Tag archieven: boekrecensie

Alexander Deprez – Prins Albert

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie roman over zijn vader van de Vlaamse fotograaf, film- en theatermaker. Op 21 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij EPO de debuutroman van Alexander Deprez. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie

  • “Koop het boek Prins Albert en je krijgt een ritje op een achtbaan.” (Het Nieuwsblad)
  • “Alexander schreef met zijn onlangs verschenen roman Prins Albert zijn jeugd van zich af. Dat is fantastisch.” (De Morgen)
  • “Alexander Deprez stelt op eigenzinnige wijze boek voor in Boegie Woegie.” (De Krant van West-Vlaanderen)

Prins Albert recensie van Tim Donker

Ja. Of nee. Maar dit boek bijvoorbeeld.

Eerst al dacht ik Hee die Deprez ken ik als dichter! Maar Alexander Deprez is cineast en hoe zou ik een cineast kennen ik kijk nooit film. En Prins Albert is zijn debuut. Dus die dichter zal een andere Deprez zijn of iets dat daarop lijkt. En toen dacht ik, dit zal wel een monografie of hoe heet dat zijn van die echte prins Albert er was toch ooit een echte prins die Albert heette & was dat een communist dan dat wist ik niet. Maar weeral nee. En dan nog eens nee, want de vader van de hoofdpersoon uit dit boek krijgt later in zijn leven wel communistiese neigingen, maar dat maakt zo’n minimaal deel uit van de vertelling (en van het leven van die vader) dat het niet bepaald een ondertitel waardig is.

Zodus. Een boek waarvan je van alles niet kan zeggen. En misschien ook van alles wel van kunt zeggen.

Wat ik er wel van kan zeggen. Dat het leest als een trein. Wat wil zeggen. Dat je het kunt lezen in een trein. Terwijl je gaat. Naar daar, of naar elders, of naar waar nog. En dat je het heel rap uit hebt. Bijvoorbeeld nog voor je daar bent, of elders, of waar dan ook. Ik las dit in een middag uit, en ik lees naar aard en naar omstandigheden met nogal wat onderbrekingen. Er zijn altijd de kinderen er is altijd het koken er zijn altijd de vloeren die moeten geveegd de gedachten die moeten gedacht de dansen die moeten gedanst of ook de andere boeken die ik zie die ik snuif die ik lees.

En ook. Dat de soundtrack van dit boek die van mijn jeugd is. De jaren waarin ik veertien vijftien zestien was. The number of the beast. Een beetje tegen eigen willen in. Een schuldig pleziertje. Toen al. Maar ik had de plaat. En legde m vaker op mijn draaitafel dan ik zelf wilde. Tokyo tapes. Die ik niet had. Liever had ik Virgin killer met orzjienele hoes. Maar ja. Kwam daar maar eens om. Doch. We’ll burn the sky stond ook op Taken by force en die had ik wel en ik vond het twede liedje van kant a best heel mooi maar niets was mojer toch dan Born to touch you feelings (in een hoofdstuk dat later in de prullenmand belandde zong t schrijverken het voor zijn Dregke). Trust. Ik had of wilde hun Rock n roll in de tijd dat ik eventjes een fascinatie had voor franstalige hardrockbands. Wheels of steel. Ja. Niet het beste liedje van Saxon. Daarin twijfelde ik tussen Dallas 1 pm en To hell and back again en god wat een dijk wat een rots wat een monument van een plaat vond ik dat Heavy metal thunder toch. En uiteraard en natuurlijk en zeker en boven twijfel en boven alles en overal bovenuit Balls to the wall wat heb ik oneindig vaak en oneindig hard meegebruld met dat liedje ik had het geteept van de televisie want in die tijd had je gewoon nog hardrockprogramma’s op televisie dingen als monsters of rock en the power hour en dat programma dat de begeerlijke prachtige fantastiese sabina classen presenteerde op rtlplus hoe heette dat ookalweer mosh geloof ik kassettes en kassettes vol met van televisie geteepte liedjes had ik en dat ging dan boven op de kassettedek op vol volume bijvoorbeeld Balls to the wall al zong ik het weken nee maandenlang verkeerd ik zong altijd “too many people do not know a bridge is over the USA” wat ik een achterlijke tekst vond maar wat maakte het uit het lied explodeerde allermachtigst en daar ging het om maar wat er werkelijk gezongen wordt is zoals Deprez hier geheel juist sieteert: “too many people do not know bondage is over the human race” waar ik pas achter kwam toen iemand de plaat liet teepen en ik aldus ook het tekstvel onder ogen kreeg. En The wall ook. Ja The wall zeker. Maar dat was later. De jaren waarin ik zeventien achttien negentien was. Toen was die plaat en was ook de film meer dan een soundtrack van mijn leven het was mijn religie mijn bijbel mijn levensfilosofie. En Idles? Ja. Nee. Misschien. En later, veel later, de jaren nu of de jaren van vorige week misschien weet ik veel en een beetje maar want ik ken zoveel betere bands toch. En Arno? Ja Arno ook. God. Met hem kun je zeggen daar ging iemand. Daar ging iemand heen. T.C. Matic. Maar nog altijd niet het fijnste uit mijn huidige platenkast. Zodus. Is de soundtrack hierin vooral die van mijn jeugd.

En dat de schrijfstijl van Deprez me smaakt. De korte zinnen. Staccato. Het vele paginawit. Leegte. Leegte die ademt. De bladspiegel. Het razen dat maakt dat je het razend leest. De herhaling. God ik ben een zuiger voor herhaling. Zinnen die herhaald worden, soms onder elkaar, soms pagina’s uiteen, maar een ritme is er. Ritme. Melodie. Dit boek is zelf een soundtrack. En dat ik dat mooi vind. Is wat ik kan zeggen.

Wat ik er niet van kan zeggen. Of ik Prins Albert in zijn geheel geslaagd vind. Een familie Deprez. Een ikpersoon Alexander. Cineast. Een boek aan het schrijven. Over zijn vader. Allicht dus autobiografies, dit Prins Albert hier. Maarja. Je weet hoe het dan heet he. Echt gebeurd is geen exkuus. Maar hoe. De Alexander uit het boek groeit op met gescheiden ouders. Meestentijds zijn ze bij moeder. Hij en zijn zus, die om een of andere reden konsekwent “Vaders dochter” genoemd wordt, tis voor zover ik rekonstrueren kan een volle zus van hem en het boek zelve geeft geen enkele grond aan een allerflauwst vermoeden waarom ze elkaar niet zouden mogen dus waarom niet gewoon “mijn zus” of nog, geef haar een naam!, kan ook. Bij momenten, idealerwijs waarschijnlijk één keer in de week, worden Alexander en “Vaders dochter” (om die aanstellerij dan maar te handhaven) opgehaald door Vader. Als die niet te bezopen is, te druk met andere dingen, het niet vergeten is, niet ergens zijn roes ligt uit te slapen. We spreken van laagleven. Drank. Agressie. Armoede. Egoïsme. Alleen het eigen zelf van Vader is belangrijk, of belangrijker toch dan al het andere (vrouw, later ex, kinderen, huis, bezittingen, dingen op een rijtje houden). En dit is meteen waar de schoen wringt. Naar mijn smaak neemt Deprez te weinig afstand van de levensstijl van Vader. Natuurlijk. Als kind heeft Alexander weinig keus. Het is zijn vader. Hij heeft er maar één. En dat is deze. De mooiste man van Vlaanderen. Als genoemd. Voornamelijk door Vader zelf. Denk ik. En een motard. Ja. Natuurlijk vind je dat stoer, als kind, als je vader met zunnuh moto het schoolplein op gereeën komt, en jij mag achterop. Dat is nog eens een huiswaartskeren dat indruk maakt op je klasgenoten. Dat is jouw vader. Die elkendeen imponeert. Bij een ruzie met een buurtpestkop haalt “Vaders dochter” er eenvoudigweg “Vader” bij die meteen afkomt met zijn al even agressieve rothond. Deze buurtpestkop zal nooit meer pesten. Nee. Dat is nog eens een Vader die staat. Als hij er is, vult hij de hele ruimte met zijn aanwezigheid. De dreiging. De razernij. De bom die hij is kan altijd barsten. Altijd op je hoede zijn. Ach. Daarmee kweek je karakter. Niet? En als hij er niet is. Dan zoek je hem toch. Maar dat zal zijn. Kinderen hebben jouw liefde nodig om zich van jou af te keren; zolang jouw ouderliefde geen evidentie is zal die tot op volwassen leeftijd gezocht blijven. Dus is de muziek van de Vader de muziek van Alexander en dus is de misschien kortstondige communistiese interesse van de Vader Alexanders misschien kortstondige interesse. En is de agressieve geneigdheid van de Vader Alexanders agressieve geneigdheid. Met OVER GEWELD schrijft de Alexander-figuur post 2023 een vestzakessay over geweld. Elke paragraaf begint met “‘Ik ben tegen geweld’, zegt die of die” waarna het verder gaat in de beschrijving van een situatie waaruit blijkt dat de spreker helemaal niet per se tegen geweld is of anders terecht komt in onverkwikkelijkheden waarop geweld misschien het beste antwoord was geweest. Schoon staaltje populisme, dat. Zo lusten we er nog wel dertig als niet veertig. Lekker lullen zit ook in de tram, zou mijn zus zeggen. Ja natuurlijk kun je allerlei schetsjes maken waarin geweldlozen te maken krijgen met geweld. Natuurlijk kun je het altijd zo drajen dat de eerste slag toe dienen beter was geweest dan de andere wang te laten zien. Natuurlijk is er altijd wel een scherpst van de snede denkbaar een moment waarop de enige keuze nog is vechten of onvergeeflijke lafheid. Maar omgekeerd kun je evengoed honderd of duizend schetsjes schrijven over momenten waarop geweld alles alleen maar nog veel erger maakte. En het is die omgekeerdheid die ik mis in Prins Albert. Nu komt het af en toe neer op geweldsverheelijking. Of minstens op romantisering van de armlastige zuiplap die alleen de taal der vuisten verstaat.

Misschien komt dit boek te vroeg.
Misschien was Alexander Deprez nog niet volwassen genoeg.
Misschien was de afstand tot zijn toene toen en zijn nuë nu nog niet groot genoeg.
Ik vind Prins Albert een weinig dubieus.

Maar het leest als een trein. Dat wel. Wat wil zeggen dat je het kunt lezen in een trein. De trein van A naar B. En schrijven blijkt Alexander Deprez zeker te kunnen. Ik wacht. Tot hij uitstapt. Bij B. En op het boek. Dat hij daarover schrijven zal.

Alexander Deprez Prins Albert

Prins Albert

Prelude van een communist

  • Auteur: Alexander De Prez (België)
  • Soort boek: Vlaamse roman
  • Uitgever: EPO
  • Verschijnt: 21 februari 2025
  • Omvang: 296 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 19,90 / € 14,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over zijn vader van Alexander Deprez

Alexander Deprez groeit op in de schaduw van zijn vader, de mooiste man van Vlaanderen, een motard met een kort lontje, een dakwerker die zijn innerlijke demonen probeert te verdrinken, eigenaar van een bull terrier, uitbater van de Prins Albert, een berucht rockcafé in Lauwe met buiten een vlag van Club Brugge en binnen een poster van James Dean.

In dit verpletterende debuut schrijft Deprez met veel zwier zijn jeugd van zich af. Hoe doorbreek je de cyclus van alcohol, geweld en trauma’s? Hoe doe je dat, een normaal leven leiden? Domweg gelukkig zijn met je meisje? Snoeihard, rauw, eerlijk. ‘In mijn wereld ben je niets. In mijn wereld ben je niemand. In mijn wereld is er enkel jij en ik. Geen staat die je beschermt. Geen rechtbanken en rechters. Geen geld. Jouw macht betekent hier niets.’

Alexander Deprez is fotograaf, film- en theatermaker, auteur en een helft van het muziekduo Sasha le Fou en Tippi Parade. In 2024 bracht hij de satirische voorstelling ‘Edelweiss Piraten’, een waarschuwing voor de opkomst van extreemrechts.

Bijpassende boeken

  • Nieuwe Vlaamse romans

Rita Bullwinkel – Headshot

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman die op de longlist staat van de Booker Prize 2024. Op 20 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Amerikaanse schrijfster Rita Bullwinkel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster. de vertaalster en over de uitgave.

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie

  • “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en laat het in als zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie zien.” (Oprah Daily)
  • “Verfrissend en krachtig. Aan de kant, Amerikaanse fictie, voor een waardevolle nieuwe stem.” (The New York Times)
  • “Explosief…Bullwinkel springt tussen verleden, heden en toekomst om deze krachtige, briljante, rommelige jonge vrouwen sprakenelend tot leven te brengen.” (The Guardian)
  • Opgenomen in de lijst van boek van het jaar bij The New York Times, The Guardian, The Telegraph, The Times en GQ.
  • Gekozen op de longlist van de Booker Prize 2024.

