Tag archieven: Tim Donker

Liesbeth Lagemaat – Simones en Dainina

Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie en informatie over het nieuwe boek met een episch gedicht. Op 7 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het nieuwe boek van de Nederlandse dichteres Liesbeth Lagemaat.

Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie en informatie

Als het de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van Simones en Dainina. Het boek is geschreven door Liesbeth Lagemaat. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de het boek met een episch gedicht van Liesbeth Lagemaat.

Recensie van Tim Donker

Wat je niet kunt afdwingen. Niets kun je afdwingen. Maar wat je wel weer eens willen zou. Dit is wat je graag weer eens willen zou.

Maar misschien moet ik eerder beginnen. Misschien moet ik beginnen bij altijd.

Hoe het zitten daar. Hoe altijd. Dit is hoe het altijd is. Als ik lees bedoel ik. Als ik lees zit ik altijd daar. Ofnee. Dat is niet waar. Ik lees ook hier. Aan tafel. En verder. Op plee. En hoger. In bad. En hoger nog. In bed. En zomer nog. In tuin, op strand, in park. Maar toch: het uitgangspunt is de leesstoel. Die staat daar. Zie je wel? Daar staat hij, bij het raam, naast de tuindeur. Al het licht vangend dat er is. Al is dit een vrij donker huis; soms, als er alleen maar een wolk voor de zon drijft, moet ik reeds de staande lamp aanklikken naast me, in de hoek. Maar de stapel. Van de stapel wou ik praten. Er is een manshoge stapel boeken naast de leesstoel. De stapel wordt steeds hoger omdat het aanvullen klaarblijkelijk sneller gaat dan het verwerken. Maar wat is het principe, het principe is als volgt: ter linkerzij daar staat de stapel. Aan de linkerzijde van de leesstoel. Ik pak een boek van de stapel, ik lees wat, bladzijden, ik leg het boek ter rechterzijde van de leesstoel, ik pak het volgende boek van de stapel.

Dat is het principe.

Maar de aanwas is groter dan de afvoer, ik zei het reeds.

Dat komt: een dag is niet gevuld met vierentwintig uur alleen maar voor lezen. De kinderen moeten naar school, de boodschappen moet gedaan, het huis moet gekuist, het eten moet gekookt, de vaat moet gedaan, er zijn speeltuinen, er zijn spelletjes, er is de avond, er is wat gelezen is besproken moet en dan is er nog de slaap die moet geslapen. Hoeveel uren in de dag blijven er helemaal over voor lezen? Je weet het niet. Maar die stapel blijft maar groeien.

Dus, ah!, ik heb een methode. Tegen de methode zegt Feyerabend maar ik heb een methode. Ik wil de stapel beheersbaar ik wil geen boeken die jarenlang in de stapel blijven. Dus de  methode is simpel de methode is dit: een boek, lezen, en dan het volgende boek, lezen, en dan het volgende boek. Maar je leest niet elk boek in één keer uit en boeken moeten ook niet jaren in de stapel. Dus neem het totale aantal bladzijden en deel het. Door drieën, door vieren, vijven of zessen, het hangt een beetje af van de dikte van het boek. Boek, volgende boek, volgende, volgende, volgende, et cetera, onderste boek, de stapel opnieuw, geen enkel boek zou meer dan, zeg, vier vijf zes rondes in de stapel moeten blijven. Daarom het delen door vieren, vijven, zessen.

Dus: ik lees: vijftig, honderd, honderdvijftig, tweehonderd bladzijden en ik ga door naar mijn volgende boek.

Idealiter.

Soms is het lezen stroef. Soms lukt net zo’n hoofdstukje van tien bladzijden. Of zo’n paragraafje van twee. Is boek niet slecht nee. Het schrijven te geconcentreerd, bijvoorbeeld. Of je zoekt nog. Soms je denkt: als je geen bespreker was. Als je gewoon dit boek gekocht had. Dan was je misschien gewoon blijven lezen, dan had je misschien anders gedacht. Maar in stapel. In manshoge stapel. In van linkerzijde naar rechterzijde bewegende stapel. Zijn er ook genoeg boeken waarbij je niet aan je zelfopgelegde quotum van vijftig of honderd of tweehonderd pagina’s kunt voldoen. Waarbij je genoegen moet nemen met elk gelezen woord, elk gelezen woord dat zegt dat dit boek voorlopig nog in de stapel gaat blijven, elk gelezen woord dat zegt dat dit woord vooralsnog geen ongenoegen zaaide voor het volgende woord.

Daartegenover staat het andere lezen.

Daartegenover staat het boek.

Daartegenover de boeken die. De boeken die zich hechten aan mijn ogen. De boeken die ik maar blijf lezen. Voorbij mijn leesquotum. En verder. Dit hier Simones en Dianina. Liesbeth Lagemaat. Die ik nog wel kende. Ik las Handlanger: het witte kind ooit. Toen. Ik weet niet wanneer. Het was in mijn vorige huis nog. De kinderen waren er geloof ik nog niet. Ergens aan het begin van het vorige decennium, en nu doe ik maar een gooi. Las ik, en vond ik goed: dat Handlanger. Zeer tot mijn verrassing. Wie kon denken dat een actrice zou kunnen schrijven wie kon denken dat een journalist zou kunnen schrijven wie kon denken dat een reclametekstschrijver zou kunnen schrijven wie kon denken dat een fucking accountmanager zou kunnen schrijven? Lagemaat was het en toch kon Lagemaat schrijven. Vier van de vreselijkste beroepen ter wereld, en Lagemaat kon schrijven.

Maar ik zou nooit fan willen zijn van iemand die ooit reclametekstschrijver is geweest, dus ik las niks meer van haar. Maar Simones en Dianina kwamen ze me gewoon in mijn handen drukken, dus toen moest ik wel.

Ik prepareerde het voor de stapel. Op een avond was dat. Iedereen vroeg naar bed behalve ik. Moje avonden zijn dat. 157 bladzijden dus ik dacht: een iets kleiner of iets groter vijftigtal bladzijden per keer, is het in drie keer de stapel uit, moet kunnen. Het kwam nog redelijk uit met de hoofdstukken ook. Ik zou de twede keer iets minder te lezen hebben dan vijftig bladzijden en de laatste keer iets meer. Maar zo naar het einde toe golf je zelf wel mee naar de laatste bladzij. Moest kunnen. Moest gaan. Ging gaan.

Hoofdstuk III: De uitgestotene, en het boek moest de rechterstapel op en ik verder met de linkerstapel tot heel de linkerstapel rechterstapel geworden was en ik Simones en Dianina vanzelf wel weer zou tegenkomen. Maar Simones en Dianina ging niet de rechterstapel op. Nog niet. Ik besloot te lezen tot bladzijde 98. Hoofdstuk VI: Vraag. Antwoord. Vraag. Antwoord. Dat wat ik eigenlijk pas zou doen als Simones en Dianina voor de twede keer uit de linkerstapel op zou duiken. Wat ik nu las. Wat ik net zo goed nu lezen kon. Omdat ik nog even wilde blijven lezen. Nog heel even. Maar toen ik bij dat zesde hoofdstuk met die prachtige titel was aanbeland, dacht ik het boek wel net zo goed meteen te kunnen uitlezen.

O hoe hou ik van die boeken. De boeken van in één keer uit. De boeken die maar niet in de stapel willen blijven. Het was alweer even gelezen dat ik zo’n boek in handen had gehad en ik wilde zo graag weer. Wilde zo graag weer zo’n boek. Maar je kunt het niet afdwingen. Je kunt niet eender welk boek blijven lezen. Sommige boeken hechten gewoon niet. Zijn niet persé slechte boeken. Maar ze moeten ademen tussendoor. Ze kunnen niet in één adem uit omdat ze gewoon meer adem nodig hebben.

Ik had niet in eersten verwacht gegrepen te worden. “Een episch gedicht”?; alle bladzijden ongeveer even vol; meestal een regelmatige regellengte; steeds twee regels tekst en dan een witregel (het woord distichon komt helemaal vanaf de middelbare school naar me toegedreven); de dichter als mysticus; de sfeer voormodern – de middeleeuwen of verder terug nog – iets bijbels of verder terug nog – Grieken, Plato, Socrates; diepzinnigheden die soms wat quasi-diepzinnig aandoen; levenslessen die soms trekken op pleetegeltjeswijsheden; filosofieën die je soms voor pseudo-filosofie zou verslijten en dan nog een potje potjeslatijn om het af te potten – het rook hier niet bepaald naar een hoek waarin ik normalerwijze mijn poëzie zoek. Sterker: in de handen van anderen. Minderen. Zij die hun hoed dienen af te nemen voor Lagemaat (hun naam is Legioen wat zij zijn met velen). Die handen dus, daarin. Had dit “episch gedicht” gemakkelijk kunnen verworden tot kaum onpruimbare hoogdraverij.

Maar het was niet in andere handen. Het was in Lagemaats kundige handen. En dan glijdt het wél met smaak mijn hoofd in. De muzikaliteit, de ritmiek, de herhaling, de vervreemding, de taalvreugd, het vleugje duister en naar ik ook meen te ontwaren: de ironie (maar ironie zit in het oog van de beschouwer) (dat zal best maar toch: de zeven kringen van het ei?) (???) (kajje je voorstellen dat Cronos had moeten zingen: the seven gates of egg?) (shape of a woman, temptation of egg) (en hoe zat dat ook alweer met dat hij op een ochtend wakker werd met één van haar wimpers in zijn oog en hij nadacht over zijn oog als bevatter, hoe zijn oog bewaarde?) (maar ik bedoel alleen maar zeggen dat het me zou verbazen als dit alles in bloedernst genomen diende te worden) – het zijn de kruiden, de ruggengraat, het leven van dit boek. Het is waarom het nooit de rechterstapel op wilde, op kon, op ging.

Het is omdat ze schrijft: “Is hun geest een pluizenbol, ongeschikt om vast te houden wat ik boodschap. / Baadschiep. / Had geboetschopt.”, als vroeg als bladzijde negen al. Zeg zou zelf: in zo’n boek wil je blijven lezen.

Het is omdat ik niet weet wat het is. Is het sprookje, is het fabel, is het sage, is het een allegorie, of wordt hier iets gepastiesjeerd wellicht of gaat het gewoon maar over daarzijn misschien. Over mensen die wakend slapen (gezombifikeerd door werk of huwelijk of leven), en hun slaap is dat ei. Een ei met zeven sirkels. In de zevende sirkel is er alleen nog maar sluimer en slaapmuziek en de wens om altijd maar kleiner en kleiner te worden, en duister. Gelukkig sloot men in een andere sirkel met veel moppentapperij reeds de luiken.

Het is om de melodische zingtaal.

Het is om de ontmande en ter aarde gestorte kathedraal dat ik blijf lezen, en hoe die, terwijl hij “horizontalig ligt te versmorzen”, spreekt over zijn botergeile liefde voor het licht: “Hoe dat melkige // sneeuwlicht zich op mijn marmer verstrooide. Het licht – wat / hield ik van haar. Vanaf timpanen en steunberen stuiterde ze, // dol van zichzelf, mijn gebrandschilderde rozetten in. Elke kleur / een fonkelend vuurvliegje, als de poedersneeuw op het plein, // buiten, maar dan van een coloriet: een constante jazzdance / met flikkerdropjes, scherfjes beweging, altijd beweging. O god // ik kwam klaar op dat licht. En nu, nog, wanneer ze verschaalt / en verstoft met een wijsvingertje langs mijn kale transept strijkt – // dan nog voel ik een trilling door mijn mergel gaan. Ik was / een jonge vent en dacht dat het leven één lange dag duurde – // de mijne.”

Het is om heer Kraai, daadwerkelijk een Kraai en niet een heer die Kraai heet, om Simones, om Dianina dat ik lees. Twee zielen in de pandhof. Dolend naar de pandhof. Stommelend in de pandhof. Zich dingen voornemend in de pandhof: “Hij zou toortsen maken, er moest / meer licht komen hier. Hij zou graan, hij zou tomaten, en bieten // zou hij, een geit zou hij, perfect, hij zou hoenders, en klei, / hij zou modder in mallen te drogen leggen. Hij zou zon. // Hij zou zich vullen met gedachten die zo zuiver waren als / de tonen uit een strijkkwartet van Beethoven. Hij zou muziek.”. Al heeft hij geen benul van wanneer hij zou of van tijd überhaupt: “ordening // moest er komen en wel nu meteen. Of tenminste dan toch aan / het eind van de week. Wanneer was dat? Had hij het eerste // houtskoolstreepje al gezet op de pilaar. Of was het vandaag al / gisteren.”

Zeg nou zelf: in zo’n boek wil je blijven lezen.

Om de pracht.

De pracht een stap voor de bezegeling. De zevende kring, de diepste. Maar daaruit wellen misschien wel de mooiste regels van Simones en Dianina op: “Ik – bdwaafsprpl bonka. Szju szju deszju. Er ligt een spin / in de jus. Bonka. Wie de hete aardappel vangt heeft gewonnen. // Pas op dat de zilvervloot niet overstroomt, zsju. Bonka. / De flikflak lekt door mijn kleppen repperdierep waar is die spin // gebleven. Opgegeten door de termietenbende van bdwaahprpl klapka.” O en nog veel meer zou ik van deze pagina willen voorlezen, in je ogen strojen, in je gehoorgangen kriewelen, bijna alles wil ik je geven maar nee oja dan deze toch nog: “Op Watsdag de nulde klim ik mn schelp uit.” (en wie is wie in watland); het is om zulke zinnen, het is om deze taal, het is om deze loutere muziek dat ik blijf lezen.

En zeg nou zelf dat je zou blijven lezen.

En zeg nou zelf: hoe zou je niet van vreugde, van puur leesgenot exploderen, in vele kleurtinten uiteenspatten omdat je te klein bent, elk mens is te klein, om zoveel schoonheid te omvatten.

Het is het leven waarom ik blijf lezen.

Het leven in het pandhof konsentreert zich. Zelfs de tegels worden tot spreken bewogen, spreken tot Heer Kraai (die door het donker gedronken wordt) (of verraad ik nu iets?) (ja mensen het was alweer de butler die het had gedaan): “Wij zijn de tegels van het Pandhof-pad. / Als niemand – dan hebben wij u gezien, Heer Kraai. // Als niemand – dan hebben wij u. / Als niemand – dan hebben wij. // Als niemand – dan hebben. / Als niemand – dan.” (en is dat niet altijd wat er op het laatst overblijft: “Als niemand – dan”?)

En zeg zou zelf zo’n boek wil je lezen.
Zeg zou zelf zo’n boek wil je blijven lezen.

Deze wonderschone poëzie. Dit ongekend prachtige boek. Deze bloedmoje taal. Deze zangerige zinnen. Deze verslavende woorden. Deze roes. Zeg nou zelf. Zeg dan toch eens zelf.


Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie

Simones en Dainina

Een episch gedicht

  • Schrijfster: Liesbeth Lagemaat (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 7 februari 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Liesbeth Lagemaat

Hoog boven de aarde kijkt Heer Kraai op het gepeupel neer. Hij is niet erg onder de indruk van het aardrijk, totdat hij Dianina opmerkt, die dromerig en daardoor wakkerder dan menig mensenkind door het leven gaat. Haar wandel raakt verweven met die van Simones, een al even vluchtige ziel. De wereld en het mensdom bespiegelend, proberen ze greep te krijgen op het bestaan. Simones en Dianina vertelt een mythisch verhaal over zijn, niet-zijn en alles daar tussenin.

