Tears (2024)
  • Nederlandse vertaling: Lara Visser
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando, Oxfam Novib
  • Verschijnt: 15 november 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Winnaar Pontas Prize
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen

Ontroerend verhaal over een onmogelijke liefde in Kameroen.

Bessem ziet Fatima voor het eerst op het voetbalveld en het is liefde op het eerste gezicht. Eén speelse knipoog van Fatima en Bessem weet dat haar leven nooit meer hetzelfde zal zijn. In Kameroen, een land waar relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar zijn, is een gezamenlijke toekomst voor hen uitgesloten. Wanneer Fatima wordt opgepakt bij een politie-inval in de enige homobar in de stad, verdwijnt ze vervolgens spoorloos. Bessem blijft ontredderd achter.

Dertien jaar later is Bessem hoogleraar aan de universiteit. Wanneer ze een oude vriendin tegenkomt – de laatste persoon die Fatima misschien heeft gezien – begint Bessem aan een zoektocht naar haar verloren liefde.

Deze brieven eindigen in tranen is het liefdesverhaal van een christelijk meisje met een rebels hart en een moslimmeisje dat een dubbelleven leidt.

Musih Tedji Xaviere is geboren in Njinikom in Kameroen, en woont nu in Groot-Brittannië. Haar debuutroman, Deze brieven eindigen in tranen, won de Pontas Prize en de JJ Bola Emerging Writers Prize.

Bijpassende boeken en informatie

Karin Smirnoff – Mijn moeder

Karin Smirnoff Mijn moeder recensie en informatie over de inhoud van de Zweedse roman, Op 12 november 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de roman van de Zweedse schrijfster Karin Smirnoff. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Karin Smirnoff Mijn moeder recensie van Tim Donker

Dat niets is wat het lijkt, is even afgezaagd als onwaar. Al te vaak blijken de dingen precies zo te zijn als je op grond van hun voorkomen al verwacht had – net dat is wat de dingen zo vervelend maakt. Maar Karin Smirnoff hier, had me toch even flink op het verkeerde been. Dit was het been, en het was verkeerd: het was, dacht ik, dat het met Mijn moeder wel helemaal niks zou gaan worden. Omdat. Vanwege. En wel hierom. Dat de titel bijvoorbeeld. Zeg zelf. Wat kun je verwachten van een boek dat Mijn moeder heet? Wie schrijft er nu een boek met zo’n domme titel. Of. Smirnoff schreef deel 7 van de Millennium-reeks. Wat kun je verwachten van een schrijfster die meewerkt aan de Millennium-reeks? Of dat. Op de eerste bladzijde zijn de hoofdpersonen aan het vertrekken, ik hou niet zo van boeken die beginnen met weggaan, en dan is er bij dat weggaan ook nog veel aandacht voor een hond, wat kun je verwachten van een boek dat geschreven is door een hondenliefhebber, ik hou van katten en niet van honden, je moet al aardig geweldig zijn wil je als hondenbezitter mijn aandacht krijgen.

En.

Ik weet het wel. De originele titel was Vi for upp med mor, google translate maakt daar “We zijn met moeder naar boven gegaan” van, wat nog steeds geen fantastiese titel is maar toch al werelden beter dan Mijn moeder.

En ik weet wel. Dat ik inderdaad geen letter gelezen heb in de Millennium-reeks, het zijn allemaal vooroordelen, ik vind dat daar niks verkeerd aan is, ik hou van mijn vooroordelen, ik koester mijn vooroordelen, mijn vooroordelen helpen mij te navigeren doorheen mijn leven, dankzij mijn vooroordelen hoef ik niet elk steentje op te rapen en drie keer om te drajen om zeker te weten dat dit niet het prachtigste steentje is dat je ooit gezien hebt maar sta ik mezelf toe te denken dat wie één steentje gezien heeft, ze allemaal wel kent.

Maar het mooiste met mijn vooroordelen vind ik nog wel dat ze op harde realiteiten kapot kunnen vallen. Of op een boek. Op een heel hard boek, hoe hard is een boek, dit was een heel hard boek.