Headshot recensie van Tim Donker

Zijn, in de wereld, op aarde, ongevraagd ben je daar & ineens, het is, ik zeg u, een geworpen zijnde. In tijd geworpen in ruimte geworpen & op de wereld. In de ruimte & op de wereld kun je lopen, en met de tijd kun je doen wat je wil. Je kunt een schildersbedrijfje oprichten, je kunt uit het raam staren, je kunt je ergens een mening over vormen, je kunt een tafel pakken als je een opklapbed nodig hebt, je kunt in je vingers snijden bij het fijnhakken van een ui, je kunt muziek maken voor het andere hoofd, je kunt iets uitvinden waar niemand op zit te wachten, je kunt gaan joggen, je kunt van alles wel. Boksen bijvoorbeeld, of kijken naar boksen, of lezen over boksen, ligt het aan mij of is er relatief veel over boksen geschreven, of meer toch dan, pakweg, over darten of zwemmen of hoogspringen?, en ligt het aan mij of waren het vooral de beatniks die schreven over boksen, iets anders waarin Deelder ze zo nodig moest navolgen, de mens die zoveel meer imago was dan iets anders, of, zeg, bij het imago dat Deelder zichzelf had aangemeten waren zijn schrijfsels van secundair of misschien zelfs wel tertiair belang. Rita Bullwinkel schrijft over boksen, is Headshot een sportroman?, en bestaat dat eigenlijk: de sportroman?, ja het zal best bestaan, van alles bestaat, bergbeklimmersuitrusting bestaat en eierprikkers bestaan en nasmaak en het nadenken bestaan, en Frankrijk bestaat, en de atoombom bestaat, waarom zouden er geen sportromans bestaan maar alsnog vraag ik me af of je Headshot als zodanig moet klasseren. Wel. Ja. Het hele boek speelt zich af in een troosteloos zaaltje dat met de weidse naam sportpaleis getooid is. En ook. Ja. Er zijn meisjes die boksen, en elk hoofdstuk verslaat één wedstrijd. Met een winnaar. En een verliezer. Dus. Misschien. Zou je zeggen. Alle ingrediënten zijn aanwezig. De ingrediënten van een sportroman, als dat al iets is dat bestaat. Maar het schijnt me toe dat het boksen van secundair zoniet tertiair belang is, al boksen ze de hele tijd, op elke pagina, en toch is er van alles, is er veel meer dan het vechten dat zich naar de voorgrond vecht. Toch gaat het vooral om de dingen waar het niet om gaat. Laat ik om dat te illustreren de eerste zin van het boek sieteren: “Andi Taylor slaat haar handschoenen tegen elkaar, stompt zich op haar platte buik, denkt niet aan haar moeder die thuis is met haar kleine broertje, niet aan haar auto die het maar net tot hieraantoe haalde, niet aan haar vakantiebaantje in het stampvolle gemeentelijke zwembad waar ze toezicht hield, niet aan de vierjarige die ze zag doodgaan, aan de vierjarige die in wezen door haar dood is of aan zijn blauwe gezicht.”; en natuurlijk zijn het net die dingen waaraan Andi Taylor wél denkt, gans de wedstrijd lang, meer dan met Artemis Victor vecht zij, Andi Taylor, met al die dingen in haar hoofd – en zo ook vecht Artemis Victor met het hare, zoals, bijvoorbeeld, met haar twee eveneens boksende zussen die ze zo graag naar de kroon steekt of voor wie ze in elk geval niet onder wil doen door niet als winnaar van dit toernooi te kunnen weglopen. En de twede partij is die tussen Kate Heffer en Rachel Doricko, en Kate Heffer herhaalt tijdens het boksen onophoudelijk de eerste cijfers van het getal pi, waar Rachel Doricko een raremutsenfilosofie heeft en de dag van het gevecht aan de hand van beelden probeert te onthouden; beelden die ze als volgt in haar hoofd prent: plastic bokshelm. honderd dollar. afgepaste stapjes. lieve jongen. lieve hond. sparen. welterusten.; wat, zeg nou zelf, al zo goed is als een dadaïsties gedicht. Via verdermeer nog de boksende nichtjes Iggy Lang en Izzy Lang, die samen naar het “bokspaleis” in Reno gereden zijn, en urenlang zagen ze alleen maar mais, en denken ze, ieder voor zich, of misschien wel tegelijk, aan die andere keer dat ze op reis waren, veel jonger nog, Iggy zat zelfs nog op de stoelverhoger, om de oceaan te zien, ze waren aan zee (hoezee), we zijn aan zee, iemand moet dat roepen, iemand moet mosselen en fritten eten, of, de naakte rit huiswaarts, en Rose Mueller en Tanya Maw, die in het verlee zo hun klappen kregen te verwerken die niks met enige vechtsport te maken hadden, en wier boksen haast teder, bijna liefdevol te noemen is (Mueller heeft in haar leven het wegkijken tot kunst verheven en Maw bokst voornamelijk om niet ergens anders te hoeven zijn), krijgen we, de lezer, portretten van acht jonge meisjes, tieners, met wegen achter zich die hen naar daar hebben geleid, wegen lang genoeg om al enigszins gevormd te zijn, al hebben ze veel meer toekomst voor zich dan verleden achter zich, en daar ergens is het waar de roman zich afspeelt (meer dan in Bob’s Boxing Palace – al is dat honderd keer de plaats van handeling). Het beschrijven van levens die in ontwikkeling zijn doet Bullwinkel goed, doet Bullwinkel magistraal, doet Bullwinkel zo geniaal dat ze Andi Taylor, Artemis Victor, Kate Heffer, Rachel Doricko, Iggy Lang, Izzy Lang, Rose Mueller en Tanya Maw, stuk voor stuk, de een na de ander, de harten van de lezer in schrijft; ja, mensen, dit is er weer zo één, dit is weer zo’n boek dat je genegenheid laat opvatten voor de personages – geen unicum misschien, er zijn veel meer boeken met aimabele personages, maar langs de andere kant ook niet iets dat elke schrijver nu meteen gegeven is: er zijn, ik zeg u, nog veel en veel meer boeken waarin de personages van papier blijven en nog voor geen sekonde tot leven komen. In Headshot geef je, of jij misschien niet maar ik wel, om sommige personages allicht net wat meer dan om de anderen zodat ik mezelf erop betrapte dat ik gedurende de “kwalificatierondes” (heet dat zo?) de neiging had om voorkeuren te ontwikkelen; liever deze zag winnen, en die niet, en, iets geks, vaak waren dat juist diegenen die zich uiteindelijk niet plaatsen wisten voor de finale. Die arme Andi Taylor bijvoorbeeld, die heel alleen naar daar moest komen, de moeder kon het niet genoeg schelen, of had in ieder geval meer hart voor Andi’s jongere broertje, die arme Andi Taylor die misschien te ingetogen was, die arme Andi Taylor, die een klein kind had zien doodgaan omdat ze met een voor haar leeftijd veel te grote verantwoordelijkheid opgezadeld was en nu in haar innerlijk een dood kind moet meezeulen, die had ik het “succes” (een zeer relatief succes maar daarover kom ik nog wel te spreken) net iets meer gegund dan Artemis Victor voor wie het overwinnaarschap niet alleen met haar achternaam gegeven is (op meer dan één manier) maar dat daarnaast al net iets teveel in heel haar karakter verweven heeft. Er zijn niet veel mensen die arrogantie met flair kunnen dragen, de meeste mensen geeft het almeteens iets buitengewoon kwallerigs. Maar als er één slag mensen bestaat dat op een innemende, ja haast schattige, wijze arrogant kan zijn, dan zijn het wel pubermeisjes. En achja. Dan mag Artemis Victor ook best winnen toch? Zodus zit ik. Zodus lees ik. Zodus neem ik. Winst en verlies. Ik wil benadrukken dat ik neem, dat ik zit, dat ik lees. Een boek over boksen zowaar, een boksroman, bestaat dat?, sjee, nogmaals: boksen, misschien niet de allervervelendste sport die er bestaat (hoewel het eigenlijk tamelijk verbijsterend is dat het een zeer geaccepteerde vorm van vrijetijdsbesteding is om te kijken naar twee mensen die elkaar zo hard mogelijk proberen te slaan) (& van de vechtsporten toch zeker wel een van de brutere) (judo, b’voorbeeld, heeft veel meer met tactiek dan met vechten, laat staan met kracht, te maken) (judo zou ik al bijna een denksport noemen) (niet dat ik nu zoon judoliefhebber ben) (maar toch kan ik van judo eerder de schoonheid inzien dan van boksen), maar nog altijd een sport, nog altijd idioot dus, en ik lees en ik lees en ik lees, ik lees met zoveel graagte dat ik ervan uitrusten moet (het lijkt wel een sport zeggen sommige mensen dan), en ik zit met het boek half dichtgeslagen op schoot en vraag me af: is dit het dan? Is het het winnen, is het het verliezen, is het dat Bullwinkel maakt dat je van die meisjes houdt, is het de vaart, zijn het de levens die zich voor je lezersoog ontvouwen, is het de melodie van de roman, is het het ritme van de roman, is het de herhaling: Bullwinkel herhaalt zinnen en zinssneden, en ik ben een zuiger voor herhaling, misschien hou ik daarom zo van drone (de muziekstijl, niet de vliegtuigjes) en minimal (de muziekstijl, niet het binnenhuisarchitectonies konsept), ik herinner me een idioot gesprek over minimal met Sergio, mijn voormalig buurman, die juist een hekel had aan minimal en zijn weerzin als volgt samenvatte: “Zó mooi dat je het uitentreuren moet herhalen is dat melodielijntje nu ook weer niet”, en ik, eerder verbijsterd dan echt woedend, uitriep: “Is dat wat je denkt dat minimal is? Denk je dat het daarom gaat? Musici en componisten die met een melodie opkwamen die ze zo ongelooflijk mooi vonden dat ze dachten, hier moet niets meer aan gebeuren, herhaal dit gewoon maar heel het optreden lang jongens!”, herhaling die mooi is om de herhaling, niet om wat er herhaalt wordt, omdat herhaling schwung heeft, kun je dat zo noemen, of zeg bezwering, zeg kadans, zeg voor mijn part wiegelied, is het de poëzie in zinnen als “Andi had een lege tunnel gezien tussen haar rechtervuist en Artemis’ linkerribben. Hij leek wel verlicht, alsof hij erom vroeg te worden gevuld door Andi’s vuist. Andi had haar hand in de opening naar Artemis’ lichaam gestoken, die lege tunnel, en vulde die opening toen nog eens, keer op keer, totdat de scheidsrechter tussenbeide kwam.”, wat een, zul je moeten toegeven, veel mojere manier is om over boksen te schrijven dan het deelderiaanse “ik zag het water uit zijn kop spuiten”, al is voor dat laatste, zal ik moeten toegeven, niet heel erg veel nodig, is het de gekte die uitgaat van zinnen als “Een zandkorrel is een eindige eenheid die in aftelbare getallen kan worden gekwantificeerd.” of de rare humor in zoiets als “Het continentale ontbijt dat geserveerd wordt in het motel waar de boksmeisjes overnachten is een kerkhof van hardgekookte eieren.”, ja is het die humor, die rare humor van Bullwinkel die maakt dat ik af en toe grijns of grinnik en me daarna subiet afvraag Waar moest ik zonet eigenlijk om lachen?, wel, wat is het, van al deze dingen of van andere, dat maakt dat ik lees en lees en lees? Is het één van deze elementen, zijn het al deze elementen samen, is het een onbenoembaar iets, zweven er misschien nog woorden boven de woorden in het boek? Misschien iets over winnen en verliezen, alleen wie niet twijfelt wint, nee zo afgezaagd, zo flauw kan het niet zijn, er moet iets zijn, of er moet niks zijn, ik zit daar, het boek niet open en niet dicht in mijn schoot en mijn oog valt op de kretologie op het achterplat. Oprah dagelijks zegt “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en toont het in al zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie.”, en wat wil dat zeggen, oprah dagelijks, ik begrijp daar niks van, wat zijn de handschoenen van het tienermeisjesleven, en wordt hiermee iets moois gezegd of niet?, ik weet ook niet of ik een boek wil lezen waar oprah dagelijks positief over is, als dit al iets positiefs is, ik weet niet eens wat er staat, ik weet niet of ik een boek lezen waar oprah dagelijks uberhaupt wat dan ook over te zeggen heeft, en die zijt ja ook die zijt spreekt en die zijt zegt “Bullwinkel beschrijft de schoonheid en wreedheid, en het gevoel er niet bij te horen. Het volwassen-worden als strijdtoneel.” en schoonheid ja en wreedheid misschien maar het volwassen-worden als strijdtoneel?, of, naja, in zoverre misschien dat alle volwassenen in dit boek waardeloze, laffe, bleke, schimmige zwakke, halfhartige figuren zijn, die grossieren in diverse gradaties van niet-aanwezig zijn; alle levenslust, passie, kracht, inspiratie zit in Headshot gebundeld in de “boksmeisjes”. Is het dat misschien wat Bullwinkel de lezer voorhoudt? Sociaaldarwinisme optima forma, maar dan een sociaaldarwinisme dat daadwerkelijk schatplichtig is aan Darwin: niet de sterksten nee, maar de meest aangepasten zullen overleven, dat is: winnen in dit toernooi. Het lullige zaaltje, de plastieken bijna in twee helften uiteenvallende beker die er is voor de winnaar, wat voor overwinning is dat? Moet je je murw laten slaan om ook zo’n uitgebluste volwassene te zijn? Toch lijkt ook zoon interpretatie een fraksie te gemakkelijk. Bullwinkel gunt ons af en toe blikken in de toekomst van de boksmeisjes. Het zijn niet allemaal bleke levens die voor hen klaar liggen, of dat degenen die winnen de dufste (“meest aangepaste”?) toekomst voor zich hebben, nah, de eerste afvaller gaat als apotheker misschien nog wel het sufste leven tegemoet, de meest aangepasten overwinnen kan niet zijn wat spreekt, wat zingt, wat jubelt uit de regels in Headshot. Wat zingt er wel? Dat weet ik niet. Headshot is een raar boek, het schudt zich uit bovenop mij, ik lees over tienermeisjes die boksen, samenkomen op een toernooi, en dan weer weggaan, en verder hun leven leiden, en dan dood gaan, wat is wat de tijd doet met geworpen zijnden, in de laatste anderhalve pagina wordt dit boek, ineens, een scifiroman, en ik vind het mooi, vind het allemaal even mooi, ondanks dat ik niks met sport, niks met boksen, niks met scifi heb. En misschien is het geen verpletterende roman, toch heeft het iets verkruimeld: ik weet dat kruimels ervan in me achter zullen blijven, zoiets als Rachel Doricko’s raremutsenfilosofie, daaraan zal ik waarschijnlijk de rest van mijn leven van tijd tot tijd blijven terugdenken (ik schreef zelf ooit iets, tien, twintig jaar geleden, wanneer was het, over “ze blues van ze lullige mutsje”), misschien niet zo ver verwijderd, eigenlijk, van Martin Šimeks pyamabroekfilosofie maar alsnog mojer, altijd mojer, alles altijd mojer dan al het andere altijd, is het hier, in dit Headshot. Het werpt zichzelf over u, als lezer, zelf een geworpen zijnde. Je zult het boek niet geheelderlijk vatten. Maar het boek vat jou wel. Geheelderlijk. En meer dan dat nog.

Rita Bullwinkel Headshot

Headshot

  • Auteur: Rita Bullwinkel (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Headshot (2024)
  • Nederlandse vertaling: Barbara de Lange
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Rita Bullwinkel

Elk van de acht tienermeisjesboksers in deze zinderende debuutroman heeft haar eigen redenen voor de offers die ze heeft gebracht om naar Reno, Nevada, te komen om te strijden om de titel van de beste van het land. Ronde voor ronde leer je de deelnemers kennen. Ogenschijnlijk achteloos schets Bullwinkel hun achtergronden en geeft en passant een vooruitblik op hoe het de meisjes in hun verdere leven zal vergaan.

Headshot is dicht op de huid geschreven, je ruikt het zweet en de angst, voelt het verlangen naar succes en de jaloezie. Het ritmische proza stuwt de lezer over de pagina’s en maakt Headshot tot een intense leeservaring die nog lang resoneert.

Rita Bullwinkel is geboren op 2 september 1988. Ze publiceerde de verhalenbundel Belly Up waarvoor ze in 2022 Whiting Award ontving. Haar artikelen verschenen in White Review, BOMB, NOON en Guernica. Bovendien is ze assistent professor Engels aan de universiteit van San Francisco.

Bijpassende boeken en informatie

Rick Zaal – Het land van Hrabal

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 19 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de uit Nederland afkomstige schrijver Rick Zaal. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie

  • “Dit boek heb ik met plezieren bewondering gelezen. […] Het land van Hrabal is een geslaagd voorbeeld van een in Nederland weinig beoefend subgenre van de literatuur: de vol bewondering vertellende essayistiek, die vreemd genoeg toch een heuse roman wordt.” (Chrétien Breukers)

Het land van Hrabal recensie van Tim Donkers

Maar in eerste instantie dacht ik toch aan Zaal Over De Vloer. Dat was een programma. Ooit. Ik herinner me eigenlijk niet waar het over ging, niet eens of ik het ooit gezien heb. Maar wel dat het een programma was, op televisie, en dat maakt Rik Zaal een televisiemaker en dus, in mijn ogen, wat suspect. Kan dat? Mag dat nog? In deze tijd? Of is dat snobisties of ouwerwets of treurig of onzinnig of dom of een achterhoedegevecht tegen een medium dat steeds meer aan belang inboet? Hoe ook. Iets in mij komt in verzet bij mensen die graag met hun harses op de buis verschijnen (buis, ook alweer zoon archaïsme). Iets in mij zou dus niet zo snel een boek van Rik Zaal oppakken. Maar iets buiten mij reikte me Het land van Hrabal aan. En wat ik aangereikt krijg, dat lees ik. Hier ook al omdat ik, zo dacht ik, Bohumil Hrabal wel een goede schrijver vind.

Of.

Naja.

Is dat zo? Ik zoek, heb ik werk van Bohumi Hrabal in mijn boekenkast, ik vind niet, komaan, op zijn minst moet er iets van hem, een novelle of een verhaal of toch één of ander geschrift, zijn verschenen in de Moldaviet-reeks van Voetnoot, ik zoek, ik vind niet, al die reeksen van Voetnoot liggen doorheen het hele huis verspreid, mijn huis is te klein voor al die boeken, ik sleep ze naar overal, precies ook van die kleine boekjes die je overal lezen kunt en die ik dus op de meest bizarre plekken achterlaat, er zit wel een soort logica in geloof ik, een algelezenstapel en een nogtelezenstapel maar die logica wordt nog wel eens geweld aan gedaan, ik ga er voorlopig van uit dat ik Hrabal gelezen en gewaardeerd heb maar na mijn aanvankelijke enthousiasme om de titel heeft de twijfel toch weer toegeslagen.

Een televisiemaker en een schrijver die ik bij nader inzien misschien toch niet gelezen heb, is dat wel zoon ideale kombinasie, maarja, het is op de stapel geraakt en één ijzeren gebod heb ik mezelf ten aanzien van die stapel gesteld: elk boek dat op bespreektafel terecht komt, geef ik een kans, soms een hele kleine, maar een paar pagina’s toch zeker, of naja, eentje in ieder geval.

Meer heeft Zaal ook niet nodig. Briljant vanaf de eerste regels. En omdat ik zelfs nu ik deze woorden tik op mijn laptop altijd nog twijfel of ik Hrabal überhaupt wel ooit gelezen heb, vond ik het nogal grappig dat het op de eerste bladzijde al meteen ging over falende geheugens, een onderwerp dat in Het land van Hrabal geregeld terugkeert, veelal in dezelfde bewoordingen, met dezelfde zinnen, en ik hou van herhaling, ik hou van literatuur met ritme, ik hou van boeken die zingen en steeds weer tot eenzelfde refrein terugkeren.

Een schrijver met een falend geheugen dus, schrijft over Bohumil Hrabal, en over Praag, en al wie hij daar gekend heeft, over communisme, over totalitarisme, over echte en onechte landen. Die schrijver zou Rik Zaal kunnen zijn, ware het niet dat de ik zichzelf op zeker moment onthuld als Hendrik Terpstra. Die ooit een kinderboek schreef, Maan zonder bomen geheten. Maar debuteerde met een roman voor volwassenen. Ontbijt om half tien, zo heette dat debuut. Een duidelijke knipoog naar Biljarten om half tien  (Böll wordt, weliswaar vrij terloops en in een totaal ander verband, notabene nog genoemd in Het land van Hrabal), al was bij mij Ontbijt in het vilbeluik een sterkere associatie. Maar dat kan Zaal niet op het oog hebben gehad (zou Rik Zaal wel eens wat van Jean-Marie Berckmans gelezen hebben?).

Geen autobiografies geschrift dus? Een niet-bestaande schrijver? Maar The Plastic People of the Universe bestaat wel. En Ivan Martin Jirous bestaat (en het Agon Orchestra bestaat) (en DG 307 bestaat). En Praag bestaat. En Arnon Grunberg bestaat. En schrijversvakscholen bestaan. En Jarosalev Hašek bestaat. En Václav Havel bestaat (waarom moet ik als ik aan Václav Havel denk, altijd meteen aan Annette denken?) (Annette, hoe zou het daarmee gaan?) (zelfs pas in twede instansie denk ik bij Havel aan Zappa).

Er is zoveel dat bestaat waaraan een niet-bestaande man kan denken. Denkt, hier. In dit boek.

Noem Het land van Hrabal een roman, autofictie, een novelle, een ode, een mijmering. En je kunt het zelfs even voor science fiction houden, als “Hendrik Terpstra” het op enig moment heeft over “de jaren zeventig van de eenentwintigste eeuw” maar ik hou het er liever op dat dat een verschrijving is, een verspreking, een verdenking liever, wie was het weer die zei als je je verspreken kan kun je je ook verdenken, ik peins dat dat Stephen Jay Gould was maar het kan ook Freeman Dyson geweest zijn, naja een struikeling van de geest, een geest die in Het land van Hrabal rent en rent en rent, het vertrekpunt is dan misschien wel Hrabal, maar Zaal ofnee p’don ik bedoel natuurlijk Terpstra staat zich menig een terzijde toe, en terzijdes binnen terzijdes, feitelijk is het boek één lange terzijde, een terzijde dat stroomt, gulpt, komt, blijft komen, als iemand die vijf kwartier in een uur moet vol kletsen, ja geklets mag je zeggen, zever misschien, maar: briljante zever (als Luc de Vos, ook hij nu dood, ooit zei over het werk van JMH Berckmans, ook hij nu dood) (en gesproken van briljant, aan Briljante man moest ik soms ook denken) (kwam dat door de snelheid van gedachten of alleen maar door dat tankverhaal) (hoe geniaal is dat tankverhaal, dat moet je lezen, alleen al om dat tankverhaal zou je Het land van Hrabal moeten lezen) (toen ik Briljante man las dacht ik niet aan Het land van Hrabal maar aan Lobola voor het leven) (maar toen ik Lobola voor het leven las dacht ik aan Aannex) (maar toen ik Aannex las dacht ik aan Door het oog van de cycloon).

Wat Het land van Hrabal zo sterk maakt, wat het meer maakt dan zomaar wat gemijmer over een favoriete schrijver, is de manier waarop Zaal/Terpstra het particuliere aan het algemene paart. Zo komt hij tot een theorie over wat hij echte en onechte landen noemt. Echte landen zijn landen waar een of ander totalitair regime heerst; keuzevrijheid is beperkt, zodat alles wat mensen doen of niet doen een zekere lading krijgt en vrijwel elke gebeurtenis een “echte” gebeurtenis heten mag. Onechte landen zijn “vrij”; in een onecht land maak je misschien je hele leven niks mee. Het geheugenverlies van Terpstra wordt gelegd naast een min of meer “gedwongen” geheugenverlies dat mensen in echte landen af en toe zullen moeten voorwenden, om hun geweten te sussen. Waar je onder continue druk staat, is geweten een luxe die op bepaalde momenten buiten bereik kan blijven. Vergeet dat geweten soms maar. Voor je eigen veiligheid, voor een heel klein beetje gemak, of, zoals in Hrabals geval, om te kunnen blijven schrijven. Dat geheugen van Terpstra geeft eerst misschien nog te lachen, pagina’s later komt het geheugen in een ander, veel indringender licht te staan – hoe recht zou u uw rug kunnen houden als u in een  politiestaat woonde, hoe graag zou u nog terug denken aan de “foute” dingen die u in uw politiestaat deed als uw land, later, weer meer “vrijheid” toe liet, misschien zoiets als een “democratie” werd?

Niets aan Hrabal blijft bij Hrabal, ook diens levenseinde krijgt een breder perspectief. Over defenestratie gaat het dan, en zelfdefenestratie, over Kafka, of, allengs, over iedereen die van de vijfde gesprongen is, “iemand die ik niet ken [die] in Parijs van de vijfde verdieping gesprongen is”, bijvoorbeeld, en dan staan mijn gedachten inmiddels ook niet langer stil, zo werkt dit lezen, Zaal laat het brein van zijn lezers onophoudelijk overkoken, en raas ik naar Parijs, raas ik naar Deleuze, zie ik mij voor een paar minuten bezig om op te zoeken van welke verdieping Gilles Deleuze gesprongen is, een nogal bizarre zoekvraag, maar bizarrer nog vond ik dat de eerste “hit” die ik op die zoekvraag kreeg, een artikel was over diverse soorten sprongen in de balletkunst. Waardoor ik ging denken aan ballet en aan Spiegel im spiegel, aan Dregke, aan t schrijverken, aan personages die een eigen leven willen leiden, aan overlappende werkelijkheden, of het alles als alsof, aan Hans Vaihinger, en toen vroeg ik me af of iemand al ooit iets had geschreven over de vraag of filosofen bovengemiddeld vaak een snor hebben.