Achter alles zit een plan. Althans, in de wereld die Liesbeth Lagemaat schept in haar nieuwe, adembenemende epische gedicht. Dat weten ook Socrates, en Hildegard von Bingen. Dat vermoeden alle stervelingen.

Bijpassende boeken en informatie

Benno Barnard – Afscheid van handkus

Benno Barnard Afscheid van handkus recensie en informatie over de inhoud van het autobiografische boek. Op 31 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Atlas Contact het nieuwe boek van de Nederlandse schrijver en dichter Benno Barnard.

Benno Barnard Afscheid van handkus recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van Afscheid van de handkus. Het boek is geschreven door Benno Barnard. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe autobiografische roman van de Nederlandse schrijver Benno Barnard.

Recensie van Tim Donker

Aan venijn dacht ik, en aan staarten.

En aan mijn vroegere buurman. De goede oude Sergio. Ah. Ik spreek hem niet meer dagelijks. Maar ik denk nog wel aan hem. Zoals nu. Want hij had iets. Een uitgangspunt. Noem het een quotum. Een systeem. Ik weet het niet. Maar hij was, net als ik, een lezer. Wat doen lezers als ze een boek zijn gaan lezen dat hen niet bevalt. Dan zetten lezers door. Niet tot het bittere eind misschien. Maar toch wel eventjes. Dat vond Sergio, dat vind ik ook. Maar anders dan ik had Sergio een systeem een uitgangspunt een quotum. Hij las tot een bepaalde bladzijde, ik vergeet steeds welke bladzijde maar je moest over enige nachten ijs gaan om er te komen, dat weet ik nog wel. Enkele tientallen pagina’s ver het boek in. Dan moest je even afstand nemen van het boek. Een ander boek gaan lezen misschien. En dan lezen totaan weeral een bepaalde bladzijde, en als je het dan nog steeds niks vond, “mocht” je wat hem betreft stoppen met het boek. Dan kon je wel zeker zeggen dat het niks meer zou worden. Met deze titel, of met deze schrijver.

Ik vergeet die bladzijden die hij daarbij noemde steeds. Ik vergat het ook al toen ik nog naast hem woonde. Herhaaldelijk heb ik hem er weer naar moeten vragen. Misschien wist hij het zelf ook niet, en zei hij maar wat. Zei hij de ene keer bladzijde vijftig, en de andere keer vijfenzeventig. Zou me van de goede oude Sergio niet verbazen eigenlijk. En misschien zou dat dan ook de reden zijn dat ik het nooit heb kunnen onthouden. Zijn uitgangspunt. Zijn quotum. Zijn systeem.

Ik vroeg me toen ik Afscheid van de handkus las aldoor af of hij deze situatie herkend zou hebben.

Ik kende Barnard niet. Of. Naja. Dacht het toch niet. Zijn werk, bedoel ik. Dat ik niet eerder een boek van hem gelezen had. Maar wel meende ik, ooit, in een literair blad of waar dan ook, iets van hem gelezen te hebben – een gedicht of een beschouwing of een kortverhaal misschien – dat ik niet meteen rotslecht had gevonden. Ik was, lawwezeggûh, onbevangen toen ik aan dit bijna vuistdikke werk begon, misschien zelfs voorzichtig optimistisch gestemd. Ik had hoop, denk ik. Goede hoop.

Nu is dit boek eigenlijk twee boeken. Ja dat kan. Shibli kon het, zei ik laatst, maar Barnard doet het op nadrukkelijker wijze: de titel verwijst naar een korte roman, een novelle zelfs haast, die begint op bladzijde 343. Het grootste gedeelte van de band wordt echter ingenomen door Bladzijden van een brillenjood. Dagboekproza. Niet meteen mijn favoriete genre moet ik zeggen. Het heeft de neiging, als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet en daarom moet ik het toch maar zeggen), wat, euh, neuzelig te worden. Maar goed. Max Frisch en Witold Gombrowicz zijn ooit met fantastische dagboeken afgekomen, dus het kan. Dus het kon zo’n Barnard misschien ook zo maar lukken. Die had toch ooit eens iets geschreven dat ik niet onaardig had gevonden?

Dus ik begon te lezen.
Dus ik las.
En ik las.
En las.

Ik las tot pagina honderd ofzo. En legde het boek toen even neer. Om andere boeken te lezen. Andere boeken in mijn stapel. Waarvan sommige inmiddels alweer uit, zelfs.

Ik had het boek neergelegd en ik dacht Wat een zelfingenomen, wijsneuzerige kwal is die Benno Barnard zeg. Ik weet niet of ik met mijn honderd pagina’s aan Sergio’s quotum zat en ik dit boek dus in de ogen van mijn vroegere buurman gevoeglijk had kunnen afschrijven. Ik weet het niet, maar ik besloot het niet te doen. Iemand kan immers ook op een sjarmante, innemende manier een zelfingenomen, wijsneuzerige kwal zijn. Omdat zelfingenomen, wijsneuzerige kwallen prettige anarchisten kunnen zijn. Tegendraads. En in die hoedanigheid misschien al een keer iets zeggen dat niet door honderd anderen reeds gezegd is. Het blad niet, en de mond enzo. Spreken ook als zij zwijgen moeten. Dan kan het soms nog interessant worden.

Bovendien is er een dochter met dezelfde naam als mijn eigen dochter. Een dochter die niet meer leeft inmiddels. Mijn vaderhart breekt bij het horen over dode dochters, en het breekt twee keer als die dochter dan ook nog eens dezelfde naam heeft als mijn dochter. We zijn vader. We zijn mens. We zijn lezers.

Dus ik besloot het nog een honderdtal bladzijden te geven. Toen wist ik het zeker.

Benno Barnard is een zelfingenomen, wijsneuzerige kwal en niet op een sjarmante of innemende manier. Ik had een woedend vel, nee een vel met woedende aantekeningen, nee een vel met woedend neergekalkte aantekeningen, ik zou uit dat vel kunnen kiezen, ik zou kunnen schrijven waarom ik dat vind (omdat hij een elitaire, badinerende zak is bijvoorbeeld – die meent dat Justin Bieber bewijsbaar inferieur is aan Jacques Brel) (omdat hij intolerant is) (omdat zich ver boven het gepeupel verheven acht) (omdat hij zo heel erg getroffen heeft met zichzelf en met zijn naasten) (omdat hij, die voortdurend vit op de volgzamen, van zodra de corona uitbreekt nota bene ineens het zoetste jongetje van de klas is) (zeker ook weer zo één die meende dat “de” wetenschap in deze kwestie met één tong sprak) (zo’n halfgare Keith Richards die dacht dat er in heel de wereld maar één dokter was, en dat was the doctor, en dat we maar beter konden doen wat the doctor said) (zo één die je in een flatportiek met droge ogen kan gaan staan vertellen dat hij als gevaccineerde “de feiten” aan zijn kant heeft, en jij als ongevaccineerde lekker niet) (nee mensen er waren ook veel, zeer veel gestudeerde mensen, dokters, wetenschappers, advocaten, virologen die een heel andere mening hadden over corona en het overheidsbeleid daarop. dat je hun meningen niet terugzag in de media zegt alles over deze wereld maar helemaal niets over de juistheid van het vigerende verhaal) maar waarom zou ik dat doen, laat ik het erop houden dat het nooit ging kunnen goed komen tussen mij en Barnard. Zelfs die dode dochter werd me te vaak en te vrijelijk opgevoerd, als wapen, als schild, om zich verder te verheffen: de vader die door dit hellevuur gelouterd is, moet immers al wel bijna een heilige zijn.

Maarja.

Nu had ik er dus toch zomaar tweehonderd gelezen. Bijna op de helft. Van dit boek. Zou toch zonde zijn nu de handdoek in de ring te werpen. Des te zondener omdat ik me zo geërgerd had. Moest al die boosheid dan maar voor niks geweest zijn?

Bovendien: elke lezer weet dat ook in een dagboek of een autobiografisch werk het “lyries ik” nooit volledig samenvalt met de persoon van de schrijver. De Barnard uit Afscheid van de handkus is niet perse de Barnard die daar ergens in Engeland aan een keukentafel zit nu, en koffie drinkt, en een broodje eet. Het materiaal is misschien wel de werkelijkheid, of de wereld die hij aantreft (zoals Wittgenstein had kunnen zeggen) (of zoals Bruce Duffy meent dat Wittgenstein had kunnen zeggen), maar wat de schrijver daarmee bouwt is, eo ipso, niet langer de werkelijkheid. Dit als bouwsel zien, mijn aantekeningenvel wegleggen, dit puur als bouwsel bekijken, zonder emoties. Het kon.

Bovendien: achterop ging nog een roman komen, ah, fictie ja, misschien ging dat beter zijn, misschien ging hij daar in stilistiek kunnen in uitblinken, wie weet, hij komt ook in dat dagboek al eens af met een fraai gecomponeerde, zij het soms ietwat langdradige, zin en als romancier ging hij allicht nog meer ruimte nemen? Het kon.

Bovendien: de roman zou een spiegel zijn van het dagboek. Dat intrigeerde me. Ik heb altijd van herhaling gehouden. Ging ik passages, gebeurtenissen kunnen terugvinden? Ging me dat allicht een gek soort van bevrediging schenken? Het kon.

Dus ik bleef lezen.
Dus ik las.
En las.

Het dagboek bleef me tot op bladzijde 341 -de laatste- antipathiek, zij het dat ik er, nu ik gestopt was aantekeningen te nemen, niet meer zo hartstochtelijk kwaad om werd. En de roman was in eerste niet veel beter.

MAAR!

En dat is die staart, dat is dat venijn. Een goed venijn dit keer.

Ook de roman is voor een groot deel veel te wollig, veel te pretentieus, veel te hoogdravend. Afscheid van de handkus zou ik nooit besproken hebben – als.

Ja. Als.

Als ik de laatste vijftig pagina’s niet ademloos in één ruk uit had gelezen.

Doet het verhaal ertoe? Het verhaal doet er niet toe. De ikpersoon gaat op enig moment geschiedenis studeren, en dat is waar het boek mooi wordt. Er is iets met promoveren, met een proefschrift, er is zoeken, er is modderen, er is het eindeloze ploeteren aan. Ik ken dat lusteloze gepiel aan mijn eigen scriptie nog wel en ik deed gewoon maar HBO, wat stond of viel daar nou mee? Er zijn die halfbakken ingevingen, die altijd weer doodlopende zijsporen, er is een verdorven promotor, er is de belofte aan een origineel handschrift van Gravilo Princip, moordenaar van Frans Ferdinand, veroorzaker van de Eerste Wereldoorlog (en zoon van een postbode naar ik ooit begrepen heb) (wat mij als postbode almeteens interesseert) (hoe wij postbodes met onze dagdagelijkse rondes toch nog in het wereldgebeuren betrokken kunnen geraken, zij het maar zijdelings) – deze roman is een “academische thriller”, als dat een genre is (en zo niet dan heeft Barnard het hiermee eigenhandig uitgevonden). Ik vond het spannend, verrassend, ontroerend. Die laatste, zeg, vijftig pagina’s dan.

Je kunt van dit boek dus alleen de laatste vijftig pagina’s lezen. Ja. Kun je doen. Maar dat zou toch een beetje vals spelen zijn. Bovendien zouden de pagina’s lang niet zo mooi zijn als je niet eerst door vierhonderd bladzijden aan drek gewaad had.

Nee. Lees het boek. Lees heel het boek. Lees het dagboekproza, lees de roman. Lees alle 459 pagina’s. Maar lees het alleen als je tijd te over hebt. Lees dit als je werkloos bent. Of lees het als je voor werk, familie of studie regelmatig een uur of langer met de trein moet reizen. Lees het als je zoals ik postbode annex thuisblijfvader bent. Lees het als je de luxe hebt om vele tientallen boeken per jaar te lezen. Lees het dan. Lees het dan helemaal. Ergernissen zullen je deel zijn. Vele. Maar die laatste vijftig pagina’s zullen het je vergoeden. Ruimschoots. Helemaal. Totaal. Integraal. Je kroop door de hel, je eindigde in de hemel. Moest dat de hele opzet geweest zijn van Barnard dan moet hij tot ridder geslagen worden. Dan verklaar ik hem hier alsnog tot genie.


Benno Barnard Afscheid van handkus Recensie

Afscheid van handkus

  • Schrijver: Benno Barnard (Nederland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 31 januari 2023
  • Omvang: 384 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Benno Barnard

Afscheid van de handkus is Benno Barnards meest persoonlijke boek, een genealogische verkenning, aanvankelijk in de vorm van een journaal, dan uitmondend in een kleine roman. Het journaal beschrijft de fi ctie van het eigen leven, de roman is de verzonnen autobiografie. Tezamen vormen ze een eerbetoon aan ouders en grootouders en liefdesverklaringen aan vrouw en kinderen. Opgetrokken uit weemoedige nostalgie en zelfre?ectie geeft dit een niets verhullende blik in het leven, denken, voelen en waarnemen van de schrijver die eerder zijn leven boekstaafde in gedichten, beschouwingen en dagboeken die hogelijk werden gewaardeerd door pers en lezers.

Benno Barnard (Amsterdam, 21 november 1954) is dichter en schrijver. Hij publiceerde ‘Krijg nou de lyriek’, ‘Dagboek van een landjonker’ en ‘Mijn gedichtenschrift’. Zijn nieuwe boek ‘Zingen en creperen’ is verschenen in oktober 2019.  Het poëziearchief van Barnard wordt online tentoongesteld en is opgezet door het Poëziecentrum van Gent.

Bijpassende boeken en informatie

Anna Moschovakis – Participation

Anna Moschovakis Participation recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman. Op 8 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Coffee House Pres de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijfster Anna Moschovakis. Er is geen Nederlandse vertaling van het boek verkrijgbaar of aangekondigd.

Anna Moschovakis Participation recensie en informatie

Op deze pagina kun je de recensie door Tim Donker vinden van de roman Participation. Het boek is geschreven door Anna Moschovakis. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Amerikaanse schrijfster Anna Moschovakis.

Recensie van Tim Donker

& ziet: daar lopen ze: bewondering en teleurstelling. Hoe ze daar gaan, hand in hand. Hoe ze het zonlicht weerkaatsen, hoe de glans, hoe het bijna liefde is, hoe het bijna dans is, hoe het bijna geluk is. Eindelijk de lege weg. Eindelijk bewondering en teleurstelling. Eindelijk lopend, eindelijk gaan. Je kunt niet anders dan kijken tot je ze niet meer ziet.

Anna Moschovakis. Ja die kende ik wel. Als dichter voornamelijk. Ofnee. Alleen als dichter. They and we will get into trouble for this behoort tot de beste dichtbundels de ik ooit gelezen heb. You and three others are approaching a lake meen ik ook gelezen te hebben, nee besproken zelfs, in een elders, in een toenmalig. Maar ik kan het maar weer eens niet vinden, hoe zit dat met mij en al die boeken die ik meen gelezen te hebben maar niet meer kan vinden in die boekenkasten van mij. De romancier Anna Moschovakis openbaarde zich al met Eleanor, or The Rejection of the Progress of Love uit 2018 maar die is even onder mijn radar doorgevlogen geloof ik. Het pakt niet altijd goed uit als dichters romans gaan schrijven (of romanciers dichtwerken), maar in Moschovakis had ik het volste vertrouwen. Moschovakis bewonder ik diep en acht ik hoog. Gewoon omdat ze Moschovakis is. En boeken schrijft die alleen Anna Moschovakis schrijven kan.