Jana heeft een broer (die door iedereen, niet alleen Jana zelf maar ook alle andere verhaalfiguren simpelweg “Broer” genoemd wordt), en een moeder. En nu is de moeder dood. Het was haar wens begraven te worden in haar geboortedorp in het noorden van Zweden. Kukkojärvi, zo heet het naar waar Jana en Broer gaan moeten. De dorpsbewoners zijn achterdochtig, intolerant, licht agressief, benepen, seksistisch, bekrompen, xenofoob, hypocriet, misogyn, incestueus, achterbaks, een klein beetje gluiperig, vroom en zo religieus als de sodemieter. Jana moet niks van ze hebben, en wil het liefst zo snel mogelijk, direct na de begrafenis bijvoorbeeld, weer weg. Maar Broer valt voor de “saamhorigheid”, en de hechtheid van de gemeenschap, geraakt al snel ingesponnen in het kleverige web van de dorpsbewoners, past zich helemaal aan, kleurt mee, neemt zich zelfs al vrij snel een huwelijk voor. Jana krijgt Broer niet meer mee terug naar hun oude, stadse leven, maar kan, als tweelingzus ook niet zonder hem. Ze blijft dus ook maar zo’n beetje rondhangen in het dorp, inwonend bij Jussi, nog de meest vrijgevochten ziel in het dorp, wachtend tot Broer zijn verstand weer terug vindt. Ze heeft wat baantjes, als juf op een school, als alleskunner in een hotel, wordt om de meest kleinzielige redenen ontslagen, geraakt nogal eens in bizarre situaties verzeild, en kampt ondertussen met demonen uit het verleden. Haar horkerige, gewelddadige ex van wie ze toch maar niet goed los kan komen, en haar ouders. De jeugd van Jana en Broer was hard en liefdeloos. Mishandeling. Een vieze, donkere kelder waar ze nachtenlang in werden opgesloten. Een halfzus die als een geest bleef rondwaren. Moeder had op jonge leeftijd een meisje gekregen, het was direct na de geboorte bij haar weggehaald omdat men er -overigens abusievelijk- vanuit ging dat het verwekt zou zijn door haar eigen vader; de moeder hield meer van dit afwezige kind dan van Jana en Broer en maakte daar ook geen geheimen van.

Het verhaal is sterk. De beelden zijn sterk. De sfeer is sterk. De beklemming in het Noord-Zweedse dorp, de dreiging. Overal ontspoorde dronkaards. Kille, afwijzende mensen. Vieze dominees. Vuile huizen. De onbehaaglijkheid. Smirnoff weet het allemaal zo sterk op te roepen. Hoe sinister de meeste dorpelingen zich gedragen, wat al in het kortste gesprekje tot uiting komt. Overheen alles hangt een duister, een angstaanjagend sluier. Broer te verliezen aan zulke mafkezen; een gemeenschap waar niks mag, geen boeken, geen muziek, de man boven alles, de vrouw alleen goed om zoveel mogelijk kinderen te baren, en alleen wie zich helemaal aan die regels overgeeft mag erbij horen. De frustratie. Je voelt het als lezer allemaal. Ook in Jana woekert het. De herinneringen, die in flitsen onophoudelijk boven blijven komen. Haar geschifte ouders. Maar ook nu nog, haar volwassen leven. Twijfels, verdeeldheid, onvermogen. Een wil, en tevens een grote angst om zich over te geven aan de liefde die ze stilaan voor Jussi begint te voelen. Er is sprake van een inmiddels volwassen dochter die Jana niet zelf opgevoed heeft en die nu contact met haar wil, en Jana wil dat zo graag, en Jana wil dat ook helemaal niet. Niet weten wat aan te moeten met zichzelf. Ook dat maakt Smirnoff zeer voelbaar. Een boek om in enkele grote rukken uit te lezen, welhaast in een roes (maar wat wil je als de schrijver zo’n achternaam heeft).

Het is die pen die het boek uiteindelijk briljant maakt. Smirnoff gebruikt vrijwel geen interpunksie, zodat niet altijd meteen duidelijk is of iets een herinnering is of een gedachte of directe rede, of wie er wat zegt. Voornamen en achternamen worden aan elkaar geschreven, als één woord, zonder hoofdletter. Net zoals boek- en filmtitels. Het boek ademt, de woorden pulzeren, de tekst leeft. Het kapselt in, het drukt op de borst. Je beleeft dit boek als een nachtmerrie. Een wonderschone nachtmerrie, dat wel. In haar ademende woorden laat Smirnoff de lugubere, broeierige scènes over elkaar heen buitelen wat even hallucinant als verwarrend werkt. Al weet ik niet goed of het feit dat ik niet alles even goed kon plaatsen (wat ik heerlijk vind als ik een boek lees, dat niet alles me almeteens helder is) er misschien ook niet mee te maken kon hebben dat Mijn moeder het twede deel uit een trilogie is, begonnen met Mijn broer en dat eerste deel heb ik dus even gemist (en na het einde van Mijn moeder vraag ik me af hoe het in Godsnaam verder moet want beide hoofdrolspelers lijken – ofnee wacht lees dat zelf maar).