Nee, Het land van Hrabal is geen meesterwerk. Het is een ritje in een hogesnelheidslijn, vermakelijke ernst, bloedserieuze flauwekul, het brengt aan het lachen, het zet aan het denken, het is een bijzonder prettige manier om je namiddag mee stuk te slaan. Het is geen boek dat je per se niet mag missen, maar als je het gelezen hebt ben je wel heel erg blij dat je het niet gemist hebt.

Rick Zaal Het land van Hrabal

Het land van Hrabal

  • Auteur: Rick Zaal (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 19 februari 2025
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Rick Zaal

Rik Zaal verrast met een absurdistische Boheemse rapsodie in een
stijl die eer betoont aan de beroemde Tsjechische schrijver Bohumil
Hrabal. Praag voor en na de Fluwelen Revolutie. Is het mogelijk om
niet te collaboreren in een politiestaat?

Een Nederlandse schrijver met geheugenverlies probeert zich zijn ontmoeting met Bohumil Hrabal te herinneren, de Tsjechische
schrijver die hij bewondert en van wie hij graag literaire tips wil krijgen. Hij sprokkelt dagboeken, krantenknipsels en oude agenda’s bijeen en raakt verdwaald in verhalen vol absurde belevenissen en hevige dilemma’s van zijn Tsjechische vrienden in de destijds door de Russen gecontroleerde wereld achter het IJzeren Gordijn. Het brengt hem op zijn Theorie van Echte (Tsjechië) en Onechte (Nederland) Landen. In Echte Landen is het geweten een luxeproduct. De vraag is of dat ook geldt voor het geheugen.

Een meanderend verhaal over geheugen en geweten, aan de hand van talrijke reizen en vriendschappen in Oost- en Midden-Europa tussen 1980 en 2020.

Rik Zaal is geboren op 1945 in Groningen. Hij is onder meer programmamaker, journalist en schrijver. Hij publiceerde reisboeken
(bij De Arbeiderspers: Spanje, Heel Nederland en Het binnenland van Spanje) en literair werk zoals de essaybundel Zeventig en de roman Verlorenzoon.com.

Bijpassende boeken en informatie

Marcus Clayton – Ponk

Marcus Clayton Ponk review, recensie en informatie van een en punkrock-antimemoire verteld door de ogen van een biraciale Afrolatino punk-academicus. Op 18 februari 2025 verschijnt bij Nightboat Books het boek ¡PÓNK! van de Amerikaanse dichter en schrijver Macrus Clayton. Hier lees je informatie van de inhoud van het boek, de auteur en de uitgave. Een Nederlandse vertaling is niet verkrijgbaar.

Marcus Clayton Ponk recensie van Tim Donker

En dan:

silencio

En dan:

música

En dan:

de stemmen, de steerjoo, iemand vraagt ¿dónde estabas tú en el 77?, iemand doet de doos aan en het is alsof punk nooit gebeurd is, en God is dood en Vos is dood en punk is dood en wij leven nog, het is bijna zomer, alles stroomt, alles kijkt, alles staat klaar, de dingen gingen en de dingen gingen naar Llanera om ons huis te zien & de ochtend opeens wat witter, langsheen de stalen binnendeuren begint Baby Bird over gelukkig doodgaan, het herinnert aan een weekendje dat toen en toen was, hoe ver is toen, hoe ver is nu, nu is hier, is vlakbij, is waar ik een broodje met rosbief beleg, ik maak er een italiaanse van want de rosbief is tajer dan ik van deze slager gewend ben, dus wat oude kaas erover raspen & wat knoflookolie & wat kruiden en broodje even laten staan voor de koffij, nu de koffij, twee keer opschenken & het eerste kopje eruit halen, pas na het eerste kopje kaneel toevoegen aan het filter, pas na twee keer opschenken kaneel toevoegen aan het filter, waarom dan pas, ik weet niet, dat is gewoon zo, je moet iedereen zijn neuroses gunnen, op momenten als dit mist t schrijverken dregke het meest, t schrijverken mist dregke altijd, t schrijverken mist dregke veel maar nooit meer dan op momenten als deze, muziek, literatuur, brood, spelen, dan stilte, dan is het tijd voor The Wild Classical Music Ensemble, en je denkt hoe ¡pónk! zou Marcus Clayton The Wild Classical Music Ensemble vinden?

Wat is ¡pónk!, u vraagt?

¡Pónk! is een boek, ik zeg, en ¡pónk! is mjoeziek ik verderzegmeer.

¡pónk! is de tonk nee de bonk of de vonk van slechtbrein koptieke tijden de tronk ter stond van transglobaal ondergrond of de droom van honderd naties of onkruideter misschien traagleven of snelweg een drie die ook een een kon zijn wat werd wat bekwam van de zonk van de dronk of de junk zo erg funk ja punk als fuck geweten door het hart de ogentroost de dood en bloei de evenmens ons tijd torens modder adem oosten heilige ravioli in een drugsvrije zone technocratische chinese griep de in radikaalste zin bevrijde punk van de Zwarte jongens en de bruine jongens en de meisjes en de vrouwen en de Aziaten en de trans en de bi en de homo’s en de lesbo’s en de armen en iedereen bevroren in de marge. ¡pónk! is de punk van Los Saicos. Waarin immer doorwortelt de wortels van de psychobilly (u dacht aan andere wortels, niet?). De punk van The Bags. Van The Linda Lindas. Van Bikini Kill. Maar evengoed de punk van Marvin Gaye of Prince. In ¡pónk! hoeft de gitaar niet leidend te zijn. De houding. De idee. De luidheid van de houding, en van de idee. Meer punk dan ¡ponk! wordt het niet, zeker niet als ver als de witte punk gaat. De witte punk die ziek werd van zijn eigen oi. O. Het begon goed. In eerste instantie wilde oi punk alleen maar democratiseren. Er heeft, niettegenstaande alle anarchie, altijd iets elitairs gekleefd aan punk; het waren veelal witte mannen uit de gegoede burgerij die punk maakten, en zongen over sociale ongelijkheid. Oi wou een punk voor het volk. Cockney Rejects. Angelic Upstairs. Sham 69. Maar met Skrewdriver kreeg oi een uiterst onfrisse wending. De boze oompjes. Dat krijg je als je dingen naar het volk brengt. Want het volk is altijd boos. Op alles dat het niet begrijpt, op alles dat niet goed genoeg lijkt op het volk is het volk boos. Vijandig. Bekrompen. Onverdraagzaam. Voor de witte punks kan alleen Minor Threat punk zijn. Schuldig aan wit zijn. Schuldig aan gelijk hebben (oke dat werkt alleen in het Engels). Voor de witte punks kan alleen FEAR punk zijn (maar eerlijk is eerlijk, Clayton, FEAR is niet halfslecht) (Scott Thunes heeft bij FEAR gespeeld) (voorwaar, ik zeg u). Witte punks zeggen: punk is Sex Pistols. Maar ¡pónk! zegt: Sex Pistols gaat niet over muziek, en nog minder over punk, Sex Pistols gaat over mode, Sex Pistols was een godverdomd boybandje! (de nagel op de kop, Clayton, de nagel op de kop) (maar niet alle pijlen op Lydon me peinst, PIL was al veel beter dan Sex Pistols, PIL was punk en misschien zelfs wel bijna ¡pónk!)(en ik heb wel eens beelden gezien waaruit bleek dat Lydon een ongelooflijk aardige gast is) (ach hij had mij al toen hij die bolle van de wereld draait door afbekte vanwege zijn stomme onkundige domme gelul).

Dus ja. ¡Pónk! is, u snapt, een muziekboek. Hoofdpersoon Moose is gitarist in de ¡pónk!-band Pipebomb! En dus gaat veel van dit boek over gedoe in repetitieruimtes, over optredens, over hoe het is om in kleine zaaltjes te spelen, een optreden voor voornamelijk witte punks die liever Agnostic Front hadden gezien, die klojo’s van Pipebomb! spelen te langzaam, als een soort pseudo-Fugazi ofzo, de gitarist draagt een shirt met bloemen erop, bloemen!, god betere het, dat is niet punk, een moeizame, eerder gewelddadige moshpit. Drummer Id y Yacht scheldt het publiek uit voor posers (wie was het weer die vanaf het podium riep Bring me a dead poser!, waarop, zo gaat toch het verhaal, heel het publiek als één man de zaal uit rende op zoek naar posers die ze konden kielhalen, was dat Paul Baloff?) (leeft Paul Baloff nog?) (leeft die poser nog?). Maar evengoed de geslaagde konserten, de lof, en de bijna lieve moshpits. Het mooist, echter, vond ik een scéne waarin Pipebomb! zich vlak voor een optreden aan het inspelen is. Het publiek is er nog niet. Dat publiek. Met zijn houdinkjes zijn posetjes zijn meninkjes zijn ideetjes. Bij afwezigheid van dat alles kan de muziek vrijelijk stromen. Zonder één man publiek verzorgt Pipebomb! een fenomenaal optreden. De muziek is overal. In de speakers, daarbuiten, daarboven, daaronder. Muziek als roes. De allerhoogste. De helende kracht van het universum. Als Albert Ayler ooit zei. In slechts enkele, maar zeer briljante, regels beschrijft Clayton hoe het (denk ik) is om muziek te maken, deelachtig zijn aan die ene dimensie die de luisteraar nooit kan ervaren: tegelijk zender en ontvanger te zijn. De roes creëren én hem ondergaan. Mojer dan dit is er zelden over muziek geschreven. Want je voelt het. De lezer voelt het. De lezer voelt dan en daar de mjoeziek uit zijn vingertoppen stromen en dan weet je dat de schrijver een magiër is.

Ook als het niet over Pipebomb! gaat, gaat ¡Pónk! over muziek. Moose is niet alleen muzikant maar ook academicus. Als professor geeft hij les in Engelse compositie. Tijdens een college geeft hij studenten de opdracht om te luisteren naar de liedjes die hij op zet om dan, als thesis, zo onderbouwd mogelijk, te formuleren wat er goed of slecht aan is. Moose laat Tourettes voorbij komen. Van Nirvana’s zwanenzang In Utero. Een plaat velen malen beter dan Nevermind naar toch nog altijd een zwaar overschatte band, dat Nirvana (als The Sex Pistols) (en ja, zeker ook Boele, als The Beatles) (meent gij nu echt dat The Beatles alles vanaf kras maakten?). Een student reageert op clichématige, voordehandliggende manier op het lied, een andere student maakt veel doordachtere opmerkingen. En dan vooral de gedachten die die eerste student aanjoeg bij Moose! Ik lachte de vroege ochtend -het was nog maar kwart na zes- aan flarden. Ofnee. Dat is niet waar. Ik grinnikte een paar krasjes op een knisperverse ochtend. Dat wel. Want niet alleen de mjoeziek. Ohnee. Ook de humor.

En.

Alles waarin ¡Pónk! méér is dan een muziekboek. Deze roman gaat ook over de even onuitroeibare als diepmenselijke neiging alles altijd maar te willen klasseren. De muur waar Pipebomb! veelal tegenaan loopt: is hun muziek wel punk genoeg? Is hun kleding wel punk genoeg? Is hun alles wel punk genoeg? U weet wel hoe dat gaat. Wees iets te scheutig met een element of twee en voor je het weet hoor je ineens in een gans ander genre thuis. Verdoemd de punker die zich te buiten gaat aan grindcore, dan speelt hij toch echt powerviolence! (maar ach, probeer maar eens iets tegen Charles Bronson te hebben!) (de band, niet het filmpersonage). Pipebomb! wordt, bijvoorbeeld, geboekt voor een QTPOC-festival (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent Queer and Trans People of Colour) maar niemand in de band is Q of T, en slechts twee bandleden zijn POC. In welke hokjes wordt de band gepropt, in welke hokjes wil de band beslist niet gepropt? Ook in zijn persoonlijke leven worstelt Moose met dit soort vragen. Zijn moeder is Costaricaans; zijn vader is Zwart, en hiermee staat het hoogleraarschap van Moose op de universiteit goed op de diversiteitslijst. En kan hij de lesstof misschien wat “ontkoloniseren”. Maar waar staat hij als persoon? En als hij naar een hogergeplaatste stapt omdat een student, een nazi, een aardige gast eigenlijk wel, die nazi, een essay geschreven heeft waarin echt verschrikkelijke dingen over Mexicanen staan, is het commentaar slechts een lauw “ach dit is maar een ruwe versie, met wat herzieningen betert dat wel”. En hoe kan hij, Moose, zelf eigenlijk die superwitte academiese wereld verenigen met zijn ¡ponk!-hart en zijn half Costaricaanse, half Zwarte achtergrond? En is hij voor de familie van zijn moeder eigenlijk nog wel Costaricaans genoeg? En hoe met al die agenten in de familie, een nicht begint zelfs een “blue lifes matter”-beweging, en daar komt Moose opdraven, op een familiefeestje waar het dus stikt van de agenten, met zijn punky ACAB-speldje (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent All Cops Are Bastards). Moose’s vriendin, Turtledove, ineens academicus, kent gelijke worstelingen. Grappig, op een wat wrange manier dan, is de scene waarin ze een lezing houdt die onophoudelijk wordt verstoord door een vent met een MAGA-petje (misschien ben ik een wereldvreemde dwaas, maar ik moest dat opzoeken, het betekent Make America Great Again, het is zo’n achterlijk Trump-petje), uiteindelijk loopt Turtledove boos de zaal uit, rukt het MAGA-petje van die vent zijn kop, loopt ermee de straat op, werpt het in de zee maar bedenkt zich even later dat dat niet strookt met haar milieubewuste uitgangspunten; in een poging in een tamelijk woeste zee het petje op te vissen, verliest ze haar spijkerjas – de pet is gered maar uiteindelijk is er veel meer vervuilend materiaal in de zee achtergebleven.

“To be othered”, is een belangrijk thema in dit boek. Is daar een goede Nederlandse term voor? Geanderd worden, nee ik hou het voorlopig op “tot de Ander” gemaakt worden. Er is altijd wel een groep die zich het recht toe eigent aan te wijzen wie de “Anderen” zijn. Die “Anderen” kunnen er alleen maar zijn als er een maatstaf is; de groep die zichzelf tot maat neemt. Wij. Ons. Er zijn er die bij ons mogen horen, en er zijn er die niet bij ons mogen horen. Het gepolitiekiseerde ons; de gepolitiekiseerde “Ander”. De gemarginaliseerden. De afgewezenen. Degenen die niet zijn als alle anderen, en daarmee de radikale “Andere” zijn. Omdat je afkomst anders is, je denkkaders anders zijn, en je punk zo anders is dat het prompt ¡pónk! geworden is.

Niet alleen de personages, ook het boek zelve laat zich lastig kaderen. Is het autofictie? Marcus Clayton heeft een moeder die uit Costa Rica komt, en zijn vader is Zwart. Marcus Clayton geeft les. (ben jij borg nu?) (hij heeft je waarschijnlijk geblokkeerd op soosjale media) (hij haat augurken al bijna net zo erg als hij Taylor Swift haat). Marcus Clayton speelt in een punkband, p’don, in een ¡pónk!band, niet Pipebomb! (ik ken een band die This Bike Is A Pipe Bomb heet) maar tudors. Marcus Clayton schrijft over dingen die bestaan. Agenten bestaan, Tinder bestaat, universiteiten bestaan, de oceaan bestaat. Hoeveel Clayton zit er in Moose? In ieder geval is niet alles pure fictie hier.

Of lees ik hier een libretto, een opera, dagboekproza misschien? Een brievenroman, zou kunnen. Het boek bevat een paar brieven, elektronies of anderszins; de interessantste ervan is die van Moose aan een zangeres. Of. Naja. De Moose van voor hij Turtledove kende had wat afspraakjes via Tinder; een ervan met een vrouw, de mysterieuze J, die inmiddels, en hoeveel daarvan is echt? vraagt een mens zich onwillekeurig af, een tamelik bekende zangeres zou zijn, nu getrouwd met een vrouw. De brief reflecteert op het handvol afspraakjes dat Moose en J met elkaar gehad heeft en is alleen al lezing van het hele boek waard. Wat te denken van iemand die een vrouw op het twede afspraakje reeds Algiers laat horen – wat een goede band is dát- –ik heb ze ook in mijn seedeekast– —een seedee die een titel deelt met een boek van Blake Butler— —-waarom heb ik na een jaar nog steeds Aannex niet helemaal uitgelezen?—- wat leidt tot een gesprek over de vraag of Algiers wel echt punk te noemen is wat leidt tot een gesprek over de vraag of een opname van de Apocalyps niet de ultieme punkplaat zou opleveren, sjee, wat een fantasties twede afspraakje moet dat geweest zijn? Moose mijmert erover in de brief aan de vrouw. Sluit af met een hele rake opmerking over woordspelingen: waarom zou het grappig zijn dat iets ook iets anders kan betekenen? Het is de gemakkelijkste vorm van humor inderdaad (je hoeft er zelf immers geen enkel komies talent voor te hebben), en dat woordspelingen überhaupt als humor worden gezien, geeft eigenlijk wel te denken. Zozeer te denken dat het een (vestzak)essay waard zou zijn. Dus. ¡Pónk! als filosofie?

Kan ook.

Of. Het treatment van een documentaire-achtige film?
Een psychosociaal pamflet?
Een boeklang experimenteel poëem?

Of toch maar gewoon een verpletterend mooi muziekboek?

Ten laatste: boek als muziek. De daver van vroege Swans, de vrijheid van Joe McPhee, de poëzie van Art Ensemble of Chicago, de onplaatsbaarheid van Sun Ra, de duisterheid van Nordvargr/Drakh, het anarchisme van You Fantastic! en de punk van ¡pónk!. En dat alles in een nergens dat Llanera heet.

Marcus Clayton Ponk review by Tim Donker

And then:

silence

And then:

music

And then:

the voices, the steering, someone asks ¿dónde estabas tú en el 77?, someone turns on the box and it’s as if punk never happened, and God is dead and Vos is dead and punk is dead and we’re still alive, it’s almost summer, everything flows, everything looks, everything stands ready, the things went and the things went to Llanera to see our house & the morning suddenly a bit whiter, along the steel interior doors Baby Bird starts about dying happy, it reminds of a weekend that was then and then, how far is then, how far is now, now is here, is nearby, is where I make a sandwich with roast beef, I make it Italian because the roast beef is tougher than I’m used to from this butcher, so some old cheese grated over it & some garlic oil & some herbs and let the sandwich sit while making coffee, now the coffee, pour twice & take out the first cup, only after the first cup add cinnamon to the filter, only after pouring twice add cinnamon to the filter, why only then, I don’t know, that’s just how it is, you have to grant everyone their neuroses, at moments like this the writer misses dregke the most, the writer always misses dregke, the writer misses dregke a lot but never more than at moments like these, music, literature, bread, playing, then silence, then it’s time for The Wild Classical Music Ensemble, and you think how ¡pónk! would Marcus Clayton find The Wild Classical Music Ensemble?

What is ¡pónk!, you ask?

¡Pónk! is a book, I say, and ¡pónk! is mjoeziek I continue.