Zitten, de eerste avond. Ik had het boek vers in handen. Dit boek, deze Anna, dit Participation. Het eerste doorbladeren, de vingers trillen dan altoos een beetje, stelde niet teleur. Ik zag corpsgrootte verschillen, ik zag pagina’s met ontbrekende woorden, ik zag veel paginawit, ik zag stukken tekst de vorm hebben van een gedicht, ik zag pagina’s met alleen maar losse woorden onder elkaar, ik zag korte hoofdstukjes, ik zag kleine schetsjes, ik zag een zin die sprak en zei: “we were lovers and friends but it wasn’t enough” en dat vond ik een moje doch ietwat tragiese zin, ik zag een zin die sprak en zei: “some of us were in the pond as the level went down” en dat vond ik een moje doch ietwat raadselachtige zin – en ik dacht dit gaat weer mooi worden, en ik dacht ik verheug mij op een goeje lees, en ik dacht dit gaat weer tiepies Anna Moschovakis worden.

Wel. Hum. Ja. Tiepies Anna Moschovakis is Participation in ieder geval. Je kunt niet zeggen dat het ergens over gaat. Dingen gaan nooit ergens over. Waar gaat je leven over? Waar ging gisteren over? Waar gaat de snelweg, je fiets, het eten over? Moschovakis zit het leven vaak dicht op de huid, al is ze even zo vaak volledig absurd. Ze schrijft een surrealisties soort realisme. Of klinkt realisties surrealisme beter misschien?

Zoals het gaat met geworpen zijnden is er niet dat “waar het over gaat”; er zijn slechts gegevens. En de gegevens in Participation zijn weer eens Moschovakisiaans onnavolgbaar. Er zijn twee leesgroepen: Love en Anti-Love. Er is een E die misschien Ezekiel heet. En S. is er ook. Er zijn boekwinkels en mensen die daar werken. Eentje heeft een vergetelijke naam maar onvergetelijke handen. Er zijn een “husband” en een “wife” aan wie E. soms scénes, verledens, gevoelens toeschrijft; misschien mensen die ze (?) alleen maar achter een raam ziet, misschien mensen die ze van verre of nabij kent, zoals ze ook een Pablo kent en een “capitalist” en een “anarchist” en de Griekse dichter Giorgios. Er is een storm, een overstroming, sommige dorpen zijn afgesloten. Er zijn boeken die gelezen worden. Boeken die gehoord worden. Boeken die besproken worden. Boeken die gekocht worden. Er is een café. Er zijn vertalers en er zijn bemiddelaars. En alles hangt samen. Of gedeeltelijk dan toch. Een beetje. Misschien zou je kunnen zeggen dat “tesamenheid” een tema is in Participation. Misschien zou je kunnen zeggen dat het met “deelname” te maken heeft. Deelname aan een leesgroep bijvoorbeeld, of aan hulpacties bij de overstromingen. Deelname aan medemenselijkheid. Tesamenheid geeft geboorte aan tesamenheid. De roos van Leary. De mens bepaald door wie hij is in relatie tot een ander. Maar (denk ik) (hoop ik) geen blindelingse oproep tot onvoorwaardelijke overgave aan het “kollektief” (Marina haat het nieuwe normaal) (Marina haat naties) (daar moest ik even om lachen, om die laatste zin, luidop dan nog, een lach die vanuit mijn buik kwam, diep, de kamer in katapulterend, wat maakte het uit, ik was toch alleen thuis). Moschovakis lijkt het bijzondere hoger aan te slaan dan het gangbare en onvoorwaardelijke  overgave aan het kollektief eist immers de totale opoffering van het bijzondere. De mensen in dit boek komen ook alleen onder merkwaardige omstandigheden en op maffe manieren tot “tesamenheid” en vaak ook maar kortstondig. Er is een rare scéne -dit boek zit vol met rare scénes- die zich afspeelt in een legertent, of in ieder geval een hele grote tent waar vele personen rechtop in kunnen lopen. “Reparatiecafé”, zo heet de tent. Overal staan mensen achter tafeltjes alsof ze dingen verkopen. Maar wel een bizarre dingen verkopen zij, blijkens de plakkaten die aan hun tafeltjes hangen: “Divisie van verstomde verwachtingen”; “Divisie van fantoommedicijn”; “Divisie van reiniging van het Twaalfde Huis”; “Divisie van het onherroepelijk mechanische”; “Divisie van conflict”; “Divisie van conversatie”. Ineens is er muziek, wordt iedereen gezogen naar het midden van de tent, is er dans, oneindige dans, iedereen danst, overal armen, overal voeten, overal benen; één groot, dansend “superwezen”, tot, weeral ineens, iedereen zijn positie achter de tafeltjes weer inneemt. In een hoek speelt een kind spinet. Deze tesamenheid is wild, spontaan, maf, lief, bijna hippie-achtig mooi – niet de fascistoïde en totalitaire soort kollektiviteit waarbij iedereen die ongevaccineerd is of niet op 1,5 meter afstand wenst te blijven al niet mee mag dansen. Deze tesamenheid kun je wel vertrouwen, want van waarachtige inclusiviteit; niet de huichelachtige “inclusiviteit” van woke waarbij andersheid juist ontmoedigd wordt (heb je ooit met stemverheffing tegen je personeel gesproken, ben je gelijk nooit meer welkom). Misschien dat Moschovakis schampt langs de manier waarop mensen tot elkaar kunnen komen.

De manier waarop mensen elkaar kunnen aanspreken.

“When I say that I wanted to love – Pascal, or the other books on the originary stack – I mean that I wanted, that I needed, to be addressed. And I was outside the field of address.
When I say the swiping away of the sword results in a scar, I mean there is a numbness that arrives on the scene. Researchers at the intersection of psychoanalysis and brain science have documented the damage that occurs to children who are not sufficiently, routinely addressed. A blurring occurs that is dysregulating, that is dangerous.
Once this damage is located squarely in the past, the scar itself can be measured, tended to. The lingering blur is less frightening to look at, but is also harder to understand.
The blur may offer a way to think about having a bad memory.
We know it from our everywhere screens, how a swipe leaves a smudge.”

Misschien schampt Moschovakis langs manier om elkaar minder snel weg te vegen?

Maar misschien ook niet. “You don’t have to believe me, but you can.” schrijft ze in het eerste hoofdstuk al. Misschien zijn deze woorden er niet eens. Misschien moet je als lezer vooral niet alleen daar kijken waar het licht op valt:

“You, too, have questions. Where are we in time and space? For example. Some answers are easy: It’s summer. I am in the corner apartment, alone, for a week; my part-time roommates are away; the café-bar in the village to the north is temporarily closed so the plumbing can be repaired. I have one last push with my job for the capitalist, one more paycheck on the way.

Other answers are less forthcoming. The trick -like the joke where the drunk keeps hunting for his keys in the wrong place, a phenomenon referenced earnestly in the mediation manual as “the Streetlight Effect” – is not to look only where the light falls.
When I said that Pablo is needed now, I am referencing an event that will occur but hasn’t yet.
Another term for the streetlight effect is “the Drunkard’s Search.”

Ik hou van de lichten die Moschovakis laat schijnen, ik hou van de manier waarop ze boetseert met taal:

“Last night, in a contemplative mood, or mode, I harvested one of the mushrooms from the bin and bit off the cap.
I was hoping to find a shortcut to discovering what it is I want to tell you. About my questions and my lists, and the unsecured corporate wireframe and the terribly tender flesh.
I lay down and had a very long sentence foot under then over leg to the window where one no two trees hid a brightbright thing, starthing faraway green though up close were also a thousand-hundred or hunnerred smaller that looked the same size and the dog -did you know there was a dog, not a real- was a waggything and then, and then it became allclear, because this was mild, you see, only a smallsmall bite, and now it’s morning and I’m clever and it’s time to tell you who I am.”;

ik hou van hoe ze de lezer aanspreekt, dingen herroept, ik hou van het poëtische (in de taal, in de beelden, in de gebeurtenissen) –

en toch.

Bewondering en teleurstelling gingen hand in hand. Ik zei het al. Ik vond Participation mooi, maar niet zo mooi als ik had verwacht. Niet zo mooi als ik had gehoopt. Niet zo mooi als het had kunnen zijn.

Soms zit het boek tegen het cerebrale aan. Of zeg, tegen intellectualisme. Er wordt erg veel gedacht, en erg veel gepraat in Participation. Over liefde. Over drugs. Over seks. Over boeken. Over tijd. Over intimiteit. En soms zit je dan vast. Soms zit je als lezer vast in niet al te interessante ideeën over niet al te interessante onderwerpen. Dat vast zitten in, dat had ik niet verwacht. Ik dacht de woorden te zullen indrinken, ik had niet verwacht dat ik soms ook (lang) moest kauwen. Dat is hem. Dat is die teleurstelling.

Maar dan weer: welke schrijver kan me teleurstellen met een boek dat ik prachtig vind? Alleen Anna Moschovakis kan me teleurstellen met een boek dat ik prachtig vind. Een stem die zelfs in teleurstelling er nog hoog bovenuit blijft klinken.


Anna Moschovakis Participation recensie.

Participation

  • Schrijfster: Anna Moschovakis (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Uitgever: Coffe House Press
  • Verschijnt: 8 november 2022
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook

Flaptekst van de roman van Anna Moschovakis

In the latest novel from Anna Moschovakis, two reading groups, unofficially called Love and Anti-Love, falter amidst political friction and signs of environmental collapse. Participation offers a prescient look at communication in a time of rupture: anonymous participants exchange fantasies and ruminations, and relationships develop and unravel. As the groups consider—or neglect—their syllabi, and connections between members deepen, a mentor disappears, a translator questions his role, a colleague known as “the capitalist” becomes a point of fixation, and “the news reports” filter through in fragments. With incisive prose and surprising structural shifts, Participation forms an alluring vision of community, and a love story like no other.

Anna Moschovakis is the author of the novel Eleanor, or, The Rejection of the Progress of Love and of three books of poetry, most recently They and We Will Get Into Trouble for This. Her translation of David Diop’s At Night All Blood Is Black (Frêre d’âme) was awarded the 2021 International Booker Prize. Raised in Los Angeles, she has lived in New York since 1993 and currently makes her home in the Western Catskills.

Bijpassende boeken en informatie

Anne Vegter – Zam Zam stadsgedicht Rotterdam

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam 2021-2022 recensie en informatie over de inhoud van de bundel. Op 26 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido, als markering het einde van Vegters stadsdichterschap Rotterdam, de nieuwe bundel met poëzie van Anne Vegter.

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Zam Zam, stadsgedicht Rotterdam 2021-2022. Het boek is geschreven door Anne Vegter. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Anne Vegter.

Recensie van Tim Donker

&. & dag, en licht valt. licht valt traag en zacht en wat een moje seedee is Pansophical Cataract van Man Forever toch eigenlijk & staan. & staan, de boodschappen gedaan (een hele moje vrouw in gangpad twee scheen mij te kennen of zei anders gewoon maar hallo). & staan, de afwas gedaan (lang voordat wat zwart is geblakerd werd, maakten grijze bloeisels moeder lieflijk). & staan, in vrijtijd, wat zeggen wil in even niks, staan dus, en je afvragen wat je moet met Anne Vegter. O. Wijltjens lee, je wist het wel. Wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden indrinken als een idioot, dat was wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden in je glas. Nee. Haar woorden in je bloed. Dat moest er met haar woorden, dat moest er met Anne Vegter. Harries hoofdingang. 1999. Spamfighter. 2008. Die woorden. Dat glas. Die Anne Vegter. Dat bloed. Je wist dat er meer woorden te vergaren waren en je was altijd op jacht. Of jij misschien niet. Maar ik wel. Maar er waren wegen te gaan, en er waren wegen zeker niet te gaan. Toen. In die dagen. In die dagen ik vond: een boek, dat moet een toevallige ontmoeting zijn. Lijflijk. Het liefst in een elders maar als het niet anders kon volstond de thuisstad ook. Wat zeggen wil, aan bestellen deed ik niet. Ik schuimde de antiquariaten af. Die bestonden toen nog. De Slegte ja. Die ook. Maar ook de kleine onafhankelijke antiquariaten. Meestal werden die geleid door een man en meestal was dat een autist. Een man die je niets moest vragen, en al helemaal geen ijdele praatjes mee moest slaan. Hij zat daar verscholen achter die boekenberg die een toonbank voor moest stellen. Daar moest je hem laten, ongemoeid, tot je je vondsten kwam afrekenen. Zat daar iets tussen dat hem beviel, gromde hij wat. Anders was het niets, geen woord, niet eens goedendag. Afrekenen in stilte en gaan. Je hoorde alleen de winkelbel. Zo had ik die antiquariaten het liefst. Elke (middel)grote stad was er minimaal één rijk, bezijden de obligate De Slegte bedoel ik. Daar zocht ik mijn boeken, daar joeg ik op woorden, daar trachtte ik (onder andere) Anne Vegter te vinden. Meestal vond ik haar niet, kennelijk was ze geen schrijfster die je van de hand deed als je haar eenmaal in je kast had. Verder dan Harries hoofdingang en Spamfighter was ik dus nog niet gekomen toen. Toen het zoeken tot een abrupt einde kwam. Want antiquariaten begonnen stilaan te verdwijnen? Ja. Want mijn kinderen werden geboren? Ook ja. 2013. In dat jaar werd mijn zoon geboren. Mijn zoon, de oudste. Mijn moje lieve wijze grappige unieke zoon. Werd geboren. In 2013. Ook in dat jaar werd Anne Vegter Dichter des Vaderlands.

Gode ja. Dichter des Vaderlands.

Ik had nog feesboek in die dagen. En ik herinner me nog schrijven, “postten” heette dat geloof ik: “En nu heb ik zin om Spamfighter en Harries hoofdingang het raam uit te kegelen!”. Iemand, ik meen dat het Jeany was, zei: “Je moet altijd je intuïtie volgen.”

Ik volgde niet.

Dat heet: ik kegelde niet.

Maar, Gode. Dichter des Vaderlands (waarom die hoofdletters?) (waarom vaderland?) (waarom vader?) (te sterven voor zijn moederland is niet de wens van elke vader). Past het een dichter wel om enige binding met het “vaderland” te voelen? Is des dichters ziel naar haar aard juist niet ongebonden, dolend, thuisloos, zoekend, vlinderend, zonder zeker- en zonder vastigheden? Waarmee ik niet bedoel dat de beste dichters reizigers zijn, nee helemaal niet, integendeel zelfs: de beste dichters laten me het stof op de kasten in hun slaapkamer zien alsof het Ierland is. In ieder geval is de dichter het tegendeel van lokaal, bekrompen, begrensd (God schiep eerst de nationalisten en toen de apen, en dat was al een hele verbetering). Horizonloos is wat de dichter is, waarbij ik nogmaals wil benadrukken dat een mens heel goed horizonloos op een zolderkamer kan zijn (misschien een aardige titel voor een dichtbundel: horizonloos op zolder).

Dichter des Vaderlands. Kan het erger?