Prachtige verontrusting. Bloedmoje ontzetting. Wonderschone angstaanjagendheid. Ik heb dit boek gelezen met huivers op mijn lijf en met niets dat bewondering in mijn kop voor deze schrijfkunst. Je komt niet vaak een boek tegen dat zowel beeldend is, alsook op een overweldigende manier talig. Ik neig. Ademloos. Aangedaan. Op de vloer liggen de scherven van mijn vooroordelen.

Karin Smirnoff Mijn moeder

Mijn moeder

  • Auteur: Karin Smirnoff (Zweden)
  • Soort boek: Zweedse roman
  • Origineel: Vi for upp med mor (2019)
  • Nederlandse vertaling: Bart Kraamer
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 12 november 2024
  • Omvang: 368 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Karin Smirnoff

De moeder van Jana en Broer is dood en zal worden begraven in haar geboortedorp in Noord-Zweden. De tweeling ontdekt al snel dat het leven in Kukkojärvi anders is dan ze hadden verwacht als ze haar huis erven. Het huis wordt bewoond door huurders die niet willen verhuizen, en die leven volgens strikte religieuze regels. Jana is vanaf het begin wantrouwend, maar Broer voelt zich aangetrokken tot de hechte dorpsgemeenschap, waar de nadruk ligt op gezinswaarden en mannelijke overheersing. Jana moet de strijd aangaan om niet alleen het huis maar ook haar broer terug te winnen, terwijl ze tegelijkertijd probeert haar destructieve relatie te beëindigen.

Mijn moeder (het vervolg op Karin Smirnoffs veelgeprezen debuut Mijn broer) is een weergaloos geschreven rauw en warm verhaal over Jana Kippo en het leven in een Zweeds dorp met duistere geheimen.

Karin Smirnoff Mijn broer RecensieKarin Smirnoff (Zweden) – Mijn broer
Zweedse psychologische roman
Uitgever: Querido
Verschijnt: 24 augustus 2021

Bijpassende boeken en informatie

Alma Delia Murillo – Het hoofd van mijn vader

Alma Delia Murillo Het hoofd van mijn vader recensie en informatie boek over een zoektocht door Mexico van de Mexicaanse schrijfster. Op 16 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Atlas Contact het boek van de Mexicaanse schrijfster Alma Delia Murillo. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Alma Delia Murillo Het hoofd van mijn vader recensie van Tim Donker

Maar wat het was weet ik nu niet meer. Een tijd lang las ik rabiaat nee fervent nee razend in Het hoofd van mijn vader. En toen, ineens, had ik er even genoeg van. Was het de woede, was het de pijn, was het de wanhoop? Kwam het door de soms grimmige, soms verbeten sfeer? Of waren het de referenties? Teveel filosofie, teveel psychologie, teveel literatuur (ja Alma Delia Murillo, ik begrijp het, je bent niet van de straat, je bent belezen, je hebt gestudeerd, ik merk het, ik zie het, ik lees het). Teveel Shakespeare. Ja. Vooral teveel Shakespeare. Zeikspier, zoals mijn voormalig kompaan en ik hem noemde. Delia Murillo “verliteraturiseert” alles zo erg dat ik zelfs tijdlang peinsde dat het meisje met de brandwonden een verwijzing was naar Stig Dagerman. Maar in Het hoofd van mijn vader is niet alles fictie, er zal werkelijk een zus geweest zijn, de oudste zus, die toen ze een jaar of zes was dacht wel even wat tortilla’s te kunnen opwarmen op een oud primusbrandertje. Wat was het? Het was iets aan dat alles waar ik niet zo goed meer tegen kon na enkele tientallen bladzijden en Het hoofd van mijn vader belandde op de stapel. Alles wat op de stapel komt, geraakt op enig moment onderaan de stapel. Dat zal wel een of andere wet zijn, weetikveel, ik heb natuurkunde laten vallen nog voor ik het goed en wel had.

Toen ging ik op vakantie. Spanje. Mijn zus zien. Maar dat doet voor deze bespreking niet ter zake. Hoewel. Onder andere vanwege dit boek (maar ook vanwege Terras 26: Magia / No magia) had ik het met haar nog even, overheen een elegant wit wijntje, over de verstandhouding tussen Spanjaarden en Mexicanen. Wie op vakantie gaat, gaat zijn huis uit. Wie zijn huis uit gaat, laat dingen achter. In mijn geval: vooral boeken. Twee tassen, zo had ik bedacht. Twee tassen vol boeken mochten mee. Extra grote tassen. Maar toch. Twee. De rest moest blijven in het huis dat ik achter me ging laten. De keuze was wat willekeurig, er was niet veel tijd, het was avond, de volgende dag zouden we vertrekken, mijn zoon zat daar nog, achter laptop, de anderen waren naar bed, en ik, ik vulde tassen. Tassen met boeken. Boeken die het maar moesten zijn, daar, in Spanje, in Valencia, daar, waar mijn zus woont (en hoeveel lezen ga je doen als je ook met die moje lieve intelligente grappige fantastiese zus van mij kunt babbelen). Waarom ging Het hoofd van mijn vader een van die tassen in, waarom niet een ander boek. Ik weet het niet, het was laat, mijn zoon en ik, we moesten eigenlijk allang op bed liggen, morgen zou de wekker vroeg gaan, er was geen tijd om lang over dingen na te denken. En dus. Daar ging het. Mee. Mexico naar Spanje. Kon je zeggen. Ging.

Dan zijn er ineens een wagonlading boeken minder.
Dan is het lezen beperkter.
Dan lees je.

Dan lees je opnieuw.

Van een vader, die er ooit was. De moeder, de broers, de zussen, de vader. Maar die laatste ging. Op een dag ging hij. Hij liet de moeder, de broers, de zussen, en hij ging. Niet uit liefdeloosheid. Nee. De zus met de brandwonden, hij legde haar op een paard, hij reisde tot hij bij een ziekenhuis kwam, hij waakte, dag en nacht, aan het bed van het meisje met de brandwonden. De vader was geen liefdeloze man. Maar toch ging hij. Omdat het leven elders. Omdat het gras groener. Of misschien. De meest liefdevolle daad. De kinderen de ruimte geven niet beperkt door zijn ballast. Wie weet.

Alma Delia Murillo laat het er niet bij. Het hoofd van mijn vader beschrijft een zoektocht. Een zoektocht naar een vader die ging, ooit, lang geleden, toen zij nog een klein kind was. Een vader nauwelijks gekend door haar. Veel heeft ze niet. Een verscheurde foto, Koos Alberts is er niks bij. Maar ze zoekt. Gans doorheen Mexico. De zoektocht is er één  van steeds te laat of net niet op tijd. Op grond van het minimale wat ze van haar vader weet komen Alma en haar broers en zussen samen met hun moeder steeds aan bij een huis waar de vader een paar maanden geleden nog woonde, of bij de winkel waar de vader enkele uren geleden nog gewerkt heeft. Hoe vergeefs deze odyssee is, moet je zelf maar weten.

Delia Murillo lardeert nee doorspekt nee dat is hetzelfde Delia Murillo verlevendigt ach nauwelijks beter maar toch de zoektocht met de soms bizarre episodes uit haar verleden, met referenties aan klassiekers ut de wereldliteratuur, met psychologische of sociologische of politieke exposés. Bestaat er zoiets als spiegelsynesthesie? Een extreme ontvankelijkheid voor de gevoelens van anderen. Je weet het. Je weet het niet (die gast uit the green mile had een vorm van spiegelsynesthesie maar ja dat was film dat was literatuur). Kun je een vader reconstrueren uit alle uiteenlopende verhalen die ook zo hun eigen leven leiden? Je weet het. Je weet het niet. Zijn familierituelen innemend of idioot. Je weet het. Je weet het niet. De zussen in dit boek praten of zingen of informeren elkaar via liedjes van Juan Gabriel, ik maakte de fout hem op te zoeken en het bleek een wat theatrale n tamelik oninteressante figuur maar zijn de figuren aan wie wij vroeger onze gestandaardiseerde replieken onttrokken feitelijk zoveel beter? (koot. bie. wim schippers). In ieder geval voel je de liefde. De warmte. De onverbrekelijkheid van de band,

En de woorden.

De kracht van de woorden.

Bij Delia Murillo soms samengebald in aforismen van het type “Familie is het favoriete organisme van de stilte”, of “voldaan zijn is een degeneratieve en dodelijke ziekte”, of in gewoon maar een zin, de laatste zin, die ik natuurlijk weer las met tranen in mijn ogen.

Je kunt Het hoofd van mijn vader lezen als avonturenroman. Als sociologische analyse. Als de psychologie van dochterliefde. Als literair essay. Of gewoon. Als een onderhoudende, ontroerende, uitdagende en te denken gevende roman.

Alma Delia Murillo Het hoofd van mijn vader

Het hoofd van mijn vader

Een zoektocht door Mexico

  • Auteur: Alma Delia Murillo (Mexico)
  • Soort boek: memoir
  • Origineel: La cabeza de mi padre (2022)
  • Nederlandse vertaling; Arieke Kroes
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 18 januari 2025
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het boek over Mexico van Alma Delia Murillo

Als Alma Delia Murillo negen jaar oud is, verlaat haar vader hun gezin. Dertig jaar lang hoort ze enkel over hem in tegenstrijdige berichten: je vader was een nietsnut, je vader werkte hard, je vader was een knappe man, je vader was een dronkaard. Op de enige foto die ze van hem heeft, is het hoofd van haar vader van het beeld afgescheurd. Murillo schrijft met een even scherpe als poëtische blik, openhartig en met rauwe humor. Haar situatie is niet uniek; afwezige vaders komen in het door armoede geteisterde Mexico veel voor. De zware last om het gezin draaiende te houden belandt doorgaans op de schouders van de moeders.

Het hoofd van mijn vader is tegelijkertijd een aangrijpende poging om grote vragen te beantwoorden. Hoe vormen gebeurtenissen in onze jeugd ons karakter? Wanneer Murillo, inmiddels veertig, droomt dat haar vader stervende is, besluit ze hem te gaan zoeken. Met haar moeder, broers en zussen stapt ze in een rood bestelbusje en rijdt van Mexico-Stad naar de provincie Michoacán, op zoek naar de man die in zijn afwezigheid al haar hele leven lang zon grote aanwezigheid heeft.

Alma Delia Murillo (1979, Mexico) is schrijver en journalist. Ze studeerde Literatuur en Theater aan unam, schreef meerdere romans en heeft een wekelijkse column in SinEmbargomx. Het hoofd van mijn vaderis haar eerste boek dat in het Nederlands vertaald is.

Bijpassende boeken en informatie

Judith Herzberg – Kneedwezens

Judith Herzberg Kneedwezens recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse dichteres. Op 4 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij De Harmonie het boek met nieuwe gedichten van Judith Herzberg. Hier lees je informatie over de inhoud van de dichtbundel, de dichteres en over de uitgave.

Judith Herzberg Kneedwezens recensie van Tim Donker

Poëzie slaagt er als één van de zeer weinige media in onaangeroerde lagen in uw diepste innerlijk aan te boren, maar bij het spreken over poëzie vervalt een mens al te gemakkelijk in herhalingen. Dan belandt Kneedwezens van Judith Herzberg op mijn recenseertafel, en daar ga ik weer. Dan ben ik terug tien, en ik woon weer in de Oudartstraat in Stiphout. Waar het allemaal begon. Mijn oudste zus zat in die dagen in een poëzieclubje. Poessieklup, zo spraken ze dat uit. Dat vond ik aanstellerig. Af en toe liet ze foto’s zien die gemaakt waren op de “poessieklup” en naar die beelden te oordelen uitte de “poëticale beleving” zich nogal eens in verkleedpartijen en andere carnavaleske ongein. Dat vond ik bedenkelijk. Niettemin ging er iets van uit. Iets raars ging ervan uit. Iets van heilige huisjes en het schoppen daartegen ging ervan uit. Iets onaangepasts ging ervan uit. Ja, iets verbodens misschien wel. Dingen die hoorden, dacht ik, als je ermee op wilde houden kind te zijn. Het trok me. Ja het trok me geweldig. En ze deden in hun “poessieklupje” ook nog daadwerkelijk aan poëzie ook, ze lazen het zelfs. Dat moest iets zijn, zulke dunne boekjes die kennelijk rechtstreeks in verbinding stonden met alles dat ver voorbij de gekende, brave, geordende wereld lag. God ja. Dat moest iets zijn. Ik had mijn oudste zus zien zitten met zo’n boekje, gewoon bij ons thuis, in onze allerdagdagelijkste zitkamer, op de bank. Beemdgras heette het. Ik kon me al geen voorstelling maken van het soort gras dat beemdgras zou moeten zijn, zou dat een heel ander soort gras zijn dan dat van ons gazonnetje achter het huis? Ik moest. Ik dacht. Ik wilde. Ik dacht te moeten willen. Ik wilde moeten denken. Als Beemdgras niet in haar handen was, dan lag het op haar kamer, op haar buro, dat had ik zelf gezien toen ik haar een keer kwam halen omdat het eten klaar was. Toen mijn oudste zus op een zaterdag niet thuis was, toen er zelfs niemand thuis was, dacht ik dat Beemdgras eens te kunnen lezen. Ja, u heeft gelijk. Ik had het misschien ook gewoon kunnen vragen aan mijn zus. Maarja. Ik associeerde poëzie met schimmigheid, met volwassenheid, met een prikkelend soort van onbehoorlijkheid, en voor een kind kon daar alleen maar een heimelijke benadering bij passen. Dus ik sloop. Er was niemand thuis, maar ik sloop. Want het moest heimelijk, weet u nog, dus ik moest wel sluipen. En ik sloop, en ik opende de deur van haar kamer, en op mijn tenen ging ik naar haar buro, en toen het lezen. Een beetje kijken een beetje bladeren een beetje lezen. Het bood echter weinig dat een sluipgang rechtvaardigde. Het was niet verboden, of subversief, of anarchisties, of opruiend. Of wat dan ook. Het was verdomme niet eens onbegrijpelijk! Was dit het nu dat mensen aanzette om met maffe hoedjes op en gekke jasjes aan op een foto een zot bakkes te trekken?

Ik denk dat het Bert Keizer was die filosofie vergeleek met een onneembare vesting, die jonge mensen wel aantrok maar vervolgens nauwelijks toegang gaf. Wie met een ongeoefend brein immers een willekeurige filosofische “klassieker” gaat lezen, zal er immers doorgaans bitter weinig van begrijpen. En je wil wel, want je wil vat op de wereld, vat op het bestaan, het interesseert je wat anderen daar zoal over dachten en schreven, maar wie zal je leiden, wie zal je wegwijs maken, hoe kun je ophouden als een blindeman door deze gangen te stommelen? Ik had als kind geprobeerd de onneembaarheid van de  vesting “poëzie” te slechten, maar die Herzberg had me eenvoudigweg de deur uit gegooid. Poëzie bleef me trekken, maar sudderend, diep binnenin, en het zou lang duren vooraleer K. Schippers’ Een leeuwerik boven een weiland me voorgoed omver kegelde: pas op mijn vijfentwintigste, met dit boek op mijn schoot, in een trein van nergens naar ergens, wist poëzie mijn hart helemaal winnen. Totaal. Integraal. Fenomenaal. Het zou oneerlijk zijn te beweren dat deze vijftienjarige vertraging te wijten is aan Judith Herzberg. Toch begon ik niet zonder rancune aan Kneedwezens. Ik had dan wel Jo gelezen, en ook wel goed gevonden, maar Jo was geen poëzie. Zelfs Bijna 90 Hopla’s dat ik ook las, zelfs dit jaar nog, zou ik geen poëzie noemen, geen echte poëzie toch, en bezijden: meer dan “wel aardig” had ik Bijna 90 Hopla’s sowieso niet gevonden. Zodus. En daarom. Dierhalve. Is. Kneedwezens de eerste poëziebundel van Herzberg die ik ging lezen sinds ik zesendertig jaar geleden op grond van een vluchtig doorbladeren van Beemdgras haar ganse poëzie-oeuvre afwees. En waarom een mening zesendertig jaar lang volhouden om hem niet meteen weer te kunnen bevestigen?

Kon ik ook maar minder klaar zijn voor deze omwoeling?

Kon ik.

Kon de oceaan.

Konden de dingen, en hoe die gaan. En ze lopen ziend. Kon ik. Was ik. Wist ik veel mensen.

Wist ik van –

de idee van kneedwezens alleen al. Dat komt uit Leedvermaak, dat is een toneeltekst (als is Rijgdraad) (als is En / of) (& enten eller dacht ik kleinstwijltjen lang) (hallo bert keizer) (of ook Dat het ’s ochtends ochtend wordt) (waarom weet ik niet maar ik las daar in de eerste instantie dat het ’s ochtends taal wordt) (& mooi vond ik dat & goed ook vond ik dat) (want de nacht is beelden) (de nacht is dromen) (en de ochtends geeft ons de taal terug) –

(Maar om terug te komen op die kneedwezens dus. Pien en Riet weten niet wat het is, maar Rivka is er bang voor, kneedwezens van klei, daar wordt zij ’s nachts gillend wakker van (want de nacht is beelden) (en de kneedwezens zijn amorf) (ik werd vroeger akelig van een blikkerende robot uit een poppenserie, Kiki heette die robot, soms kreeg ik dat akelige gevoel ook zonder die poppenserie, zelfs zonder dat de televisie überhaupt aan was, ik voel me zo Kiki zei ik dan & mijn zussen & mijn moeder snapten dan precies om wat voor gevoel het ging) (vandezomer, in het Valencia waar zij tegenwoordig woont, bekende mijn zus, de andere, de jongere, nog aan mij dat zij zich af en toe nog steeds een beetje Kiki kan voelen) – of hoe kneedbaar ons wezen is, zegt iemand, zegt wie, zegt Bourdieu dat de continuïteit van identiteit illusoir is, want we zijn niet wie we waren / )

& van beginnen met de oerfilosofische vraag (de filosofische oervraag?), “wij bestaan / in plaats van niet”, heet het in het openingsgedicht Acht, maar bij filosofen als Leibniz of Wittgenstein heette dat “Waarom bestaat er iets en niet niets?” (en het niets nietst, dat wist Heidegger al) (& hallo bert keizer nog maar weer) (& het bestaan wortelt misschien)

& een halve vogel in een kooi – magritteësk surrealisme misschien (wat hield ik van zijn werk, ooit) (ik was student, ik woonde in de lelijkste flat van west-europa, en ik miste alles en iedereen, ik had alleen muziek nog, ik had alleen schilderkunst nog) (en later) (& toch, nog steeds, als ik op winterochtenden mijn dochter wek en daarna haar gordijn opentrek, moet ik nog wel eens aan een schilderij van René Magritte denken, ik weet de titel niet meer, ik had ooit een boek met zijn werk maar dat heb ik weggedaan na mijn studentendagen, het is dat schilderij waarop het diep in de straat nog nacht is, of in elk geval donker, maar hoog in de lucht al volop dag) of toch weer filosofie: alleen de kant die we zien bestaat voor ons, onvolmaakt waarnemende wezens (mensen in een grot enzo), wat houden wij allemaal maar voor waarheid wat we niet eens goed zien

& de beweringen in Beweringen, genummerd, zodat het iets krijgt van een gedicht van F. van Dixhoorn, wat één van de allerbeste dichters is die we hebben in dit land hier, of ook hoe beweringen tout court, ja, ontbijt in jeruzalem is nooit saai, de taalkunde vibreert tussen zwets en spraak, is, overal, desalniettemin kan een bewering zijn, kunstbloemen kan een bewering zijn, de zoveelste of op de tast, tegenstrijdig kan een bewering zijn, een mij dat niet gezien is is doorgestreept, en dit Beweringen hier kan moeiteloos tot de beste gedichten gerekend worden die ik las dit jaar, dat ik deze genialiteit niet gezocht had achter Herzberg (een toegeven dat, zult u snappen, wat schoorvoetend is)

& al wat is
& al wat weggevaagd hier
& wat valt en dreunt als het valt

(dreunend, dreunend)

(de parabel van het bebouwbare land)

& de strooisels als het zomer is, Zomerstrooisels heet het, en het spreekt het zegt: “je moet wel weten wat voor weer het was die dag // je moet wel weten wat voor weer voorspeld was voor die dag // je moet wel weten wat voor weer het werd die dag // je moet wel weten wat voor weer het toch nog werd die dag // je moet beseffen dat het weer er niet zoveel toe deed die dag // hoezo: je moet? van wie?”, en daar moest ik om lachen, ook deze humor had ik niet gezocht achter Herberg, en het dwingende, en het ritme, je had moeten horen hoe het paste in fucking destruction waarover Jarboe zong, de muziek die uit mijn boxen kwam, hoe het samen ging, ook deze hypnose had ik niet gezocht achter Herzberg

& in het rijk van rijken, waar de ober boos is, of gelovig misschien, iets om je alles van aan te trekken, iets om je niets van aan te trekken, iets waar je niet zou durven te blijven, iets om nooit meer weg durven te gaan, en altijd

(en altijd ten aarzel)

(slechts aarzelend tot aarzelen gekomen)

& iemand die niet goed vertellen kan, aan de groenteman, waar hen was geweest (hen was niet naar de veluwe geweest) (hen was ook niet naar het beletselteken geweest), het gedicht moet zichzelf als het ware ophoesten, ook dit onbeschaamde stotteren had ik niet gezocht achter Herzberg

& welk nu het nu van nu is, een vraag die je je niet dagelijks stelt misschien, het had iets van Toon Tellegen kunnen zijn, is het nuë nu nu of is het een ander nu (in een paar regels een klein traktaat over het nu schrijven) (een samengebald schrijven) (het schrijven tot het uiterste geconcentreerd) (iets om nog eens te lezen) (later misschien) (maar welk later) (later is allang begonnen) (later is nu) (maar welk nu)

& woorden maken taal op maar produceren ook taalergernissen, dat “locaties” een beetje vies is had ik me nooit zo gerealiseerd maar misschien is dat recht ja en niet krom, recreatie wel inderdaad, of heb ik in elk geval nooit gesnapt (wat wordt in het recreëren opnieuw gecreëerd dan?) (iemand maakt een ruimte en de mensen die daar bepaalde aktiviteiten ontplojen maken die ruimte nog een keer?) (even een ruimte dunnetjes over doen) (faal opnieuw. faal beter), zodus weer te denken geven en weer in maar een paar woorden, hoe mooi ik dat vind, en hoe misschien alleen poëzie dat kan, met “iets fris” zie ik dan mijn eigen gedachten weergegeven op papier, want geef toe: dat is raar, toch?, volgens mij is er geen drank zo klef als uitgerekend dat bocht dat door sommige mensen “fris” genoemd wordt (“een frisje” is nog een graadje erger), maar misschien heb ik altijd maar het halve fris geproefd, ik onvolledig waarnemend wezen

(in wezen een wezen)

& wat nog steeds fladdert op Kreta doet me afvragen of het kijken daar even goed is als in Ierland of beter, het fladderen al even fladderig of fladderiger, kleinstwijle doordesemt fladderen mij, ook dit fysieke had ik niet gezocht achter Herzberg

(alzo)
(het schrijven en de woorden)
(en mijn ogen en wat daar achter is)

& een hartenklop later is er een andere dichter die ik ook, zij het niet heel aktief, op afstand gehouden heb, in het Nederlands fladdert I’ve seen a Dying Eye van Emily Dickinson op me af, en zo straf werkt het in Herzbergs vertaling dat ik het orzjieneel opzoek, en ook dat is mooi, zangerig en mystiek, nog een muur geslecht, de schrijfsels als vogels in de lucht of als vissen die in de zee zwemmen, grasbladen, Herzberg ook tussen die 22, misschien had ik eerder moeten weten

misschien had ik eerder moeten weten waartoe haar poëzie in staat is
misschien had ik eerder moeten weten hoe Herzberg de dorst naar poëzie laven kan
misschien had ik eerder moeten weten wat een ontzettend goede dichter Herzberg eigenlijk is

(weet je wat ik ook nooit weet)

(is dat doosje nog ergens?)

Kneedwezens

  • Auteur: Judith Herzberg (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Harmonie
  • Verschijnt: 4 november 2024
  • Omvang: 46 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,90
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Judith Herzberg

Mede ter gelegenheid van Judith Herzbergs 90ste verjaardag verschijnt dit najaar een bundel met nieuwe poëzie getiteld Kneedwezens.

Judith Herzberg is een van grootste dichters van ons land. Haar precieze manier van formuleren en haar sterke observatievermogen is veelgeprezen.

Judith Herzberg (4 november 1934, Amsterdam) debuteerde in 1961 met haar eerste gedichten in Vrij Nederland. In 1963 verscheen haar eerste bundel, Zeepost. Hierna volgden onder meer Beemdgras (1968), Strijklicht (1971) en Zoals (1992). En verder bij De Harmonie verscheen onder andere Wat zij wilden schilderen (1996), Soms vaak (2004), Het vrolijkt (2008), Klaagliedjes (2011), Liever brieven  (2013), Vormen van gekte (2018) en Sneller langzaam (2022).

Vanaf het begin van de jaren zeventig volgden toneel- en tv-stukken, filmscripts en teksten voor musicals. Herzberg schreef onder andere het scenario voor Charlotte, een film van Frans Weisz over het leven van de in Auschwitz vermoorde schilderes Charlotte Salomon.

Er bestaat veel waardering voor de poëzie van Herzberg. De bloemlezing Doen en Laten (Rainbow Pocketboeken) behoorde in 1994 tot de honderd beste boeken.

Haar gedichten zijn onder meer in het Duits, Turks en Engels vertaald. In 1988 verscheen bij Oberlin College Press een keuze uit haar poëzie in vertaling onder de titel But what: Selected Poems.

Bijpassende boeken en informatie