¡pónk! is the clunk no the thunk or the spark of bad-brain optic times the trunk at once of transglobal underground or the dream of a hundred nations or weeder perhaps slow-living or highway a three that could also be a one that became what accomplished from the sink of the drunk or the junk so much funk yes punk as fuck known by the heart the eyebright the death and bloom the even-man our time towers mud breath east holy ravioli in a drug-free zone technocratic Chinese flu the in most radical sense liberated punk of the Black boys and the brown boys and the girls and the women and the Asians and the trans and the bi and the gays and the lesbians and the poor and everyone frozen in the margin. ¡pónk! is the punk of Los Saicos. In which always roots the roots of psychobilly (you thought of other roots, didn’t you?). The punk of The Bags. Of The Linda Lindas. Of Bikini Kill. But equally the punk of Marvin Gaye or Prince. In ¡pónk! the guitar doesn’t have to be leading. The attitude. The idea. The loudness of the attitude, and of the idea. It doesn’t get more punk than ¡ponk!, certainly not as far as white punk goes. The white punk that got sick of its own oi. O. It started well. Initially oi punk just wanted to democratize. There has, despite all the anarchy, always stuck something elitist to punk; it was mostly white men from the well-to-do bourgeoisie who made punk, and sang about social inequality. Oi wanted punk for the people. Cockney Rejects. Angelic Upstairs. Sham 69. But with Skrewdriver oi took an extremely unsavory turn. The angry uncles. That’s what you get when you bring things to the people. Because the people are always angry. At everything they don’t understand, at everything that doesn’t seem good enough like the people, the people are angry. Hostile. Narrow-minded. Intolerant. For the white punks only Minor Threat can be punk. Guilty of being white. Guilty of being right (okay that only works in English). For the white punks only FEAR can be punk (but to be fair, Clayton, FEAR isn’t half bad) (Scott Thunes has played with FEAR) (truly, I tell you). White punks say: punk is Sex Pistols. But ¡pónk! says: Sex Pistols isn’t about music, and even less about punk, Sex Pistols is about fashion, Sex Pistols was a goddamn boy band! (hit the nail on the head, Clayton, hit the nail on the head) (but not all arrows at Lydon methinks, PIL was already much better than Sex Pistols, PIL was punk and maybe even almost ¡pónk!)(and I’ve seen footage that showed Lydon is an incredibly nice guy) (ah he had me when he dissed that spherical earth spinner for his stupid ignorant dumb bullshit).

So yes. ¡Pónk! is, you understand, a music book. Main character Moose is a guitarist in the ¡pónk! band Pipebomb! And so much of this book is about hassles in rehearsal rooms, about performances, about what it’s like to play in small venues, a performance for mainly white punks who would have preferred to see Agnostic Front, those clowns from Pipebomb! play too slowly, like some pseudo-Fugazi or something, the guitarist wears a shirt with flowers on it, flowers!, God help us, that’s not punk, a difficult, rather violent mosh pit. Drummer Id y Yacht calls the audience posers (who was it again who shouted from the stage Bring me a dead poser!, whereupon, so the story goes, the entire audience as one man ran out of the hall looking for posers they could keel-haul, was that Paul Baloff?) (is Paul Baloff still alive?) (is that poser still alive?). But equally the successful concerts, the praise, and the almost sweet mosh pits. The most beautiful thing, however, I found a scene where Pipebomb! is warming up just before a performance. The audience isn’t there yet. That audience. With its attitudes its poses its opinions its little ideas. In the absence of all that, the music can flow freely. Without a single audience member, Pipebomb! delivers a phenomenal performance. The music is everywhere. In the speakers, outside them, above them, below them. Music as intoxication. The highest of all. The healing power of the universe. As Albert Ayler once said. In just a few, but very brilliant, lines Clayton describes how it (I think) is to make music, to partake in that one dimension that the listener can never experience: to be both sender and receiver simultaneously. To create the intoxication AND experience it. More beautiful than this has rarely been written about music. Because you feel it. The reader feels it. The reader then and there feels the mjoeziek flow from their fingertips and then you know the writer is a magician.

Even when it’s not about Pipebomb!, ¡Pónk! is about music. Moose is not only a musician but also an academic. As a professor he teaches English composition. During a lecture he gives students the assignment to listen to the songs he plays and then, as a thesis, formulate as substantiated as possible what’s good or bad about it. Moose plays Tourettes. From Nirvana’s swan song In Utero. A record many times better than Nevermind yet still a heavily overrated band, that Nirvana (like The Sex Pistols) (and yes, certainly also Boele, like The Beatles) (do you really believe The Beatles made everything from scratch?). One student responds in a clichéd, obvious way to the song, another student makes much more thoughtful remarks. And then especially the thoughts that first student aroused in Moose! I laughed the early morning -it was only quarter past six- to shreds. Or no. That’s not true. I chuckled a few scratches on a crispy morning. That yes. Because not only the mjoeziek. Oh no. Also the humor.

And.

Everything in which ¡Pónk! is MORE than a music book. This novel is also about the equally ineradicable and deeply human tendency to always want to classify everything. The wall that Pipebomb! often runs into: is their music punk enough? Is their clothing punk enough? Is their everything punk enough? You know how it goes. Be a bit too generous with an element or two and before you know it you suddenly belong in a completely different genre. Damn the punker who indulges in grindcore, then he really plays powerviolence! (but ah, try to have something against Charles Bronson!) (the band, not the film character). Pipebomb! is, for example, booked for a QTPOC festival (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means Queer and Trans People of Colour) but no one in the band is Q or T, and only two band members are POC. In what boxes is the band put, in what boxes does the band definitely not want to be put? Also in his personal life Moose struggles with these kinds of questions. His mother is Costa Rican; his father is Black, and with this Moose’s professorship at the university looks good on the diversity list. And can he perhaps “decolonize” the curriculum a bit. But where does he stand as a person? And when he goes to a superior because a student, a Nazi, actually a nice guy though, that Nazi, has written an essay with really terrible things about Mexicans in it, the comment is just a lukewarm “ah this is just a rough version, with some revisions it will get better”. And how can he, Moose, actually reconcile that super-white academic world with his ¡ponk! heart and his half Costa Rican, half Black background? And is he actually still Costa Rican enough for his mother’s family? And how about all those cops in the family, a cousin even starts a “blue lifes matter” movement, and there Moose shows up, at a family party that’s crawling with cops, with his punky ACAB badge (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means All Cops Are Bastards). Moose’s girlfriend, Turtledove, also an academic, has similar struggles. Funny, in a somewhat bitter way, is the scene where she gives a lecture that is constantly interrupted by a guy with a MAGA cap (maybe I’m a sheltered fool, but I had to look that up, it means Make America Great Again, it’s one of those stupid Trump caps), finally Turtledove angrily walks out of the hall, snatches the MAGA cap from that guy’s head, goes outside with it, throws it in the sea but then realizes that doesn’t align with her environmentally conscious principles; in an attempt to fish the cap out of a rather turbulent sea, she loses her denim jacket – the cap is saved but ultimately much more polluting material has remained in the sea.

“To be othered” is an important theme in this book. Is there a good Dutch term for that? Being othered, no I’ll stick with “being made into the Other” for now. There’s always a group that arrogates to itself the right to indicate who the “Others” are. Those “Others” can only exist if there’s a standard; the group that takes itself as the measure. We. Us. There are those who may belong with us, and there are those who may not belong with us. The politicized us; the politicized “Other”. The marginalized. The rejected. Those who are not like all others, and thereby the radical “Other”. Because your background is different, your frameworks of thought are different, and your punk is so different that it promptly became ¡pónk!.

Not only the characters, but the book itself is difficult to frame. Is it autofiction? Marcus Clayton has a mother who comes from Costa Rica, and his father is Black. Marcus Clayton teaches. (are you sure now?) (he probably blocked you on social media) (he hates pickles almost as much as he hates Taylor Swift). Marcus Clayton plays in a punk band, sorry, in a ¡pónk! band, not Pipebomb! (I know a band called This Bike Is A Pipe Bomb) but tudors. Marcus Clayton writes about things that exist. Cops exist, Tinder exists, universities exist, the ocean exists. How much Clayton is there in Moose? In any case, not everything here is pure fiction.

Or am I reading a libretto, an opera, diary prose perhaps? An epistolary novel, could be. The book contains a few letters, electronic or otherwise; the most interesting of which is from Moose to a singer. Or. Well. The Moose from before he knew Turtledove had some dates via Tinder; one of them with a woman, the mysterious J, who by now, and how much of that is real? one wonders involuntarily, would be a fairly well-known singer, now married to a woman. The letter reflects on the handful of dates that Moose and J had together and is worth reading the entire book for on its own. What to think of someone who lets a woman listen to Algiers on the second date – what a good band that is–I have them in my CD case too– —a CD that shares a title with a book by Blake Butler— —-why haven’t I finished reading Aannex after a year?—- which leads to a conversation about whether Algiers can really be called punk which leads to a conversation about whether a recording of the Apocalypse wouldn’t yield the ultimate punk record, jeez, what a fantastic second date that must have been? Moose muses about it in the letter to the woman. Closes with a very apt remark about puns: why would it be funny that something can also mean something else? It’s the easiest form of humor indeed (you don’t need any comedic talent for it yourself after all), and that puns are seen as humor at all, really gives you something to think about. So much to think about that it would be worth a (pocket) essay. So. ¡Pónk! as philosophy?

Could be too.

Or. The treatment for a documentary-like film? A psychosocial pamphlet? A book-length experimental poem?

Or just simply a devastatingly beautiful music book?

Lastly: book as music. The thunder of early Swans, the freedom of Joe McPhee, the poetry of Art Ensemble of Chicago, the unplaceability of Sun Ra, the darkness of Nordvargr/Drakh, the anarchism of You Fantastic! and the punk of ¡pónk!. And all that in a nowhere called Llanera.

Marcus Clayton Ponk

¡PÓNK!

A punk rock anti-memoir told through the eyes of a biracial Afrolatino punk academic

  • Auteur: Marcus Clayton (Verenigde Staten)
  • Soort boek: muziekboek
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Nightboat Books
  • Verschijnt: 18 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: $ 19,95 / $ 19,95
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van het boek van Marcus Clayton

¡PÓNK! follows Moose, an alienated academic and lead guitarist for Pipebomb!, as he navigates through spaces in and out of South East Los Angeles: punk clubs, college classrooms, family gatherings, street protests, and euphoric backyard shows. Oscillating between autofiction, memoir, and lyric, Clayton blurs genres while articulating the layered effects of racism, trauma, immigration, policing, Black hair, performance, and toxic academic language to uncover how one truly becomes an “ally.” Borrowing from the spatial lyricism of Claudia Rankine, the genre-bending storytelling of Alexander Chee, and the racial musings of James Baldwin, ¡PÓNK!’s narrative takes back punk rock and finds safe space in the mosh pit.

Bijpassende boeken

Tim Berbers – Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss

Tim Berbers Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss recensie en informatie over de inhoud van het boek. Op 11 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers het boek van Tim Berbers over zijn opa die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aansloot bij Hitlers Waffen-ss. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Tim Berbers Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss recensie

Omdat tachtig jaar geleden de Tweede Wereldoorlog is geëindigd is 2025 weer een jaar waarin extra veel nieuwe boeken over deze periode lijken te verschijnen. Meer in ieder geval dan in andere jaren. De ‘foute Nederlander’ is hierbij een onderwerp dat steeds meer aandacht lijkt te krijgen en dan met name ook kinderen die reflecteren over het hebben van ouders die sympathiseerden of actief meewerkten met de Duitsers, of in het geval van Tim Berbers een grootvader die actief dienst nam bij de SS.

Wilhelmus is een persoonlijke zoektocht van Tim Berbers naar de motieven van zijn grootvader om dienst te nemen bij de SS en de rol die hij speelde tijdens en na de oorlog. Dat het boek een persoonlijk karakter heeft en naast het verhaal over de grootvader, en zijdelings ook over de grootmoeder van Berbers gaat, heeft als voordeel dat de het de leesbaarheid bevordert. Dit wordt versterkt omdat hij over een vlotte pen beschikt waardoor je als lezer wel het verhaal ingezogen wordt. Maar toch beklijft het boek net wat onvoldoende om echt grote indruk te maken. Desondanks is het zeker geen slecht boek dat is gewaardeerd met ∗∗∗∗∗ (zeer goed).

Tim Berbers Wilhelmus Mijn grootvader bij de Waffen-ss

Wilhelmus

Mijn grootvader bij de Waffen-ss

  • Auteur: Tim Berbers (Nederland)
  • Soort boek: geschiedenisboek
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 11 februari 2025
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van Tim Berbers over zijn grootvader bij de Waffen-ss

Wat als je hoort dat je opa fout was, maar niemand precies weet wat hij heeft gedaan? Tim Berbers’ opa zou voor de Duitsers hebben gevochten, hij kende Russische woorden en raakte de laatste jaren van zijn leven steeds meer in zichzelf gekeerd. Bij oorlogsfilms zette hij de tv uit.

In Wilhelmus gaat Tim op zoek naar de waarheid achter de geruchten. Hij raadpleegde archieven, boeken, films en de laatst levende getuigen. Bij die zoektocht ontvouwt zich langzaam maar zeker het verhaal van zijn grootvader. En daarmee het verhaal van tienduizenden ‘gewone’ Nederlandse jongens die zich aansloten bij Hitlers Waffen-ss.

Tim Berbers is geboren in 1988. Hij groeide op in Amsterdam. In het dagelijks leven werkt hij als journalist. Hij publiceerde in het verleden onder andere in Het Parool en NRC. Sinds enkele jaren werkt hij als vaste onderzoeksjournalist bij zakenblad Quote.

Bijpassende boeken en informatie

Yannick Dangre – Tussenjaren

Yannick Dangre Tussenjaren recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver. Op 6 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige Bij de roman van de uit België afkomstige schrijver. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en de uitgave.

Yannick Dangre Tussenjaren recensie en informatie

  • “Het geparfumeerde proza waarin Dangre deze pijnlijke en, zo lijkt het, manisch-depressieve geschiedenis verpakt, had een onsje minder gemogen. Zo ook de vergelijkingen tussen liefde en oorlog. Niettemin dreunen Charles, en vooral Sylviane, na het lezen nog lang na.” (Lieke van den Krommenacker, VPRO boekengids)

Yannick Dangre Tussenjaren recensie van Tim Donker

Als filosofie dacht ik toen – (eerst als tragedie, dan als klucht)

Nee. Wacht.

De stilistiek dan. En wensen over.

Ofnee. Laat ik beginnen met wat er ooit was.

Er was een man. Charles Dumont. In een ooit van dertig jaar geleden was hij student. En hoe gaat dat als je studeert, er is altijd een mooiste meisje van de campus. In Charles’ geval was dat Sylviane. Zij liet hoofden haar kant op drajen. Zij liep met partikeltjes geluk als een stofwolk achter zich aan. Zij liet Charles boven zichzelf uitstijgen. Hij, de altijd zo bedeesde, ingetogen, en vooral “normale” Charles stelde haar tijdens hun eerste ontmoeting voor om samen naar zee te rijden, midden in de nacht. Zo ontstond hun relatie. Dat is hoe relaties kunnen ontstaan. In liefde, in onbesuisdheid, in exaltatie. Want Sylviane hield onmatig veel van het leven, en van het leven in onmatigheid. Wees altijd dronken, haadt Baudelaire gezeid en Sylviane liet het zich geen twee keer zeggen. Maarja. Baudelaire en Sylviane hebben goed praten. Er zijn ook nog de dingen, en die gaan zoals ze gaan. Dus kwam er een kind, Claudia. Kwam er voor Charles een carrière als min of meer gerenommeerd hartchirurg. Kwam er, wellicht, zoiets als een leven. Met het leven kwamen de problemen. Een Sylviane die bij ontstentenis van wilde avonturen haar dorst naar de oneindige roes vooral leste met alkool. Heel veel alkool. En drama. Meer nog dan alkool stroomde het drama. Sylvianes fascinatie voor Italiaanse films uit de zestiger jaren maakte dat ze zichzelf keer na keer plaatste in één of andere pathetische filmscene. Uiteindelijk liep het stuk. Natuurlijk liep het uiteindelijk stuk, wat dacht jij dan? Dat ze nog lang en gelukkig zouden leven ofzo? Nee. Syvliane nam de benen. Maalde niet om Charles en Claudia. Ging. Van alles liet ze achter. Pijn, verdriet, kleding, zorgen, hoop. En een afscheidsbrief. Waarin ze onder andere een voorstel deed. Laten we elkaar wederontmoeten, Charles, achter dertig jaar. Op het Piazza del Plesbiscito te Napels. Datzelfde Napels waar hun leven, hun liefde, hun geluk ooit zinderde.

Krijg zo’n brief. Draag hem met je mee. Dag na dag. Jaar na jaar. Decennium na decennium. Gedurende een inmiddels rond andere kernen gegroeid leven. Er kwam een nieuwe vrouw, Delphine. Met haar kreeg Charles een twede dochter. Julie. Inmiddels volwassen, net als Claudia. Die laatste ziet overigens alleen Delphine als haar moeder. Dus wat zou je zoon brief nog met je meedragen, Charles en wat zou je zoon raar, allicht in een opwelling en misschien zelfs wel dronken gedaan voorstel drie hele decennia lang ernstig nemen? Wat zou je gaan naar dat Napels waar je verder niks te zoeken hebt? Er zijn zoveel redenen om op die ergens in de vroege jaren negentig genoemde datum van 1 juli 2023 overal te zijn behalve in Napels. Heel de lange tussentijd (ja tussenjaren mensen) heeft Charles niks van haar gehoord dus Sylviane kon zich wel doodgezopen hebben. Of Korsakow heeft het beste van haar gekregen, en ze zit ergens in een instelling waar ze zich niks meer kan herinneren, niet eens haar eigen naam. Of andere verten, andere mannen, andere avonturen dienden zich aan en Sylviane denkt geen tel meer aan Claudia of Charles of iets wat ze ooit nederkalkte in een of andere brief waar ze zich nooit meer om bekommerd heeft. Of ze gaat ervan uit dat Charles het als grapje heeft opgevat, zelf vergeten is, hoe dan ook niet de moeite nemen zal. Wie zet voor zulk een onzinnigheid misschien wel een huwelijk op het spel, het levensgeluk van twee volwassen dochters? Nou? Wie? Wel, Charles natuurlijk he. Anders had die Dangre immers geen boek gehad, dommie!

Want Charles, hij gaat. Hij liegt vrouw en dochters wat voor over een medisch congres, neemt een enkele vlucht naar Napels, en wacht, en mijmert, en drinkt, en rookt. Alles veil hebbende voor een of ander zeer onzeker wederzien.

Misschien denk je nu Wat een mafkees, die Charles.
Misschien denk je Wat een vergezochte thematiek.
Misschien denk je Wat een overdreven romanties, uitgekauwd, door en door sentimentalisties, dun rotverhaaltje.
Misschien denk je die dingen en ik kan je het niet kwalijk nemen. Je moet enig gevoel hebben voor hoe grote liefdes je een leven lang in de ban kunnen houden om Tussenjaren zelfs naar tot op zekere hoogte te kunnen smaken. Want van de stijl moet dit boek als u het mij vraagt bepaaldelijk niet hebben.

Hum. Nee. Voor iemand die toch ook naam maakte als dichter, blijft Dangres gevoel voor poëzie toch opvallend vaak steken op het “rozen verwelken schepen vergaan”-nivo. Het overmatige gebruik van “als”-vergelijkingen die dan ook nog vaker dan op grond van toeval verwacht mag worden volledig mank gaan. Daarmee is het al prijs vanaf de allereerste zin: “Je amoureuze verleden is zoals de oorlog: iedereen wil er het fijne van weten, behalve jij die alles meegemaakt hebt.” Moet dat me intrigeren ofzo? Moet ik denken: liefde en oorlog, wat een spannende vergelijking, hoe komt die gast erop? Niet alleen is het zo’n beetje de meest afgezaagde vergelijking allertijden, dat “amoureuze verleden” is gewoon ronduit lelijk. En “de” oorlog? Wat is “de” oorlog? Vanwaar dat lidwoord? Waarom niet liefde is als oorlog, nee het is als “de” oorlog? En van welke oorlog en welke liefde wil “iedereen” dan het fijne weten? Ik hoef niks te weten van het liefdesleven van mijn buurman, ik noem maar wat, en het “fijne” van “de” oorlog, welke oorlog dan ook, komt veelal neer op de typische menselijke neiging om zijn soortgenoten alles te misgunnen in de onuitroeibare overtuiging zelf overal het alleenrecht op te hebben. Welk fijne bedoel je, man? Welke kogel welk stel hersenen doorboorde? Wat heb je in gedachte? Behalve een spectaculaire openingszin te willen schrijven?