Ja. Het kan erger. Het kan nog veel erger. Een mens kan zijn territorium zelfs nog korter pissen en stadsdichter worden. Van Rotterdam dan nog. Stadsdichter = gelegenheidsdichter. En gelegenheidsdichter = een contradictio in terminis. Poëzie schiet juist dáár op waar er gaar geen gelegenheid is. En Rotterdam. God ja. Rotterdam. Het is een vooroordeel, dat geef ik toe, en om vooroordelen mag u mij veroordelen maar sjee, wat héb ik een hekel aan Rotterdam! Niet zo’n erge hekel als aan Amsterdam, nee. Bijlange niet. Vergeleken bij Amsterdammers zijn Rotterdammers me haast lief. En hun tongval smaakt me vele malen beter. Maar toch. Ik weet niet wat het is, ik ben in heel mijn vijftigjarig bestaan maar drie keer in die stad geweest of laat het vier keer zijn. Eén keer heb ik er opgetreden. Bij ver het mafste optreden dat ik ooit heb gedaan. We gingen als razenden te keer, die dag, ik op guitaar en mijn kompaan op accordeon, en ergens daardoorheen klonk ook nog een teep waarop ik een op zijn zachtst gezegd nogal experimenteel verhaal had in gesproken. Zelfs ik vond ons bizar die dag. En toch die dag, kwam er na ons optreden een nog jonge vrouw naar me toe om te zeggen dat ze het zo mooi had gevonden. Dat was lief want we waren maf, die dag. Ik had haar een koffij moeten aanbieden, of een bier, of een roodwijn, maar ik zei alleen maar Dank je, ik was te verbijsterd te horen dat iemand het mooi gevonden wat we daar gedaan hadden. Ik was zonder spraak, ik vond maar twee woorden en bezijden Antonio was de sociale was ons twee. Maar Antonio was daar niet bij, die stond helemaal achter in de zaal te ouwehoeren met de geluidsman. Daar ging ze. Een moje vrouw, een lieve vrouw, onze enige fan. Misschien wel een Rotterdamse. En toch. Alle keren dat ik Rotterdam was, wilde ik er zo snel mogelijk weer weg.

Vind ik nu op mijn besprekerstafel: Zam Zam. Van Anne Vegter. Van ná dat ze Dichter des Vaderlands was. Van ná dat ze benoemd werd tot stadsdichter van Rotterdam. Sterker nog: Zam Zam zijn stadsgedichten over Rotterdam (al houdt het omslag het om welke reden dan ook enkelvoudig). Had ik mijn intuïtie gevolgd, lieve Jeany (hoe gaat het eigenlijk met je?), dan zou ik Zam Zam het raam uit hebben gekegeld.

Maar ik volg niet.

Ik kegel niet.

Ik ben inmiddels ten halve een serieus bespreker geworden. Halfserieuze besprekers kegelen niet, die openen eerst.

(in die dagen, mijn feesboekdagen, de dagen van weleer, was ik ook bespreker, voornamelijk van mjoeziek, maar de halfserieusheid had ik toen nog niet bereikt)

Dus ik open. Voila. Ik open Zam Zam. Het werk van een stadsdichter. Een stadsdichter die ook nog Dichter des Vaderlands was ook, om de ramp compleet te maken. Maar halfserieus opent niettemin.

Wat dan opvalt is de prachtige vormgeving. Er zijn bloedmoje foto’s. Echt adembenemend bloedmooi. Overheen bloedmooi zijn teksten. Dat zullen dan wel de gedichten zijn. En het komt. Het komt in golven.

Eerst grijpt me nog slechts een zin. Een zin als:

je kunt wel overal hebben gewoond
je kunt wel iedereen zijn
Het vele zwart. De woorden veelal wit. En zinnen. Dan meerdere zinnen. Zinnen als:

ze zeggen makkelijk praten
als je hier niet woont
makkelijk praten
als je ijskast vol ligt
makkelijk praten
als je makkelijk praat

(en hoezee alleen al voor het woord ijskast, ik hou van het woord ijskast, ik hou van iedereen die ijskast zegt, ik wil trouwen met alle mensen die ijskast zeggen, wees op uw hoede voor mensen die het koelkast noemen en vlucht voor mensen die uw ijskast wensen te “verbeteren” in koelkast)

(er is maar één mens erger dan de ijskastkoelkastverbeteraar en dat is de mens die paprika uitspreekt als paaprika)

En dan heet er een gedicht Iedereen is dood behalve wij en even, echt heel erg eventjes even, sta ik mijzelf toe te denken dat Anne Vegter dat gejat kan hebben van mij. In een elders en een vorig schreef ik menig in memoriam onder terugkerende titel Iedereen Is Dood Maar Wij Leven Nog (zelf jatte ik het trouwens weer van Gorki (de band, niet de schrijver): “punk is dood / en wij leven nog”), en een eventjes van een eventjes sta ik die gedachte toe me vrolijk te stemmen.

En hoe prachtig is Hoogvliet nxt lockdown:

Wat begon als ziekte eindigde
als besluit ik werd in je gedicht
wakker ik wilde mijn bed kleiner
maken mijn huis groter maken
mijn straat kleiner maken mijn
buurt groter maken mijn stad
kleiner maken mijn continent
groter maken ik maakte je zee
kleiner ik maakte je geschiedenis
groter ik groef je pleinen uit
ik groef je torens uit ik groef
je stilte uit toen ik wakker werd
in je gedicht stuurde je liefde uit
eens begroef je de woeste planeet

(hoe waar ook die eerste zin: “corona” was veel meer “beleid” dan wat voor “crisis” dan ook)

En hoe prachtig ook hoe Anne Vegter in Eigen regels uitlegt hoe ze invulling heeft willen geven aan haar stadsdichterschap, ik zou dat hier graag in zijn geheel sieteren maar het is waarlijk te lang. Laat ik volstaan te zeggen dat het mijn vooroordelen tegen het stadsdichterschap verbrijzelt. Of niet verbrijzelt, dat is te sterk, maar het sloeg er toch wel een flinke barst in.

Deze bundel greep me. Eerst in delen. De kleur, de belichting, de foto’s, een hiere of dare zin, een deze of gene tekst, zet me voor, zet me tegen (ik bedoel: een gedicht als Wat is een gelukkige stad? kan maar beter spottend bedoeld zijn, of laat het een readymade wezen ofzo: het is een aaneensluiting van lauwe, wollige, glijerige verkiezingspraat van het slag politici dat precies denkt te weten wat er speelt onder Het Volk – laat dit een meedogenloze persiflage zijn want anders kan ik bijna niet anders dan concluderen dat het dus toch waar is dat het stadsdichterschap korrumpeert – om nog maar te zwijgen van fucking Dichter des Vaderlands met hoofdletter D hoofdletter V) (waarom vader) (waarom land) (te sterven voor zijn moederlands is niet de wens van elke vader).

Deze bundel greep me. Eerst in delen. Toen helemaal:

Want Zwethka zwijgt is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Buurtkinderen van is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Stadswoede zonder bedrijfsbelang is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam circulair is gewoon een heel erg mooi gedicht.
(mojer nog omdat mijn zoon, mijn moje lieve wijze negenjarige zoon de bundel uit mijn handen greep en dit gedicht aan me voorlas)
En 4 mei is gewoon een heel erg mooi gedicht.

(alleen jammer, een beetje, van die laatste zin die iets te nadrukkelijk poëzie staat te zijn) (niet mooi maar de idee van mooi) (geen poëzie maar wat mensen die nooit poëzie lezen of schrijven denken dat poëzie hoort te zijn) (en wie had het ook alweer steeds over ruggelings het nieuwe millennium in, ergens in 1999 was dat)

En Utopia / Dystopia is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam, mon amour is gewoon een heel erg mooi gedicht.

Deze bundel greep me. Stadsdichter of niet; Dichter des Vaderlands of niet. Wat meer is: deze bundel liet me kortstondig houden van Rotterdam. En wie heeft opgelet, weet dat dat niet anders kan betekenen dan dat Zam Zam een verpletterend mooi boekwerk is dat gelezen moet worden door iedereen die lezen kan.


Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie

Zam Zam

stadsgedicht Rotterdam 2021-2021

  • Schrijfster: Anne Vegter (Rotterdam)
  • Soort boek: gedichten, poezie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 26 januari 2023
  • Omvang; 88 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het stadsgedicht van Rotterdam

Rotterdam is ‘snel en vernieuwend’ en bekend om zijn havens en moderne architectuur. Alles lijkt er groot en fonkelnieuw, maar er is ook armoede, dakloosheid, isolement. Anne Vegter woont al dertig jaar in Rotterdam en onderzocht welke verhalen verteld moesten worden. Als stadsdichter doorkruiste ze de stad van Hoek van Holland tot Nesselande en van Schiebroek tot IJsselmonde. Geflankeerd door een team kunstenaars bewerkte ze Rotterdam tot een levend atelier. Na een bezoek aan een wijk schreef ze nu eens lyrische, dan weer verhalende, soms activistische gedichten over en voor de stad.

Zam Zam verschijnt bij het einde van Vegters stadsdichterschap en bevat niet alleen al haar Rotterdamse gedichten: beeldend kunstenaar Kamiel Verschuren maakte een fotoverslag waarin we de stad aan de Maas zien zoals we die niet eerder zagen en compagnon Xandra Nibbeling tekende voor een begeleidend essay.

Bijpassende boeken en informatie

Louise Kennedy – Verboden terrein

Louise Kennedy Verboden terrein recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman over The Troubles in Noord-Ierland. Op 13 oktober 2022 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de Nederlandse vertaling van Trespasses, de nieuwe roman van de Ierse schrijfster Louise Kennedy.

Louise Kennedy Verboden terrein recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman over Noord-Ierland, Verboden terrein. Het boek is geschreven door Louise Kennedy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Ierse schrijfster Louise Kennedy.

Recensie van Tim Donker

Wel. Hum ja. Dat kan dus ook. Een boek goed vinden, en er toch niks over te zeggen hebben. Ja. Ik zat daar, en ik las het boek. En nu zit ik hier, en het boek is uit. En ik vond het goed, maar wat kan ik erover zeggen? Ik maakte in al die tijd dat ik het las maar één aantekening: “haar moeder wordt afwisselend “haar moeder” en “Gina” genoemd”. Dat schreef ik, toen ik nog maar een paar pagina’s ver was in Verboden terrein. Maar vul daar maar eens een bespreking mee.

Ik denk dat ik dat schreef omdat ik dacht het boek door te hebben. Soms heb ik dat. Dan ben ik nog maar een paar pagina’s ver en dan denk ik al wel te weten welke kant het zal uitgaan met deze schrijver, met deze roman, met dit boek. Verboden terrein is niet het eerste boek dat ik lees. Soms meen je dan als veellezer vroegtijdig bepaalde patronen te kunnen detekteren. Je kent je pappenheimers immers, denk je. En soms denk je er dan niet eens naast.

Ik dacht, Verboden terrein wordt vast zo’n verkeerdebeen-boek. Die Kennedy is vast zo’n tiep die de lezers in verwarring wil houden. Ow, dit gaat mooi zijn. Ik hou van verkeerdebeen-boeken, ik hou van verwarring, ik hou ervan om met een beetje hulp van de schrijver steeds het verkeerde te denken. Hield ik die Gina toch mooi een paar minuten lang voor een zus of een tante ofzo, ha!, blijkt “Gina” en “haar moeder” gewoon één en dezelfde persoon te zijn! Ben ik daar mooi tuk gehad gewezen, dat gaat mooi zijn.

Maar Verboden terrein is geen verkeerdebeen-boek. Of niet per se. Geregeld schrijft Kennedy eerst, en stelt dan pas vragen. Dierhalve zijn sommige passages niet bij aanvang reeds helder. Maar het lijkt me niet dat Kennedy er echt op uit is verwarring te zajen. Het is gewoon hoe de dingen gaan. En het is misschien niet in de eerste plaatst waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.

Nee ik weet niet waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.

Was het de schrijfstijl?

Nee het was niet de schrijfstijl. Kennedy heeft een vrij afgemeten stijl. Korte zinnetjes vaak. Deed me af en toe denken aan Cormac McCarthy. Dat weglaten van aanhalingstekens bij directe rede bijvoorbeeld. Zodat je soms niet weet wie er aan het woord is, of iets gezegd of gedacht wordt, of dat het alleen maar de woorden van de verteller zijn. Een onderkoelde stijl, zou je kunnen zeggen. Tot daar ineens een brokje poëzie doorheen breekt; een zinsnede als “Het zonlicht lag in scherven op het gras”, bijvoorbeeld (die moest ik terugzoeken, net, want zoals gezegd maakte ik haast geen aantekeningen terwijl ik las). Dan wordt de beklemming verlicht. Ja misschien was het toch de schrijfstijl.

Was het het onderwerp?

Nee het was niet het onderwerp. Ierland, jaren zeventig. Midst wat zo onhandig wel met “the troubles” werd aangeduid. Noem het gerust een burgeroorlog. De jonge, katholieke basisschooljuf Cushla woont met haar moeder in een klein dorpje nabij Belfast. Ze springt af en toe bij in de pub van haar broer waar ze de oudere, protestantse, getrouwde advocaat Michael ontmoet en naja – u raadt het al. Daar komt natuurlijk een verhouding van. Capuleti en Montecchi tussen het tuig en de dronkaards. In een tamelik nabij verleden. In een tamelik nabij land. En dan nog zo wezensvreemd. Ja misschien was het toch het onderwerp.

Was het het diep menselijke hoofdpersonage?

Nee het was niks met diepe menselijkheid. Overal is diepe menselijkheid. Het is diep menselijk om te ontbijten met een gepocheerd ei op een geroosterd broodje, een kop koffie ernaast en Maurice McIntyre op de speler. Het is diep menselijk om de was op te hangen, of doorheen de kou te moeten om snijbonen en aardappelen en vlees te halen. Overal is diepe menselijkheid. De dag zit er vol mee. Ik moet maar uit mijn raam kijken om diep menselijke mensen te zien. Maar dan zie ik Cushla niet. Met haar altijd bezopen maar toch best lieve moeder. Met die kinderen uit haar klas en dan vooral die ontwapenende prachtige fantastische Davy McGeown wiens vader zo ongenadig in elkaar werd geslagen dat hij er blijvende schade aan overhield. Met die stomme broer en zijn domme pub en die bijna aandoenlijk idiote stamgasten. Met die Michael die best van haar houdt maar ook een baan heeft, en een gezin, en misschien zoiets als “verantwoordelijkheden”, en er politiek “gevaarlijke” meningen op na houdt (en met iets bezig is, maar dat kom je op het eind pas te weten). Met die schattige collega Gerry die er steeds maar weer voor haar is. Met alle dingen die zij doet, zij, Cushla, al die diep menselijke dingen die haar steeds verder de vernieling in helpen. Ja misschien was het toch dat diep menselijke van het hoofdpersonage.

Was het de spanning die doorheen heel het boek voelbaar is en tegen het eind schoksgewijs tot ontlading komt?

Ach. Nee. Waarom. De lateavond-film is spannend. Spanning is slaapverwekkend. Het moet vroeg in de negentiger jaren zijn geweest toen ik met mijn toenmalig beste vriend Patrick naar de bioscoop ging om Silence of the lambs te zien. Ik werd wakker toen hij in mijn zij porde en zei: “Spannend he!”. Echter, Verboden terrein is geen film laat op de avond (grote stukken ervan las ik evenwel wél laat op de avond). De spanning is niet formulematig van opbouw, niet geconstrueerd volgens de wetten van Hollywood. Een contante dreiging zit enerzijds in de grauwzaamheid. Niemand in die omgeving maakt zich illusies en iedereen weet dat er niet veel goeds van kan komen daar te zijn. Anderzijds zit de lezer Cushla zo dicht op de huid dat hij, de lezer, op geen moment méér weet dan Cushla. Deze blikvernauwing zet steeds opnieuw de stuipen op uw lijf. Je kunt de bijl uit elke hoek verwachten, maar toch valt hij steeds bij verrassing. Ja misschien was het toch wel de spanning.

Was het het altoos onuitputtelijke gegeven van de verboden liefde?