Op de koop toe komt de liefde/oorlog-vergelijking een aantal keer terug. Vaak genoeg om (nog meer) te irriteren, maar ook weer niet zo vaak dat het het boek een bepaald ritme of melodie zou verlenen, of het het karakter krijgt van (zelf)spot.

Te vaak ook zijn er te kort na elkaar gelijkaardig zinsconstructies, woordkeuzes, of beelden. “Ik loop als laatste het tarmac op”; “het moment dat de uitgeklapte wielen het tarmac raken” (rot op met je tarmac man); het onophoudelijk geneuzel over “Napolitaanse bodem”; dat gemekker over “de mist van het verleden”; de talrijke opmerkingen over de klank van de Italiaanse taal, over de hitte, over zweten, over andermans en eigen geuren. Afgrijselijke gedrochten van zinnen als “een kuis studentinnetje […], de vlam in haar schoot slechts bestemd voor haar ernstige, volstrekt monogame geliefde” (ook als het ironies bedoeld is, waar ik voor Dangres gemak maar even vanuit ga, blijven het misselijkmakende woorden); als “een goed geconserveerde vrouw en twee voorbeeldig uit het nest gewiekte kinderen”, of als “Ik […] bestudeer door de openstaande balkondeuren het gebloemde behang, het kraaknet opgemaakte hotelbed, de poederroze sprei, de rieten wieken van de ventilator, het eikenhouten tafeltje met een narcisgeel, gebatikt kleedje.” Ja moet nou echt elk zelfstandig naamwoord voorafgegaan worden door een bijvoeglijk? En dit alles oversausd met platitudes en open deuren en vervelende zegswijzen (“dribbelen” om het voortbewegen van kleine kinderen mee te omschrijven, daar had ik al zo’n ongelooflijke schijthekel aan toen mijn kinderen nog in de dreumes-/peuterleeftijd waren); als literator doet Dangre zo ongeveer alles wat ik niet in romans hoop aan te treffen om juist te laten waar ik wel op hoop.

En toch lees ik.
Ik lees en ik lees en ik lees en ik lees.

Hier komt de bekentenis. Ik snap die Charles. Ik snap hoe levensvormend grote (eerste?) liefdes kunnen zijn. Ik snap hoe die gevoelens aanjagen die zelden aangejaagd zijn, hoe die dingen diep binnen in je omwoelen waar nog nooit iets omgewoeld is, hoe levend het alles je doet voelen en hoe je precies dat gevoel van maximaal leven kunt blijven missen tot je dood. Grote liefdes duren namelijk nooit een leven lang, daar zijn het grote liefdes voor. Je ziet zo’n liefde niet jaar na jaar langzaamaan uitdoven terwijl je samen oud en saai wordt en je de ander op het laatst ten hoogste nog gedoogd. Nee een grote liefde spat uiteen op het moment dat het nog voller dan vol is, een groot gat achterlatend dat door niemand of niets ooit nog gevuld kan worden. Behalve door net die ene grote liefde die er niet meer is. Dus ik snap. Ik snap hoe je gaan kunt, al ging er dertig jaar lang water onder de brug door. Ik weet niet of ik zelf zou gaan, in ieder geval niet naar Napels. Klinkt wel als een beetje heel erg veel gedoe. En zo pedant, waarom Napels, waarom niet Renkum ofzo, altijd hetzelfde met die schrijvers, als het niet dat verdomde Frankrijk is dan is het wel dat even verdomde Italië, is dat nou echt allemaal vanwege Sterne, hebben we nou in bijna driehonderd jaar echt niks beters kunnen verzinnen? Maar misschien. Als ik geen kind of kraai zou hebben, geen belangrijke bezigheden, geen baan en toch genoeg geld voor de treinreis, comfortabele overnachtingen en een aantal goede diners, dan zou ik misschien ook wel gaan naar dat stomme Napels zien ja waarom niet, Napels zien en dan sterven, Goethe, waarom niet, na de achttiende eeuw zijn we klaarblijkelijk opgehouden referentiepunten aan te maken. Maar de wil er te staan, dertig jaar op te willen vreten, er zijn, nog één keer de grote liefde, ja dat snap ik.

Ik snap dat ik het snap maar ik snap niet dat het genoeg voor me is om dit boek maar te blijven lezen en lezen en lezen. Een boek dat ik eerlijk gezegd nogal slecht geschreven vind. En waarvan het misschien goed navoelbare thema opgeschroefd wordt tot wel erg dramatische hoogten. Waarom blijf ik lezen en lezen en lezen in een boek dat me op zoveel andere nivo’s zo ontzettend erg tegenstaat?

Misschien als filosofie! Dacht ik. Ineens. Ergens op eenderde van Tussenjaren. Ja. Filosofie hoeft niet goed geschreven te zijn. Of. Naja. Niet in eerste plaats toch. Puur uit stilisties oogpunt lees ik ook liever een Timothy Morton dan een Judith Butler maar van een filosoof verlang ik vooral dat ik aan het denken gezet wordt. En denkend zet Yannick Dangre me. Bijvoorbeeld over de onherhaalbaarheid van (grote) liefde. Dangre maakt dat op een moje manier inzichtelijk door de lezer mee te nemen naar de ontmoeting van Charles en Sylviane, en die van Charles en Delphine. Want de relatie met Delphine kon er alleen maar zijn doordat die met Sylviane er was geweest. “Jij bent toch die cardioloog met die verdwenen vrouw?”, zo luidde Delphines openingszin. En een liefde werd ingeluid. Maar Charles won Sylviane juist door zijn meest onvermoede kanten te tonen. Daarin zijn grote liefdes groot: het is alles wat er nog nooit was, en alles wat er nooit meer zal zijn. En daarom ook verhoudt de grote liefde zich zo problematies tot dagdagelijksheid. De teleurstelling van Sylviane als zich een leven ontvouwt met Claudia en cardioloog is begrijpelijk – er begint iets dat van dan af aan altijd zo zal zijn. “Altijd” gaat niet samen met grootsheid. Wat er altijd is, is er altijd; het grote is naar zijn aard een zeldzaamheid.

Ja. Filosofie. Ja. Denken over liefde. Dit gaat lukken. Hiermee ga ik die 208 pagina’s wel kunnen lezen. Denk ik.

Want Dangre snijdt meer aan. Ergens schrijft hij behartenswaardig over eerlijkheid, een in ieder geval in Nederland (ook daarin werkelijk weer een hol-land) en misschien wel in het gehele Westen zeer overschatte waarde. “Hoeveel moediger het is om de rest van je leven een leugen op je schouders te torsen dan om over te gaan tot een onmiddellijke, zuiverende bekentenis, die uiteindelijk niet meer is dan makkelijke zelfverlossing. Misschien is het in liefde wel grootser om de ander te verlossen van zijn of haar angst, dan jezelf van je schuldgevoel.” O god. Ja. Dangre. Ja. Die is in de roos. Mijn hele volwassen leven al heb ik zo de schurft aan “eerlijkheid” als excuus voor alles wat lomp, lelijk, egoïstisch en kwetsend is. “Ja het is toch zeker zo”, “Ik ben alleen maar eerlijk”, “Het is het beste om te weten waar je aan toe bent”, “Ja zo open en eerlijk ben ik gewoon hoor”, “Anders ben je alleen maar een leugenaar”. In oppervlakkige sociale contacten is “eerlijkheid” vaker schadelijk dan konstruktief en in liefde geldt het misschien nog wel meer. Alles van je eigen bevlekte lever af en op de schouders van de ander! Jij hebt jezelf gezuiverd met je stomme biecht, en die ander moet daar maar tegen kunnen. Als die vol kwetsuren komt te staan door wat jij eerlijkheid noemt, ja hee, dan is hij een overgevoelig watje; jij bent van alle blaam gezuiverd want jij was “eerlijk”, die zogenaamd hoogste waarde aller waarden. Dat je wellevendheid, kompassie, mededogen of gewoon naastenliefde hoger kunt achten dan die verdomde eerlijkheid komt in jullie door en door hollandse rotkoppen niet eens op.

Dangre als filosoof. Dangre als ethicus. Dit gaat lukken.

Ook als het over wrangere opvattingen gaat. Over hoe geen enkel kind ooit tippen kan aan de intensiteit van ouderliefde. Over hoe je spijt kunt hebben als je het goede gedaan hebt. Over lafheid. Of neem deze: waar in je leven sterven dromen? Op welk moment wordt het leven van iets dat vol hoop, dromen en verwachtingen zit tot iets dat voornamelijk vol herinneringen zit: al het onvergetelijke ligt op enig moment achter je. En veel ervan valt in alle redelijkheid niet meer echt te verwachten.

Dangre als psycholoog. Dangre als goeroe. Nee. Dit gaat toch niet lukken.

Ook als filosofie schiet Tussenjaren uiteindelijk tekort. Dangre geeft stof tot nadenken ja, maar veel van dat nadenken laat hij bij de lezer. Enkele moje overwegingen daargelaten, verliest de schrijver zich vooral in tegeltjeswijsheden. Of maakt hij het juist zo konkreet dat het nauwelijks nog als antwoord kan gelden. Wanneer je gedwongen wordt je dromen te vermoorden; Dangre lijkt te denken, of Sylviane in ieder geval toch (maarja Sylviane komt uit Dangres pen; buiten dit boek bestaat zij niet), dat ergens begin dertig de laatste kans ligt om aan de wurggreep van sleur en gewoonheid te ontkomen. Het zal best waar zijn dat we af moeten van de platoonse neiging tot nietszeggende abstracties en dat filosofie gebaat is bij aan de werkelijkheid ontleende duidelijkheden maar waarom er voor de jonge dertiger ineens haast is om de dreigende vertrutting te ontvluchten wordt niet onderbouwd. Noch waarom een “avontuurlijker” leven mettertijd niet evenzeer vervelen zou. Of er misschien ook een mogelijkheid is om dromen te conserveren. Mijn opa ging na zijn pensioen Russisch studeren, iets wat hij klaarblijkelijk zijn hele werkzame leven als stationschef al had willen doen. Waarom zou het hier en nu verkieselijker zijn dan het daar en straks? Daarover zwijgt Dangre, p’don, Sylviane in alle talen.

Bovendien blijkt naarmate het verhaal zich ontvouwt dat de relatie met Sylviane helemaal niet zo “kort en hevig” is als het achterplat ons wil doen geloven. Hevig wel. Maar kort? Als ik goed gelezen heb, heeft die relatie tien jaar geduurd. Echt kort kan ik dat niet noemen. Volgepropt wel. Syvliane was alkoholiste, was manisch-depressief, was de moeder van Claudia. Sylviane is een tijdlang opgenomen geweest in een kliniek, is geduldig verzorgd door Charles, vertoonde suïcidale neigingen. Ze heeft Charles allergrootste vreugde, lust en geilheid bezorgd, maar ook ontstellend veel leed. Onder die omstandigheden is het helemaal niet vreemd dat ze dertig jaar lang een rol is blijven spelen in zijn leven, ook al hoorde hij niks van haar. Elke filosofie over “eerste” of “grote liefde” zit dan voornamelijk in het hoofd van de lezer. Is het gek dat hij na dertig jaar elke minimale kans wil aangrijpen om te zien hoe het de moeder van zijn eerste kind vergaan is, de vrouw waarmee hij in tien jaar door meer stront en rozen gegaan is dan met de veel bezadigder Delphine in dertig. Dat is, nogmaals, geen filosofie. Dat is meetkunde. En daar had Charles nou eens één keer niet over hoeven liegen. Hij had het meteen, dertig jaar geleden al, kunnen vertellen. Van die afscheidsbrief. Het voorstel. Napels. En hoe hij zelf ook een niet geheel zuivere rol heeft gespeeld in Sylvianes vertrek. Want eerder in het boek wil Dangre ons nog met een kluitje in het riet sturen, het laten lijken alsof Sylviane plots weg was, Charles was gewoon Claudia uit school aan het halen, ze kwamen terug en Sylviane was er niet meer, kwam nooit meer terug, als in dat liedje van Boduf Songs, I’m going away and I’m never coming back. Claudia was nog geen drie (is kinderopvang dacht ik eerst maar die Dangre is natuurlijk een Vlaming en ik heb het even opgezocht, in België worden kinderen al vanaf 2,5 geteisterd met school). A crow looked at me. Waarom moet ik bij vaders die alleen achter blijven met peutermeisjes altijd meteen aan Phil Elverum denken? Later blijkt het wat genuanceerder te liggen. Charles had het vertrek minstens kunnen zien aankomen. Maar een beschadigende waarheid had dit niet hoeven zijn, hij heeft uiteindelijk toch het goede gedaan, en hij had ook nog wel uitgelegd kunnen krijgen dat hij in Napels wilde gaan zien wat er geworden was van degene aan wie Claudia haar dna dankt, om het zo rationeel te houden had hij wel beter een terugvlucht geboekt, dat wel. Uit filosofisch (en trouwens ook literair) oogpunt had ik het veel spannender gevonden als de liefde tussen Charles en Sylviane maar een paar maanden geduurd had, ergens op een studentenkamertje lang geleden. Als hij Charles dat dertig jaar met zich mee had gedragen, had Dangre de lezer pas echt iets ter overpeinzing gegeven.

Geen filosofie dus. Toch niet.

Ook al omdat de prangendste vraag totaal onbeantwoord blijft. Was het het waard? Ja. Was het het waard, Sylviane, om je kind aan op te offeren? Heb je dertig jaar lang een groots en meeslepend leven geleefd of heb je al die tijd alleen maar gezopen terwijl je je miserabel voelde en je alle dagen hartzeer had om Charles maar in ieder geval om Claudia? En was het het waard, Charles? Om je gezin op het spel te zetten? Voor die ene ontmoeting in Napels? Is Sylviane nog steeds zo mooi en sexy en gaan jullie de laatste twintig jaar van jullie leven alle dagen neuken en drinken en feesten en gelukkig zijn?

Maar neen.

Dat einde.

Dat ontzettend voorspelbare, lauwe, zouteloze einde waarin Dangre alles maar zo lafjes in het midden houdt.

Ik ben blijven lezen tot dat eind.

Waarom?

Geen stijl geen filosofie geen antwoorden, waarom bleef ik toch maar lezen en lezen en lezen.

Ja, Dangre doet dat geslepen. Korte hoofdstukjes, heden en verleden afwisselen, herinneringen en herinneringen binnen herinneringen, en van alles wil je weten hoe dat afloopt maar dan springt het in het volgende hoofdstuk weer terug naar een andere lijn, een eerdere lijn, een lijn waarvan je je ook al afvroeg hoe dat ging aflopen, holy shit gaat die dwaas nu echt alles aan Delphine / aan Claudia vertellen?, maar dan komt er weer zo’n dramatische episode uit zijn leven met Sylviane, holy shit ligt die nu echt met een ander in bed hoe gaat Charles daar op reageren?, en zo verder, en zo vuts, de aloude truuk van de afgrondhanger, we zijn daar toch allemaal veel te intelligent voor, daarmee laten we ons toch niet pakken?, nee jullie misschien niet maar ik wel want ik lees en ik lees en ik lees. Ik doorzie dat ik er gewoon ingeluisd word, in dat doorlezen, en toch doe ik. In weerwil van de stijl die me tegenstaat, in weerwil van het drama dat ik veel te vet aangezet vind, in weerwil van de filosofie die me er uiteindelijk geen was. In weerwil van de gedachte dat dit boek mijn allerlaagste affecten aanspreekt: een mild soort voyeurisme (krijgt die Dangre toch nog gelijk met zijn stomme openingszin en hoe ik het fijne wil weten, minstens toch van deze liefde) en een nogal goedkoop soort sentiment.

Misschien is het een film.

God ja.

Ten laatste dan: film.

Zo’n soort Italiaanse film waar Sylviane graag naar keek. Je zapt er langs, het is al over twaalven, je moet eigenlijk allang naar bed, maar je valt in zo’n stomme domme film en je blijft zitten, je neemt nog een wijntje misschien, ach nog één scene, fijne achtergrondmuziek wel, en je kijkt, stemmige kleuren, goede cameravoering, nog één scene kijk je, nog eentje maar, en dan, ineens, de aftiteling.

Zo’n film overkomt je.

Dit boek overkomt je ook. Je leest, je bent onderhouden, soms geërgerd, een enkele keer ondanks jezelf zelfs ontroerd, en dan, ineens, is het buiten alle verwachting gedaan en heb je dat hele boek gewoon uitgelezen. Het is je overkomen. Al het leven zelve, hoor ik u zeggen. Dan zeg ik Nee. Als een film. Of nog. Als een ongelukje. Een beschamend maar al bij al ook niet geheel onplezierig ongelukje.

Yannick Dangre Tussenjaren

Tussenjaren

  • Auteur: Yannick Dangre (België)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 6 februari 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook / luisterboek
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Yannick Dangre

Zal ze er zijn? Met die vraag stapt Charles de luchthaven binnen. Dertig jaar eerder is Sylviane met de noorderzon vertrokken. Het enige wat ze achterliet: een brief met een belofte om elkaar drie decennia terug te zien in Napels.

Hoewel Charles, die inmiddels een rustig bestaan met een nieuw gezin heeft opgebouwd, nooit van plan wat te gaan, de onopgeloste vragen hem te zeer. Hij vertrekt. Terwijl de Napolitaanse zon op hem inbeukt, wordt het verleden genadeloos in hem losgewoeld. Met elk naderend uur vraagt hij zich af of Sylviane op de afspraak zal zijnen waarom hij zijn gezin nooit de waarheid heeft verteld.

Tussenjaren is een roman over de vraag of je in het leven werkelijk opnieuw kunt beginnen. Het is een vertelling over liefde, schuld, ouderschap en de werking van de tijd.

Yannick Dangre (30 november 1987, Brussel) studeerde Nederlandse en Franse literatuur. Op tweeëntwintigjarige leeftijd debuteerde hij met de roman Vulkaanvrucht , die lovend onthaald werd en de Debuutprijs 2011 in de wacht sleepte. Dangre debuteerde daarna ook succesvol als dichter. Zijn bundel Meisje dat ik nog moet was genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en werd bekroond met de Herman De Coninckprijs.

In september 2012 verscheen zijn tweede roman Maartse kamers (Tiplijst AKO Literatuurprijs), in 2014 een tweede dichtbundel, Met terugwerkende kracht . In de roman De idioot en de tederheid uit 2016 dringt Yannick Dangre bij monde van het eigenwijze neefje Tristan diep door in zijn familietragiek. In september 2017 verscheen zijn derde dichtbundel Nacht en navel , waarin Dangre op zoek gaat naar wat de wereld en onszelf bezighoudt en hoe beide op elkaar inwerken. Begin 2025 verschijnt nieuwe roman van zijn hand verschijnen: Tussenjaren.

Bijpassende boeken en informatie

Samantha Harvey – In Orbit

Samantha Harvey In Orbit recensie en informatie over de inhoud van de Engelse roman en winnaar van de Booker Prize 2024. Op 6 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige Bij de Nederlandse vertaling van de roman Orbital van de uit Engeland afkomstige schrijfster Samantha Harvey. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Samantha Harvey In Orbit recensie en informatie

  • “In orbit is overweldigend mooi.” (The New York Times)
  • “In deze compacte roman lijkt Harvey alle menselijkheid te vatten. Het is een ongelooflijke prestatie.” (The Observer)

Samantha Harvey In Orbit recensie van Tim Donker

Ach dit neemt gewoon een klein beetje krijgen gewend aan. Was wat ik in eerste dacht. Een zweem van (kosmologische?) (hah!) eindeloosheid maar al gauw kwamen er prachtvolle vergezichten doorheen geschemerd. “Aan boord van het station is het dinsdagochtend kwart over vier, begin oktober. Buiten is het Argentinië is het Zuid-Atlantische Oceaan is het Kaapstad is het Zimbabwe. Over haar rechterschouder fluistert de aarde de ochtend – een ragfijn kiertje vloeibaar licht. Stil glijden ze door tijdzones.” is zoon schemering van schoonheid en “Met zijn zessen in een grote metalen H die boven de aarde hangt. Ze buitelen rond, vier astronauten (Amerikaans, Japans, Brits, Italiaans) en twee kosmonauten (Russisch, Russisch); twee vrouwen, vier mannen, één ruimtestation dat uit zeventien met elkaar verbonden modules bestaat, achtentwintigduizend kilometer per uur. Zij zijn de laatste zes in een lange reeks, het is niets bijzonders meer, gewone astronauten in de achtertuin van de aarde. De fantastische, ongelooflijke achtertuin van de aarde. Ze draaien traag zwevend over de kop en botsen zachtjes, hoofd tegen heup tegen hand tegen hiel, ze draaien en draaien met de dagen. De dagen vliegen om. Ieder blijft hier een maand of negen – negen maanden dit gewichtloos zweven, negen maanden dit gezwollen hoofd, negen maanden dit hutjemutje, negen maanden dit richting aarde staren, dan weer terug naar de geduldige planeet.” is een ander, is waar het op gang begint te komen; met “het zogend gedierte […] in zijn sluwste, meest opportunistische vorm, de vuurstokers, de steenhakkers, de ijzersmelters, de bodemploegers, de godsaanbidders, de tijdzeggers, de schipzeilers, de schoenendragers, de graanhandelaars, de landontdekkers, de systeembedenkers, de muziekwevers, de liedzangers, de verfmengers, de boekbinders, de nummervreters, de pijlengooiers, de atoomobserveerders, de lichaamsversierders, de pillenslikkers, de haarklovers, de hoofdkrabbers, de verstandbezitters, de verstandverliezers, de allesjagers, de dooduitstellers, de overmaatminnaars, de overmatige minnaars, de liefdeszoekers, de liefdeblinden, de liefdemissenden, de liefdelievenden, het ding op twee benen, de mens. Boeddha kwam om zes seconden voor middernacht, een halve seconde daarna de hindoegoden, na nog een halve seconde kwam Jezus en anderhalve seconde daarna Allah. In de laatste seconde van het kosmische jaar komen de industrialisatie, het fascisme, de verbrandingsmotor, Augusto Pinochet, Nikola Tesla, Frida Kahlo, Malala Yousafzai, Alexander Hamilton, Viv Richards, Lucky Luciano, Ada Lovelace, crowdfunding, atoomsplitsing, Pluto, surrealisme, plastic, Einstein, Flo-Jo, Sitting Bull, Beatrix Potter, Indira Gandhi, Niels Bohr, Calamity Jane, Bob Dylan, het RAM-geheugen, voetbal, rauhfaser, ontvrienden, de Russisch-Japanse Oorlog, Coco Chanel, antibiotica, de Burj Khalifa, Billy Holiday, Golda Meir, Igor Stravinsky, pizza, thermosflessen, de Cuba-crisis, dertig Olympische Zomer- en vierentwintig Winterspelen, Katsushika Hokusai, Bashar Assad, Lady Gaga, Erik Satie, Muhammad Ali, de deep state, de wereldoorlogen, vliegen, cyberspace, staal, transistoren, Kosovo, theezakjes, W.B. Yeats, donkere materie, de spijkerbroek, de effectenbeurs, de Arabische Lente, Virginia Woolf, Alberto Giacometti, Usain Bolt, Johnny Cash, anticonceptie, de diepvriesmaaltijd, het springveermatras, het higgsdeeltje, bewegend beeld, het schaakspel.” is er stoom, wat een prachtig godverdomsedagenopeengodverdomsebol-achtige schrijverij daar zeg.

Maar hum. Maar ja. De eerste twee flitsen troffen mij aant ganzelijk begin vant boek; het laatstgeciteerde stuk (veruit de allerprachtigste regels in het hele boek, de ruimschootse rechtvaardiging van een uitgave als In Orbit of van literatuur als geheel eigenlijk) vond ik bijkans aan het einde. Daartussen zit een boek. Daartussen zit een heel boek ja.

En dat boek is – bij vlagen – hum, tsja… een beetje saai. Toch. Wel. Soms. Maar het is niet jij, Samantha Harvey. Het is maar de wereld die mij teneder houdt. Of. De wereld. Wat heeft de wereld er eigenlijk zaken mee. De wereld moet je daarvoor niet meebrengen. Jij bent niet nodig hier om mij laag neder te houden, ik doe dat prima helemaal alleen. Want ik wil zeggen, mijn verwachtingen voor dit boek waren ook wel een weinig te torenhoog misschien.

Waarom waren mijn verwachtingen zo torenhoog eigenlijk, weet jij dat? Ik wist toch dat het zich aan boor van een ruimtestation zou afspelen, wat heb ik met ruimte, ik was al nooit een “trekkie”, Annette was een “trekkie” en Annette was mooi Annette was lief Annette was slim Annette was begeerlijk allerwegen ik wou dat Annette goed over mij dacht en ik wou onze gemene grond uitbreiden. Er was de liefde voor de Nederlandse taal, er was de interesse in literatuur, dat deelden we, ik schreef gedichten voor haar en die hing ze aan haar muur, dat deelden we, ik liet haar het eerste Tindersticksalbum horen en op haar kamervloer zaten we daar naar te luisteren in gedempt licht, dat deelden we, misschien konden we dan ook maar dat verdomde Star Trek gaan delen dan, want zij was zo iemand, zo iemand die meende dat je alles uit die serie kon halen, dat de hele geschiedenis van de mensheid daar voorbij kwam, dat je er eindeloos over filosoferen kon, en dat wilde ik, eindeloos filosoferen met Annette, wijntje erbij, lichten gedempt, ja dat wilde ik, dus zat ik, inmiddels weer in het ouderlijk huis, want inmiddels was ze mijn buurvrouw niet meer, ik heb maar een paar maanden in die kamer gewoond, en toen moest ik eruit, en ik was miserabel want iemand zag mij niet meer graag of liever gezegd iemand had Mallorca boven mij verkozen, niet Annette maar iemand anders, en dat maakte me miserabeler nog dan miserabel en dus vatte ik het aanbod van mijn ouders om gedurende de zomermaanden op hun huis te passen met beide handen aan, en heeldurdagen zat ik daar maar in mijn dooie eentje, één avond kwam Suzanne langs en ik liet haar So tonight that I might see horen, dat album was toen geloof ik net uit, samen luisterden we naar hoe Hope Sandoval zong fade into you, strange you never knew, fade into you, i think it’s strange you never knew, ik had het liever aan iemand anders laten horen, niet Annette maar iemand die liever in Mallorca was dan in mijn armen waardoor ik miserabel was waardoor ik helemaal alleen in het huis van mijn ouders naar Star Trek zat te kijken want ik moest dat leuk gaan vinden van mijzelf, ik moest daar dingen over kunnen zeggen straks, één of andere hyperintelligente theorie aan gaan verbinden maar god wat vond ik het ongelooflijk superstrontsaai, die gasten in dat stomme ruimteschip van ze. En ik wist dat In Orbit ook gasten in een stom ruimteschip zou zijn, waarom dan toch die hooggespannen verwachtigen?

Ja. Hoe gaat dat. Tijd zit daar voor iets tussen. Tijd doet dat met dingen. Tijd legt een slangetje naar de dingen die komen gaan of misschien nooit komen gaan en pompt en pompt en pompt en voor je het weet zijn de dingen die (n)ooit komen zullen giganties & buiten alle proporsies. In Orbit was een boekentafelboek voor veel boekhandels, en ik had er hier en daar iets juichends over gelezen, en shit, misschien dacht ik wel aan Annette (meer neen das dertig jaar geleden nu), of gewoon, mensen in een ruimteschip ik heb nog nooit een roman gelezen die zich afspeelde in een ruimteschip, misschien dacht ik dat het ritualiserende, de herhalende handelingen iets met taal zou doen, met herhaling, met ritme, dat het boek zichzelf tot zingen zou brengen, wat het ook doet, uiteindelijk, aan het einde, in dat stuk dat ik hoger citeerde, misschien dacht ik er niet eens zo heel erg veel van maar ik wilde lezen en men had dat boek wel maar men ging mij dat niet geven want nee nee nee nee men ging dat lekker zelf lezen, en hoe aanlokkelijk wordt datgene dat buiten je bereik gehouden wordt? Ja dat groeit en dat groeit en dat groeit mensen. In Orbit was me bijbels geworden. De schrijver die de lezer een blik gunt op de aarde als geheel moet wel met enkele straffe eindgeldige analyses over de mensheid afkomen! Ja. Toch?

Nee.

In Orbit heeft nu & dan toch vooral iets zeikerigs. Al die bespiegelingen over aarde & ruimte & wijsheid & onbeduidendheid & grootsheid & mensdom, pagina’s en pagina’s lang, al die gedachten die in geen enkel opzicht verheffender of verbluffender zijn dan jouw gedachten of mijn gedachten of die van je collega’s of de visboer of dat mens dat altijd langskomt met dat hele span honden aan haar zij. Het zijn steeds rake gedachten, dat wel. Maar niets wat je niet zelf had kunnen bedenken. Hoe menselijke begeerte de aarde (mis)vormt (dacht ik zegt iemand zegt wie zegt Tom Engelhardt dat klimaatverandering het effectiefste massavernietigingswapen ooit bedacht is). Hoe de op aarde elkaar naar het leven staande nationaliteiten in het ruimtestation één zijn. Hoe vooruitgang iets is dat zowel mooi als schadelijk kan zijn. Hoe de mens nietig is, en tegelijk ongekend megalomaan. Naja. Zulke dingen. Je moet dat boek niet gelezen hebben om het te kunnen bedenken. En als de zes astro/kosmonauten in hun ruimtestation zien hoe een tyfoon zich ontwikkelt, en raast over de gebieden waar mensen wonen die ze kennen en misschien liefhebben, achja, dan kun je Sting al bijna horen zingen over hoe frah-zjiel we zijn hoe frah-zjiel we zijn.

Moet je dit boek lezen om de verpletterende inzichten?
Nee.
Moet je dit boek lezen om de eindeloze herhaling en hoe dat wiegen kan, en zingen?
Nee. Ja. Soms.
Waarom moet je dit boek dan lezen?

Tikveel. Misschien ben je geïnteresseerd in ruimtevaart? Ik kan nooit geloven dat er volwassenen bestaan die geïnteresseerd zijn in ruimtevaart. Net zoals ik nooit kan geloven dat er volwassenen bestaan die het stoer vinden om zoon heel lawaaiige auto te hebben, of om op een Harley Davidson te rijden. Dat een peuter onder de indruk is van een Amerikaanse aandoende sportwagen met een streep over de motorkap en het dak en een uitlaat die pwrreuh zegt dat kan ik snappen maar als je als volwassene nog steeds graag zo’n soort auto wil rijden moet je toch een IQ hebben waarmee het godsonmogelijk is om ooit je theorie te halen? Zo ook snap ik de ruimtevaartobsessie beter voor kinderen. Je ziet die maan die ver weg is maar toch goed zichtbaar, de zwarte lucht snachts en daarin die lichtende puntjes die sterren zijn, wat is daar allemaal, wat we zien en toch niet kunnen bereiken of zelfs maar bevatten, wonen daar ook levende wezens?, ja ik snap dat wel. Ik had een buurjongen die helemaal lijp was van ruimtevaartlego. Ik hield als kind ook van lego, altijd vroeg hij me of ik bij hem met zijn lego kwam spelen, maar hij had alleen maar dat stomme saje grijze rotruimtelego, altijd zei ik nee, en dan zei hij maar je vindt lego toch leuk? Maar dan ben je volwassen en dan weet je dat er meer is zo heel erg veel meer zo oneindig godganselijk veel meer dan alleen maar dat lullige aardetje en ja dat zal, hoe onaards de aarde, zo heet het ergens in In Orbit, ik las dat en ik dacht aan het Engelse “weird” dat is afgeleid van het Oudnoorse “Urth” wat “in een lus” zou betekenen maar ik hoor oer en aarde en zie de lussen die een ruimtestation beschrijft rondom een “godverdoms bol” om terug te komen op het punt waar ze eerder waren maar dat gezien vanuit een andere hoek in zijn vertrouwdheid toch vreemd is (dissociatie!), dat zal, maar het is teveel en het is te groot en hoe lang kun je interesse bewaren in het oneindige dat ons omringt, maar ze zijn er, volwassenen met een interesse in ruimtevaart, er zijn zelfs volwassenen die astronaut worden, wel, Samantha Harvey heeft zich voor In Orbit denk ik zeer goed gedocumenteerd, ze is zelfs gaan praten met NASA en ESA dus als je, echt, dingen weten wil over ruimtevaart dan kan In Orbit je vast nog wel iets leren.

Mij trof naast de overdonderend schone passages vooral de stilte. In rust. Wat tot bevriezing is gekomen. Bijvoorbeeld het liefdeloze huwelijk van één van de astronauten. Zaboedjem, ladno? Een samenzijn evenzeer gedeeld als niet gedeeld. De veel te krappe ruimten waarin te vertoeven. Gek genoeg dacht ik meermaals aan De Ontvolker. De intergalactische interpretatie, heeft iemand daaraan al ooit gedacht, Katalijne De Vuyst? Of nog. In Orbit als dystopia. Kan ook. Of een overstijgen van een visie en objectgeoriënteerd. Kan ook. Kan allemaal.

Met de kleine flitsen. Ten diepste woont de mens waar het klein is. De tyfoon raast daar waar iemand woont die gekend wordt door één der astronauten. Die ooit dook. Ergens bij een eiland. Waar een visser woonde. Die een mes verloor. Dat opgedoken werd. Door de astronaut toen duiker tot dankbaarheid van de visser. Die ook ergens woonde, ook een leven had, ook vader was, ook echtgenoot was. Je overstijgt immers altijd alleen maar datgene wat je ook bent.

Als je In Orbit ergens om zou lezen, dan daarom.

Samantha Harvey In Orbit recensie Winnaar Booker Prize 2024

In orbit

  • Auteur: Samantha Harvey (Engeland)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Orbital (2024)
  • Nederlandse vertaling: Kitty Pouwels
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 6 februari 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs”€ 22,99 / € 12,99
  • Winnaar Booker Prize 2024
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman In orbit de winnaar van de Booker Prize 2024

Een team astronauten verzamelt in een internationaal ruimtestation meteorologische gegevens en voert er wetenschappelijke experimenten uit. Maar meestal observeren ze. Gezamenlijk kijken ze naar de stille blauwe planeet, ze cirkelen eromheen, draaien langs continenten en door de seizoenen, ze zien gletsjers en woestijnen, de toppen van bergen en de deining van oceanen.

Hoewel ze van de wereld afgescheiden zijn, kunnen ze toch niet ontsnappen aan de constante aantrekkingskracht van de aarde. Ze ontvangen het nieuws dat de moeder van een van hen is overleden en daarmee komen de gedachten op over een terugkeer naar huis. Ze kijken toe hoe een tyfoon zich samenpakt boven de mensen van wie ze houden, en zijn vol ontzag en angst. De kwetsbaarheid van het menselijk leven vult hun gesprekken, hun angsten en hun dromen. Zo ver van de aarde hebben ze zich nog nooit zo’n onderdeel ervan gevoeld.

Samantha Harvey geboren in 1975 in Kent, Engeland, is de auteur van vijf romans en een nonfictieboek. Ze heeft onder meer op de shortlist gestaan van de Orange Prize for Fiction, The Guardian First Book Award en, in 2024, de Booker Prize. Harvey woont in Bath.

Bijpassende boeken en informatie

Olga Tokarczuk – Huis voor de dag, huis voor de nacht

Olga Tokarczuk Huis voor de dag, huis voor de nacht recensie en informatie van de roman van de Poolse schrijfster en winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur in 2019. Op 4 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Geus de heruitgave van de Nederlandse vertaling door Karol Lesman van roman Dom dzienny, dom nocny uit 1998, geschreven door Olga Tokarczuk. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de vertaler en over de uitgave.

Olga Tokarczuk Huis voor de dag, huis voor de nacht recensie van Tim Donker

En stel je voor dat je ligt, met je klikken, met je klakken, met je al, op je rug in de lucht en je kijkt. Je ligt op je rug in de lucht en je kijkt naar het groen van het gras daar benee. Wat zou je zien? Je zou ze allemaal zien you would see them all of ik en ik (te wezen aardig te wezen aardig te wezen aardig) ik en ik ich sehe die alle in einer reihe:

De kleermaker. De accountant. De dienstmaagd. De tolk/vertaler. De andere zus. De andere vrouw. De toerist. De hulp.

De mensen. Het al.

De genese die recapituleert de andere genese.

& waar & in welke lucht zou je liggen?

Je kon kijken. Je kon zien. Elk gras. Altijd. Overal.

Je kon het hier zien. Of daar. Of helemaal elders. Het gras in iemands achtertuin het gras in Veghel het gras in Nowa Ruda.

Wat? U zegt?

U ligt in de lucht boven Nowa Ruda?

Hum.
Ja.
Waarom zou je niet?

& waar elders zou je liggen dan?

Waar nog dan.
Om het gras te zien groejen.
Om de tijd te zien groejen.
Om de mensen te zien groejen.

En dat is wat het boek is wat dit boek is wat de boeken zijn. De stedenboeken. U weet. De boeken die vooral over een plek gaan. Berlijn of. Petersburg of. New York of. Waar speelde Bright shiny morning zich ook alweer af?

In dit hier. Huis voor de dag, huis voor de nacht. Zijn verzameld. De verhalen van een plek. Nowa Ruda. Zei ik al? Nowa Ruda? Ik zou best oud willen worden en doodgaan in. Nowa Ruda. Waarom niet. Nowa Ruda. Zuidwest Polen. De mensen die daar zijn. Of. Naja. De mensen toch volgens dit boek hier. Zijnde. Marta. R.. De ikfiguuur. Zo-en-Zo. De getormenteerde Marek Marek. Of. Iemand die Wadera heet en altijd alle quizzen wint die Radio Nowa Ruda uitzet. Of. Krysia, de vrouw die droomde dat een man van haar hield. Of. Franz Frost, die van een boomstammetje een hoed maakte, een houten hoed om zich te beschermen tegen de kwalijke straling die volgens hem werd uitgezonden door een nieuw ontdekte planeet en toen brak de oorlog uit en Franz Frost werd onder de wapenen geroepen en ingelijfd bij de Wehrmacht en hij kwam om omdat hij weigerde zijn houten hoed te verruilen voor een helm. Of. De grenswacht die op oud en nieuw ongeweten spacecake te eten krijgt die hem gegeven wordt door dronken jongeren en de gedachten van de grenswacht beginnen op hol slaan en zijn taal brokkelt af en hij ziet een wolf die er misschien wel maar misschien ook niet echt is. Of. Wincenty Sum die een zoon krijgt en hem Ego noemt, wat een briljante vondst is van Wincenty, zeg nou zelf, en de zoon groeit op en gaat geschiedenis en klassieke literatuur in Lwów studeren en in de lente van 1943 ziet Ego Sum zich ergens in een steenkoude en onherbergzame streek gedwongen om samen met een aantal anderen het lichaam van een dode kameraad op te eten om niet van de honger om te komen en nog weer later, na de oorlog, wordt hij een wat cynisch ingestelde geschiedenisleraar aan het gymnasium van Nowa Ruda maar hij leest bij Plato dat hij die ooit mensenvlees gegeten heeft een wolf zal worden en begint hij te menen dat hij langzaamaan in een weerwolf verandert waardoor bij mij Ergo Sum ineens het hoofd van Jack Nicholson. Of. Een sekte van messenmakers die geloven dat de ziel een in het lichaam gestoken mes is dat het lichaam dwingt de onophoudelijke pijn die leven heet te ervaren. Of. De wat zonderlinge man die een biografie schrijven wil van de Heilige Ontkommer, een heilige die vermoedelijk nooit echt bestaan heeft maar in de Poolse folklore leeft in velerlei legendes die hun ontstaan vermoedelijk te danken hebben aan lieden die in een Christusbeeld zagen maar het gewaad van Jezus aanzagen voor een jurk en zodus dachten dat het om een aan het kruis genagelde vrouw ging, en in een van alle gemakken verstoken klooster schrijft en schrijft de man aan de biografie van Wilgefortis, Wilga, de Heilige Ontkommer, en zijn haar wordt langer en langer en naarmate hij zich meer en meer vereenzelvigt met zijn onderwerp wordt hij zelf langzaamaan een vrouw.

Zulke verhalen dus.
Zulke verhalen en vele andere.
Doorheen verschillende tijden, of, wel, dat hele Nowa Ruda blijft een beetje tijdloos, alsof het ligt in een enclave waarop de tijd geen vat heeft.

De onderkoelde droney poëzie van Charles Curtis Trio paste er goed bij.

Maar er zijn ook recepten, veel recepten met paddenstoelen, eetbare of oneetbare, dat maakte de ikpersoon niet zoveel uit.

Volledig volmaakte oneetbare paddenstoel (in een uiterst smakelijke bereiding).

Maar ook meer essayisties aandoende stukken over bijvoorbeeld een blinde grotsalamander, of gedachten over pruiken die me deden denken aan Uit hoofde van de hoeden van Günter Kunert. Een prachtig stuk over het sexisme in woorden. Waarom is er geen vrouwelijk equivalent van “manmoedigheid”? Of “grijsaard”? Of “wijze”? Naja. Er is heks, in het Pools wiedźma, komend van wiedzieć, weten. De heks is dus de wetende (en ik dacht aan Baba Jaga legde een ei van Dubravka Ugrešic, een ander prachtboek waarin (volks)verhalen worden verweven met filosofie en feminisme) (en daardoor en daarvia en daarlangs dacht ik aan Bloedboek van Kim de L’Horizon, een ander prachtboek waarin verhalen en essayisme en gedachten en heden en verleden onophoudelijk in en uit elkaar blijven vloeien) (en na enig speuren leerde ik dat het Nederlandse woord heks via hecse en wicce, of omwegen daarlangs, ook wortelt in weten). Het Pools voor adopteren is usynowić, komend van “syn”: zoon, iemand als het ware “inzonen”, maar er bestaat geen “indochteren”; sterker, gans de mensheid is door Gode “ingezoond”: Bóg usynowić czlowieka: God heeft de mens als kind aangenomen, en interessante gedachte, dacht ik, maar ik dacht ook Bóg is dus God? Dan is dat inderdaad naar god verwijzende woordje bog in A Clockwork Orange gewoon gejat uit het Pools en ik die dacht dat Burgess ermee verwees naar een plat Schots woord voor toilet, god als de plee van de wereld, god de wereldplee, zo dacht ik, toen ik, ooit, hoe lang geleden nu alweer, dat boek las?

(zag ik ook de film ooit? ja geloof ik, samen met Peter toen ik een jaar of zestien was) (Peter die later bij de marine ging) (en ik daarna nooit meer zag) (laat staan dat ik ooit nog eens samen met hem op de voorstraat liep, ja midden op de voorstraat, op de weg dus, doodgemoedereerd een frietje etend, en pas na het zoveelste woedende getoeter denkend Misschien moeten we eens op de stoep gaan lopen?)

Zo’n soort boek dus.
Zo’n soort boek dat ook vele andere is.
Doorheen verschillende gedachten gaand, associaties, ideeën, overpeinzingen, herinneringen, flitsen, flarden, fluisteringen.

De druilerige verstilling van Wreckmeister Harmonies paste er goed bij.

De ikpersoon ruimt de zolder op, en denkt moje woorden over, hele moje woorden over het ouder worden van dingen, want ook zonder dat je ze gebruikt worden dingen ouder, ook zonder dat je het gebruikt wordt glas mat, gaat textiel rafelen, papier vergelen, ijzer roesten. Tussen al haar zonder haar tussenkomst verouderde spullen bedenkt zij zich hoe mooi dit proces eigenlijk is: “Ik zag hoe ze versleten, hoe ze in de naden sleets, zachter werden, ouder, van zichzelf, zonder mijn inbreng. En dat was een vorm van schoonheid, het omgekeerde van rijp worden, een schoonheid die vanzelf plaatsvindt, zonder hulp van wie dan ook, en die het meest fotogenieke gezicht van de tijd is.”

Wel.
Zulke gedachten dus.
En de onaardse schoonheid van slow life, zo’n klein en prachtig seedeetje van de anders wat suffige Theo Travis, paste er goed bij.

En alles goed en alles mooi maar helaas der helazen toch weer in datzelfde bedje ziek als altijd – Huis voor de dag, huis voor de nacht is misschien allicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) een klein beetje te dik; het had best een pagina of vijftig, of, laat ik welwillend zijn, dertig slanker mogen zijn. Het boek was al een keer op één van de stapels geraakt, omdat het me begon te vermoeien, vanwege alle gedachten en associaties die het opriep ja maar ook omdat het af en toe een heel klein beetje tegen het saje aanschurkt, en, liggend op één van die stapels dreigde het bedolven te geraken, vergeten, onder weer nieuwe boeken, weer volgende stapels (hoe komen al die boekenstapels toch altijd weer mijn huis in) (wie brengt al die boeken hier toch mijn huis in?) (wie is toch die postbode die soms op vrijdagavond via de achterdeur naar binnen komt met zijn armen vol nagelnieuwe boeken?) (mijn kinderen lijken hem goed te kennen) (mijn kinderen begroeten hem altijd allerhartelijkst), en dan moeten die stapels zelfs zozeer aangroeien dat ik het totale overzicht verlies en op het idee kom om eens wat herschikkingen aan te brengen, en daar, daar kwam Huis voor de dag, huis voor de nacht weer boven water wacht eens even dat vond ik toch wel goed meen ik mij te herinneren?, een weinig voorbij pagina honderd gestombeld, vertelt mij de boekenlegger, en ik lees weer verder, en door, en voort, en weer, niet ver van de achterkaft verwijderd, geraak ik het boek een heel klein beetje moe, een heel klein beetje maar maar niettemin betekent het wel dat ik er steeds korter in lees, een viertal pagina’s hoogstens, dan moet ik iets anders doen, even, al is het maar een paar minuten uit het raam kijken, dus, misschien was vijftig ofzo pagina’s korter beter geweest, niet perse op het eind want sommige van de mooiste stukken zitten op het eind, zoals bijvoorbeeld het allereindigste eind, maar daarover later meer, gewoon, heel het boek doorheen, hier en daar, een pagina of wat eruit gezeefd, het zeefsel inkoken, het ingekookte samendrukken tot het orgelpunt te zetten op het eind.

Misschien wat van die dromen?
Dat deed Kadere misschien beter.
Nee. Niet beter. Konsistenter.
Maar dromen zijn als sex. In boeken dan. In boeken is het beide altijd penibel, en bijna nooit overtuigend.

Of anders gewoon een boek dat je het best met beetjes tegelijk leest.

En toen. Op het eind. Waarin iemand voorstelt de wolken te lezen om er boodschappen over de toekomst uit te halen. Toen raakte het me. Dit boek is niet, misschien wel juist niet als liggen in de lucht en kijken naar het gras. Dit boek is als liggen op je rug in het gras en kijken naar de lucht. De lucht lezen. Heel de oneindige lucht lezen. Traag en volledig en ad infinitum.

Olga Tokarczuk Huis voor de dag, huis voor de nacht

Huis voor de dag, huis voor de nacht

  • Auteur: Olga Tokarczuk (Polen)
  • Soort boek: Poolse roman uit 1998
  • Origineel: Dom dzienny, dom nocny (1998)
  • Nederlandse vertaling: Karol Lesman
  • Uitgever: De Geus
  • Verschijnt: 4 februari 2025
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 20,00 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1998 van de Poolse schrijfster Olga Tokarczuk

Marta is de oude buurvrouw van de vertelster in Huis voor de dag, huis voor de nacht. In haar geheugen leven de verhalen over mensen, plekken en gebeurtenissen in het heuvelachtige gebied aan de Pools-Tsjechische grens, de Nowa Ruda.

Marta is geen prater. Maar Olga Tokarczuk weet uit haar schaarse en eenvoudige woorden een wereld tevoorschijn te toveren die meerdere eeuwen omspant. De vele sprookjesachtige anekdotes, die met elkaar een literair mozaïek vormen, vertellen zo de geschiedenis van een klein Pools stadje.

Tegelijkertijd schetst Tokarczuk in Huis voor de dag, huis voor de nacht een beeld van de veranderende samenleving aan het einde van de twintigste eeuw, waarin ook internet als broedplaats van dromen niet ontbreekt.

Olga Tokarczuk is geboren op 26 januari 1962 in Sulechów in Polen. Ze is de belangrijkste Poolse auteur van haar generatie. Ze ontving meer dan eens de Nike, de belangrijkste literaire prijs van Polen en won de Man Booker International Prize. In 2019 werd haar de Nobelprijs voor Literatuur 2018 toegekend, en in 2024 won ze samen met vertaler Karol Lesman de Europese Literatuurprijs voor haar roman Empusion.

Bijpassende boeken en informatie

Kim de l’Horizon – Bloedboek

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie over de inhoud van de non-binaire autofictie uit Zwitserland en winnaar van de Deutscher Buchpreis 2022. Op 30 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Geus de Nederlandse vertaling van de roman Blutbuch van de Zwitserse schrijver Kim de l’Horizon.

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie

en duwt het uit;; (duwt het allemaal uit);; de fenomenaliteit of verschijningswijze van de vleermuiswereld;; zegt iemand: filosofische zombies zijn denkbaar (maar dat is een ander boek) (daar kom ik op terug);; denk je aan het vastliggen;; verankerd (bestaan);; de zelfsplijting van het subject;; (eraan);; het weven;; (ontstaan);; het stromen;; (bestaan);; zegt iemand: glas is een onderkoelde vloeistof die voorbij haar smeltpunt is;; het breken;; (en gaan);; waar je nooit op voorbereid ben als je gaat lezen, je weet niet wat je gaat lezen, je begint gewoon met lezen, en ook als je leest weet je soms nog lang niet wat je nu aan het lezen bent;; (het lezen zelf is fluïde);; hier is het ding: iemand richt zich tot een ander in dit boek, dit Bloedboek geheten bloedboek, iemand begint ermee die ander te vertellen dat “het” nooit verteld is, en je weet niet wat dit is, het is maar de eerste zin die je leest: “Ik heb je ‘het’ bijvoorbeeld nooit officieel verteld.” zo gaat die eerste zin, en je leest dat en je denkt wie is ik wie is je wat is het en waar is dat een voorbeeld van en waarom zou het officieel verteld moeten worden en als het niet officieel verteld is op welke andere manier dan wel, en maar de eerste zin en nu al vol vragen, en maar de eerste zin en nu al geprikkeld, een paar dagen later belde pinchot weer weetjewel dat werk, een eerste zin die terugverwijst naar alles wat voor het begin ligt maar op zo’n geraffineerd-nonchalante manier alsof de lezer als honderden pagina’s in de roman zit, en dan, je leest wat, en je bladert wat, je ziet dat er een hoofdstuk op komst is met korte paragraafjes die alle titels dragen als “Grossmeers handen” en “Grosmeers voeten”, en je denkt dat zal wel een personage zijn, een personage alleen gekend via de achternaam, Gunther Grossmeer ofzo, weet jij veel;; maar ga je;; (lezen);; (lezen is verdwijnen in een boek);; (lezen is zinken);; (lezen is ankerloos);; gaat het dus, over een persoon die Kim heet;; autofictie;; (daar moeten we dus weer wat van vinden);; (laatst vond iemand iets van autofictie);; (ik ben vergeten wat);; autofictie over een genderfluïde persoon die Kim heet en een oma heeft die dementerend is, beginnende alzheimer, aan het wegraken is, en voor ze wegraakt wil Kim alles reconstrueren: de bron, de grond, de wortels: van Kim en van moeder en van grootmoeder, grossmeer in het zwitserduits van de jeugd, grossmeer en meer;; grootmoer en moer;; maar ook zee;; de oceaan;; de bron;; de verhalen weven waaruit je be/ontstaat – een existentiële zoektocht die me deed denken aan die andere existentiële en “fluïde” beschreven (welja) zoektocht van enkele jaren her, Lucas Somath van Thomas Claus, indertijd geloof ik neergesabeld of genegeerd maar een boek met een twintig pagina’s lange opsomming van woorden beginnend of eindigend op worst zal bij mij tot aan mijn dood blijven staan op het ereplankje tussen Rene Gysen en JMH Berckmans – maar ook dacht ik (op diezelfde ereplank te vinden) aan Ivo Michiels al komt dat misschien alleen maar door dat “orchis militaris”?;; de tuin;; de grossmeertuin;; (de grossmeertaal);; de vroege Kim daar, als kind (heet het boek doorheen blijft De l’Horizon zijn jonge zelf “het kind” noemen);; (afsplitsing);; wie zei?;; goed, “het kind” dus, in de grossmeertuin, het kind, ook, met het herbarium van grosspeer (de orchideeën), het kind bij de beuk, de bloedbeuk, de wortels: ook die verhalen zoekt De l’Horizon – niet alleen die van zijn familie, de grosspeer de grossmeer en allen die voor hen komen, maar ook de geschiedenis van de bloedbeuk in Zwitserland (botanica blijkt met meer nationalisme besmet te zijn dan je zou verwachten);; literatuur biologie geschiedenis;; de peer de meer de grossmeer de tuin de planten de boom het lichaam de zwaluw de heksen de vrouwen;; de vrouwen beroofd van hun verhalen;; het gaan in een patriarchale samenleving, de misogynie (toen dacht ik weer aan Baba Jaga legt een ei van Dubravka Ugrešić – – de vrouwen, de heksen, de dominantie van de man, het patriarchaat, de misogynie);; literatuur biologie geschiedenis sociologie;; de verhalen overal te vinden;; ikjes sprokkelen (toch Michiels!);; maar vooral verhalen van anderen;; het verhaal van de peer over de Bruno en de Hans die de bergen introkken en de peer hadden meegevraagd maar de peer had nee gezegd want de peer had huiswerk of andere dingen te doen en toen waren de Bruno en de Hans mooi vermist en moest de peer mee de bergen in om ze te zoeken en wat ze vonden zagen ze eerst aan voor de kleren van de Bruno de bebloede kleren van de Bruno maar dat was de Bruno zelf (of wat er van hem over was) en de Hans zijn bovenlichaam stond rechtop tussen de keien als een kaars in een hand, en dat verhaal is er maar waar zijn Kims eigen verhalen?, (ook de Kim beroofd van verhalen) (de vrouwen en de genderfluïden beroofd van hun verhalen) (?) (het zijn van het zijnde), waar is Kims lichaam, waar is Kims identiteit;; de zoektocht naar identiteiten en de manier die mensen vinden om hun gewenste zelf uit te drukken, hoe een sjiek interieur of hoe adellijk aandoende bomen zoals de bloedbeuk zeggen kunnen Ik ben niet meer arm, ik heb me aan de onderklasse ontworsteld, ik ben nu ook iemand;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie;; waarin ook het studeren, later, van Kim, allicht te passen is (de arrogantie die hij had als jonge student), de lichte schaamte, altijd, die gepaard gaat met wat hij weet, wat hij zeggen kan, vanwege zijn studie;; zelfreflecties;; duw het uit, duw het er allemaal uit, altijd het zoeken naar wat je bent wat je worden kunt wat je te zijn hebt in deze wereld, altijd het losmaken van het overtollige;; (is ook dat niet geschiedenis) (is ook dat niet literatuurgeschiedenis): (:);; ook het boek reflecteert op zichzelf;; en in het boek dat een literair boek is dat reflecteert op literatuur, reflecteert de literatuur uiteindelijk dus ook op zichzelf;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde;; (briljant is een uiteenzetting over Goethe);; het in- en uitgaan van alle identiteiten en de taaleigens die daarbij horen: zoals, bijvoorbeeld, het met veel anglicismen en zelfs hele of halve zinsdelen in het Engels gekruide hipster-/gaytaaltje dat Kim in de hedenlijn bezigt, op een, naar ik aanneem, enigszins pasticherende of misschien wel regelrecht parodiërende manier (een veelheid aan Engels dat me nu eens niet stoort maar dat ik grappig vind omdat het, en daar ga ik nu vanwege duidelijke redenen even zelf de mist in, zo “over the top” is dat er al bijna een geheel nieuwe taal ontstaat), of het helvetistische Zwitser-/Bernduits van de moer, of de pseudowetenschappelijke droogpraat van de geciteerde botanici, of het jargonistiese gebrabbel van de zorgsector;; en;; occulte heksendromerijen, ontologische overpeinzingen, animistiese gedachtenflarden;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde filosofie;; god wat een prachtigmooi en intens rijk boek dit is zeg;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde filosofie taalkunde;; en zeggen, dus;; wat ik zeggen wil is dat De l’Horizon met het grootste gemak schakelt tussen al de genoemde vocabulaires maar, en daarin ligt zijn ware genie, zonder dat dit gespierd of pocherig aan doet (“kijk mij eens nonchalant alle registers opentrekken”) (hee meisje jij eens komen terug naar mij misschien omdat wij turk is), nee, veeleer juist, is het “taalpluralisme” in Bloedboek volstrekt natuurlijk, wat het is om in leven te zijn, zoals elk mens op zijn werk anders praat dan thuis, tegen vrienden anders dan tegen zijn kinderen, schrijvend anders dan een beetje voor zich uit murmelend, en ook, en op dezelfde wijze, is er niks gezochts aan hoe de tedere passages kontrasteren met de harde, expliciet sexuele stukken – ook dat is leven, want er is sex en er was vroeger er is studie en er is moer en grootmoer er zijn de dingen die je interesseren en er zijn de dingen waarop de aldag je drukt;; en ook wat hangen blijft;; en ook de schaamte;; en ook het schaamtelichaam;; en ook vroeger, en ook de moer, de moer die het verhaal wil schijven van de familie, de uitdieping van de stamboom tot aan de grootmoer, wat Kim vindt op een dag, het door moer geschreven oerboek van de familie, in klad, getiept, net of met doorhalingen, waar het begint, het begint in de veertiende eeuw, alles begint in de veertiende eeuw, of, het kon getraceerd worden tot in de veertiende eeuw, alles kan maar getraceerd worden tot in de veertiende eeuw, misschien de grootmoer te schrijven vanuit de eeuwen, de grootmoer tevoorschijn te schrijven, of juist: omheen de grootmoer te schrijven, alles schrijven behalve de grootmoer, de grootmoer die Rosmarie heet maar voor de Rosmariehetende grootmoer was er nog een andere Rosmarie, een zus, maar die ging dood toen ze zeven was, en toen kwam een jongen en toen kwam een jongen en toen kwam een jongen en toen er eindelijk weer eens een meisje kwam werd die ook Rosmarie genoemd, de grootmoer, die altijd in de schaduw stond van de overleden Rosmarie, iemand staat altijd wel in iemands schaduw, in schaduwen groeien we op, dit herschrijven, dit anders schrijven, misschien wat de moer probeerde, je kunt altijd alles anders willen schrijven;; je schijft: t schrijverken lag op bed met Dregke in zijn armen en Dawn Landes op de steerjoo, je schrijft: banen zonlicht vielen door het raam op de lichamen op het bed, je schrijft het bed en de zon en Dregke en t schrijverken en Dawn’s music;; ook schrijvend in het laatste deel van Bloedboek zijn Kim en Dina en Mo, drie schrijvende vrienden ergens in Italië, misschien een vakantie, misschien een “in residentie zijn”, drie vrienden, moje dagen, Kim schrijft er brieven over aan zijn dementerende oma, die hij in het vorige deel nog een verzorgingstehuis in geschreven had, dit nu herroepende, en schrijvend over moje dagen, moje vrienden, moje gesprekken, aan zijn oma, in het Engels, omdat hij zich los moet maken van de grootmoertaal, zich los moet schrijven van de wortels, de afstand nodig om te zien, en, achterin het boek, & om een of andere reden ondersteboven, zitten de vertalingen van die brieven, de vertalingen zijn door een masjiene gedaan, hoezee!, kunstmatige intelligentie gaat “het” in de nabije toekomst nog niet overnemen, dacht ik, het was maar een terzijde in mijn gedachte maar ik heb die collega die altijd heel precies weet wat er alles mis is in de wereld en die zoals alle wijsneuzen niet half zo intelligent is als hij zelf denkt te zijn en hij zei me laatst dat er allerlei banen in de zeer nabije toekomst gingen overgenomen worden door robots en dan vooral in het middensegment en dan vooral van die banen waarbij het ging om teksten en schrijven maar o gelukachtig!, hoe gruwelijk slecht zijn deze masjienale vertalingen, “I think of the armies of housewives whose main activity was rearranging and fixing the blankets and covers and clothes” wordt “Ik denk aan de legers huisvrouwen wiens voornaamste activiteit het was om de dekens, kleding en kleding te herschikken en te herstellen”; “Today it’s been five days since I fucked Cesare” “Vandaag zijn het vijf dagen geleden dat ik met Cesare heb gevreeën”; “A good family is an ordinary family. Ordinary meaning: belonging to an order. The order.” “Een goed gezin is een gewoon gezin. Gewoon betekent: behoren tot een orde. De orde” waar geen enkele vertaler van vlees en bloed de kans had laten liggen om iets met “normaal” en “norm” te doen met alle associaties van “normatief” van dien (nu ik erover nadenk was de naam Normaal eigenlijk heel goed gekozen voor een band met een fascist op zang), en het is wellicht niet waarom De l’Horizon dit experiment met machinale vertalingen ondernam maar het is ten lange laatste een ander losschrijven: het losschrijven van techniek en technocratie –