Ach welnee. Rot op met je verboden liefde. Liefde is naar haar aard verboden. Van zodra liefde toegestaan is wordt zij al te rap gewoon en liefde en gewoonheid verdragen elkaar niet. “Gewone liefde”, dat is ten beste genegenheid. Of nog: verdraagzaamheid. Liefde brandt het hevigst daar waar het niet zou mogen branden. Verboden hout knettert het best, of zoiets zou ik kunnen zeggen als ik dingen zou willen zeggen als verboden hout knettert het best. Geen zoete vruchten echter, dit is in het wild gegroeide liefde, oncontroleerbaar, dit is dodelijke ernst, dit is liefde op leven en dood, zo verboden maakt de gemiddelde mens zijn verboden liefde niet mee. Hoe moeizaam Cushla sentimeters “verboden terrein” verovert, feitelijk tegen haar eigen wil in. Michael woont ergens in een betere wijk met zijn gezin maar huurt ook nog ergens een appartementje en dat is Cushla’s domein; de tweestrijd: ze wil het wel, ze wil het niet, de liefde liefhebben en de liefde haten; er is “iets” met Michael maar dat kom je op het eind pas te weten en alles alles alles spelt dat ze deze man maar beter niet lief kan hebben, maar ze heeft hem lief, totaal, fenomenaal en integraal en god hoe mooi kan lelijkheid zijn. Ja misschien was het toch wel die verboden liefde.

Was het de overweldiging van het geweld?

De almanack spelt inmiddels 2023 en we zijn er nog (in de jaren zeventig zongen The Scorpions nog: ’94, ’95, if the world is still alive…), we hebben ons porsie geweld wel gehad, waardoor wordt de nihilistische mens dezer dagen nog overweldigd? Naja. Te weten dat dit écht is natuurlijk. Te weten dat mensen van verschillende geloven elkaar écht naar het leven stonden, te weten dat die autobommen, die molotov cocktails, die aanslagen, al die haat, al die wraak wederom wraak, al dat gebrek aan mededogen, de ander het licht in de ogen niet te gunnen; te weten dat dat in het noorden van een eiland hier niet al te ver vandaan dagdagelijkse realiteit is geweest, iets waarmee je je dag, je lessen opende, ja dat te weten doet de keel wellicht een weinig snoeren. Ja. Misschien overweldigde ook dat me.

Of.

Nee. Ik weet niet waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.
Of dat heet. Ik weet wel waarom ik Verboden terrein zo mooi vond. En nu weet u het ook.

Louise Kennedy Verboden terrein recensie

Verboden terrein

  • Schrijfster: Louise Kennedy (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: Trespasses (2022)
  • Nederlandse vertaling: Sandra Boersma, Leen Van Den Broucke
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 13 oktober 2022
  • Omvang: 352 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over The Troubles in Belfast

Het is midden jaren zeventig. Het Ierse nieuws wordt gedomineerd door berichten over ontploffende autobommen en mensen die worden beschoten, mishandeld of vermoord.

Cushla Lavery woont met haar moeder in een dorpje vlak bij Belfast. Ze geeft les op een basisschool en draait regelmatig bardiensten in de pub van haar familie. Daar ontmoet ze Michael Agnew, een oudere, getrouwde advocaat. Qua status en klasse konden ze niet meer van elkaar verschillen. Ze storten zich in een stormachtige affaire.

Als de vader van een van haar leerlingen slachtoffer wordt van een brute aanval helpt Cushla de familie waar ze kan. Het conflict tussen haar wereld en die van Michael wordt steeds groter. De politieke spanningen lopen op en alles wat Cushla zo zorgvuldig heeft opgebouwd dreigt uit elkaar te vallen.

Verboden terrein is een kwetsbaar en tegelijkertijd onverschrokken verhaal, een intiem portret van mensen die gevangenzitten in het grensgebied tussen het persoonlijke en het politieke, waar wie je bent minder gewicht draagt maar welke keuzes je maakt des te meer.

Bijpassende boeken en informatie

Maria Judite de Carvalho – Lege kasten

Maria Judite de Carvalho Lege kasten recensie en informatie over de inhoud van de Portugese roman uit 1966. Op 17 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij de Nederlandse vertaling van de roman Os Armários Vazios van de Portugese schrijfster Maria Judite de Carvalho.

Maria Judite de Carvalho Lege kasten recensie en informatie

Zodra de roman gelezen is door de redactie, kun je op deze pagina recensie en waardering vinden van de roman Lege kasten. Het boek is geschreven door Maria Judite de Carvalho. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien bevat deze pagina informatie over de inhoud van de roman uit 1966 van de Portugese schrijfster Maria Judite de Carvalho.

Recensie van Tim Donker

De dingen dus maar weer. En hoe die gaan. Toch zoals ze gaan, namelijk.

Ik hoorde voor het eerst van de dingen in een auto. Het was een warme nee zeg maar snikhete dag en we waren op weg naar het strand. Iemand zat aan het stuur en zei De dingen gaan toch zoals ze gaan. Dat had ze van haar moeder, geloof ik. En ik, ik wist dat niet. Van die dingen. En hun gaan. Ik denk dat het vooral dat “toch” was dat me trof.

Ik dacht weer aan de dingen toen ik Lege kasten las. Misschien kwam het ook door het achterplat. “Lege kasten […] is een kraakheldere en genadeloze aanklacht tegen een door mannen gedomineerde wereld waarin vrouwen alleen maar een rol mogen spelen.” En: “vrouwen […] moeten […] overleven in een wereld waarin hun hele identiteit is bepaald door miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen.” En bovenaan, een sietaat uit The New York Review of Books: “[Carvalho] laat geen spaan heel van opschepperige mannen en hun afhankelijke vrouwen.”

Ik las dit niet toen ik Lege kasten las.
Ik las geen aanklacht.
Ik las geen kraakhelder. Ik las geen genadeloosheid.
Ik las van geen identiteiten die in hun geheel bepaald waren.
Ik las geen miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen. Of. Naja.

Wel – in het boek komen eigenlijk maar twee mannen voor en één daarvan is al dood op de eerste bladzijde. Dus ja. Die twede is wel een behoorlijke eikel. Dat wel. Ja.

Maar toch snap ik niet zo goed waarom je het boek vanuit deze hoek zou belichten. Dit is de tijd. Dit is de tijd van wokeïsme en van MeToo en van “grensoverschrijdend gedrag” (en al diegenen die grenzen overschrijden mogen nooit meer terug bij de mensen komen, die hebben hun menselijkheid moeten opgeven). Dit is de tijd waarin alles duidelijk is. Dit is de tijd waarin de vijanden gekend zijn: de ongevaccineerden zijn de vijanden. En de Russen zijn de vijanden. En mannen. Omdat ze man zijn. Ging daar zelfs niet een keer een heel nummer van nY over (en wordt nY zeer tot mijn ergernis niet meer en meer het politiek korrekste jongetje van de klas?). Dit is de tijd waarin je niet meer met elkaar van mening mag verschillen. Omdat alles duidelijk is. Wie de daders zijn, en wie de slachtoffers. In de tijd “vermarkt” je boeken misschien best door met kraakhelder en genadeloos en aanklacht en miskleunende mannen op de proppen te komen. Maar waarom moet alles “vermarkt” worden?

Ik las een nu eens warmbloedige, dan weer wat verstilde, een bij vlagen zeer poëtiese, een opmerkelijke, een heel erg moje, een gloedvolle, een aangrijpende roman.

De vertelinstantie vond ik al mooi. Het boek gaat over de weduwe Dora, maar Dora is niet de verteller. De verteller is Manuela, en die heeft maar zijdelings iets met het hele verhaal te maken: “Ik maak geen deel uit van dit verhaal -als je het zo kunt noemen-, ik ben een simpel nevenpersonage van het soort dat de aftiteling niet haalt, zelfs niet de aftiteling van andere verhalen die er een vervolg op zijn, en wel vanwege een totaal gebrek aan dramatische roeping.”, zegt ze, zegt Manuela, zegt de ikverteller. Die dus het verhaal vertelt van een ander, van Dora.

Die Dora was ooit getrouwd met Duarte. Dat zal dan wel een van die “miskleunende mannen” zijn.  Duarte ging dood, zoals mensen wel vaker plegen te doen. Hij was een wat ambitieloze man, die genoegen nam met een eenvoudig bestaan. Dierhalve liet hij Dora en Lisa (hun dochter) geen schatten na, geen hopen geld voor een onbekommerd leven. Zou dat bedoeld worden met dat “geen enkele verantwoordelijkheid dragen”? Dat zou dan wel erg sexisties zijn (& zou je als man wel arm en berooid mogen sterven als je alleen gebleven bent?). Daarenboven zijn ambitieloosheid en eenvoud prijzenswaardige eigenschappen; prijzenswaardiger alleszins dan een onbegrensde hang naar geld, status, aanzien, meer. Er moeten einden aan elkaar geknoopt worden, en aldus komt Dora te werk in een antiekwinkel. Een bestaan in de schaduw, ook al omdat ze haar rouw haar laat overheersen. Aan die rouw komt pas een eind als de moeder van Duarte, de wat vileine Ana, een schokkende bekentenis doet over haar zoon waardoor Dora haar huwelijk anders gaat bezien. Ze stopt met rouwen en begint met leven. Of: ze stapt uit de schaduw, en in het licht.

Daar, in dat licht, wordt ze gezien door Ernesto. De enige andere man in Lege kasten. En inderdaad wel een behoorlijke opschepper. Er is iets, Ernesto komt naar de antiekwinkel, hij ziet, hij handelt, er gebeuren dingen, ook bij hem thuis, later is er een ongeluk, ja dat was wel een behoorlijke miskleun ja, en het wordt erger nog als Ernesto bij Dora thuis komt en Lisa ziet – de ontwikkeling die dan volgt is te walgelijk voor woorden maar wordt wel aangemoedigd door Ana en dat is toch duidelijk geen man. En Lisa, ook geen man, gaat er om de meest opportunistische redenen nog in mee ook.

Niet de identiteitsbepalende en onverantwoordelijke mannen vormen volgens mij het wezen van dit boek. Evenzogoed zou je iets kunnen beweren over schoonmoeders: Ana speelt hier echt geen moje rol. Of mompel “generatiekloof” en wijs op het herhaaldelijke onbegrip tussen Dora en de soms net iets te wijsneuzerige Lisa. Of zeg dat het gewoon weer die dingen zijn, die gaan zoals ze gaan. De dingen die levens uitmaken. De dingen die zijn wat leven heet. En ineens ben je tien jaar weduwe en weet je niet wat het geweest is allemaal.

Maar de aksenten die je op de inhoud kunt leggen zijn één ding. Of het de miskleunende mannen waren, of de harteloze schoonmoeder, of toch maar weer de jeugd zonder scrupules of moraal, of misschien alleen maar de dingen die gaan zoals ze gaan – je leest met wat er in je eigen hoofd zit dus onontkoombaar leest iedereen een ander boek (het grootste gedeelte van dit boek, het is niet dik, las ik op een avond nadat ik de hele dag met mijn kinderen in een zwembad was geweest (er zat dacht ik nog wat water in mijn oor), het was zo laat in de avond dat je het misschien vroeg in de nacht kon noemen, er schoot nog een fruitbom over en daar was ik blij mee -dank gode voor de moersleutel dan maar weer-, op de steerjoo speelde zachtkens The conference of the birds van Saddar Bazaar, en met een ander glas, met een andere seedee, met een andere dag had ik misschien al een ander boek gelezen, wie weet). Het zijn ook niet de mannen of de aanklacht of de spanen die niet heel gelaten zouden worden die Lege kasten maken tot wat het is. Het is de taal.

God, wat een wonderschoon boek is dit. De opening alleen al: “Het was een voorjaarsdag die begon en eindigde als alle andere, althans in schijn, zou ze hebben gezegd, of eerder gedacht, want ze was nooit een vrouw van veel woorden geweest. Ze zei het noodzakelijke, maar beperkt tot het absolute minimum, en soms begon die noodzaak halverwege moe te worden en te haperen, alsof ze ineens besefte dat doorgaan zinloos zou zijn, want verspilde moeite. Dan zat ze stil, bewegingloos, te aarzelen aan de rand van haar gedachtepuntjes als iemand aan de rand van een water in de winter, en op zulke momenten verloor ze alle glans uit haar ogen, als was die geabsorbeerd door een vel vloeipapier. Misschien is dat nog steeds zo, dat weet ik niet, ik heb haar nooit meer gezien.” Of de herhaling op het eind: “Het bleef maar regenen, een zachte, gelijkmatige, bijna trage regen die lusteloos omlaagviel, als het ware passief neerdroop uit een zieke, oude, huilerige lucht die het bestaan moe was. Het was een dag als zovele andere, nu ik alleen was.” Of de scene waarin Ana Dora de confidentie doet over Duarte, prachtig hijgerig, stamelend, ijlend, repetitief geschreven – dáár ligt Carvalho’s kracht. Niet aanklagen. Maar zingen. Niet genadeloos maar genadelozer zelfs. Krassend in je huid. Zoals het leven zelve doet.

Daarin leeft ook het boek. Een boek over miskleunende mensen, miskleunende levens. En over de dingen. Die gaan zoals ze gaan. Op al hun ontelbaar miskleunende manieren.


Maria Judite de Carvalho Lege kasten Portugese roman uit 1966

Lege kasten

  • Schrijfster: Maria Judite de Carvalho (Portugal)
  • Soort boek: Portugese roman
  • Origineel: Os Armários Vazios (1966)
  • Nederlandse vertaling: Kitty Pouwels
  • Uitgave: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 17 januari 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Maria Judite de Carvalho

Dora is al tien jaar lang weduwe. Haar geliefde man leefde op zeer bescheiden voet en voor Dora en haar dochter blijkt er na zijn dood geen erfenis te zijn. Dora klampt zich heel traditioneel vast aan haar rouw, maar dat verstokte ritueel maakt haar afhankelijk van de hulp van vrienden en bekenden. Pas als haar schoonmoeder een ongelooflijk geheim over haar huwelijk onthult zal Dora moeten inzien dat ze haar jaren als weduwe heeft verkwist. Drie generaties vrouwen – Dora, haar dochter en haar schoonmoeder – moeten nu overleven in een wereld waarin hun hele identiteit is bepaald door miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen.

Lege kasten verscheen voor het eerst in 1966 en is een kraakheldere en genadeloze aanklacht tegen een door mannen gedomineerde wereld waarin vrouwen alleen maar een rol mogen spelen. Het boek is recent herontdekt en maakt nu wereldwijd furore.

Bijpassende boeken en informatie

Charles Ferdinand Ramuz – Schoonheid op aarde

Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde recensie en informatie over de inhoud van de Zwitserse roman uit 1927. Op 13 januari 2023 verschijnt de Nederlandse vertaling van de roman La beauté sur la terre van de Franstalige Zwitserse schrijver Charles Ferdinand Ramuz.

Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Schoonheid op aarde. Het boek is geschreven door Charles Ferdinand Ramuz. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman uit 1927 van de Zwitserse schrijver Charles Ferdinand Ramuz.