Bloedboek rent en zingt en danst en ademt en leeft en gaat. Het is los van alles en zit vast aan alles. Het is vele boeken in één. Maar bovenal is Bloedboek bloed- en bloedmooi.

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie

Bloedboek

  • Auteur: Kim de l’Horizon (Zwitserland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Origineel: Blutbuch (2022)
  • Nederlandse vertaling: Elbert Besaris
  • Uitgever: De Geus
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Omvang: 368 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Deutscher Buch Preis 2022

Flaptekst van de bekroonde roman van Kim de l’Horizon

De non-binaire verteller van Bloedboek heeft na een benauwende jeugd het leven, het eigen lichaam en de eigen seksualiteit durven omarmen. Maar dan begint hun oma te dementeren. Voor de ik-persoon is dat aanleiding om het familieverleden te bevragen. Waarom zijn zo veel herinneringen zo onduidelijk? Hoe zit het met oma en haar vroeg overleden zusje? Wat is er gebeurd met de oudtante die als jonge vrouw verdwenen is? Kan de verteller de zwijgcultuur in de vrouwelijke bloedlijn eindelijk doorbreken?

Bloedboek is een zoektocht naar een nieuwe vorm van overlevering, naar een non-binaire taal en een nieuwe manier van schrijven. Maar meer nog dan over gender gaat dit boek over immateriële erfenis: Bloedboek is een radicale poging om ons door middel van literaire stijl en vorm te bevrijden van alle ballast die we ongevraagd met ons meedragen.

Bijpassende boeken en informatie

Anne de Marcken – Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij recensie, review en informatie van de dystopische roman van de Amerikaanse queer schrijver en kunstenaar. Op 30 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van It Lasts Forever and Then It’s Over, van de Amerikaanse auteur Anne de Marcken. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertalers en over de uitgave.

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij recensie van Tim Donker

(Pauze)

Het geluid dat je hoort is de zee.

(Pauze. Luider)

Of.

(Begin anders. Begin beter)

Misschien over gemis.
Of liefde misschien.
Of de weg.

Ja, de weg. Dat zou kunnen. Eindelijk de weg. De eindeloze lege weg. Er gaat een gestalte over die weg. Misschien werd die gestalte ooit Geneviève genoemd. En ik dacht aan Geneviève Castrée. De vrouw van Phil Elverum. Ook zij nu dood. Een kraai keek naar me.

Ja. Een kraai. Ook dat.

“Geneviève”, ja laten wij haar dan ook maar zo noemen, gaat westwaarts. Geneviève is op weg naar de zee. Ooit was ze daar met de “jij” tot wie ze zich heel dit boek doorheen richt, en lagen ze daar, in de duinen, misschien zwommen ze in de zee, zeer waarschijnlijk waren ze gelukkig. Maar de omstandigheden zijn anders dit keer.

Goed. Beer met mij. Beloof me dat je niet wegklikt. Want hier is de situatie. “Geneviève” is niet levend, maar ook niet echt dood. Althans niet volgens de biologiese konsekwensies die je aan die toestanden zou verbinden. “Ondood” heet het ergens. Of “zombie”. En dat wilde ik dus liever niet vertellen. Hier ben ik bang voor. Omdat elke welopgevoede lezer nu denkt gadsie. Een zombieroman. Wie wil er nu in jezusnaam een zombieroman lezen. En het wordt nog erger. Want de aarde is kapot. “Post-apocalyptisch” ofzo. Ook dat woord wilde ik liever niet gebruiken. Lege wegen, afbrokkelende steden. De ondoden. En ergens ook nog de levenden. Mensen. Ofzo. Veel zien doe je ze niet want ze zijn een voedselbron voor de zombies.

Met deze dingen moet je het doen. Zombies in een onmenselijke wereld. Ze herinneren zich dingen van toen ze nog leefden, vertellen elkaar verhalen daarover, herinneren zich uiteindelijk misschien alleen maar elkaars verhalen. Niemand weet nog hoe ze heetten toen ze nog leefden, daarom geven ze elkaar willekeurige namen. Zoals Geneviève. Soms verliest er iemand een lichaamsdeel. Soms doen ze dingen die ze bij leven nooit hadden gekund, zoals een wandelingetje maken op de bodem van de zee. Of een kraai vinden en hem in je lichaam verstoppen. En dat de kraai dan tegen je praat in eenwoordszinnen.

(ook dat deed me ergens aan denken. iemand met een vogel in zijn lichaam, de vogel knabbelt aan ingewanden, pikt vlees van ribben. god. waar ken ik dat van? een ander boek of. ik ben geneigd te denken dat het iets is uit een liedje van Bob Geldof, misschien die happy club plaat of was dat met die vogel in die gitaar misschien)

En hier is het goede ding: dit boek is niet wat je je voorstelt bij “zombieroman” of “apocalyptische roman”. Dit boek is iets geheel nieuws.

Want hier is het andere goede ding. De lezer weet niet wat er gebeurd is. De Marcken dramt niet door over de apocalyps, hangt nergens de onheilsprofeet uit, begint niet over klimaatverandering of nucleaire oorlog of big tech of wat het dan ook maar is dat de mensheid naar zijn ondergang zal leiden (alles zal de mensheid naar zijn ondergang leiden). In Het duurt eeuwig en dan is het voorbij krijgen we gewoon te maken met een verwoeste wereld, met levenden, met ondoden, met uitzichtloosheid, met hoop, met gemis, met liefde, met honger, met pijn. Dat is hoe het is nu. Ooit was het anders. Misschien meer zoals wij de wereld kennen. Hoe lang dat al anders is, wordt ook nergens benoemd. Lang genoeg om ergens al iets van berusting gevonden te hebben in de nieuwe situatie. De Marcken opent straf: “Ik ben vandaag mijn linkerarm kwijtgeraakt.” luidt de eerste zin. Kan tellen als opening. Niet dan. “Geneviève” stelt het eenvoudigweg vast, houdt nog wel vast aan de arm, probeert hem op verschillende manieren in de buurt van haar lichaam te houden (soms is dat komies), maar is niet heel erg verontrust of geschokt door het gegeven dat ze lichaamsdelen kan kwijt raken; kennelijk is dat gegeven al bekend onder zombies en heeft men ook al de tijd gehad om eraan te wennen. Maar de nieuwe toestand is ook weer niet zó lang gaande dat er geen herinneringen meer zijn aan vroeger, toen de wereld nog de wereld was, en de “jij” gewoon nog het lief van “Geneviève”.

Dat is een goed ding. Geen uitleg. Geen voorgeschiedenis. Een hele bizarre wereld gewoon tonen. Ik dacht dat alleen Beckett dat kon.

Er wordt ook niet uitgelegd wie die “Negen uur” is van wie de oude vrouw zegt te houden.

Negen uur? Oude vrouw?

Nee. Lees zelf. Lees gewoon maar zelf. In Godsnaam. Lees dit boek. Dit hartbrekende prachtboek.

Niets is zo erg als schrijvers die alle draadjes zo nodig aan elkaar moeten knopen. Glimpen opvangen van iets dat je niet begrijpt, en dan even de frustratie als je door begint te krijgen dat je deze glimp nooit ten volle zal begrijpen, en dan, later weer, de schoonheid daarvan in zien. Zoals leven is. Je fietst, je ziet iets moois, je weet niet wat het was, even wil je weten wat het was, en dan leg je erbij neer dat je gewoon iets moois en raars en onbegrijpelijks hebt gezien, en dat dat goed, dat dat waardevol is.

En een ander goed ding. Ook heel mooi. De poëzie. De ongekende poëtiese kracht van dit boek. En de filosofie van die poëzie. Kan poëzie filosofie zijn? Ja. Poëzie kan filosofie zijn. “Wat is er eerst, de gelovige of de godsdienst?” vraagt “Geneviève” zich af. Dat is in het begin. Dan wonen alle zombies nog in een hotel. Dan zijn ze gewoon maar hotelgasten. Af en toen zijn er in een zaal ritualistiese erediensten, onder leiding van de charismatischte der zombies. Behoefte aan een of andere vorm van religie blijft er. Ook na het leven. Maar creëerde religie die behoefte of creëerde de behoefte religie? Hoe kan er behoefte zijn aan religie als er (nog) geen religie is? Wat in eerste gewoon maar een moje zin lijkt, bevat zo heel erg veel. En in Het duurt eeuwig en dan is het voorbij wemelt het hiervan. Van haast achteloze maar toch volumes omvattende prachtzinnen. Spreekt volumes.

“Rook is neergeslagen in het geluid”, bijvoorbeeld. Dat kun je niet verbeteren als omschrijving van nevelige landschappen voorbij het einde der tijden. Of “Dingen in rijen en reeksen zijn triest”. (ik herinner me hoe ik + voormalig kompaan ooit aan de hand van dit gegeven een kortfilm wilden maken, noem het videokunst, en dierhalve flats filmden in Overvecht, dozijnen gelijkvormige voordeuren, een eindeloos lopende lege roltrap).

Maar ook honger. Maar ook pijn.

“Misschien is het voornaamste verschil tussen mij nu en mij toen mijn tolerantie voor angst. Ik denk dat dit te maken moet hebben met de abstractie van pijn. Fysieke pijn. Emotionele pijn. De pijn van anderen. Mijn eigen pijn. Het terugdeinzen is er nog. En ik denk dat de pijn zelf ergens is. Maar opgesloten. Opgesloten in een piepkleine, onzichtbare, apocalypsbestendige kern. Het piepkleine doorzichtige eitje van een subatomair insect dat in de kern van ieder van ons is gelegd. Wanneer we er niet meer zijn, als we er ooit niet meer zijn, is dat wat er van ons overblijft. Gefossiliseerde pijn. Geen koolstof. Er zal een pijnstratum zijn waar alle pijn neerslaat. Pijnschalie. Pijnaderen. Kwartsachtige verbindingen gemaakt van tranen, zuchten, snikken, kreunen, verschrikkelijke kreten. Misschien zal pijn, wanneer er geen levenden meer zijn, echte waarde hebben. Pijninflatie zal een pijnmarkt stimuleren. Er zullen pijnwassers zijn zoals goudwassers die het lijden eruit schudden. Pijnkrakers. Pijncentrifuges. We zullen een enorme pijncollider bouwen om de geheime structuur open te breken en het piepkleine gaasvleugelige snikje van onze verloren menselijkheid vrij te laten.”

Maar ook liefde. Maar ook gemis.

(en spijt misschien ja ook spijt)

De jij. En “Geneviève”. En een dag aan het strand. En de auto, en de terugrit (“Geneviève valt langzaam in slaap als “jij” stuurt en rijdt en de auto gaat). Iets uit vorige levens, iets voor altijd voorbij, iets dat nu nooit meer terug te halen is (de “jij” is dood, zoveel is duidelijk):

“Ik wou dat ik mijn ogen had geopend. Ik wou dat ik me van het raam had afgewend en naar je had gekeken op het moment dat jij naar mij keek. Deze wereld glipte langs me heen.”

(en hoe dat is met werelden, die glippen altijd langs je heen)

(t schrijverken schrijft zichzelf en Dregke op een bed, en de zon, en op de steerjoo allicht Dawn’s music. het is nooit gebeurd maar hij wou dat hij op een bed lag met Dregke in zijn armen, en het door de ramen vallende zonlicht en de muziek van Dawn Landes vullen de kamer verder op. hij wou dat het zo gebeurd was. hij wou dat hij Dregke toen verteld had hoeveel ze voor hem betekende)

En dit is ook een goed ding: de mogelijkheid.

De mogelijke wereld.

Later is er de voettocht. Westwaarts. Naar de oceaan. Waar ze, “Geneviève”, ooit, gelukkig was met haar “jij”. Het gaat langs steden vol dode mensen. In auto’s. In slaapkamer huiskamers badkamers. Iedereen dood. Allemaal hebben ze zelfmoord gepleegd. Steden vol zelfgekozen dood. Scheermessen. Vuurwapens. Pillen. Gas. Het zelfmoordthemapark, zo noemt “Geneviève” het in bittere humor; bittere humor zoals die wel meer voorkomt in dit verwarrende adembenemende bloedmoje prachtboek. Het gaat langs nederzettingen waar levenden zich verschansen; levenden die in vele opzichten stukken minder menselijk zijn dan de ondode hoofdpersoon van Het duurt eeuwig en dan is het voorbij. Het gaat langs met verlaten auto’s bezaaide wegen. Daar lopen. Met een dode in eenwoordszinnen pratende kraai in je zombielichaam. Waarom niet. Want dat is het goede. De Marcken schrijft de wereld waarin je als lezer zonder veel vragen ronddoolt. Want dit is de wereld nu.

En als in het zesde deel de gebeurtenissen nog een diepere schaduw van bizar aannemen, de beelden zo sinister worden dat het begint te lijken op een hele slechte horrorfilm, of nog: op een parodie op een hele slechte horrorfilm, een soort Evil dead dus, dan nog accepteer je dat als lezer moeiteloos, ga je er in mee, en kun je er zelfs het moje, het haast betoverende van inzien.

“De ruimte tussen mij en mij is jij. Dit is een mysterie.”

Ja. Ook dat.

Zegt iemand zegt wie zegt Tim De Mey: “filosofische zombies zijn denkbaar. als filosofische zombies denkbaar zijn, dan zijn filosofische zombies louter logisch mogelijk. filosofische zombies zijn louter logisch mogelijk. uit het materialisme kan afgeleid worden dat filosofische zombies logisch onmogelijk zijn. het materialisme is vals” –

en misschien dat, uiteindelijk.

Misschien kun je Het duurt eeuwig en dan is het voorbij zien als gedachte-experiment.
De grenzen aan deze wereld. De grenzen aan een volgende. Wat een mens menselijk maakt. Of andere zijnden ook niet over eigenschappen zouden kunnen beschikken die mensen mens maken. Wat ons aan deze wereld bindt, of aan elkaar. Wat er overblijven zal als alles vergaat. Hoeveel er vergaan moet om uiteindelijk echt niks meer over te houden. Of de apocalyps echt wel zo gruwelijk zal zijn. Dat er daarna misschien een op eerste gezicht afgrijselijke wereld zal ontstaan die bij nadere beschouwing ook mooi is, zo niet beter. Wat, in essentie, het behouden waard is. Misschien alleen maar liefde. En misschien is dat net iets dat er altijd wel zal zijn.

Het duurt eeuwig en dan is het voorbij is een onwaarschijnlijk moje roman. Onwaarschijnlijk, omdat het alle elementen heeft van een boek dat ik nooit zou willen lezen. Maar ook omdat het één van de allermooiste boeken is die ik ooit las. Het soort boek waarvan je beetjes zult blijven meedragen tot je dood. En, wie weet, misschien daarna ook nog.

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

  • Auteur: Anne de Marcken (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman, queer roman
  • Origineel: It Lasts Forever and Then It’s Over (2024)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Uitgeverij Koppernik
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Anne de Marcken

De heldin van de angstaanjagende Het duurt eeuwig en dan is het voorbij baant zich een weg door een dystopisch hiernamaals. Reizend door kaal, leeg landschap, met een dode maar laconiek eigenzinnige kraai in haar borst, verliest onze ondode verteller delen van haar lichaam en zichzelf. Het ondraaglijke verlangen naar een tijd waarin ze zichzelf kende en gelend werd, waarin ze liefhad en werd liefgehad, drijft haar westwaarts.

Anne Marcken buigt op Beckettiaanse wijze, vol lef en verve, de realiteit om, weg van alle veronderstelde zekerheden. Het duurt eeuwig en dan is het voorbij onderzoekt op scherpe wijze de sterfelijkheid en hoe ondanks dat de duisternis is ingevallen in onze onteigende tijden er altijd nog genegenheid gloort aan de horizon.

Anne de Marcken is een queer, interdisciplinair kunstenaar en schrijver die woont op het ontontgonnen land van de Coast Salish-bevolking in Olympia, Washington. Zij is oprichter, redacteur en uitgever van The 3rd Thing. In 2022 won ze de novel Prize.

Bijpassende boeken