Recensie van Tim Donker

Maar zoon boek vertaalt zichzelf niet, het komt, helemaal vanuit de eerste helft van de vorige eeuw komt het, van een Franse uitgever, Bernard Grasset, de befaamde Franse uitgever u weet, is het gekomen, in het Frans, het Frans van een Zwitser, vanuit het Frans van de Zwitser Ramuz is het gekomen, naar hier, naar 2023, naar het Nederlands en zoon boek vertaalt zichzelf niet, nee nee nee dat deed de Rokus natuurlijk weer, de Hofstede, die van de schwung en het snobisme of hoe was dat ookalweer, of miniskule levens nakomelingen waren van imaginaire levens, u weet, Pierre Michon, u weet, Marcel Schwob u weet, of denk iemand als Régis Jauffret, denk Wereld, wereld!, of denk Henri Roorda, denk Mijn zelfmoord, of denk Joris-Karl Huysmans, denk Aan de vrouw en laten we Perec niet vergeten, zulke boeken vertalen zichzelf niet, dat doet de Rokus, dat doet de Hofstede, soms alleen soms met Martin de Haan en soms is er ook nog een derde bij, dan zijn ze een vrouw, dan zijn ze Marjan Hof waardoor ik nog even het vermoeden heb gehad dat zij ook Marianne Kaas waren, misschien met een vierde vertaler erbij ofzo, waarom niet, waarom hadden zij Dat waren wij niet kunnen vertalen, maar neen, Marianne Kaas is geloof ik heel echt Marianne Kaas en een hele echte vrouw of zijn dat geen woke kwalifikasies meer in deze tijd “echte vrouw”, past dat nog wel in dat achterlijke akroniem met al die achterlijk vele letters erin en dan ook nog zoon debiel plusje erachter zodat iedereen overig oninpasbaar ingepast kan worden om met genoeg erbij getimmerde hokjes fijn voort te kunnen doen met in hokjes te denken, maar komt dus, wil ik zeggen, was ik aan het zeggen, komt uit voorbije tijden uit een ander land in een andere taal Ramuz naar hier, naar nu, naar ons schoon Nederlands, zodat dankzij de Rokus dankzij de Hofstede Schoonheid op aarde ontsloten wordt voor elkendeen die het met een woord als “bureau” alweer genoeg vind voor één dag met die lelijke taal, die met gemak de allerlelijkste taal ter wereld is –

waarmee ik maar wil zeggen: ik weiger mordicus meer Frans te lezen dan de afgrijselijke leenwoorden waaronder onze taal helaas gebukt moet gaan maar Schoonheid op aarde had ik niet willen missen.

Want dit is weer dat soort boek. Het soort boek waarin je geheel kunt verdwijnen. Niet dat je Schoonheid op aarde in één adem uit leest terwijl je de wereld om je heen vergeet; nee: zolang je dit boek leest wordt het je wereld. Ook als je er even niet in leest, ben je ermee bezig. Ikzelf, in elk geval, vond me terug, denkend aan Schoonheid op aarde terwijl ik de afwas deed met The collected short stories of Carrie Anne Crowe van The Sad Bastard Book Club op de steerjoo of terwijl ik aan het werk was of terwijl ik op de fiets naar de supermarkt ging, slapeloos in bed naar het plafond lag de staren, op mijn hurken plee doesj of bad aan het kuisen was. Dan streelden, krieuwelden en warmden Ramuz’ woorden, zinnen en beelden me weer; dan bevond ik me weer tussen de personages; dan dacht ik weer na over de plaats van schoonheid op aarde (zingt Grandaddy: it was quite beautiful / and far away / ‘cause everything beautiful is far away).

Goed. Je hebt dus die gast die Milliquet heet en die in een klein dorp aan het meer van Genève woont. Hij baat een, hoe noem je zoiets, een etablissement uit, een soort van herberg, of noem het een eetkaffee, je kunt er geloof ik ook bowlen. Die Milliquet heeft een broer die Georges-Henri heet maar dat mag je meteen vergeten want ik moet eigenlijk zeggen had een broer die Georges-Henri heette want die broer is op de eerste pagina al dood. Overleden op Cuba waar hij leefde en een dochter had en verder klaarblijkelijk niks of niemendal want die Cubaanse dochter, Juliette, 19 jaar oud zou, volgens zijn wil, onder de hoede gesteld moeten worden van die Zwitserse kaffeebaas. Milliquet zit daar niet direkt om te springen maar zijn vriend Rouge weet hem over te halen en dus komt ze, in de lente, ook al in de lente, in alle boeken die ik de laatste tijd lees begint alles in de lente.

Alles verloopt stroef en ongemakkelijk, zo je peinzen kunt, en na een rare scene (waarover later meer, want hierin schuilt Ramuz’ kracht maar over Ramuz’ kracht kom ik nog te spreken) waarin Juliette, een Savoiaard, een accordeonist en een mes de hoofdrollen vervullen, komt Juliette op straat te staan waarna ze liefdevol wordt opgevangen door Rouge en diens halfblinde zijschop Décosterd. Dit is misschien wel het schoonste deel van het boek. De dagen in het huis van Rouge zijn harmonieus en iedereen is er op zijn plek. Rouge en Décosterd hebben aardbeien voor Juliette, de eerste aardbeien van het seizoen, en het is alles bijna lief, en het is alles bijna mooi, Juliette helpt mee met de visserij, en in dat kleine huis, in dat simpele huis, is er een stil leven, een eenvoudig leven, een mooi leven, en als er plaats is voor schoonheid op aarde dan is het daar wel.

Maar het moet zijn dat Ramuz ons vertellen wil dat er voor schoonheid op aarde helemaal geen plaats is en dus geraakt helaas der helazen ook in Rouges huis weeral snel stront aan de knikker. De Savoiaard roert zich weer en Milliquet dreigt met een rechtszaak, er is rep, er is roer, er zijn er die schande spreken, er is tiepiese dorpse bekrompenheid, Juliette laat zich in het eertijds De Coquette geheten maar later tot De Juliette omgedoopte bootje op sleeptouw nemen door twee jochies op een vlot en zulke dingen kunnen niet, zulke dingen kunnen echt niet, de jochies worden zonder eten naar bed gestuurd (waarom???) (nee echt, in godsnaam: WAAROM???), en ook daarover, tijdens die momenten dat ik niet las, liet Ramuz me nadenken: over de kleingeestigheid & over hoe kleingeestigheid altijd weer schoonheid doodt. Misschien dat, zo peinsde ik, fietsend, kuisend, liggend, wassend, kokend, misschien dat, maar mogelijkerwijs sla ik nu door, misschien dus dat Schoonheid op aarde, in essensie gaat over de friksie tussen een “natuurlijke” zijnsstaat, die harmonieus is en golfbewegingen kent en seizoenen volgt, en leeft van wat het land brengt, en het geurbanizeerde leven waarin alles strak is, zijn afgebakende plaats kent en alle afwijkingen begroet met een boze frons (iets diergelijks kwam trouwens ook in mij op toen ik liep in de mist van Nastassja Martins hallucinante roman Geloven in het wild). Zo bezien zou je kunnen stellen dat Ramuz’ omgevingen niet louter (toevallige) omgevingen zijn maar participanten in het verhaal.

De onrust die later bij Rouge ontstaat is wat dik aangezet, iets te dik misschien. Rouge had immers de beste bedoelingen maar de lezer vindt hem bijna terug in de rol van schuimbekkende idioot, en het wat hijgerig geschreven einde overweldigt een beetje. Maar het gaat niet louter om het punt dat gemaakt wordt, het gaat meer, het gaat vooral om hoe dat punt gemaakt wordt.

Charles Ferdinand Ramuz was een meesterlijk schrijver. Zijn tijd ver vooruit bovendien. Hij bedient zich van montagetechnieken (perspectiefwisselingen, tijdssprongen, in- en uitzoomen) die in hedendaagse ogen “filmisch” aandoen maar dit werd wel geschreven in een tijd dat Hollywood nog niet de standaard was. De scene met de Savoiaard, de accordeonist, het mes en Juliette, ja ik zou erop terugkomen en hier kom ik dan, wordt bijvoorbeeld vanuit verschillende personages beleefd en afwisselend direkt of in retrospekt verteld. Zo duurt het lang voordat de lezer begrijpt wat er precies gebeurd is, zo hij dat al ooit helemaal doet. En Ramuz wisselt vaak van vertelperspektief, eigent zich af en toe het ik van zijn personages toe, wordt het ineens een ik-roman of een wij-roman; laat af en toe een “men” zijn visie op het gebeuren geven en laat hiermee en met andere stijlmiddelen dingen soms in het vage.

Ook zijn taal. Het spreektalige. De poëzie. Het wisselen in werkwoordstijden. Alles wat dit boek zo intens, zo mooi, zo onontkoombaar maakt. Hij zet drie mensen op een muurtje in de prachtigste bewoordingen: “Daar zitten ze alle drie, op die muur. Je ziet het meer tussen hun hoofden. Er is tussen hun hoofden veel plaats voor alle dingen die komen, de doodsaaie lucht met erin een vlieg en een gele of witte vlinder, of anders weer een zeil.” En het kon een foto zijn, of je kon daar zelf staan of lopen. En zo schrijft hij. Hij schrijft, hij spreekt, hij toont. Je loopt, je ziet, je hebt de zon op je huid. Of hij komt af, totaal achteloos, met een onvergetelijk aforisme. Zegt hij: “je schaduw draait om je heen tot je dood bent, dat is alles.” Of: “Het was mooi op de wereld, alleen duurt het soms lang voordat je in de gaten hebt dat het er mooi is.” En je ziet, je hoort, je loopt, je voelt de zon op je huid. En hij geeft je te denken, of hij laat je zinderen van puur taalgenot: dit boek bevat vele bladzijden die tot de mooiste uit de wereldliteratuur gerekend mogen worden: de scene, helemaal aan het begin van het boek, waarin Juliette zich verveelt, zich niet thuis voelt, heimwee heeft in haar kamer in Milliquets huis: prachtig; bijna alle scenes Émilie: prachtig, prachtig; de boten het meer hoe het licht valt en hoe dat allemaal beschreven wordt: prachtig prachtig prachtig. En dit boek is bijna honderd jaar oud, en hoe levend het nog is, hoe levendig, hoe sprankelend, hoe fris, hoe nieuw. Zo’n boek vertaalt zichzelf niet, zo’n boek schrijft zichzelf niet. Zo’n boek wordt, zo lijkt het me bijna, geboren. Eens in de honderd jaar.


Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde Roman uit 1927

Schoonheid op aarde

  • Schrijver: Charles Ferdinand Ramuz (Zwitserland)
  • Soort roman: Zwitserse roman
  • Origineel:  La beauté sur la terre (1927)
  • Nederlandse vertaling: Rokus Hofstede
  • Uitgever: Van Oorschot
  • Verschijnt: 13 januari 2023
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 13,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1927 van Charles Ferdinand Ramuz

‘Je moest over de tafel buigen om haar gezicht te zien; je probeerde haar te zien door je nek uit te steken en omhoog te kijken, en daar lachten de mensen om. Opeens lachten ze niet meer. Ze werden verlegen. Dat was wanneer ze opkeek. Ze waren begonnen iets te zeggen, ze verstomden. En nu durven ze haar niet meer aan te kijken.’

In de lente arriveert Juliette, een negentienjarig Cubaans weesmeisje, bij haar oom Milliquet, cafébaas in een dorpje aan het Meer van Genève. Het meisje is jong en aantrekkelijk. De mensen beminnen, begeren, bevoogden en benijden haar; tegen haar wil richt ze ravages aan in de kleine dorpsgemeenschap. Als de zomer afloopt verdwijnt ze weer, in gezelschap van een mismaakte Italiaanse muzikant. Is er een plaats voor schoonheid op aarde? Die hoopvolle vraag stelt de verteller van deze roman, zonder zijn lezer veel illusies te gunnen over het antwoord. Al wordt die sombere kijk op de wereld tot op zekere hoogte misschien gelogenstraft door de beeldende, poëtische verwoording ervan.

Bijpassende boeken en informatie

Idwer de la Parra – Vlerk

Idwer de la Parra Vlerk recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 13 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De bezige Bij het tweede boek met gedichten van de Nederlandse dichter Idwer de la Parra.

Idwer de la Parra Vlerk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Vlerk.  Het boek is geschreven door idwer de la Parra. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de tweede bundel van de Nederlandse dichter Idwer de la Parra.

Recensie van Tim Donker

-komt aanwaaien-

-iets-

-(niet niets)-

Dus ik bedoel: een bundel lezen van een dichter die je niet kent. Hoe dat is. En hoe anders ook dan een bundel lezen van een dichter die je wel kent. Want in dat geval zijn er twee mogelijkheden: de dichter is je na, je houdt van zijn of haar gedichten, en je spat haast uit elkaar van voorpret omdat je op het punt staat nieuw werk te gaan lezen. En dan zijn er twee mogelijkheden: óf je wordt bevestigd in je liefde voor het werk van deze dichter, óf er wacht je een grote teleurstelling (misschien nog een derde: de bundel blijkt nog een heel klein beetje beter dan je al had gehoopt. maar op één of andere manier komt dat toch maar zelden voor).

Je kunt daar ook zitten met de bundel van een dichter met wiens werk je helemaal niets hebt, en er met een lichte weerzin aan beginnen en dan zijn de mogelijkheden veel meer dan twee: het kan nog rotslechter zijn dan je al vreesde, het kan volledig voldoen aan je verwachtingen, het kan je meevallen, het kan zelfs eigenlijk goed, zeer goed blijken te zijn.

Maar ja, zult u zeggen of misschien ook niet zeggen en in dat geval zeg ik het maar zelf want ik heb deze gedachte nodig om verder te kunnen met deze bespreking: kennen bestaat in vele gradaties. Of: wanneer ken je een dichter? Als je één bundel gelezen hebt? Bij een dichter met een zeer groot en divers oeuvre (oeuvre! hoor mij bezig!) zegt één bundel minder dan bij een dichter die maar twee of drie titels op zijn of haar naam heeft staan. Maar kennen kan nog vager (kennelijk): misschien maar een paar gedichten ooit gelezen, in een bloemlezing of een literair tijdschrift. Of nog: van naam kennen. Bij die naam almeteens een idee, een gevoel hebben. Dat hebben namen soms. Dat ze zich vullen met dingen. Dingen die vaak los staan van de persoon. Maar daar hebben die dingen maling aan. Die vullen toch wel.

Maar een naam helemaal leeg? Je hoorde de naam nooit, je las nooit, je zag nooit? Het overkomt mij niet vaak dat ik een bundel lees van een dichter die ik niet op zijn minst “van naam” ken. Maar nu is het dan toch gelukt, en Vlerk is niet eens Idwer de la Parra’s debuut. Nu was het lezen leeg, nu was ik wit en onbeschreven toen ik plaatsnam in mijn favoriete leesstoel, het was acht in de ochtend geloof ik en ik dacht wel een paar gedichten gelezen te kunnen hebben vooraleer ik de kinder naar school ging brengen.

Leeg en wit lezen (of naja: geheel leeg laat een naam als Idwer de la Parra je ook weer niet, wel?, want Idwer dat is een rare naam, toch?, wie heet er nu Idwer, ik heb nooit van mijn leven een Idwer gekend, jij?, en ik heb ook geen sekonde overwogen om één van mijn kinder Idwer te noemen, en wie dan?, mijn dochter of mijn zoon?, is Idwer een jongens- of een meisjesnaam?, of is dat een heel unwoke vraag in deze tijden?, en De La Parra: ik dacht meteen aan Fito de la Parra, zou Idwer verre familie zijn en zoja kan hij me dan vertellen waarom die cd-versie van Albert Aylers Last Album zo achterlijk duur moet zijn, of, naja, Fito de la Parra had natuurlijk geen ruk te maken met Last Album. Henry Vestine wel, maar wat heeft Fito te schaften met wat een (voormalig) bandmaatje allemaal doet en ook Vestine heeft weinig te zeggen over wat die muziek zou moeten kosten decennia later op een geluidsdrager die op het moment van opnemen niet eens bestond ja ja ja dat weet ik allemaal wel maar toch voelt het goed om hier en nu te stellen dat het de schuld is van Idwer de la Parra dat ik me geen behoorlijk Last Album aanschaffen kan), op een ochtend, vlak voor school. Hoe dat is. Hoe ongekend dat is. Ik weet niet, ik geloof dat het lege en witte lezen van een dichtbundel toch weer anders is dan het lege en witte lezen van een roman. Misschien omdat er wagon- en wagonladingen romanciers zijn die ik niet ken, zelfs niet alleen maar “van naam”. Misschien omdat poëzie zich toch op mysterieuzer wijzen beweegt: een roman laat zich doorgaans sneller kennen dan een dichtbundel.

Zoals.

Vlerk.

Dus.

Dacht ik eerst nog. Dacht ik eerst nog te zien. Dacht ik eerst nog te denken aan een zekere verwantschap met Gustaf Munch-Petersen maar nee dat was alleen maar hoe het licht viel en een paar woorden misschien en oja ook omdat ik de avond te voren nog gedichten had zitten lezen van Gustaf Munch-Petersen, en misschien moest ik mijn bril poetsen, allee: nog voor de school begon, gaf ik die associatie alweer op.

(mijn zoon, zittend aan de bar, kauwend op wat naar ik hoopte zijn laatste broodje ging zijn -de vader brengt de kinder water maar de vader mag toch wel stiekem hopen dat het broodjessmeren in de ochtend een einde kent, niet?-; ik wou hem roepen; hij interesseert zich soms voor poëzie; ik had nog maar een dag geleden een bundel van Joost Oomen zitten lezen, in precies diezelfde leesstoel op precies datzelfde moment voor school en hij was op mijn schoot komen zitten, had de bundel uit mijn handen getrokken, was hele gedichten gaan voorlezen, had zich verbaasd over de humor, de gekte en de “genialiteit” (zijn woord! alstublieft: zijn woord!) van de gedichten; nu, nu wou ik hem roepen, nu wou ik hem voorlezen, nu wou ik zeggen Ik geloof dat het nog een graadje gekker kan…)

Dit ontvouwt zich langzaam. Schrijft De La Parra:

“Ik droomde vannacht / de omtrek van gemis; hoe iets wat niet / aanwezig is, in de weg kan staan. / Nou, wanneer je zo ontwaakt, / dan moet je wat. Diep nadenken / over de betekenis.”

En ik dacht hm.
En ik dacht de omtrek van gemis.
En ik dacht na over de betekenis.
En ik dacht aan de ruimte rondom haar slapen, toen het 1994 was in ergens een bed.

Misschien over een leegte. Misschien over iemand. Misschien over dromen, of over wakker worden in de ochtend. Misschien een flardje mist misschien, ik wist het nog niet, het was nog maar het eerste gedicht, ik was nog wit genoeg en vol verwachting.

“daar / verschijnen wandelende muziekjes / als repliekjes op wie staart.” zegt het een bladzijde later, en: “Een beetje johnny bij het kabbelende water”

En ik dacht hm.
En ik dacht aan muziekjes die staan, muziekjes die gaan.
En ik aan het kind met het badwater weg.
En ik dacht aan het onverwachte antwoord.

Misschien een beetje absurdisme misschien, misschien een beetje dada misschien, misschien een beetje surrealisme misschien. Het kon. Het ging. Het lezen was vooralsnog geen onpret nee.

Maar het binnenrijm dan? Ach hoe sterck aan het werck, je moet een dichter zijn hebbelijkheden kunnen vergeden, p’don vergeven bedoel ik natuurlijk.

En de stuurloosheid van de gedichten is geweldig. Deze gedichten komen nooit aan waarnaar ze op weg leken te zijn. Want daar wandelen muziekjes, en vervolgens wordt er doodleuk een beetje johnny toegevoegd aan water dat kabbelt. Of te beginnen bij God en te eindigen bij Baudelaire: “Je houdt jezelf een onzichtbaar wezen voor, / geen god maar een wil, en wanneer dat niet wil / dan rest daar een wens – mocht zelfs die ontbreken, / dan creëer je een roes, die een leven lang kan duren.”

Het gaat over het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn of gewoon maar over wat je ziet als je door straat en veld loopt, de stad testend op haar draagkracht: “het is nu blad – zittend, gesteeld // gekarteld of gelobd, een ovaal, een spatel, een spies, / en soms geoord. Soms zijn de bladeren vergroeid, / ontstaat er een kom, waarin ze samen iets kunnen dragen, / natuurlijk geen leed, geen kind, en al helemaal geen // pakje kauwgom” (waar de kracht uiteraard in dat “al helemaal geen” schuilt), of de verschijnselen op hun benoembaarheid: “om een woord als paddentrek te plakken / op een nieuw verschijnsel.”

Op een dinsdag als het zonlicht gulhartig zijn geel door de ramen naar binnen giet, kan het, met het debuut van Urusei Yatsura op de steerjoo, bijna door gaan voor iets dat op geluk lijkt.

Opvallend is dat de gedichten als geheel nauwelijks weten te overtuigen, maar veel gedichten wel “iets” bevatten – een kortstondig oplichtende schittering, een glimpje schoonheid, de flits van iets dat het verstand een sekonde stilzet. Dat kan een beeld zijn dat de dichter ons toont, een hele of een halve zin die zo goed in elkaar zit dat je weer eens klaar en voor je eigen ogen bevestigd ziet wat een machtig elixer taal toch eigenlijk is – maar evengoed kan De La Parra verwarren met een merkwaardige woordkeus. Zo laat hij iemand ergens “innemend” zuchten. Sta stil. Sta nu stil en denk daarover na. Innemend zuchten, hoe moet dat klinken, hoe zucht je innemend. Sta nu stil en probeer innemend te zuchten. Veel vaker is zuchten irritant, zeker herhaald zuchten, het zuchten dat wil zeggen dat iemand ook aanwezig in de ruimte ergens ontevreden over is maar dat niet gaat zeggen omdat jij ernaar moet vragen en hoe langer je er niet naar vraag hoe irritanter dat zuchten wordt omdat jij zo onattent bent om nergens naar te vragen.

Of. In:

“Stenen waar het verleden / zonder adem in besloten ligt. // Je kunt een grote kiezel / in de mond nemen en proberen // te praten – dan klink je / misschien wel als een orakel.”

vind ik die eerste twee regels erg lelijk, een soort edelkitsch, verleden dat besloten ligt in stenen, zonder adem dan nog, het is wel erg vet allemaal. Maar de rest is prachtig! Het kan een allerdiepste belediging zijn of de allerhoogste mystiek. En alles ertussenin. Dan heb je het maximale van minimalisme goed begrepen.

Naar het einde toe geven de gedichten dit verrassingseffect enigszins prijs en wordt het een slag of drie à vier (of vijf à zes; ik tel zulke slagen nooit) banaler. Gaat het nog maar over de overliggende zijden van een dobbelsteen die altijd zeven; over met kerstmis of met zakkenrollers in de tram; over de vorm van vormeloosheid; over de korrelatie tussen de dingen en je eigen lot. Kon dat gewenning zijn misschien (en de seedee was inmiddels ook al afgelopen), las ik te snel, was het de ingreep van een of andere redacteur die de lezer probleem- en weerhaakloos uit de bundel dacht te laten glijden of waren bij De La Parra de goede ingevingen eenvoudigweg op? Ik nie weet nie maar na de laatste bladzijde ben ik altijd nog een beetje wit. Het is onbeslist. Wat vond ik nu eigenlijk van Vlerk? Ik nie weet nie. Om zeker te weten had ik meer moeten lezen; het is met 45 bladzijden en veelal korte gedichten met veel paginawit ook wel een verdraaid bescheiden bundeltje geworden. Idwer de la Parra laat me (bewust of onbewust) een beetje op mijn honger zitten. En dat intrigeert. En intrigeren is goed. Toch?

Maar wacht eens even. Als het goed is, is het niet onbeslist. En als het beslist is, is het gedaan. En als het gedaan is, is er geen honger meer. En als er geen honger meer is, intrigeert het niet. En als het niet intrigeert, is het niet goed. En als het niet goed is –

Euh..

Naja. Hou het er maar op dat ik een volgende bundel met meer dan gemiddelde belangstelling tot me zal nemen. En nu ga ik even iets eten geloof ik.


Idwer de la Parra Vlerk recensie

Vlerk

  • Schrijver: Idwer de la Parra (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 13 april 2023
  • Omvang: 48 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Idwer de la Parra

Met zijn tweede bundel bevestigt Idwer de la Parra eens te meer zijn eigenzinnige positie binnen de Nederlandstalige poëzie.

Dichterschap, dit verendek –
rukwind mort aan de pennen.

Ik wil ze kwijt maar durf ze
zelf niet neer te leggen.

Moeder, wat is er van mij
geworden? Een zingende kraai?

Toch ziek om al die lelijkheid
fraai te willen zeggen.

Idwer de la Parra (1977) publiceerde in RevisorTerrasTirade en de Poëziekrant en won in 2015 de Vondel CS-poëzieprijs met zijn gedicht ‘Kom terug’. Hij studeerde aan de kunstacademie en aan de toneelschool. Zijn debuutbundel Grond (2016) werd lovend ontvangen en bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs en de Poëziedebuutprijs. In 2023 verschijnt zijn nieuwste bundel: Vlerk.

Bijpassende boeken en informatie

Cynan Jones – Alles wat ik vond op het strand

Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Wales. Op 12 januari 2023 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Everything I Found on the Beach van de Welsh schrijver Cynan Jones.

Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman uit Wales Alles wat ik vond op het strand. Het boek is geschreven door Cynan Jones. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman Alles wat ik vond op het strand van de uit Wales afkomstige schrijver Cynan Jones.

Recensie van Tim Donker

Te staan in grauwzaam licht, of te lopen misschien. En geen idee hebben. En voortstappen, voortstappen in dit boek. En geen idee hebben. En achter je kijken. En geen idee hebben. En voor: geen idee.

Dit boek deed iets met mijn oriëntatievermogen. Dit boek deed iets met mijn evenwichtsorgaan. Dit boek deed iets met mijn ogen.

Las ik een boek? Of keek ik een film? Ik wist het niet. Na een paar bladzijden al wist ik het niet meer.

Meestal laat ik bakens. Voor wie na mij komt. Ja, wie na mij komt dat ben ik zelf dat weet ik ook wel. Maar de bespreker is toch een andere man dan de lezer. De bespreker komt altijd later. De bespreker komt meestal te laat. Want dan is de lezer alweer vier of vijf boeken verder, en staat zijn hoofd naar hele andere dingen dan in het geheugen te graven naar een  boek dat hij vier of vijf boeken geleden las. Dus laat de lezer bakens voor de bespreker. Kijk hier eens naar, bespreker. Citeer vooral deze passage, bespreker. Zeg iets over de stijl zeg iets over de sfeer zeg iets over de dialogen misschien. Godsamme bespreker, moet ik u dan alles voorkauwen?

Dus heeft de lezer schrijfblokken. Och zoveel schrijfblokken heeft die. En ze liggen overal. Op een krukje in de kamer, op de secretaire, op de eettafel, naast de leesstoel. Want de lezer weet maar nooit waar hij zit als hij iets opschrijven wil waar de bespreker misschien iets aan heeft. En overal blaadjes, overal kladjes, overal woorden, overal doorhalingen, ja dat zoekt de bespreker maar uit hoor ik heb mijn best gedaan.

Meestal schrijft de lezer al associërend hele einden weg, vaak doet de bespreker met meer dan de helft niks. De lezer en de bespreker liggen elkaar niet zo geloof ik.

Maar dit boek? Een half a-viertje. Met veel wit. Halve zinnen. Ergens, in bibberig handschrift waaraan de twijfel valt af te lezen: is dit nu een misdaadroman?

Ja dat herinner ik me nu wel. Dat ik me afvroeg of ik een misdaadroman aan het lezen was (ah!, fijn!, de lezer en de bespreker zijn tijdelijk weer even tot één persoon geïntegreerd). Er was een bootje met een lijk en drugs, en er was een telefoon met aan de andere kant ervan een “zij”. En “zij” zijn altijd een “zij” om voor op je hoede te zijn, “zij”’s moet je altijd mijden als de pest, dat weet iedereen. Maar Hold, de hoofdpersoon in Alles wat ik vond op het strand, zoekt die “zij” juist op en de lezer zit op zijn nagels te bijten (met “de lezer” bedoel ik ditmaal een algemene lezer en niet mijzelf want ik bijt nooit op mijn nagels) (gore gewoonte), want hij vreest de ramp aan het einde van de rit.

Spanning en geweren en criminelen ja dat moet wel een misdaadroman zijn.

Of.

In het begin is Hold gewoon maar jager, visser, buitenman. Is het een avonturenroman dan misschien? Er is een jongen die een keer met Hold mee wil op zijn tochten. Hij zou alleen maar met Hold meelopen, Hold zou hem niet zelf laten schieten. Maar Cara vindt het niets.

Gaat het over relaties, strijd, machtsverhoudingen?

Maar alles dat even belangrijk lijkt, is het een bladzijde later al niet meer.

Ik dacht ook dat dit een bouwingsroman kon zijn (dat bouwen moet geloof ik eigenlijk in het Duits), een psychologische roman of een wegroman (of hoe geef je een behoorlijke Nederlandse term aan dat achterlijke “road novel”?). Of hee. Een omgevingsroman. Wat dacht je daarvan? Mag ik die term munten? Een roman waarin de omgeving een grote rol speelt, misschien zelfs een personage is.

Of is dit toch een film? Een lezersfilm. Een film voor mensen die niet van film houden.

Het is kaal. Het is grauw. Het is drukkend. Sferisch staat dit boek op eenzame hoogte.

Maar het is ook poëtisch, mooi, verwarrend, bloedspannend.

Een luttele 131 bladzijden, dat is niets, dat doe je tussen je ontbijt en de boodschappen doen. Door de cinematografische aandacht voor details (een opvliegende vogel, een over het dashboard kruipend torretje) kijk je dit boek misschien nog eerder dan je het leest; door de onverhoedse perspectiefwisselingen, de korte hoofdstukjes en het vele paginawit slik je dit boek misschien eerder nog dan je het kijkt. En op het eind weet je nog steeds niet goed wat je overkomen is. Dan weet je dat je genoten hebt van groots, zeer groots proza.


Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand Recensie

Alles wat ik vond op het strand

  • Schrijver: Cynan Jones (Wales)
  • Soort boek: Welsh roman
  • Origineel: Everything I Found on the Beach (2011)
  • Nederlandse vertaling: Manon Smits
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 12 januari 2022
  • Omvang: 136 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij:  Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 2011 van de Welsh schrijver Cynan Jones

Terwijl hij in de koude zwarte Welshe nacht aan zijn visnetten sleurt, vindt een man bonkend tegen de rotsen de oplossing voor al zijn problemen. Eindelijk kan hij de belofte waarmaken die hij deed aan zijn beste vriend. Zijn zenuwen in bedwang houdend probeert hij te ontkomen aan het onstuitbare noodlot dat door zijn keuze in gang is gezet.

Cynan Jones schreef met Alles wat ik vond op het strand een verpletterende roman over een man die vechtend om te leven, lief te hebben en te aarden steeds verder wegdrijft van de liefde naar de donkerste randen van het mens-zijn. Exclusief voor de Nederlandstalige lezer maakte Cynan Jones een ingekorte, herziene versie van zijn roman en schreef hierbij een toelichting.

Cynan Jones is geboren in 1975 in de buurt van Aberaeron, Wales, waar hij woont en werkt. Eerder verschenen van hem De lange droogteDe burchtInham en De wetten van water. Hij stond op de long- en shortlist van talloze prijzen en won de Betty Trask Award in 2007, de Jerwood Fiction Uncovered Prize in 2014, de Wales Book of the Year Fiction Prize in 2015 en de BBC National Short Story Award in 2017.

Bijpassende boeken en informatie

Fleur Jaeggy – De waterstandbeelden

Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman uit 1980, Le statue d’acqua, van de Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Fleur Jaeggy De waterstandbeelden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de Zwitserse roman uit 1980 De waterstandbeelden. Het boek is geschreven door FleurJaeggy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Recensie van Tim Donker

Misschien als meden. Misschien perzen. Misschien niet bij de pakken neer. Misschien vroeger, of anders later. Misschien als duw komt tot schuif. Misschien een puntje. Misschien een paaltje. Misschien laat op de avond. Misschien als de kinderen op school. Misschien in bad, misschien onder de douche. Misschien in de achtertuin of misschien op de fiets. Als het waait. Regent. Of zon, en windstil, en een reden om in een betere wereld te geloven. Misschien als je het van verre kunt zien komen. Misschien met jeuk op onbereikbare plekken. Misschien zonder reden. Misschien zomaar. Misschien bij de eerste pot koffie van de dag. Misschien in een ander land op het strand. Misschien onder blauwe hemel. Misschien in halfslaap. Misschien dronken. Misschien als ik sta te koken, of mijn nagels knip, of de was ophang. Misschien bijtijds. Misschien veel te laat. Ooit, misschien ga ik de schaamteloosheid bereiken om me die vraag te stellen. Deze vraag: Wat is een boek? Een stompzinnige vraag, zeg nu zelf. Maar. Ik las De waterstandbeelden en het leek me een gepaste doch niet te stellen vraag. Een ongekend domme doch volslagen logische vraag. Een uiterst kinderachtige en toch tamelijk intrigerende vraag.

Met boek bedoel ik natuurlijk fictie.

Met fictie bedoel ik natuurlijk literatuur.

Met literatuur bedoel ik natuurlijk –

O, er zullen ongetwijfeld handboeken bestaan. Het zal wel vastgelegd zijn, ergens. Een of andere literatuurwetenschapper heeft zich er ooit over gebogen en hij heeft iets gezegd. Iets met plot, ontwikkeling, zoiets. Iets met personages die op het eind verder zijn dan aan het begin. Iets met mensen die op de eerste bladzijde al iets moeten willen, al is het maar een glas water. Ik weet het wel. Ik heb die klok ooit horen luiden maar het heeft me nooit een moer kunnen schelen waar de klepel hing. Wetten ontdekken waar die niet zijn, loopt altijd op potsierlijkheden uit. Aan alles valt wel te tornen. Zoals Eekhoorn al zei. In een verhaal van Toon Tellegen dat ik een paar avonden geleden nog aan mijn zoon voorlas.

Ik heb nooit een grijns kunnen onderdrukken als iemand -meestal was Peter dat- oordeelde dat iets “niet zoveel meer met muziek te maken” had, als ik weer eens zo’n soort cd had opgelegd. U kent dat soort cd wel. Geen melodie, geen ritme, soms zelfs in het geheel geen instrumenten meer. The Brutum Fulmen die acht minuten lang het oorverdovende geluid van een industriële ventilator door mijn boxen (of toen: Peters boxen) lieten knallen, die op een werkbank lichtpeertjes kapot hamerden, die het gepiep van een deur in een parkeergarage tot in het ondraaglijke versterkten. Dat heeft niet zoveel meer met muziek te maken, zei hij, zei Peter.

Ik heb me altijd afgekeerd van mensen die naar een schilderij wezen en zeiden Dat kan mijn kleine zusje ook. Klaarblijkelijk is kunst bovenal iets wat je kleine zusje niet kan. Vraag je kleine zusje wat zij niet kan en doe het dan en zie daar: je hebt kunst gemaakt.

Ik heb altijd alleen maar wrevel gevoeld als ik moest zeggen wat ik eigenlijk zo leuk vond aan die “rare boeken” die ik las, ik heb woede gevoeld bij de onderliggende suggestie dat het alleen maar aanstellerij was, dat ik alleen maar deed alsof ik die “rare boeken” leuk vond om interessant te lijken. Want volgens mij heeft dat niet zoveel meer met schrijven te maken. Zei Peter weer.

Toch vroeg ik me toen ik De waterstandbeelden las even, heel even, een kortdurend, schaamtevol, eindeloos lijkend rotmoment, af of ook ik, ik zou bijna zeggen zelfs ik, niet een iets nodig heb, een allerminimaalst iets, een allerlaatste kleine kruimel literatuurwetenschap om mee te wegen, om te zeggen Ja, dit is een boek. Het is onzin, dat weet ik ook wel. Er is alleen maar een kaft, bladzijden, er zijn alleen maar letters. Dat is alles. En met Kraakpen hadden we een keer, één nummer, de kaft zelfs afgeschaft (bijna twee decennia voordat nY dat deed, ik wil het niet zeggen maar ik zeg het toch). Dat begreep toen niet iedereen. Er waren er die dachten dat ze een incompleet exemplaar toegestuurd hadden gekregen.

Jaeggy kende ik nog van De gelukzalige jaren van tucht. Dat was een raar boek, niet? Het was de sfeer, of het was de stijl, of het was de duisternis, of het was het licht, het bleef steeds een laatste rest hebben die je niet benoemen kon. Maar ik kon nog wel zeggen dat het ging over vriendschap, dat het zich afspeelde op een kostschool, dat het jaren overbrugde, dat er twee meisjes waren, dat die zich op het eind op een andere -letterlijke en figuurlijke- plek bevonden dan aan het begin. Daar kon je in de literatuurlessen nog wel wat mee.

Over De waterstandbeelden kan ik niets zeggen. Ik kan wel beginnen over die Beeklam die standbeelden bewaart in een ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, zoals de zijflap zegt, maar De waterstandbeelden gaat niet over Beeklam en in weerwil van de titel ook niet over zijn standbeelden. Amsterdam is een plek, helaas, maar er zijn ook andere plekken. Het zou zich nu af kunnen spelen of vijftig jaar geleden of vele eeuwen geleden. Het zou een roman kunnen zijn, maar ook een theatertekst, of een -daar heb je hem weer- boeklang poëem. Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.

Het boek is maar een luttele 110 pagina’s dik al lijkt het veel dikker. Daarmee bedoel ik dat je het in vele stoelen leest, en onder vele hemels, dat je over vele vloeren gaat terwijl je dit aan het lezen bent, dat je het gedurende vele nachten leest. Ik zat maar in één stoel. Ik las dit in één nacht uit. Maar De waterstandbeelden is rijk, maf, ontregelend, duister. De vele korte, soms zeer korte, hoofdstukjes lijken even zovele geschilderde gruwelijkheden ofnee het zijn geen gruwelijkheden maar ze lijken het slechts. Of. Ja. Nee. Ik weet het niet. Je hebt de indruk dat je naar iets pijnlijks kijkt, dat alles zich afspeelt onder onheilszwangere luchten, er is iets mis aan het gaan maar je kunt niet zeggen wat, straks gaat hier zich iets bijzonder ellendigs afspelen maar dat straks komt nooit. De personages zijn die van Beckett of die van Joyce of die van Poe of die van De Sade of gewoon die van Jaeggy.

Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.

Het perspectief wisselt, de taal vervreemdt, er is een gesprek met een kraai, personages komen uit de lucht vallen, er zijn onnavolgbare monologen, pinteriaanse dialogen, misschien is het één lange hallucinatie, zomwijlen bijkans hermetische tekstbrokjes die door de aarde zelf opgerocheld lijken te zijn, er is onderkoelde humor: “Als hij zei dat het een prachtige ochtend was, dan leek zijn toon eraan toe te voegen dat het betreurenswaardig was dat ochtenden prachtig waren.”; “ze was even lang als de kasten in haar huis hoog waren.”; “Snel, droogjes en verstrooid hadden de twee mannen amper tijd om met elkaar kennis te maken of ze waren het al eens, twee kieskeurige boompjes, die vanbinnen blij dat ze het snoeien hadden overleefd.”; “Beeklam stond weer op straat. De stad leek hem vaag en ver weg, er hing een geur van natte bloemen. Twee meisjes sloegen elkaar, het ene gebruikte haar vuisten, het andere een rood parapluutje. Hij waardeerde de elegante bedrevenheid van het brute geweld.”- naja geen dijenkletsers nee maar iets dat even een tik tegen de werkelijkheid geeft zodat de werkelijkheid scheef komt te hangen en zulke tikken zijn toch altijd weer goed voor een halve of misschien zelfs hele grijns op mijn gezicht.

Maar dat kan allemaal nog. Dat verontrust mij nog niet.

(Peter zou zeggen dat dat volgens hem niet zoveel meer met humor te maken heeft)

(Peter zei dat ooit daadwerkelijk dat iets volgens hem niet zoveel meer met humor te maken had. Dat ging over de zanger van Hallo Venray die ooit, op een of ander festival, meest vermoedelijk Pinkpop, was opgekomen op een pogostick. Peter beschreef me die scéne en voegde daaraan toe: Dat heeft volgens mij niet zoveel mee met humor te maken. Vroeg ik: Was dat als humor bedoeld dan?)

(& vooral dan dat dat parapluutje rood is)

Pas die allerminimaalste kruimel die Jaeggy me liet heroverwegen, deed het boek branden in mijn vingers. Die allerminimaalste kruimel was peteriaans geformuleerd: Heeft dit volgens mij nog wel wat met betekenis te maken?

Fragmentarisme, dat ken ik.
Tijdloosheid (als in: niet onomstotelijk situeerbaar in een duidelijk herkenbare tijd), dat ken ik.
Geen vaste hoofdpersonen, dat ken ik.
Van vorm veranderen, dat ken ik.
Een onduidelijke plot, of misschien zelfs de totale afwezigheid daarvan – dat ken ik.
Maar het betekende altijd nog wel iets. Iemand stond op, iemand ging zitten. Iemand vond iets, iemand voerde een telefoongesprek. Iemand dronk wijn, iemand dacht aan iemand anders. Iemand viel voor de tweede keer. Hoe die Jozef en die Maria dat grootgebracht hebben hè, je verstaat het niet.

Ik las De waterstandbeelden niet in één nacht uit. Ik deed er meerdere dagen over. De stoel en de vloeren en het plafond waren wel dezelfden, dat wel. Al waren zij dat op een ander nivo ook niet. Dit is ook geen in éénnachtuit-boek. Dit hier is een taje lees. Ik vond mij geregeld terug, in mijn leesstoel, hologig naar de bladzij starend, mompelend Wat heb je nu zojuist gelezen, Donker? – en dan het antwoord moeten schuldig blijven (nee, dat is niet waar, ik adresseer mijzelf nooit bij mijn achternaam). De waterstandbeelden telt vele zinnen die ik drie, vier, vijf keer moest herlezen om ergens in het duister toch nog zoiets als kontoeren te ontwaren. Bijvoorbeeld: “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom, ofschoon haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat, waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft.”

Zo’n zin dus. En ik lees dat. En dan lees ik het nog eens. En dan nog eens. En nu heb ik hem zelfs overgeschreven. En ik lees, en ik schrijf over, en ik denk Staat daar iets? Betekent dat iets? Zegt het iets? Delen van die zin vind ik erg mooi. “haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat”, dat vind ik mooi, aan het woord “ofschoon” heb ik al sinds mijn vroegste jeugd een enorme hekel (net zoals aan “een poos”, of “dikwijls”, die haat ik ook al sinds mijn kleutertijd); “waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft” vind ik een beetje te gezwollen en “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom” doet me dan weer te ijl aan, iets waar een bandje als Dead Can Dance mee af zou kunnen komen en dat is niet bedoeld als compliment. Maar het is een zin, en het staat in dit boek, en zinnen als deze deden me dat laatste kruimeltje vastpakken en van dichtbij bekijken. Moet een zin wel iets betekenen, en dan bedoel ik iets buiten die zin zelve. Kunnen zinnen geen “loutere” poëzie zijn, een taal die alleen nog maar naar zichzelf verwijst? Ben ik, juist ik, niet erg afkerig van X verwijst naar Y en Z naar A? Want zou je ommers A bedoelend niet liever ook A schrijven? Wat geen pleidooi is tegen poëtisch taalgebruik, hooguit tegen literair snobisme (ik heb het hier over die werken die je pas ten volle kunt begrijpen als je de bijbel, de Griekse en Germaanse mythologie, de Oosterse filosofie en de gehele wereldgeschiedenis van buiten kent). Mag een zin misschien niet gewoon een moje zin zijn, ook zonder dat je zou kunnen promoveren op die zin?

Dan denk ik aan “In het mooiste uur van de nacht veranderde koelte in treurnis.”. Staat daar iets? Nee. Ja. Ik weet het niet. Misschien is het zwanger van oneindig veel betekenissen. Misschien betekent het niets anders dan dat in het mooiste uur van de nacht de koelte in treurnis veranderde. Koelte verandert wel vaker in treurnis. Wel. Ja. Ik vind het vooral een hele moje zin. Op dit uur van de ochtend, met kaneelkoffie in mijn kop en Ornette Coleman in de speler is een hele moje zin meer dan genoeg. Op dit uur van de ochtend mag een boek best dat zijn: een verzameling hele moje zinnen, een stuk of wat verstillende beelden, vervreemding, duisterheid & dingen die absurd zijn. Ik heb De waterstandbeelden mooi gevonden. Een mooi boek, koffie en Coleman. Niks meer is er nodig om een regenachtige ochtend prachtig te maken.


Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie

De waterstandbeelden

  • Schrijfster: Fleur Jaeggy (Zwitserland)
  • Soort boek: Italiaanse roman uit Zwitserland
  • Origineel: Le statue d’acqua (1980)
  • Nederlandse vertaling: Hilda Schraa
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 9 januari 2023
  • Omvang: 112 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1980 van Fleur Jaeggy

Familie, obsessie en rijkdom samengebracht door de meesterstilist.

Zelfs in het bepaald niet weelderige oeuvre van Fleur Jaeggy is De waterstandbeelden een bijzonder eigenaardig boek. Deze vroege roman, wrang van eenzaamheid en vol vervreemde emotionele armoede, is gedeeltelijk gestructureerd als een toneelstuk: de dramatis personae omvatten de verschillende familieleden, vrienden en bedienden van een man genaamd Beeklam, een rijke kluizenaar die standbeelden bewaart in de ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, waar herinneringen beven in traag licht en het omringende water ondergronds naar het IJ wordt gelokt.

De waterstandbeelden, opgedragen aan Ingeborg Bachmann en uitgewerkt in Jaeggy’s sobere maar diamantscherpe stijl, levert – met zijn verzameling getroebleerde maar verwante zielen – een onuitwisbaar beeld van de drassigheid van het leven.

De Zwitsers-Italiaanse schrijfster Fleur Jaeggy (31 juli 1940) werd in Zürich geboren. In 2019 verschenen van haar in vertaling de verhalenbundel Ik ben de broer van XX en de roman SS Proleterka, die op de shortlist van de Europese Literatuurprijs stond. De gelukzalige jaren van tucht, haar bekendste roman, die bekroond werd met de Premio Bagutta, verscheen in 2021 bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie