Tag archieven: boekrecensie

Ferdinand von Schirach – Namiddagen

Ferdinand von Schirach Namiddagen recensie en informatie nieuw boek met verhalen van de Duitse schrijver. Op 21 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van Nachmittage, het boek van de uit Duitsland afkomstige schrijver Ferdinand von Schirach. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Ferdinand von Schirach Namiddagen recensie en informatie

  • “Zo worden deze verhalen van onderweg zijn tot een grote puzzel die de geborgenheid van het individu omsluit.” (Westdeutsche Allgemeine Zeitung)
  • “Eén of twee middagen zijn genoeg om het vrij dunne boek uit te lezen. Maar de beelden, ideeën en verhalen blijven nog lang resoneren.” (Claudio Campagna, NDR Kultur)

Namiddagen Tim Donker recensie

Lang had ik dit op mijn nonfiksiestapel
Ik dacht dit zijn ontmoetingen
Ik dacht dit zijn portretten
Ik dacht dit zijn beschouwingen
Ik dacht dit zijn dagboekaantekeningen
Ik dacht dit zijn reisverhalen

Ohnee reisverhalen

Weinig is ergelijker, eigenlijk, dan reisverhalen. Met al die beschrijvingen van exotische landschappen & die Heel Erg Exotische dingen die er allemaal op Zeer Exotische Wijze mis gingen of juist juist gingen & het exotische verdwalen & de exotische mensen & de exotische ontmoetingen & al bijzondere ontmoetingen die een mens al reizend hebben kan. Sja. Reisverhalen zijn het toppunt van luiheid.

Zeg ik, terwijl ik hou van luie kunst. Een simpele maar niettemin bloedmoje gitaarslag. Een paar eenvoudige lijnen op papier die geheel onverwacht een zeer indringende pentekening opleveren. Een minimalistisch pianomotiefje. Enkele woorden die op de juiste wijze gerangschikt een prachtig gedicht blijken te zijn. Kunst die je laat denken Dat had ik ook kunnen doen. Maar je hebt het niet gedaan. Je had er niet het inzicht, niet de creativiteit, niet de moed voor. Je deed het niet. Je zag niet dat genialiteit zoveel nabijer is dan je ooit had durven dromen. Je wist niet dat je met minimale middelen ook onuitwisbaar kon zijn. Je deed niet. Je zag niet. Je wist niet. Kunst die je voor je hoofd laat slaan. Waarom ik niet. Dat soort kunst.

Maar ook, er is, de verkeerde soort luiheid. Reisverhalen bijvoorbeeld. Het is het soort luiheid dat pretendeert helemaal geen luiheid te zijn. Het bijzonder maken van wat algemeen is. Gemiddelde gebeurtenissen verkopen als iets dat voortkwam uit je ongekende avontuurlijkheid. O. Juist jij. Juist jij reisde af, juist jij kwam hier terecht, juist jij sprak met deze mensen. Zal wel. Iedereen die reist maakt dezelfde dingen mee. Naja. Wie over land reist dan tenminste (niets is zo treurig als vliegen). Je krijgt pecht met de auto en je strandt in een onooglijk Frans dorpje en de reparatie duurt en duurt en uiteindelijk ben je daar een week en heb je met iedereen in het dorp gesproken en geloof je niet dat de eigenlijke vakantie nog beter kan worden. Of. In de trein naar Italië raak je in gesprek met een veteraan die je vertelt hoe hij zijn been is kwijtgeraakt. Of. Ergens in de bergen van waardanook & een verfrissing want je moet wel & de waardin van een herberg waar zelden iemand komt deelt haar droevige levensgeschiedenis met jou.

Je hoeft echtwaar niet heel verder te gaan dan de Albert Heijn bij jou om de hoek om zulke dingen mee te maken. Maar in reisliteratuur wordt het allemaal omkranst met een sfeer van uniciteit die het niet past. Zoals die gast, ken je hem, die met zijn godverdomde “Guus” van Alaska naar Argentinië reed, wat net een graadje minder kliesjeematig is dan roete zesenzestig rijden, een graadje maar, ik zeg, en die er een tamelijk slecht geschreven boekje over publiceerde. De eerste dagen dat hij op depot was dacht ik nog wat een fijne gozer wat een ongelooflijke prachtvent want een indringende gesprekspartner want hoe geweldig, nu, om weer eens te praten met een doorleefd met een belezen figuur. Maar wat een kwal bleek hij na een paar weken te zijn.

Kwallerig. In de sfeer van. De Kloot Die Lange Reizen Maakt. Dat is dat onuitstaanbare aan reisliteratuur. Reizigers denken altijd zo godverdomde uniek te zijn, zo ver verheven boven het gepeupel. Vanwege alleen al het simpele gegeven dat ze de ene voet voor de andere zetten weten. Zegt hier, zegt het achterplat van Namiddagen: “[de] verhalen spelen zich af in Berlijn, Pamplona, Oslo, Tokio, Zürich, New York, Marrakesh, Taipei en Wenen. En ik dacht Ohnee. Reisverhalen. En inderdaad. Binnen de eerste hoeveelheid pagina’s was ik al in Taipei en New York en Parijs en Tokio en Marrakesh geweest en ik dacht Ohnee. Reisverhalen. Kwallerige kwallenverhalen van kwallerige kwallenkoppen. Het mocht niet eens meer baten dat er een scene in voor kwam die ik al kende uit Rachels rokje, het boek dat mijn tot ver in mijn twintiger jaren slechts latente liefde voor literatuur definitief wakker schudde en de rabiate boekenwurm van me maakte die ik inmiddels ben – helaas nee, Namiddagen ging, even toch, terug op de stapel. De stapel die voor later is. De stapel die voor straks is. De stapel die altevaak totnooitmeerziens is.

Totdat.
Ja.
En later.

Soms.

Er weer iets boven komt.
Boeken in een stapel niet voor eeuwig verloren gaan.
Iets uit de hoop tevoorschijn komt.
Een stem er ineens weer bovenuit klinken weet.

En je denkt aan verhalen.
Je aan verhalen denkt.
Of de verhalen ineens aan je borst aan je buik aan je lijf aan je brein kleven blijven.

Want.

Verhalen. Von Schirach tekent verhalen op. Hij luistert. Mensen vertellen. Von Schirach geeft het door. Aan ons. Aan lezers. Of luisteraars. Misschien is het allemaal echt gebeurd of misschien ook niet maar Von Schirach heeft het ons in ieder geval echt verteld. Deze verhalen. Die niet zelden een onverwachte wending krijgen. Iets dat al het voorgaande in ander licht zet. Een licht dat ook beklemmend, wrang of afhankelijk van je gevoel voor humor lachwekkend kan zijn. Hebben we hier dan te maken met sketches misschien? Hum. Ja. Nee. Wat maakt het uit. Alles beter dan reisliteratuur, niet?

Noem het ZKV’s. Of noem het pilromans. Wel. Ja. Sommige van deze teksten kun je best als pilroman zien. Bijvoorbeeld het verhaal van de vrouw die haar man voor een exhibitionist hield.

Of.
Lees ik: “De Zweedse schrijver Lars Gustafsson wil tegen het publiek een volkomen betekenisloze zin zeggen. Hij zegt: ‘In de hele ruimte was een bolvormige geur waar te nemen en tegelijkertijd was een lichtgrijs getint geluid te horen.’

Ik kan het me allemaal meteen voorstellen.”

En ik zit in stoel en die Gustafsson die ken ik wel en daar met koud wordende koffie denk ik na over betekenisloosheid als fluïdum, dat heet, iets dat zich niet begrenzen laat, dat vloeit, dat zich aanpast aan wat of wie het tegenover zich heeft, want betekenisloosheid begint waar voortstelbaarheid eindigt; Von Schirach kan zich iets voorstellen bij wat Gustafsson uitdrukkelijk bedoelt als onzin, kan Gustafsson zich geen onzin voorstellen of stelt Schirach zich zelfs bij onzin nog iets voor?, en ik?, wat zie of ruik of voel of denk ik bij een bolvormige geur?, geur kan vorm hebben, zeker, vooral onaangename geuren, een zuil van stank, dat kan, een rechthoekige stank die op je inbeukt, kan best, kan allemaal, geur kan materie aannemen en geluid kan kleur hebben, muziek kan zichtbaar doorheen mijn kamer gaan, als dit Gustafssons oefening in betekenisloosheid is, is zijn voorstellingsvermogen geringer dan je van zo’n voorwaar toch lang niet misse schrijver aannemen zou.

Vestzakessay?
Ja.
Dit.
Zeker.

Ik lees razender alvast.

Komt ook. Becketts fameuze en (iets te?) vaak aangehaalde maar niettemin altijd nog onsterfelijke uitspraak (ja die over dat beter falen ja) voorbij en ik lees.

Ik lees razender nog.

Kun je zo verliefd zijn dat je vergeet dat je niet kunt zwemmen? Hubble. 100 miljard sterrenstelsels. Een Algerijnse bioscoopeigenaar die ongekend nobel lijkt maar een wat vettig randje blijkt te hebben. Als de spiegel breekt. Of. Aangename eenzaamheid. Een vuilaard blijkt een liefdevolle opa die met zijn kleindochter danst. Voorval en reactie. Een bijzonder irritante vechtersbaas die zich het liefst Tom laat noemen wordt op stel en sprong tot introverte garagist Norbert geslagen. De suïcide van zijn vrouw maakt een middelmatig dichter nog niet goed. Een zoeken naar leven in het midden. Op welk moment verraad je als pianiste je instrument? Geloof als hoefijzer. Hoeveel jaren van je leven leef je nu eigenlijk echt? Onbegrijpelijke sculpturen, park en voorjaar.

Dus nee.

Dit zijn geen reisverhalen.

Verkenningen misschien. Maar reisverhalen? Nee.

Namiddagen is geen wereldschokkend boek. Niks davert. Niks valt om. Niks is onherstelbaar anders. Maar beelden, zinnen en gedachten uit dit boek nestelen zich wel voor langere tijd – wie weet wel voor altijd – in je hoofd. En dat is, naast daveren, toch het hoogste waartoe een schrijver in staat is.

Ferdinand von Schirach Namiddagen

Namiddagen

  • Auteur: Ferdinand von Schirach (Duitsland)
  • Soort boek: verhalen
  • Origineel: Nachmittage (2022)
  • Nederlandse vertaling: Marion Hardoar
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 21 januari 2025
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst boek met stadsverhalen van Ferdinand von Schirach

Ferdinand von Schirach vertelt over milde vroege zomerochtenden, regenachtige middagen en zwarte nachten. Zijn verhalen spelen zich af in Berlijn, Pamplona, Oslo, Tokio, Zürich, New York, Marrakech, Taipei en Wenen. Het zijn korte verhalen over de dingen die ons leven veranderen, over toevalligheden, verkeerde beslissingen en de vluchtige aard van geluk. Von Schirach vertelt over de eenzaamheid van mensen, over kunst, literatuur, film en altijd over de liefde.

Ferdinand von Schirach (12 mei 1964, München) werkt sinds 1994 als strafadvocaat in Berlijn. Tot zijn cliënten behoren vele prominenten, industriëlen en leden van de onderwereld. Zijn debuut Misdaden (2009) werd aan 30 landen verkocht en wordt verfilmd. Andere titels die bij De Arbeiderspers verschenen zijn SchuldHet geval ColliniTaboeStraf en de prozabundel Koffie en sigaretten.

Bijpassende boeken en informatie

Tova Gerge – Fearplay

Tova Gerge Fearplay recensie en informatie over de inhoud van de Zweedse roman. Op 20 januari 2025 verschijnt de Nederlandse vertaling van de roman Fearplay van de uit Zweden afkomstige auteur Tova Gerge. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Tova Gerge Fearplay recensie van Tim Donker

dat de dagen weer gaan lengen, en dat deze koffie precies de juiste toon aanslaat, en wat een mooi seedeetje is 27 passports van The Ex eigenlijk (en ook die prachtige foto’s van Andy Moor!), en hoe alles, soms, even goed is, en dan, te lezen, dit: “Iris vliegt, ontsnapt, een dunne wand tussen haar en de lucht. Onder de wolken in het ovale raam is de Atlantische kust zichtbaar, het water zo groot als een woestijn. De zon gaat onder. De wolken worden dikker, roze en glinsterend. Het doet denken aan het behang in de kamer van een ex-vriendin, alleen stonden er op dat behang ook vliegende paarden. Het zou feestelijk zijn als paarden tussen de wolken leefden. Hun vleugels en buiken verlicht van binnenuit, gewichtloos zwevende bellen. Iris stelt zich een glinsterende Pegasus voor die op weg is naar het hogere luchtruim, haar ziet, flirterig met zijn vleugels zwaait, zijn concentratie verliest en in de straalmotor van het passagiersvliegtuig wordt gezogen. Wat geratel, dan wordt zijn veerkrachtige botstructuur uit elkaar gehakt door de rotorbladen.”, ja, en dat ik daar heel vrolijk van wordt, van deze eerste regels van Fear play, een vrolijkheid die me zwevend maakt, zodat ik, kortstondig, zelf vlieg, en dat literatuur dat vermag dat kunst dat vermag dat taal dat vermag, en dat denken over de wonderschone kracht van deze vermogens me opnieuw laat zweven.

Wat is dat met deze roman?

Wel. Er zij Iris. En er zij Ba. Meer dat dat nog is Stockholm er. En Twin Falls is er ook.

Mensen. Steden. Er is van alles op onze aarde, lui.

Wel. Iris dus. Ja Iris is er. Iris is er altijd. Zelfs als Iris er niet is, dan nog is Iris er. Maar deze Iris. De Iris uit het boek. Puber, al neigend naar volwassenheid. Girl you’ll be a woman soon. Leeft in Stockholm met haar ouders, Ba en Michael. Ba is jazzpianiste. Serieus. In haar spel, maar ook in haar leven. Vaak hoort Iris het commentaar van Ba al in haar hoofd, hoe zij de dingen die Iris ziet allemaal maar niks had gevonden. Vader Michael is ook muzikant. Gitarist. Over zijn muzikale richting is Gerge veel onduidelijker. Ze laat het oordeel aan de lezer. Zoals ze wel meer aan de lezer laat, maar daar kom ik misschien allicht mogelijkerwijs nog wel over te spreken. Dus. Het zou iets psychedelisch kunnen zijn, of krautrock misschien, of (freak)folk. Of nog iets anders. Het maakt ook niet zoveel uit, echt toegewijd aan muziek is Michael sowieso niet. Althans niet zo toegewijd als hij is aan zijn alcoholisme. Drinkend, rondzwervend, zwetsend is hoe hij het liefst zijn dagen doorbrengt. Soms verdwijnt hij dagen aan een stuk. Om dan weer gevonden te worden. Dronken, depressief en suïcidaal. Ba tracht haar leven te verdelen tussen haar muziek, haar waardeloze man, haar dochter. En dan is Oda er nog, Ba’s hartvriendin en medemuzikante, overleden bij een tamelijk bizar auto-ongeluk waar misschien wel, misschien niet een reiger betrokken was. Voor Ba is leven voornamelijk overleven geworden. Iris zoekt andere manieren van overleven. Ze trekt zich terug uit zichzelf (verschillende keren noemt Ba haar in gedachten een robot) en, uiteindelijk uit Stockholm. Ze zoekt haar heil in Amerika. Via internet vindt ze een vriendin en een stageplek in Twin Falls, een klein plaatsje in Idaho. Ze regelt de dingen. Ze regelt alles. Tegen dat het tijd is om aan boord van een vliegtuig te gaan, is Michael voor de zoveelste keer verdwenen. Of Iris het zich aantrekt of niet, weet Ba niet precies; Iris lijkt vooral een nieuwe toekomst tegemoet te gaan. Of. Naja. Twin Falls is de plaats waar Michael is opgegroeid; Iris is er als kind nog geweest toen ze als familie de indertijd nog levende oma op gingen zoeken.

En hier is het goede ding. Het hele goede ding is dat Gerge niet ingaat op Iris’ keuze voor Twin Falls. Ook hier wordt de lezer alle ruimte gelaten. Zodat je kunt denken dat het puur toeval is dat Iris terecht komt in Twin Falls, al is dat in een land met de grootte van de Verenigde Staten natuurlijk wel een beetje een heel toevallig toeval. Of je kunt denken dat Gerge Twin Falls alleen maar nodig had als een achtergrond die mijmeringen bij Iris kan aanjagen over haar jeugd, haar vader, en de stappen die zij daar eerder gezet moet hebben. Of dat Twin Falls geen werkelijke vlucht is, geen totaal verraad aan Michael en de problemen waarin hij verkeert, maar ook, ten halve, als beweging naar hem toe kan gelden. Of dat Gerge met Twin Falls een deterministisch wereldbeeld ten beste geeft: je kunt je verleden niet ontlopen want je toekomst is er vol mee. Maar je kunt er ook lekker helemaal niks van denken, mee reizen met Iris, de plaats inkleuren met hoe je kleine plaatsjes in Amerika kent uit films en van tv.

Niet alleen daarom is Iris’ verhaallijn kleurrijker dan die van Ba, die in Stockholm gebleven is, alleen in de veel te grote villa; alleen zonder Michael; alleen zonder Iris; alleen zonder in staat te zijn te leven, zich weer op muziek toe te leggen. Meer nog dan Iris, bij wie minstens de illusie van een nieuwe toekomst aanwezig kan zijn, leeft Ba in het verleden. De dagen met Michael toen die nog mooi waren, de dagen met Michael toen die al straf lelijk begonnen te worden, de dagen die voorbij zijn, de dagen van voor Michael of van toen ze Michael voor het eerst zag. Ze corrigeerde hem in een kaffeegesprek tussen hem en zijn drinkmaatjes over de anekdote dat Jo Jones een bekken naar de kop van Charlie Parker gesmeten zou hebben. Ja. Die moest ik opzoeken. Jazz is niet mijn allergrootste maar altijd nog een zeer innige muzikale liefde maar toch had ik hier nog nooit van gehoord. Als verdediging kan ik aanvoeren dat ik nooit een groot liefhebber ben geweest van de Bird. Ik vind het toch een klein slagje te suf, te oubollig. Maar hoe ook, Parker, toen nog geen Bird, net 16, vertoonde zijn kunsten, speelde mooi, speelde goed, speelde indrukwekkend, iets van een auditie misschien, op de toppen van zijn kunnen en dan, uit overmoedigheid wellicht, er net overheen, kon niet meer volgen, raakte de weg kwijt, tot grote irritatie van drummer Jo Jones die zijn ergernis liet blijken door met een cymbaal te smijten, cymbalen als symbolen, die dus, het punt waarop Ba Michael corrigeerde, Parker niet op een haar na onthoofdde, maar voor diens voeten terecht kwam.

En wederom werd ik vrolijk. Om de jazz, om de anekdote, om hoe Michael, al aangeschoten peins ik, het verhaal nog een slagje sterker maakte, om hoe Ba zich in het gesprek mengde.

Fear play heeft dat. Iets aan dit boek maakt me steeds vrolijk, warm, zwevend. Hoewel Gerge over vrij zware onderwerpen schrijft. Alcoholisme, falend ouderschap, eenzaamheid, depressie, suïcide, lotsbestemming, dood, rouw, gemis, de misschien tot mislukken gedoemde zoektocht naar een eigen ik, de moeizame verhouding van mensen tot hun achtergrond. Toch zou ik Fear play een licht boek noemen. In de goede zin van het woord. Niet: triviaal divertissement. Maar iets dat u vol licht doet stromen. Iets dat uw zwaarte dragelijk doet schijnen. Dat komt omdat Gerge een bewonderenswaardige neiging heeft om in haar beschrijvingen van alledaagse of zelfs triestige situaties vreemde elementen op te nemen, zoals de vliegende paarden in de vliegtuigscene die ik aan het begin citeerde (ook al worden die vliegende paarden daar vermorzeld door de straalmotor, het geeft zoiets saais als zitten in een vliegtuig toch een prettig dromerig gehalte). Wie ook vreemde keuzes heeft gemaakt is vertaler Gerrit Brand.

Een pagina op sociale media heet in Fear play bij herhaling een “rekening”. En. Zou kunnen. Want toegeeflijk. Want je denkt toch zo’n Nobelman. Dat zal toch wel. Met zorg enzo. Misschien moet dat nie in Gerrit Brand zun schoenen geschoven worden nie, misschien is dat iets uit het origineel, misschien heet dat gewoon zo in het Zweeds, misschien blieven die Zweden geen “fremdkörper” (ha!) in hun taal, ik meen dat de Spanjoolaards ook zo zijn, eens hoorde ik in Spanje op de radio een discjockey een liedje van de Spice Girls afkondigen als de nieuwste hit van “Las Chicas Picantes”, of misschien heeft “rekening” in het Zweeds een lading die het in het Nederlands niet heeft, een in dit geval toepasselijke woordspeling ofzo. Ja. Zou kunnen. Maar zou het dan niet alsnog aan de vertaler zijn om dat juistelijk te “transponeren”? Andere keren wordt trouwens wel het meer gangbare “account” gebruikt. En ook. Fluweel. De fluwelen bekleding van een stoel bijvoorbeeld. Heet soms Velvet, compleet met hoofdletter; in één geval is er zelfs sprake van ribVelvet, echtwaar, kom zelf kijken, ga zelf lezen. Nu is Velvet ook een personage in Fear play. Dus weeral. Misschien. Zou kunnen. Toegeeflijkheid. Zouden door Gerge bedoelde verwijzingen naar het Velvet-personage kunnen zijn. Hmm. Ja. Misschien. Nee. Kompleet lukrake verwijzingen dan, in verhaallijnen waar de Velvet uit het boek weinig uitstaans mee heeft. Het krediet dat ik Nobelman en Brand wil geven raakt verdermeer nogal opgebruikt door de vele tik- en zetfouten: “mer” waar het “meer” moest zijn; “zicht” voor “zich”; “reden” waar “redden” had moeten staan; “liever” in plaats van “lieverd”; “wanpen” voor “wapen”, zo kan ik nog wel even door gaan, zo ging ik ook nog even door, tegen mijn dochter, mijn moje lieve grappige wijze fantastiese tienjarige dochter die op een keer naast me zat toen ik in Fear play aan het lezen was en mijn ergernis over de vele fouten bemerkte, vroeg wat er was, en toen ik een paar voorbeelden gaf van de onjuistheden in het boek zei: “Misschien is het een bepaald soort dialect?”; klaarblijkelijk kon ze zich niet voorstellen dat een boek zo onaandachtig geredigeerd zou zijn en nee, het is ook vrij onvoorstelbaar. Maar toch waar.

De hele grote kracht van Gerges schrijven blijkt wel hieruit: ondanks de zwaarte die de vertelling onmiskenbaar heeft, en ondanks de ronduit belabberde verzorging die de Nederlandse versie ten deel is gevallen, blijft het schitteren. Je zou Fear play als muziekboek kunnen klasseren, niet alleen door de jazz en de piano en de gitaar; het boek zelve is een soort souljazz of future jazz. Het heeft iets buitenaards; hoe de beschrijvingen prikkelen, hoe de lezer steeds gekieteld wordt, of, als u dat liever heeft, op prettige wijze uit zijn hengsels wordt gelicht (de lezer is de deur en de kamer) (wie door Mij binnen gaat) (enfin), je gaat het niet geloven maar voor de kleine tien minuten die het duurde paste de demoversie van Holiday er gewoon prachtig bij, en ja dat vind ik mooi maar misschien moet ik het onschadelijk maken door het camp te noemen (is dat nog een gangbare term heden ten dage?), of een schuldig pleziertje, ik zong dat lied vroeger voor mijn zoon, toen hij beebie was, bij krampjes, of doorkomende tanden, dan wiegde ik hem en zong ik fluisterzacht let me take you far away…, en zo ook doet dit boek: het wiegt, het zingt, het fluistert, misschien tot u terug beebie bent, als in: elementair en zonder overbodige ballast. Je weet trouwens ook nooit precies wat er komen gaat, al komt er misschien niet eens zo heel bijster veel en is ook dat niet precies ook zo voor beebies?

Gerge houdt de magie helaas niet tot het einde toe vol. En het zijn niet Nobelman en Brand die het om zeep helpen, ze doet het helemaal zelf.

Als voorbeeld kun je het bondage-thema nemen. Hum. Ja. Precies. In Twin Falls vindt Iris, wederom per internet, verkleefd als ze veelal zit aan haar telefoon, want zo flauwzinnig is Gerge dan weer wel om met zo een tiepies “jongeren”-kenmerk af te komen, geen hic et nunc maar ibi et nunc om met Jean Paul Van Bendegem te spreken (dat Abededarium van hem vond ik toch een beetje te veel speelvogelarij hoor, met hier en daar zeer rake en tot nadenken stemmende observaties), een meisje dat zichzelf Velvet noemt en dat geïnteresseerd is in het vastbinden van mensen, daar ook foto’s van plaatst op een website. Iris is geïntrigeerd, zoekt contact, waar haar lief Antonia (kortweg Toni) precies niet geheel kontent mee is, en gaandeweg ontspint zich iets tussen Iris en Velvet. Geen liefde, geen sex, niet eens echt vriendschap, maar wel een zekere vorm van intimiteit. Velvet begint ook Iris vast te binden. Bondage heet dat dan. Doch aanvankelijk heeft het heel weinig te maken met sex of SM. Daar is Gerges opmerkelijke schrijfstijl weer debet aan. De vastbindsessies worden tamelijk knus beschreven, hebben voor Iris veeleer een therapeutiese waarde, een manier van eigenlijk-heel-kunnen-zijn; in de touwen is Iris het meest Iris. Vrijwel op het einde stelt Velvet voor om een demonstratie van het vastbinden te geven ergens in een club, bij wijze van een soort performance. En daar krijgt de bondage helaas een toch wat grimmigere lading. De manier waarop de bezoekers van de club zijn uitgedost is niet zonder sexuele connotatie bijvoorbeeld, en het vastbinden helt al meer naar sm over. Dat is jammer, want ik vond de eerdere, bijna liefdevolle, bijna koesterende beschrijvingen van het vastbinden juist zo bijzonder. Wat meer is: de symboliese waarde van het vastbinden gaat van subtiel naar zeikerig: de verknooptheid van Iris, haar onvermogen om los te komen van haar verleden, haar gedetermineerdheid – er is natuurlijk een reden waarom Iris vastgebonden meer Iris is dan anders, maar misschien had het bij een vingerwijzing moeten blijven en was het beter geweest als Velvet niet meer dan een kleine bijrol had gehad. De terugrit, in Velvets auto, Iris heeft dan te horen gekregen dat haar vader in Stockholm in coma ligt, hij had met zijn dronken kop een kapotte lavalamp op het fornuis gezet om hem weer gaande te krijgen maar de lamp explodeerde en een glasscherf raakte hem in zijn hart, zet het versexualiseren van de Velvet-lijn door: Iris wil afleiding, niet aan haar vader denken, die mogelijk stervende is, vraagt Velvet van alles, en Velvet, die eigenlijk Stephanie heet, praat ronduit, en open, voornamelijk over sex, niet zonder liefde nee maar gaandeweg toch steeds platter en dan gaat er iets verloren in deze roman. Er is gewoon bijna geen goede manier om over sex te schrijven. Ofwel wordt het obligaat – want in een moderne roman mag sex natuurlijk niet ontbreken. Ofwel wordt het stoeferig – kijk mij eens van alles durven schrijven! Ofwel wordt het gewoon ronduit ranzig.

Maar waarlijk dodelijk is het echte einde. Dat is zo’n simplistiese en ongeloofwaardige deus ex machina dat je bijna zou denken dat Gerge het erom gedaan heeft. Misschien is het grappig dat er kort nadat Iris zich heeft beklaagd over onbevredigende eindes in boeken, Fear play toewerkt naar het meest kinderachtige, meest afgeraffelde, meest ongeïnspireerde einde dat ik in zeer lange tijd ben tegen gekomen. Toch geloof ik niet dat Gerge haar lezers echt achter wilde laten met een bittere nasmaak. Want dat is de kloterij: het einde bepaalt hoe je een boek weglegt. Zo kun je een overwegend zwak boek toch nog met een goed gevoel wegleggen; Gerge zet de punt in de middelmaat. Dit had ook anders kunnen eindigen, Gerge. Het boek had korter kunnen zijn, gewoon zo maar ergens eindigen, waarom niet. Of juist uitgepuurder, Fear play had ook een boek van zeshonderd bladzijden kunnen zijn en nog vele, nog zo zeer heel erg veel vele andere richtingen op kunnen gaan. Elke richting was beter geweest dan deze.

Maar Gerge is uit 1982. Piepjong dus. Haar schrijverschap heeft nog ruimte voor rijping. Ze zou maar zo eens een meesterwerk kunnen pennen. Dat is precies wat je haar gunt. En een wat respectvollere Nederlandse versie. Gun je haar ook.

Tova Gerge Fearplay

Fearplay

  • Auteur: Tova Gerge (Zweden)
  • Soort boek: Zweedse roman
  • Origineel: Fearplay (2024)
  • Nederlandse vertaling: Gerrit Brand
  • Uitgever: Uitgeverij Nobelman
  • Verschijnt: 20 januari 2025
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 24,95
  • Winnaar Prisma Litteraturpris 2024
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Zweedse schrijfster Tova Gerge

Iris laat alles achter, ze wil weg. Ze reist vanuit Zweden naar de Amerikaanse staat Idaho, naar een vriendin die ze online heeft ontmoet. Daar wil Iris een heel nieuw mens worden. Maar haar vader, die onlangs is verdwenen, is opgegroeid in de stad waar ze naartoe verhuist. In hoeverre is ze bereid om echt los te laten?

Thuis, in het door vader en dochter verlaten ouderlijk huis, probeert Iris’ moeder Ba haar angsten te onderdrukken net als haar dochter iets van haar leven te maken. Ze moet weer concerten gaan geven, maar dat lijkt onmogelijk na de verdwijning van haar man en de plotselinge dood van een goede vriend.

Fearplay is een spannende roman over liefde en onderlinge afhankelijkheid.  Over wel of niet gebonden willen zijn aan anderen, over de pogingen om nabijheid of afstand te creëren, over het al dan niet aanraken van zere plekken, over geesten, bloemen en erfenissen.

Tova Gerge is geboren op 7 maart 1982. Ze is schrijver en beeldend kunstenaar. Haar vorige roman, Pojken (De Jongen) uit 2018, werd door critici lovend ontvangen. De Jongen is ook uitgegeven door Uitgeverij Nobelman. De Nederlandse vertaling van de nieuwe roman Fearplay waarvoor ze de Prisma Litteraturpris 2024 verschijnt in januari 2025.

Bijpassende boeken en informatie

Olaf Tempelman – De kunst van het missen

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie en informatie van de inhoud boek over waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken. Op 16 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum het nieuwe literaire non-fictie boek van de Nederlandse journalist en schrijver Olaf Tempelman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie van Tim Donker

Wat je wil is altijd elders. Nogal logies: als het daar was waar jij bent had je het en had je het niet hoeven willen. Maar ja. Er is altijd meer “elders” dan “hier” dus de kans dat iets gewilds (of nog: iets dat in potentie gewild zou kunnen zijn) zich daar bevindt waar jij niet bent, is je hele godganselijke leven lang vrij groot. Dat is waarom de jacht bestaat. De jacht op succes, de jacht op liefde, de dromenjacht de koopjesjacht. Het is ook waarom angst bestaat. Meer specifiek: de angst iets te missen. Maarja. “Het” bevindt zich altijd elders, ik zei dat al, en daarom heet het niet De Angst Om Iets Te Missen, en ook niet daoitm, nee fomo heet dat (& naar het schijnt is die term te vinden in de Van Dale) want, natuurlijk, geen angst om iets te missen, maar fear of missing out, want stel je voor dat je Nederlands zou spreken, en natuurlijk ook geen fear of missing out, maar fomo (niet eens daoitm, of voor mijn part aoitm), want stel je voor dat je kostbare seconden verliezen gaat met hele woorden uit te spreken.

Tempelman komt hier af met een boek over deze angst. Een boek over fomo, ja, en een boek over emmerlijsten. Want dat is ook zoiets. De emmerlijst. Wanneer ontstond die? De dingen die je absoluut gedaan moet hebben voordat je dood gaat. Rome zien en dan sterven, hoe oud is dat, waar gaat de emmerlijst over, wie heeft er nog een emmerlijst, wat moet er in je emmerlijst, waarom er dingen zijn die gedaan moeten worden voor je sterft, moet je niet gewoon leven voor je sterft, en waarom dat dingen zijn die je klaarblijkelijk niet gewoon doet maar voor je emmerlijst bewaart, en wanneer ga je je over je emmerlijst buigen eigenlijk, misschien als je bijna dood gaat.

Want de emmerlijst is ook, veelal, gevuld met dingen die elders zijn. Je kunt zeggen Ik wil nog een hard maanzaadbolletje met versie rosbief van de slager eten, of ik zou graag nog de U.S.A-cyclus van John Dos Passos uitgelezen krijgen, of ik wil graag nog één keer op een zwoele sterrennacht in de achtertuin met mijn dochter over alledaagse dingen diskuteren, maar een emmerlijst die in zijn geheel elke willekeurige dag van de week afgevinkt gaat kunnen worden heeft geen spanning en zonder spanning gaat het niet. Ook zullen weinigen zeggen Ik wil samen met mijn in 2015 overleden vader naar Music is the healing force of the universe van Albert Ayler luisteren, of ik zou de aarde willen zien vanaf de maan, of ik wil nog één keer acht zijn en in de derde klas van de lagere school zitten en stervensverliefd samen met Lonneke naar haar huis lopen terwijl die lullo van wie me de naam ontschoten is me uitscheldt voor meidengek. Want een emmerlijst mag niet alledaags zijn, volstrekt onhaalbaar is evenmin de bedoeling.

Daar ergens bevindt zich fomo. Tussen alledaags en volstrekt onhaalbaar. Het “het” waaromheen die angst zo’n beetje sirkelt ligt niet buiten het bereik van elk menselijk wezen; het mag echter evenmin gegrepen worden door alleen maar even je hand uit te steken, naar de dichtstbijzijnde bakker te fietsen, of  agenda’s te trekken met iemand in je adresboek. Ergens is er “iets”, en het is “iets” waar je bij moet zijn, en je gaat er een trein voor moeten nemen, of een vliegtuig, je gaat het kunnen bereiken ja, want het is daar waar de mensen nog echt zijn waar de mensen nog zuiver zijn waar het land nog ongerept is, verder dan je achtertuin maar dichterbij dan de maan of het dodenrijk.

Kan het zijn dat het akroniem alleen maar Engels is omdat het alles wat meer in het vage houdt? Fear of missing out, angst om te missen, heeft immers geen “iets”, geen “wat” dat gemist wordt, het is het missen zelve, het is alles waar wij niet bij zijn, de emmerlijst vindt zijn grond daarin dat we er wel bij moeten zijn, overal moeten we bij zijn, daar zijn waar de meesten zijn, Elias Canetti zei het al, en ook Heidegger had het over de mens als ontverringsmachine, alles moet in ons bereik zijn, alles moet bereikbaar zijn.

En is het ook daarom dat Tempelman zich in De kunst van het missen concentreert op het fomo-type dat we kennen als de reiziger. De reiziger wil overal zijn waar hij niet is, de reiziger denkt altijd dat het gras één grens verder net iets groener gaat zijn. Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman zich heeft beperkt tot reizigers. Ah. Ik ben zelf geen reiziger. Ik heb nooit gedacht dat het ergens anders minder kloterig zou zijn dan hier in mijn eigen kot. Voor korte tijd misschien. Dat maakt vakantie fijn. Je bent ergens, je leidt er je aldagsleven niet, het is er lekker warm, het eten is er vaak beter dan thuis, je hoeft niks, je kan veel, en na een paar weken ga je weer terug. Allicht dat het er altijd beter is als je weet dat je na een paar weken weer weg gaat – thuis is juist daarom zo kloterig omdat je weet dat je er morgen nog zult zijn, en volgend jaar ook nog, en tien jaar na nu misschien ook nog wel. Ik heb al mijn reizen altijd beperkt tot “vakantie”, een keer per jaar, of, oké twee of drie keer per jaar; ik ben nooit op zoek geweest naar paradijselijke oorden waar de mensen liever zijn, echter zijn, eenvoudiger zijn, beter zijn dan hier want ik heb nooit gemeend dat zulke oorden zouden bestaan. Wel heb ik iemand gekend die zichzelf “de kloot die lange reizen maakt” noemde en nooit -niet daarvoor en niet erna- heb ik iemand zichzelf een predicaat horen toebedelen dat zowel vernederend als verheffend is; een megalomaan soort bescheidenheid. Uiteraard waren de reizen die de kloot die lange reizen maakt helemaal niet zo lang, en eigenlijk ook niet bijzonder interessant. Goed, hij was in New York geweest. Maar de hele wereld is in New York geweest (behalve ik). En hij had in de binnenlanden van Spanje door een kloof gelopen waar vermoedelijk elke toerist die even een dagje geen zin heeft in strand wel eens doorheen gelopen is. En hij had drie maanden Engelse les gegeven aan Estse basisschoolleerlingen. Dat dat wel ongewoon is, zou ik weten: het was met name die laatste reis waar de kloot die lange reizen maakt maar nooit over uitgesproken raakte. Het Estse volk had diepe indruk op hem gemaakt. Zo authentiek, zo waarachtig, zo puur, zo ongecompliceerd als die mensen waren. “Als ze in Estland een tafel nodig hebben, pakken ze gewoon een tafel!’, was een uitspraak die hij in de maanden na zijn Estlandreis tot vervelens toe bezigde. Laten we in Nederland nu meestal een opklapbed pakken als we een tafel nodig hebben. Het is dit soort idealisering waarover Tempelman zich buigt: in De kunst van het missen wordt de angst iets te missen toegespitst op reizigers die vooral een of ander op aarde aanwezig paradijs niet willen missen, een land met echte, lieve, intelligente mensen die gewoon een tafel pakken als ze een tafel nodig hebben. De journalist / schrijver splitst deze reizigers op in vijf herkenbare soorten.

In hoofdstuk 1 gaat het om de mens die de wereld afstruint in een zoektocht naar ware liefde. Want ergens zijn de mensen nog lief en warm en hartelijk en aardig, ergens kunnen de mensen nog met heel hun hart liefhebben, ergens telt je geld of wie je bent niet meer mee. Maar het kleine kaffee aan de haven kan alleen ver van huis gevonden worden; westerlingen zijn immers afgestompte, kapitalistiese, harteloze robots. In volgende hoofdstukken is de bestemming vaak al wat konkreter: zo mag de lezer aan de hand van Tempelman in hoofdstuk 2 afreizen naar Tibet. Want daar kan verlichting worden gevonden, boeddhistiese wijsheid, rust, kontemplasie, vrede. Minder vredig, maar even ideaal was, en is, voor velen Cuba. Daarover gaat het in hoofdstuk 3. Che Guevara, revolutie, politieke omwenteling, rebellie. Mulisch ging naar daar want daar was (politieke) bevlogenheid te vinden; in De ontdekking van de hemel schijnt de man met de pijp Cuba het “filiaal van de hemel” te noemen (dat Mulisch er niet alleen intellectuele maar ook lichamelijkere geneugten vond, maakt Tempelman is enkele fijnzinnige terzijdes al snel duidelijk, wat niet naliet een grijns op mijn gezicht te toveren want net als Tempelman heb ik niets met het oeuvre van Mulisch, nooit gehad ook). Geniaal is de freudiaanse analyse van de aantrekkingskracht die deze revolutie (ten opzichte van zoveel andere, maar in misschien druilerigere landen voltrokken revoluties) uitoefent op geestelijk minvermogenden: in de combinatie van “Son en Che” (de muziekstijl en de revolutionair) met “zon en zee” wordt het Es met het Über-Ich verzoend (Son en Che vond ik briljant) (al was mijn eerste associatie minder freudiaans: eigenlijk dacht ik aanvankelijk vooral aan Sonny and Cher) . Dat glasharde diktaturen ook kunnen lonken, blijkt in hoofdstuk 4. In Dubai kun je namelijk als westerling heerlijk onbelemmerd ondernemen ja. Die stomme democratieën ook met hun trage besluitvorming, hun inspraakcommissies, hun hinderlijke regeltjes en wetjes, nee dan zoon hyperefficiënte dictatuur geleid door een man die weet hoe het moet, als je een megagroot winkelcentrum wil laten bouwen dan gebeurt dat meteen, dan bulldozeren ze gewoon wat woonwijken uit de weg en binnen een ommezien staat je winkelcentrum er. In totalitaire staten van meer marxistiese of communistiese snit is er een gelijkende pedant, daar noemen ze een bouwwerk waarvoor velen huis en haard moesten verlaten misschien het Huis van het Volk om het de bijklank te geven dat iets dat voor “de mensen” is maar het resultaat is hetzelfde: onteigent wordt er, en eenvoudige bouwvakkers mogen zich letterlijk dood werken om het te realiseren. En wie het er niet mee eens is, ziet al zijn rechten zomaar verdwijnen. De kunst van het missen eindigt zoals het begon – met een wat diffuser soort reiziger. Die misschien geen liefde zoekt, maar een in veel maatschappijen ogenschijnlijk verdwenen vorm van “puurheid”, “echtheid”; een ergens waar de tijd trager voorbij gaat, niet al het voedsel uit supermarkten komt, mensen nog de tijd nemen voor een praatje, behulpzaam zijn; het “echte” Frankrijk, het “echte” Italië, het “echte” Griekenland; daar waar de vooruitgang en de multinationals nog niet de algehele gelijkschakeling voor elkaar gekregen hebben.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman het in zijn boek alleen maar over reizigers heeft. Omdat ik er zoals gezegd zelf geen ben, kan ik er met de nodige distantie kijken. Dan gaan ze zich misschien weer afvragen waarom ik dit soort boek bespreek, maar ik kan van waar ik sta wel lachen met al dat gereis, al dat zoeken naar mensen die tafels pakken als ze een tafel nodig hebben, al dat betere kijken alleen maar omdat het Ierland is, steeds de horizon achterna, geen oor of oog voor onder je, naast je, achter je. Maar ik snap ook wanneer Tempelmans medegevoel overgaat in kritiek. Het lieve en hartelijke volk dat nog ware liefde kent is misschien toch wat opportunistieser dan je wil, en liefde voor die rijke westerling is misschien vooral liefde voor de mogelijkheid hun allicht niet zo heel erg paradijselijke land te ontvluchten; een boeddhistiese monnik is ook maar een mens die onthutst is als de wifi het niet doet of zich laat corrumperen door de macht die hem gewild of ongewild in handen gegeven is zodat hij in de verleiding kan komen zijn volgelingen te slaan en te misbruiken; het politieke model van Cuba kent ook minder aangename kanten; in een dictatuur waar in economies opzicht alles mogelijk is, is de vrijheid juist door het opheffen van democratiese strukturen anderzijds ook voortdurend in het geding; de zo gezochte “puurheid” heeft nooit echt bestaan – er is geen tijd geweest waarin men niet dacht dat het in voorgaande tijden beter was, dat er in de huidige tijd iets waardevols verloren is gegaan. Dat kun je begrijpen, of je kunt het niet willen begrijpen. Tempelman schrijft uitvoerig en raak over “cognitieve dissonantie”; “ik wil niet dat het zo is en dus is het niet zo” (Tempelmans tamelik accurate uitleg): de neiging die reizigers hebben om het onrecht in hun paradijs niet te wíllen zien, of te vergoelijken uit naam van een doel dat klaarblijkelijk alle middelen heiligt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman zich beperkt tot reizigers. Fomo, om die term dan maar even aan te houden, dwingt niet in alle gevallen een vlucht uit eigen land af. Mensen die continu van baan wisselen zijn evenzeer bang iets te missen: een beter salaris, meer waardering, meer kansen zich te ontplooien; status, een betere standplaats, fijnere collega’s, eindelijk een mogelijkheid om te doen wat ik echt wil doen. En nu we het toch over carrièrejagers hebben: is de “kinderopvang” niet eveneens een typisch fomo-verschijnsel? Wat al dat geld en dat hele moje huis dat is allemaal wel leuk, maar we willen ook nog gezinnetje kunnen spelen, want iedereen om ons heen speelt gezinnetje, en stel je voor dat we even niet bij iedereen zouden horen. En die kinderen zijn wel leuk en lief, maar ze moeten natuurlijk niet in de weg staan van baan, vriendenclubs, joggen, sportschool, jong blijven, cabaret en theater bezoeken, gezellig doen, “mij-tijd” hebben. Toen de voormalige basisschool van mijn kinderen van het ouderwetse twee dagdelen-systeem (kwamen ze heel ouderwets nog tussen de middag thuis om een broodje te eten, waarna ze voor de middag weer voor een paar uur naar school moesten), deed de school meerdere voorstellen. Eén daarvan was “het 7-tot-7 model”; dan zou de school om zeven uur ’s ochtends opengaan met voorschoolse opvang, daarna school, en na schooltijd tot zeven uur ’s avonds naschoolse opvang. Via de website kon je stemmen, en eventueel een opmerking toevoegen. Een vrouw die voor het 7-tot-7 model had gestemd had erbij geschreven: “Kan er dan ’s avonds ook warm eten gegeven worden aan de kinderen?” Tot op deze dag hoop ik dat dat een grapje was. Maar tot op deze dag vrees ik dat die hoop ijdel is.

Graag had ik andere verschijningsvormen van fomo gezien dan de reiziger type-Slauerhoff alleen. Onrust dwingt niet altijd een konkreet bewegen af.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman reiziger is onder de reizigers die hij bespreekt. Acht jaar lang was hij als Oost-Europacorrespondent voor De Volkskrant woonachtig in Boekarest; ook reisde hij voor reportages en boeken zo’n beetje de hele wereld af. Hij noemt wel de schadelijke kanten van de cognitieve dissonantie van zijn medereizigers (wegkijken van onrecht is het onrecht laten bestaan), maar hij is nooit vermanend. Tempelman heeft niet de walgelijke arrogantie van een René van Stipriaan die met zijn opgeheven domineevingertje even komt vertellen wie de slechten zijn, wat er allemaal mis is, en wat er allemaal Nu Meteen Anders moet (Anders Loopt Het Slecht Met Ons Af); de arrogantie van hen die zich in slaap gewiegd weten door de wetenschap dat zij in ieder geval níet bij de slechten of de dommeriken horen. Zij zijn deel van de oplossing, want zij hebben een of ander gemakzuchtig rotboekje geschreven waarin wat open deuren worden ingetrapt dus hun taak zit erop. Aan hen zal het niet liggen dat de wereld naar de kloten gaat. Tempelman staat echter middenin de groep die hij bespreekt. Dat maakt dat zijn boek niet zonder humor is, dat het fijn geschreven is, lekker leest, en nergens zuur of bitter wordt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman medereiziger is. De kunst van het missen is bij momenten wat stuurloos. Ik ben geheel voor het negeren van grenzen van genres; prop je reisverslagen vooral vol mini-essays, voeg persoonlijke anecdotes toe waar dat “eigenlijk” niet “hoort”, vermeng sfeerverslagen vooral met historische uitweidingen. Zwabber is het pad, en dat is goed. Maar waar terzijdes zomwijlen een beetje gezocht gaan aandoen, raken teksten wat verwrongen. Alle boeken, alle kunstenaars, alle wetenschappers die genoemd worden, lijken soms alleen maar genoemd te worden om het noemen zelve. Een naakte Martin Šimek onder de waterval kan ik, hoewel de tekst goed zonder had gekund, nog net hebben want ik mocht Šimek als interviewer in al zijn theatraliteit altijd nog wel. Ik weet dat Tempelman de anecdote vooral opvoert om de lezer opnieuw duidelijk te kunnen maken in wat voor rare, dolle, buitenissige situaties hij toch steeds weer verzeild raakt maar ik denk meteen aan het interviewprogramma van Šimek waar mijn moeder en ik altijd met zoveel plezier naar keken en dan word ik vrolijk. Maar shit, Tempelman, Marc van Ranst?! Serieus?! En dan nog in positieve zin ook. Dat hij schuilen moest in een “safehouse” voor “antivaxxers” en dat had “overleefd” (die stoere Van Ranst toch!) en daarna een “vrolijke” column schreef met een “prachtige” zin? “Ik ben met veel plezier serendipist tot in de kist” is geen prachtige zin maar domme sinterklaasrijmelarij, en met serendipiteit heeft het weinig uitstaans. Wanneer ik bijna op het einde van een toch vrij fijn boek wordt geconfronteerd met een klootzak van het zuiverste water, die bewust mensen de stuipen op het lijf joeg over iets waarvoor dat helemaal niet nodig was (maar zelfs als corona een tweede pest geweest, dan nog is angst altijd een slechte raadgever) en iedereen aanraadde zich in te spuiten met een serum (ja een vaccin mag dat niet heten) waarvan niemand de gevolgen op lange termijn kon voorspellen (en dat nu langzamerhand volgens steeds meer wetenschappers en dokters toch wel degelijk enkele kwalijke gevolgen blijkt te hebben), wordt de “namedropping” me toch echt een beetje teveel (of moet ik nu zeggen “too much”?) (en nee Tempelman, ik ben geen “antivaxxer”, wat dat ook moge zijn, en ik ben ook geen “complotdenker”, ik had gewoon een afwijkende mening over het coronabeleid) (en dat ik daarvoor niet heb hoeven onderduiken, daar heb jij dan weer gelijk in, maar ik ben er wel minimaal één vriend door kwijt geraakt). Ook het vanranst-terzijde is onnodig en alleen maar dienend om de eigen (culturele) onderlegdheid en belezenheid te onderstrepen, en hier, op het eind, wordt dan net een verkeerde grens gepasseerd. De grens tussen dingen die me vrolijk, en dingen die me chagrijnig maken.

Maar ik kan ook cognitief dissonant zijn. Ik scheur die laatste pagina’s er eenvoudig uit (niet allemaal, want dat Tempelman zijn katten bedankt voor gezelschap tijdens het schrijven, neemt me dan weer maximaal voor hem in) en dan hou ik een grappig, tot nadenken stemmend, soepel weglezend boek over; het ideale cadeauboek voor de kloot die lange reizen maakt (hoe zou het daarmee zijn). Want goed te lezen tijdens een middellange treinreis naar weeral het volgende paradijselijke oord waar mensen een opklapbed pakken als ze een driezitsbank nodig hebben.

Tempelman gaf de voorzet in een analyse van fomo en emmerlijsten en aanverwante modernetijdsaandoeningen. In een volgend boek mag hij, of een andere denker, er wat mij betreft nog wat  verder mee de diepte in.

Olaf Tempelman De kunst van het missen

De kunst van het missen

Waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken

  • Auteur: Olaf Tempelman (Nederland)
  • Soort boek: literaire non-fictie
  • Uitgever: Uitgeverij Athenaeum
  • Verschijnt: 16 januari 2025
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het nieuwe boek van Olaf Tempelman

“Voor we iets hadden kunnen meemaken hadden we het al gemist. Ik ben er nooit achter gekomen wat het was.” (Olaf Tempelman)

Hoe welvarender mensen zijn en hoe meer mogelijkheden ze hebben, hoe sterker ze zich bewust kunnen raken van gemis in hun leven. Legden mensen zich in het verleden neer bij de mores van een levenscyclus, nu willen velen uit het leven halen ‘wat erin zit’, meemaken ‘waar het echt om gaat’, deelgenoot worden van wat Norman Mailer ‘the sweet of life’ noemde. Begrippen als ‘bucketlist’ en ‘fomo’ vinden we inmiddels ook in Nederlandse woordenboeken terug.

Eén van de gedaantes van de moderne mens die zoekt naar vervulling is de Reiziger. Aan de hand van het gedrag van reizigers brengt Olaf Tempelman in kaart wat bevoorrechte mensen in hun leven missen, en waarin moderne maatschappijen tekortschieten. Over de hele wereld ziet hij reizigers zoeken naar liefde, verlichting, bevlogenheid, geborgenheid en meer. Hij ziet óók dat er veel voorbijgaat aan mensen die niets willen missen. In een boek waarin hij reisimpressies met contemplaties mengt, pleit hij voor de kunst van het missen.

Olaf Tempelman is geboren in 1971. Hij studeerde journalistiek, politicologie en Roemeens. Van 2000 tot 2008 was hij Oost-Europacorrespondent voor de Volkskrant, met als standplaats Boekarest. Zijn boek Roemeense lente stond in 2008 op de shortlist van de Bob den Uyl-prijs. In 2013 publiceerde hij over de kusten van de Zwarte Zee het boek Omweg naar Istanbul. Voor de Volkskrant schrijft hij columns en essays.

Bijpassende boeken en informatie

Pim te Bokkel – Even zweven de levende wezens

Pim te Bokkel Even zweven de levende wezens recensie en informatie nieuw boek met gedichten van de Nederlandse dichter. Op 16 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek de nieuwe dichtbundel van Pim te Bokkel. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Pim te Bokkel Even zweven de levende wezens recensie van Tim Donker

Zwevende levende wezens, dat is niet moeilijk, ook niet voor even. Ziet hoe zweeft de albatros. Ziet hoe zweeft de adelaar. Ziet hoe zweeft een vleermuis. Maar het zal. Een kauwgombal blijkt een toverbal. Ook dat zal. De dingen zullen, de dingen worden, misschien is ook dat zweven, wie was het weer die zei dat een pijl op elk moment in zijn vlucht alleen maar is waar hij is, en niet waar hij niet is, en dat een zwevende pijl feitelijk dus stil staat, was dat niet Anselmus nee truttemie dat was Zeno natuurlijk, en dit is maar het vluchten, dit is maar het worden en het gaan. Het zijn en het schijnen. Volgens de zandhagedis is de maan het ei waaruit de wereld is ontstaan. De lieve man nam de maan naamloos op in zijn horizon. Het zal. Het is. Het klinkt.

Klankenspel zal. Klank is plank. Nee klank is een schaal. Nee klank is plonk. Nee klank is plinketieplonk, is een golf, is beweging, het gaat in en het gaat uit fase, klank bestaat uit golven, als de klank ophoudt bewegen de golven immer nog. Ook poëzie kan klankenspel zijn. Meestal is dat rijm. Klank gaat de betekenis vooraf, schoonheid niet zelden zelfs, breek taalpracht opdat het rijmen zal. Offer de zeggingskracht op aan de plinketieplonk. Opdat het rijmen zal. O. Hoe haat ik gedichten op rijm. Het kinderachtige ervan. Kleuterliedjes rijmen altijd. Slogans meestal ook. Maar er is weinig verschil tussen dat eerste en dat twede. Simplisme en dwang. Het woord zelf is al lelijk. “Rijm”. Maar Te Bokkel laat ander klankenspel zien hier. En laat zien hoe. Klanken allianties kunnen aangaan die niet altijd per se rijmen. Niet-rijmende allianties. Maken ritme. Melodie. Muziek. Golfjes. Klank bestaat uit golven. Het kabbelt. Het klatert. Ook daarin het zweven, het gaan, het worden.

De man draait zijn hand niet om voor vette mooischrijverij als “Er komt een dag verwacht ook de vader in de echokamer met de slapeloze huiler.” Of voor pseudo-diepzinnigheden in de sfeer van: “Weet dat licht ook overdag verdwijnt als jij de andere kant op kijkt” (de dingen verdwijnen niet als je de andere kant op kijkt) (de wereld gaat niet weg als jij je ogen sluit) (objectpermanentie) (ook de slapeloze huiler in de echokamer weet dat) (ook als niemand luistert maken vallende bomen geluid) (de wereld is niet alleen maar een voorstelling voor onze zintuigen) (ook zonder waarnemers bestaat de wereld) (de wereld als wil en voorstelling) (de wereld is niet subjectgericht) (alles bestaat niet alleen maar opdat subjecten het horen zouden subjecten het zien zouden subjecten het beleven zouden) (alsof alleen onze zintuigen het waargenomene zin verlenen) (alsof alleen wat wordt waargenomen bestaat).

Ja. Te Bokkel kan het er goed overheen duwen. Over het hoogste punt, achter de gezichtseinder, voorbij elke horizon. Maar Even zweven de levende wezens heeft zijn momenten. Momenten waarop het gaat klinken, het er even bovenuit zingt, me voor een moment even raakt. Soms danst ook het paginawit. Misschien zoiets als een gaatje in je kist. Gewoon voor het uitzicht.

Ik dacht aan taalfragmentatie. Elke splinter weerspiegelt het geheel der taal. Flintertjes taal is wat de lezer hier toch minimaal bemachtigen kan. En wie het flintertje heeft, die heeft -. Pars pro toto. Ja. Ik ben blij dat jij het zegt. Hoef ik het niet meer te zeggen.

Want wat ineens in het licht staat. Hij is niet voor jou gestorven. Hij is voor jou gestorven. Velen zijn voor jou gestorven. Eén miljoen zijn gestorven om dit geluid te maken. Binnenin leeft het geluid. Het geluid dat jij haat maar ik lief heb. Geluid gaat in en uit fase. Geluid bestaat uit golven. Jij gaat niet door naar de volgende ronde.

Dat is de fragmentatie waar ik het over heb.
Dat zijn de fragmenten.
De splinters. De flinters. Dit is wat je vangen kunt als je Te Bokkel leest.

Zegt iemand zegt wie zegt Rachel Blau Duplessis (de praline dankt haar naam aan de kok van de Franse maarschalk Du Plessis-Praslin. hij brandde als eerste een gesuikerde amandel): ‘Gedicht’ is een druppel in die emmer en belooft niets.

Druppel. Emmer. Ja.

De druppel kan in Even zweven de levende wezens wel gevonden worden. De emmer komt een andere keer wel misschien. Of misschien is de lezer zelf wel de emmer. Het zal. Het kan. Het is.

Pim te Bokkel Even zweven de levende wezens

Even zweven de levende wezens

  • Auteur: Pim te Bokkel (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 16 januari 2025
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Pim te Bokkel

Zo haastig we leven, zo heerlijk beleef je dat ene moment, als je durft. De tijd trekt zich terug. Je wankelt, springt en bent, voor even, vrij.

Even zweven de levende wezens is een eigentijds, sprankelend memento mori – een rijke bundel met verzen voor natuurliefhebbers, dromers, lopers, zwemmers, forensen, zinzoekers, ouders, grootouders, smartphonestaarders, kinderen, stedelingen, dichters, dorpsbewoners, levensgenieters, nabestaanden, strandwandelaars, lezers, buitenlui, vakantiegangers, vaders, liefhebbers – iedereen die soms het gevoel heeft dat we gedachteloos snel aan de dingen voorbijgaan.

In tastbare, zorgvuldig uitgeserveerde zinnen roept Pim te Bokkel een wereld op die er eigenlijk niet meer had mogen zijn.

Pim te Bokkel is op 21 maart 1983 geboren in Winterswijk in de Achterhoek en groeide op in Aalten. Hij debuteerde in 2007 met Wie trekt de regen aan? Hierna verschenen met enige regelmaat nieuwe bundels zoals De Achterhoekse verzen en Dit en alles en heel het heelal.

Bijpassende boeken en informatie

Phillipa Ashley – Een perfecte kerst in Cornwall

Phillipa Ashley Een perfecte kerst in Cornwall recensie en informatie feelgood kerstroman. Op 24 oktober 2024 verschijnt bij Uitgeverij Heartbeat de Nederlandse vertaling van A Perfect Cornish Christmas, de kerstroman over Cornwall van de uit Engeland afkomstige schrijfster Phillipa Ashley. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en de uitgave. Bovendien is hier ook de recensie en waardering te vinden.

Phillipa Ashley Een perfecte kerst in Cornwall recensie

Wat een bijzondere kerst moet worden, loopt uit op een ramp. Zonder het te willen, onthullen Scarlett en haar zus Ellie een groot familiegeheim. Het zet alles op zijn kop. Zo erg dat het gezin het jaar erna er niet in slaagt weer balans te vinden. De kerst van dit jaar dreigt ook een treurige bedoening te worden.

De zusjes vinden enige afleiding bij mannen in het kleine stadje Porthmellow. Ze zijn in het leegstaande familiehuis getrokken om tot zichzelf te komen en raken betrokken bij het leven van de gemeenschap. Dat verloopt echter niet zonder slag of stoot. Er blijken nog wat meer geheimen verborgen te liggen…

Het dorpje Porthmellow leent zich perfect voor een knus en warm kerstverhaal. De toon wordt direct gezet, als Scarlett als verzopen kat op haar pantoffels in de plaatselijke pub boven komt. Wat is er gebeurd? Wat heeft haar zo van streek gemaakt? Gaandeweg wordt dat duidelijk. Maar dan nog blijven er genoeg vragen om op te lossen. De genegenheid tussen de zussen is hartverwarmend. Af en toe neigt de oudste zus een tikje teveel naar zich weg te cijferen, wat een beetje irritant kan worden. Zo nu en dan mist het verhaal wat pit en vaart. Maar het leest overwegend lekker weg. Mede dankzij het gemeenschapsgevoel dat erg naar voren komt.

Als je op zoek bent naar een lekker leesbaar kerstverhaal dat zich afspeelt in een knusse omgeving, is Een perfecte kerst in Cornwall absoluut de moeite van het lezen waard. Scarlett en Ellie zijn leuke vrouwen met wie je makkelijk mee leeft. Perfect verhaal om te lezen met wat kerstverlichting om je heen, terwijl het buiten koud en guur is! De kerstroman is gewaardeerd met ∗∗∗∗∗ (zeer goed).

Recensie van Jolien Dalenberg

Phillipa Ashley Een perfecte kerst in Cornwall

Een perfecte kerst in Cornwall

  • Auteur: Phillipa Ashley (Engeland)
  • Soort boek: kerstroman
  • Origineel: A Perfect Cornish Christmas (2019)
  • Nederlandse vertaling: Kyra Mind
  • Uitgever: Heartbeat
  • Verschijnt: 24 oktober 2024
  • Omvang: 362 pagina’s
  • Uitgave: ebook / luisterboek
  • Prijs: € 3,99 / € 9,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de kerstroman over Cornwall van Philippa Ashley

Kruip lekker onder de wol met deze hartverwarmende kerstromance en ontsnap naar het schitterende Cornwall

De kerstdagen staan voor de deur, maar omdat Scarlett afgelopen Kerstmis een schokkend familiegeheim ontdekte, voelt Scarlett zich niet bepaald vrolijk en opgewekt. Het enige wat ze voor kerst wil, is erachter komen wie haar echte vader is.

Dus vertrekt Scarlett naar het kleine stadje Porthmellow in Cornwall, want ze vermoedt dat daar de waarheid over haar verleden verborgen ligt. Ze had er alleen niet op gerekend dat ze meegesleurd zou worden in de voorbereidingen voor de plaatselijke kerstfestiviteiten. Of dat ze Jude daar zou ontmoeten, wiens charme haar leven nog ingewikkelder dreigt te maken.

Dan komt alles tot een hoogtepunt op het kerstfestival van Porthmellow. Kan Scarlett dit jaar een perfecte kerst beleven of liggen er nog meer verrassingen in het verschiet?

Bijpassende boeken en informatie

Yoko Tawada – De bruidegom was een hond

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie en informatie over de inhoud van de novelle uit Japan. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van 犬婿入り/ Inu mukoiri  het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie van Tim Donker

Ook deze dingen kunnen je dag maken. Nog altijd zijn er dingen die je dag kunnen maken.

Het kan een kort en mals regenbuitje zijn, kletterend op je kop aan het begin van de lente. Het kan iets zijn dat nog nooit gegeten hebt en waarvan je de smaak niet helemaal thuis kunt brengen. Het kan een klein en mooi gesprekje zijn met iemand die je eigenlijk nauwelijks kent. Het kan het pianoloopje zijn in Comet # 9 van Helium. Het kan een kieteling zijn of een binnenpretje of iets leuks dat je je plotseling weer herinnert. Een droomflard, een kat die op je schouder gaat zitten, een perfect gepocheerd ei. Of: een uiterst merkwaardige novelle.

Zo merkwaardig als dit bijvoorbeeld: in een wat slaperig stadje geeft Mitsuko Kitamura bijles. Of naja, bijles. Kinderen komen naar haar huis, en Mitsuko zegt dan dingen. Ze geeft ongepaste tips, bijvoorbeeld. Dat je een papieren zakdoekje het beste drie keer gebruikt, de derde keer als weeseepapier. Of ze vertelt rare, en een beetje viezige sprookjes. Over een prinses met een heel lui kindermeisje; zo lui dat ze te beroerd is om de billetjes van de prinses af te kuisen en die dan maar steeds laat schoon likken door een hond waardoor de prinses zich op latere leeftijd genoodzaakt voelt te trouwen met de hond. Als kinderen thuis vertellen over de bijlessen, brengt dat geregeld wat geroddel teweeg. Nooit ernstig, er is altijd wel iemand die de “lesstof” van Mitsuko weet te relativeren, en niemand haalt ooit zijn kind uit haar klasje.

Dan, een dag, die man. Misschien had u het achterplat al gelezen. De man loopt Mitsuko’s achtertuin in, stelt een totaal willekeurig aandoende vraag (“Heeft u mijn telegram nog ontvangen?”), tilt Mitsuko op, ontdoet haar van haar korte broek, en wat zich dan ontspint kan het best omschreven worden met “verkrachting” want al dekt die term de lading niet geheel – van wederzijdse sex is evenmin echt sprake. Als de man zich bevredigd voelt, laat hij Mitsuko buiten achter, ruimt binnen wat op en kookt een maaltijd voor haar.

Sja. Dan zou je verschillende dingen kunnen doen. Je zou HELP kunnen schreeuwen. Of de politie bellen. Of zo’n vent buiten smijten. Weetikveel. Wat zou jij doen? Wat zou ik doen? Wat dondert het, wat Mitsuko doet is in ieder geval niet veel. Aan tafel gaan, en eten, en welaan het leven gaat verder met de ene dag aan de andere te rijgen. De man, die zich Taro noemt, meteen toegevend dat dat een slecht verzonnen schuilnaam is, blijft in het huisje van Mitsuko. Wonen, of logeren, geef het een naam. Wat alvast niet waar is, is wat het achterplat zegt. Ze beginnen verdorie helemaal geen “intense romantische en seksuele relatie”. De man, die iets dierlijks heeft, neemt veelal eenzijdig het initiatief tot sex, en of Mitsuko er nou heel veel lol aan beleeft, is maar zeer de vraag. Ze laat het eerder wat gelaten met zich gebeuren, is wat ik zou zeggen. En romanties? Hum. Hoeveel gevoelens koestert Mitsuko eigenlijk voor “Taro”? Vooral ergernis, toch? Taro is midden in de nacht wakker, dan is het ook wanneer hij “zijn” sex wil, ligt de rest van de dag te suffen, waardoor Mitsuko uit haar normale leefritme wordt geslagen. Nu nog niet zo’n enorme ramp, het is zomervakantie, maar als straks het klasje weer begint moet ze wel uitgeslapen kunnen zijn. Of omwonenden en de moeders van haar bijleskinderen geen aanstoot zullen nemen aan de aanwezigheid van Taro, is een andere angst.

Hum. Ja. Of die aanstoot genomen wordt? Wel, het is alvast niet waar wat het achterplat zegt. En ja dat zei ik eerder ook al, maar ik heb echtwaar zelden zo’n inaccuraat achterplat gelezen. Er is niet meteen “grote ergernis”, en als die er is ook niet bij “haar vrienden” maar eerder, dus, bij die moeders van de bijleskinderen die ook al voor er een halve weerwolf bij Mitsuko was ingetrokken, heersten op het roddelsirkwie (dat is ergens een sirkwie, ga anders zelf kijken). En het zijn ook niet “sommigen” die hun vermoedens hebben over de werkelijke identiteit van Taro, het is maar één moeder die hem uiteindelijk identificeert als Iinuma, de verdwenen / vermiste echtgenoot van Ryoko. Erg hartstochtelijk heeft Ryoko nooit naar hem gezocht, want eerst was Iinuma een timide, schuchtere, angstige sufbubbel maar na door een koppel honden aangevallen en gebeten te zijn, werd hij dierlijk en onberekenbaar. In geen geval een man die ze bijzonder hard miste.

Wel. Vanaf daar wordt het alleen maar maffer. Het is bijna ongelooflijk hoeveel mafheid Tawada in krap zeventig pagina’s proppen weet. Ryoko komt zelf naar Mitsuko toe om zich ervan te vergewissen of Taro werkelijk Iinuma is, een scene die Mitsuko’s kennismaking met Taro spiegelt: weer is er de vraag of het telegram ontvangen is, weer is er het optillen, geen sex deze keer, en geen hereniging van de echtelieden – Ryoko gaat weer, geluidloos, en Taro / Iinuma blijft bij Mitsuko achter. Er is een door de andere kinderen als “raar” bestempeld meisje in Mitsuko’s bijlesklas waarover Mitsuko meer en meer gaat moederen. Er is een vermoeden dat Iinuma / Taro een homosexuele verhouding heeft met de vader van dat “rare” meisje. Het zou kunnen zijn dat gamehal een eufemisme is voor homobar. Er is een treinreis van twee mannen. Er zijn mensen die overwegen daarover de politie te informeren. En er is een novelle die ineens afgelopen is.

Wat haalde ik uit dat alles? Geen meesterwerk. Ook geen pracht over het ondraaglijke. En zeker geen Kafka, hou die verdomde Kafka eens een keer in je kast man, kunnen jullie nou nooit eens iets beters verzinnen dan Kafka om mee te komen aankakken? Ook niet echt iets over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies. Al zit dat hele deadpoetsociety-achtige “onconventionele leraar”-sfeertje er natuurlijk wel door de hele novelle heen verweven. Glinsterende vreemdheid dan misschien, ik ga akkoord met glinsterende vreemdheid.

Suffe buurten en bizarre gebeurtenissen, en hoe goed zij wel of niet rijmen met elkaar.
Een koortsdroom als je in slaap valt in het gras op een warme zomernamiddag.
Iets dat je even doortintelt, en achteraf kun je niet goed zeggen wat het was.

Dat is wat het was voor mij. Een uiterst merkwaardige novelle, die je gelezen hebt voor je het goed wel beseft, en dan iets kleins in je achterlaat, het kriebelt daar een beetje, je kunt het niet benoemen en je moet het misschien maar ook niet benoemen want het heeft je dag gemaakt en dat is al meer dan genoeg als de dagen grauw en grijs zijn, en de kou al bijna tot in je botten dreigde te kruipen.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond

De bruidegom was een hond

  • Auteur: Yoko Tawada (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: 犬婿入り/ Inu mukoiri (1993)
  • Nederlandse vertaling: Luc Van Haute
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 28 november 2024
  • Omvang: 60 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada

Een onderwijzeres vertelt haar leerlingen een fabel over een prinses die belooft met een hond te trouwen in ruil voor bepaalde gunsten. Het verhaal krijgt een vreemde wending wanneer in het echte leven een vreemde hondachtige man bij de lerares intrekt. Hij neemt het huishouden over, verleidt haar en ze beginnen een intense romantische en seksuele relatie. Dit tot grote ergernis van haar vrienden, van wie sommigen vermoedens hebben over de identiteit en motieven van de man.

De bruidegom was een hond is een ontwapenende en onvergetelijke moderne klassieker over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies.

Yoko Tawada werd 23 maart 1960 geboren in Tokio en verhuisen op haar tweeëntwintigste naar Hamburg en in 2006 naar Berlijn. Ze schrijft in zowel het Japans als het Duits en heeft in beide talen verhalen, romans, gedichten toneelstukken en essays gepubliceerd.

Bijpassende boeken en informatie

 

Joost Oomen – Het paradijs van slapen

Joost Oomen Het paradijs van slapen recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Nederlandse schrijver. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Joost Oomen. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Joost Oomen Het paradijs van slapen recensie van Tim Donker

Dan Joost Oomen. En dan het achterplat.

Om te beginnen met dat laatste: dit boek zou over euthanasie gaan. Het zou die Gerrit zijn, die “een rijk en mooi leven” achter de rug heeft, het nu wel als voltooid kan zien, en eruit wil voor de pijn, het lijden, de aftakeling hem gaan vinden. En het zou Theo Engel zijn die hem daar bij zou kunnen helpen misschien. “Een ode aan de schoonheid”, alsmede “een pleidooi voor euthanasie bij een voltooid leven”. Zei dus dat achterplat. En dat is goed, dacht ik. Dat is mooi, dacht ik. Daar heeft die Oomen een goed onderwerp bij het nekvel, dacht ik. Dacht ik allemaal.

Het leven is een gift. Een gift waar niemand om gevraagd heeft. Zomaar word je ineens dit bestaan in gesleurd. En dan is er al dat moeten, al die plichten, al dat gedoe waarin je helemaal geen zin hebt maar zich toch elke dag weer aandient. Omdat je de gift gekregen hebt. Ja. Mooie gift zeg. Heb je het bonnetje nog? En uiteindelijk wordt het je ook gewoon weer heel leuk ontnomen, waarschijnlijk net als je een beetje op je gemak begint te geraken (stel ik mij zo voor). Wat ik niet snap is waarom dat allemaal zo per se tachtig, negentig, misschien wel honderd jaar moet duren. Hoe mensen zelf altijd maar vast blijven houden, of in ieder geval denken dat te doen. Dat zit hem in droge januari, in dat maniakale rennen in belachelijke kledij, in de sportschool, in 0%-bier (als je zo nodig “gezond” denkt te moeten doen, kun je ook gewoon water drinken weet je), in de idee dat je lichaam je “tempel” is, alsof jij iets anders bent dan je lichaam, alsof je maar “toevallig” in dat lichaam woont ofzo en het verplicht bent aan de rechtmatige eigenaar (God?) om het zo lang mogelijk mee te laten gaan. En anders zijn de anderen er wel om ons te verbieden ziek te worden of dood te gaan. Symptomaties is zeker ook de verkrampte houding ten opzichte van euthanasie. Het “mag” ja, zo waar, maar dan moet het lijden wel uitzichtloos zijn, pijn ondraaglijk, verbetering niet meer te verwachten.

Dus dan is het goed. Dan is het goed als zo’n Oomen de diskussie op punt gaat zetten door een figuur op te voeren die niet lijdt, en zeker niet uitzichtloos, maar gewoon klaar is met het leven. Van mij had het zelfs nog scherper gemogen. Gerrit Blauw is een al wat oudere man, en zijn leven was goed en fijn en leuk en mooi, ik had het nog beter gevonden als die Oomen was afgekomen met een vent van vijftig met een kutleven. Of. Naja. Geen depressies ofzo, geen somberte, nee geen psychiatrisch geval, gewoon een man en zijn aldagsleven, gevuld met net iets te veel moeten, net iets te veel werk, net iets te veel verplichtingen, net iets te veel saaiheid, en net iets te weinig liefde, en dan op je vijftigste geen noodzaak zien om dat nog dertig of veertig jaar te laten voortduren. Maar voor nu neem ik genoegen met Gerrit Blauw en die euthanasiearts met zijn wat te vet aangezette achternaam. Voor nu ga ik lezen.

Kom ik na een ultrakort proloogje waarin inderdaad sprake is van een euthanasiearts terecht in wat me op het eerste gezicht aandoet als zo’n typisch Oomenboek. Gerrit Blauw is jong in de jaren zestig. Net scholier af, staat op het punt te beginnen met een studie rechten aan de universiteit in Groningen. Maar nu is de zomer nog heet in het Sneek waar hij geboren werd. Er is Douwe, zijn beste vriend. En er is Saartje, het meisje waarop hij straalverliefd is maar dat uiteindelijk een relatie zal krijgen met Douwe. Gedrieën leven ze dat typische jongerenleven op het kale kamertje dat Saartje huurt bij een hospita. De kachel, de muziek, de gesprekken, de dingen die gebeuren. Ik zal het u niet alles ganzelijk uitkauwen want u las dit al talloos vele malen eerder. Bij al die schrijvers die het daadwerkelijk in de zestiger jaren beleefden, opschreven en publikeerden maar ook in al die tijdperken daarna (want de zestiger jaren dienen voor een groot deel louter als achtergrond). Het komt naar Oomens hand te staan doordat de personages zo totaal oomenesk innemend, charmant en schattig zijn, en in de zomwijlen nogal vervelende metaforiek. Blauws gevoel voor Saartje wordt getypeerd als: “hoogst verliefd als een kleine ree of een kommetje yoghurt of een veldboeket”, en dat slaat natuurlijk als een lul op een drumstel, dat is alleen maar gezocht om de gezochtheid. Waarom een kleine ree, waarom een veldboeket? En dan dat kommetje yoghurt. Dat snotweke, doordeweekse, truttige, zure goedje – hoe heeft het in godsnaam met verliefdheid te maken? Maar dan denk ik natuurlijk te beperkt, ik moet me waarschijnlijk voorstellen op welke manier een kommetje yoghurt verliefd zou zijn. Naja, het zit om te beginnen al in een kommetje, niet eens in een teil waarin het nog een beetje kan klotsen en spetten en zich anderszins wild gedragen, en daarnaast is het snotweek en doordeweeks en truttig en zuur dus van zijn gevoelsleven stel ik me ook niet bijster veel voor. Maar het is Oomen en omdat het Oomen is vergeef ik het hem, pseudopoëties willen doen is immers zijn twede natuur, en bezijden, dat “een grijze man die een beetje op een boos potlood lijkt”, eindsweegs verderop, slaat evenmin ergens op maar dat bracht dan weer een hele brede grijns op mijn gezicht. Dus. Welaan. Ik lees voort.

Het eerste deel is uit, ik ben op eenderde, met euthanasie heeft het vooralsnog erg weinig van doen.

In het twede deel volgen we Theo Engel. De euthanasiearts ja. Dus daar gaat het. Engel blijkt een vermoeide, licht verbitterde veertiger. Wat is er van zijn arbeidzame leven geworden? “Elke maand meerdere mensen omleggen heeft weinig met beter maken te maken”, stelt hij cynisch vast, en ook dat vond ik grappig, daar moest ik zelfs eventjes om lachen, niet heel hard maar toch hard genoeg om mijn dochter, mijn moje lieve grappige negenjarige dochter, te laten opkijken en vragen Wat is er zo grappig pappa? Verdermeer een niet bijster aimabele man, die Engel, hij jat dingen van de patiënten voor wie hij het levenseinde verzorgt en als de nabestaanden maar blijven vragen waar de spullen zijn, geeft hij ze desnoods terug door ze dwars doorheen hun ruit te keilen (dat vond ik niet echt Oomen meer, dat vond ik meer iets voor iemand als Brusselmans). De ellende die hij tegenkomt, de droefnis. De allerduisterste zijden van de gift. Maar van enig kontakt tussen hem en Gerrit Blauw is nog altijd geen sprake.

Want eerst krijgen we nog een derde deel. Met Gerrit Blauw als volwassen man. Zijn studie rechten blijkt hij zeer voortijdig afgebroken te hebben, hij werd theatermaker, natuurlijk in Amsterdam, ik krijg wat van die stad. Maar vanwege de liefde voor vroeger tijden, trekt hij in dit deel weer noordwaarts, naar waar zijn wortels lagen, en noordelijker nog, naar waar de wortels lagen van zijn geadoreerde Saartje. Terschelling. Het Oerolfestival. Omdat Saartje ooit eens iets vertelde over een giraf op het strand, bedacht Blauw voor Oerol een theaterstuk met een giraf erin, een heusche giraf, hij heeft er voor de pers en voor de subsidiënten een politiekcorrect verhaal omheen geluld maar het is eigenlijk puur effectbejag, die giraf, een ode aan de Saartje die hij doorheen al die jaren nooit vergeten is. Daar zijn ze, theatermakers en festivalbezoekers, op de boot naar Terschelling als langszij komt de vrachtboot met de giraf erin, iedereen kijken, het water, de giraf, de boot, de wind, oké, die is ook weer aardig vet maar dat beeld, de giraf die op zijn vrachtboot de passagiersboot van de kijkers (het camerastandpunt, ha!) passeert, zit stevig in mijn kop om daar vermoedelijk de komende jaren nog wel te blijven. Op Terschelling dan gedoe met die giraf, weerzien met Saartje, gemekker met het festival, wat maakt het uit, we zijn op tweederde en Gerrit Blauw en Theo Engel hebben elkaar nog altijd niet ontmoet.

Dat komt pas in het laatste deel. Dat doet een beetje afgeraffeld aan. Als een schoolopstel, en de leerling komt er te laat achter dat zijn werk nog niet aan de opdracht voldoet, breit er dan nog maar wat aan vast opdat hij geen onvoldoende zal krijgen (gesproken daarvan: waarom moet het achterplat vermelden dat Oomen voor dit boek zijn vader interviewde? waarom moet hij toch altijd dat imago opgeplakt krijgen van een dromerige, onbeholpen schooljongen? die man is nu toch ook al ver in de dertig?). Het is jammer. We zijn weer wat decennia verder in de tijdlijn, Blauw ontmoet Engel, doet hem kondt van zijn leven (dat leven dat de lezer zojuist vernomen heeft), laat hem weten dat voor hem wel genoeg is zo, en dat hij er een eind aan wil, ook zonder pijn, ook zonder ondraaglijke somberte, ook zonder uitzichtloos lijden. Engel twijfelt, oppert bezwaren, maar doet het uiteindelijk toch.

Wel. Ja. Helaas. Een “pleidooi voor euthanasie bij een voltooid leven” kan ik dit niet noemen, en ook niet echt een “ode aan de schoonheid”. Blauws grote oog voor schoonheid is werd aan haren getrokken om er nog bij te kunnen zijn, en is sowieso licht flauwig. Ja je hoeft je kop maar uit het raam te steken om iets moois te zien, je hoeft je kop maar weer uit dat raam terug te trekken om weer iets moois te zien. En ja, de moje dingen hebben jou niet nodig om gezien te worden – maar is dat echt een sterk argument voor een doodswens? Een goed ding is dat die Blauw volgens mij helemaal niet zo’n “rijk en mooi leven” achter de rug heeft. Douwe was al heel lang dood en met Saartje is het nooit tot een echte relatie gekomen, en dat waren dan de twee allerbelangrijkste mensen uit zijn leven. Hij had bijzonder moje jaren als scholier, en als beginnende student. Toegegeven. Maar is niet iedereen het gelukkigst tussen pakweg zijn zeventiende en pakweg zijn twintigste? Als theatermaker vierde hij wat successen, en je kunt je afvragen of het vieren van successen een leven rijk of mooi maakt. Wat er na Oerol gebeurde laat Oomen over aan de lezer, wel deze lezer maakt er in zijn reconstructie geen noemenswaard fantasties leven van, iets als gemiddeld, met tijden die mooi waren en tijden die gewoon tijden waren. Daarom is het des te jammer dat de gesprekken van Theo Engel en Gerrit Blauw zo weinig ruimte krijgen. De vraag wanneer een leven ten einde “mag” zijn, is zeer relevant. Maar wordt er hier in minder dan twintig pagina’s doorheen gejast, twintig pagina’s die eigenlijk vooral aandacht voor details hebben. Waarom niet meer aandacht gegeven aan Engels twijfels? Wat is moreel handelen? Hoe ethisch is euthanasie, hoe ethisch is hulp bij zelfdoding? Waar eindigt euthanasie en waar begint hulp bij zelfdoding? Hoe lang moet een leven geduurd hebben om voltooid te mogen heten? Wat is lijden, wat is uitzichtloos, wat is ondraaglijk? Hoe hard zijn zulke grenzen te stellen, en wie stelt die dan? Het leven is een gift, wat moet je ermee als je na enkele decennia denkt te weten dat je die gift helemaal niet hebben wil? Wat als je dood wil maar niks voor zelfmoord voelt, omdat je graag zo pijnloos en zo waardig mogelijk wil gaan? Wat betekent het om arts te zijn? Moet je er altijd op uit zijn om iemand te “redden”, en betekent dit redden altijd de levensduur rekken? Vallen er wel harde wetten te maken rondom euthanasie? Het paradijs van slapen laat veel liggen. Het had bespiegelingen kunnen bevatten. Filosofie. Overpeinzingen. Het is er niet, het is er nauwelijks. Waarom zijn er zoveel pagina’s gebruikt voor Blauws voorgeschiedenis terwijl die, gezien wat volgens het achterplat het thema zou zijn, nauwelijks ter zake doet? Ik kan niet helpen te denken aan Gerrit Blauw zelve, en de plek van de giraf in zijn theaterstuk. Die was alleen maar om zijn Saartje naar Oerol te lokken. Maar om het uit te kunnen voeren, moest Blauw er een sausje overheen gieten dat pers en geldverstrekkers zou aanspreken.

Zoiets.

Het paradijs van slapen is een typische Joost Oomen-roman. Maar om het meer te laten zijn dan een typische Joost Oomen-roman is de euthanasie-thematiek er maar zo’n beetje doorheen geweven.

Wat niet meteen slecht is. Als ge zien kondet: het roept wel vragen en overpeinzingen op. Al is het dan voor het grootste gedeelte een vrij gemiddelde roman over, laten we zeggen onvermogen en onmogelijke liefde, in handen van Joost Oomen wordt het gemiddelde altijd net iets meer. Wat je eraan overhoudt? Onbeantwoorde vragen. En enkele beelden die je misschien nooit meer vergeet.

Joost Oomen Het paradijs van slapen

Het paradijs van slapen

  • Auteur: Joost Oomen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt 28 november 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Joost Oomen

Een man is oud. Hij schreef, maakte theater, leefde een leven in dienst van kunst en poëzie. Nu kijkt hij terug op dat leven, niet uit weemoed, maar om zijn huisarts ervan te overtuigen dat ‘het boeltje voltooid is’. Dat je na een leven vol schoonheid en liefde het recht hebt er een punt achter te zetten, juist wanneer het geloof in die twee verdwijnt.

Zijn steeds ouder en zieker wordende plattelandspatiënten maken grote indruk op de huisarts. Wat kun je voor ze betekenen? En hoe zorg je dat je eigen hart niet steeds stiller wordt?

Het paradijs van slapenis een roman over de liefde en de dood. Over Friesland, Terschelling, kunst en euthanasie. Een boek over de in sterk vergrijzend Nederland steeds actuelere vraag wanneer iemand dood mag en welke rol schoonheid daarin speelt.

Joost Oomen is geboren 18 november 1990 in De Bilt. Hij is schrijver, dichter en theatermaker. Zijn debuutroman Het Perenlied werd genomineerd voor de Anton Wachterprijs. In verscheen zijn boek Visjes (∗∗∗∗)met reisverhalen van het Italiaanse eiland Salina. Hij speelde op Oerol en Lowlands en in vrijwel elk theater van Nederland, hij schrijft columns voor de noordelijke dagbladen en is regelmatig te gast bij radio en televisie. Lievegedicht, zijn vorig jaar verschenen dichtbundel, beleefde herdruk na herdruk, voor poëzie ongekend. Zijn vader is arts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Oomen interviewde hem daarover voor De Groene Amsterdammer. Het inspireerde het voor zijn roman Het paradijs van slapen.

Bijpassende boeken en informatie

Josephine Rombouts – De tien geboden voor vrouwen

Josephine Rombouts De tien geboden voor vrouwen recensie en informatie over de inhoud van het boek over de strijd voor gelijke vrouwenrechten. Op 19 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Querido het nieuwe boek van de Nederlandse schrijfster Josphine Rombouts. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Josephine Rombouts De tien geboden voor vrouwen recensie van Monique van der Hoeven

Ik las al eerder boeken van Josephine Rombouts, zoals het boek Opmerkelijke Vrouwen, dus ik was heel benieuwd naar dit kleine werkje met als titel De 10 geboden voor Vrouwen. Een titel die meteen nieuwsgierig maakt, want welke vrouw zit er nou te wachten op nóg meer moeten, nóg meer de wet voorgeschreven krijgen?

En natuurlijk is dat precies waar het boekje over gaat. De inhoudsopgave bestaat uit deze 10 geboden, met zelfs nog een elfde gebod.

In 11 korte hoofdstukken stelt Josephine ongeschreven regels aan de orde, waar vrouwen nog altijd geacht worden aan te voldoen. Ze doet dat op de pittige en humoristische manier die we van haar kennen. Ze geeft veel actuele voorbeelden van de “geboden”, wat hopelijk veel bewustzijn creëert bij mensen.

Ik denk dat er geen vrouw is die zich niet herkent in deze geboden – of dat een feest van herkenning is (zoals op de achterkant van het boekje wordt verkondigd). Ik blijf het op z’n minst opvallend vinden dat er nog zoveel ongeschreven regels zijn, waar we nog altijd geacht worden aan te voldoen. Maar ja… dan neem ik het 8ste gebod misschien weer niet in acht: Gij zult niet zeuren.

Ik heb genoten van dit werkje – en ja, in dat opzicht was het lezen van dit boekje  zeker een feestje!  Een aanrader – voor vrouwen, én mannen en gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Josephine Rombouts De tien geboden voor vrouwen

De tien geboden voor vrouwen

  • Auteur: Josephine Rombouts (Nederland)
  • Soort boek: feministische non-fictie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 19 november 2024
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 13,99 / € 9,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuweboek van Josephine Rombouts

Vrouwen stuiten voortdurend op maatschappelijke barrières: dit mag je wel doen, dat mag je juist niet. Alsof voor hen andere regels gelden dan voor mannen. Een rimpel moet bij de vrouw vakkundig worden weggepoetst, maar maakt de man karakteristiek, en verbaal moeten vrouwen niet te veel willen opvallen. Aristoteles zette al de toon toen hij stelde dat vrouwen een gebrek aan temperament hebben en mannen strijdlustiger zijn en dus beter toegerust voor het publieke leven. Een vruchtbare bodem voor eeuwen aan verschillende verwachtingen van en voorschriften voor de seksen.

Josephine Rombouts gaat ‘de tien geboden voor vrouwen’ langs op geestige en opmerkelijke wijze. De tien plus één geboden samen zijn een feest van herkenning voor iedere vrouw en een bron van nieuwe inzichten voor iedere man.

Josephine Rombouts (1971, Den Haag) studeerde kunstgeschiedenis en Nederlands. Vijf jaar woonde ze met haar gezin in de Schotse Hooglanden, waar ze achtereenvolgens huishoudster, personal assistant en manager was op een kasteel. Tegenwoordig schrijft ze boeken en artikelen, onder meer voor NRC, en geeft ze lezingen. Van alle delen van Cliffrock Castle samen werden ruim 125 000 exemplaren verkocht. In 2023 verscheen het boek Opmerkelijke vrouwen.

Bijpassende boeken en informatie

Musih Tedji Xaviere – Deze brieven eindigen in tranen

Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen recensie en informatie roman van de in Kameroen geboren schrijfster. Op 15 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Orlando in samenwerking met Oxfam Novib de Nederlandse vertaling van de eerste roman These Letters End in Tears van Musih Tedji Xaviere. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaalster en over de uitgave.

Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen recensie en informatie

  • “Xavieres debuut schildert een portret van verdriet – in het bijzonder de pijn van het queer-zijn in een niet-tolerante samenleving. Een diep-tragische roman, een getuigenis van onrecht, corruptie en geweld.” (Booklist)
  • “Een intelligent, geraffineerd boek dat niet alleen over seksualiteit, homofobie en traditionele genderrollen gaat, maar ook over de erfenis van het kolonialisme in West-Afrika.” (Kirkus Reviews)

Recensie van Tim Donker

De jaren. De kamers. De boeken. De stapels. En het ineens.

Want ineens ben je een besprekerken, of een professioneel lezer, of welke omschrijving kun je er ook aan geven? Ineens zijn de boekenstapels vanzelf gaan groeien. Ooit groeide alleen wat je zelf plaatste. Toen je antiquariaten afschuimde, selecteerde op wat je kende, wat je dacht te weten, vaak slechts ruwweg, aan de hand van uitgeverijen, perioden, landen, of je liet je leiden door een kaft, een titel, iets dat je ertoe prikkelde een boek op te pakken, in te kijken, hier en daar wat te lezen, en dan ja te zeggen misschien, met boeken in je handen naar de kassa te lopen, weer meer om mee naar huis te nemen, weer meer voor op de stapels. Later raakten antiquariaten uitgedund. Was het geen zekerheid meer dat je in elk stadje maar een fractie groter dan een dorp wel een winkel kon treffen waar twedehands boeken werden verkocht. Toen moest je gerichter zoeken, via websites gespecialiseerd in antiquariatiese boeken, ongezochte vondsten waren er toen niet meer bij, nog later bestelde je je boeken uit Amerika via obskure uitgeverijen, en toen. Toen was je ineens een besprekerken of een professioneel lezer of welke omschrijving er ook aan gegeven kan worden. Toen belandden de boeken als vanzelf op je besprekerstafel. Daar moest je niks meer voor doen. Je kon gewoon maar lezen wat er binnen kwam.

Iemand zei dat de stapels niet op je leken. Dat kan kloppen. Jij bent een mens. De stapels zijn geen mensen. De stapels zijn gewoon maar de stapels, en vaker nog hoger dan menshoog. Maar je moet toegeven dat je houdt van de stapels. Je houdt van ze omdat ze je literaire horizon aanzienlijk hebben verruimd. Ooit dacht je dat boeken moesten zingen. Dat alleen het razen, het kolken, het bulderen telde. Hoe kon er geraasd en gekolkt en gebulderd en gezongen worden? Dat kon alleen maar via taal. Dat is het instrument van een schrijver en het was aan elke schrijver omdat instrument zo scherp mogelijk te stemmen. Elk proza moest poëties zijn, en het liefst op een beetje een duistere manier. Wat vormexperimenten erbij om het af te maken – dat was kunst, kunst was altijd vorm, en alleen maar vorm, en wat kletste die gast die je zo’n beetje van ver of nabij kende en die een uitgeverij had in de stad waar je woonde, wat kletste hij toch enorm uit zijn randdebiele nekharen toen hij zei Die experimenten ken ik nu wel, vertel me liever een goed verhaal! Verhaal psss, psss, wat is nou verhaal, verhalen vertellen doe je in de kroeg, je keek die gast wat meewarig aan en zei toen Die verhalen die ken ik nu wel, vertel het me liever op een opzienbarende manier!

Want er zijn maar twee verhalen: dat van de liefde en dat van de dood. Zei je. Zei je altijd maar. Zei je steeds maar weer opnieuw.

Maar wat nu je huis binnenkomt, lees je, of het experimenteel is of niet, of het poëties is of niet, of het raast en kolkt en buldert of niet. En wat peinst ge? Ja, je schaamt je misschien zelfs het toe te moeten geven (terwijl je schoort met je voeten), maar sjee, wat kan je soms onder de indruk zijn van een mooi verhaal.

Een mooi verhaal. Hoor jou nou toch weer.

En toch.

Neem dit hier Deze brieven eindigen in tranen. Als er één plotgedragen boek is, dan is dit het. Musih Tedji Xaviere zet niet vol in op taal, en evenmin op stijl. Het minieme beetje experiment dat in dit boek gezocht wordt, is dat sommige hoofdstukken verhalend zijn waar andere de vorm hebben van een brief. Van de ene hoofdpersoon aan de andere hoofdpersoon, de lezer zit daar niet tussen, die moet alleen maar aanschouwen. Maar er valt dan ook wel heel veel te zien! Een verhaal dus ja, en van de liefde dan nog, en evenzeer van de dood, al wordt met die toevoeging misschien al teveel verraden.

Bessem en Fatima zijn twee tienermeisjes. Fatima is moslim; Bessem christen. Ze wonen in Kameroen. En ze houden van elkaar. Meer dan dat, ze zijn tot over hun oren verliefd op elkaar. Het is een hartverwarmende, mooie, prachtvolle en soms wat aandoenlijke liefde – voor Bessem is het haar eerste, echte grote liefde. Het is een lieve liefde. Ja. Behalve dan dat liefde tussen twee personen van hetzelfde geslacht verboden is in Kameroen. Tijdens een romanties samenzijn in een homobar, worden de meisjes door de broer van Fatima en zijn vrienden naar buiten gesleurd, ongenadig in elkaar geslagen, en vervolgens aan de politie uitgeleverd. Bessem wordt vrijgekocht maar Fatima blijft in de cel. Later is ze onvindbaar. Dertien jaar lang is ze onvindbaar. Bessem is inmiddels hoofddocent in de economische wetenschappen maar ze is Fatima nooit vergeten. Elke nieuwe liefde die zich aandient, wordt met Fatima vergeleken en moet het onherroepelijk afleggen tegen de grote, intense, zo dramaties afgelopen liefde. Wanneer ze op straat een toenmalige vriendin van Fatima ziet lopen, intensiveert Bessem het zoeken naar Fatima. Het eindigt in een schokkende ontdekking waarin Fatima’s broer -de hypocriete lul is inmiddels wijd en zijn gerespecteerd als imam wil je wel geloven- een weerzinwekkende rol speelt.

Wel. Hier heb je dus. Hier heb je het. Hier heb je een boek dat voornamelijk bezig is een verhaal te vertellen. Is het een goed verhaal? Wel. Het is in ieder geval een verhaal dat naar de strot grijpt. Een verhaal over de haat waar liefde mee te maken kan krijgen. Een verhaal over onverdraagzaamheid, intolerantie, over mensen verbieden te zijn wie ze willen zijn. Peins niet te snel dat zulke verhalen zich altijd elders bevinden. Zo vreselijk als het Bessem en Fatima verging zal het er in, pak m beet, Veghel misschien aan toe gaan. Maar idiote wetten heb je overal, sadistiese politieagenten heb je overal, en homohaat heb je overal (ik ken iemand die bijna gewurgd werd door zijn vader toen hij bekende dat hij op jongens viel). Maar het thema van een liefde waaraan niet toegegeven mag worden is bovenal universeel. Daarmee is wat dit boek vertelt zeker niet exclusief aan Kameroen voorbehouden.

Deze brieven eindigen in tranen is het soort boek waarop ik altijd heb neergekeken: het soort boek dat je voornamelijk blijft lezen omdat je wil weten hoe het afloopt. Dat vond ik altijd zo’n goedkope reden om door te lezen! Dat is waarom mensen soaps kijken. Je kijkt morgen weer omdat je hoopt meer duidelijkheid te krijgen omtrent de dingen die gisteren gebeurden. De stompzinnigste manier om zwakbegaafden geboeid te houden. Maar als het zo verpletterend, zo onthutsend, zo adembenemend gebeurd als in dit debuut van Musih Tedji Xaviere, gooi ik met liefde mijn voormalige principes overboord.

Dit is niet het soort boek dat me nog twintig jaar zal bijblijven, het boek waarnaar ik in mijn stervensuur ga willen teruggrijpen (ik vooronderstel dat grijpen naar boeken sowieso niet iets is dat meteen in je opkomt op enig stervensuur). Maar een mijlpaal niettemin; een boek om mijn opnieuw verruimde literaire horizon af te palen. Ja. Oké. U had gelijk, mijnheer de uitgever, waar u nu ook bent: ook experimentloze boeken die in eerste instansie allenig maar een verhaal willen vertellen, kunnen zeer de moeite waard zijn. Toch, het mooist was dit boek op de momenten dat de taal zich eventjes boven het verhaal uit wilde zingen; als Bessem per brief het woord richt tot haar verdwenen lief Fatima. De dingen die ze dan zegt. “Mijn leven is weer geworden zoals het was voordat ik jou ontmoette alleen weet ik nu precies wat ik mis.” bijvoorbeeld: “Er is geen morgen voor mij, alleen het verleden en dit oneindige wachten.” – om een levensgroot verdriet te comprimeren tot luttele woorden; dat is toch echt de kracht van taal en daar kan nog altijd geen verhaal tegenop. Maar het verhaal dat je erbij krijgt maakt wel dat je je in dit boek begraaft tot de laatste letter gelezen is. En dan eindigt het in tranen. Uw tranen.

Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen

Deze brieven eindigen in tranen

  • Auteur: Musih Tedji Xaviere (Kameroen)
  • Soort boek: Kameroense roman
  • Origineel: These Letters End in Tears (2024)
  • Nederlandse vertaling: Lara Visser
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando, Oxfam Novib
  • Verschijnt: 15 november 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Winnaar Pontas Prize
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman Musih Tedji Xaviere Deze brieven eindigen in tranen

Ontroerend verhaal over een onmogelijke liefde in Kameroen.

Bessem ziet Fatima voor het eerst op het voetbalveld en het is liefde op het eerste gezicht. Eén speelse knipoog van Fatima en Bessem weet dat haar leven nooit meer hetzelfde zal zijn. In Kameroen, een land waar relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar zijn, is een gezamenlijke toekomst voor hen uitgesloten. Wanneer Fatima wordt opgepakt bij een politie-inval in de enige homobar in de stad, verdwijnt ze vervolgens spoorloos. Bessem blijft ontredderd achter.

Dertien jaar later is Bessem hoogleraar aan de universiteit. Wanneer ze een oude vriendin tegenkomt – de laatste persoon die Fatima misschien heeft gezien – begint Bessem aan een zoektocht naar haar verloren liefde.

Deze brieven eindigen in tranen is het liefdesverhaal van een christelijk meisje met een rebels hart en een moslimmeisje dat een dubbelleven leidt.

Musih Tedji Xaviere is geboren in Njinikom in Kameroen, en woont nu in Groot-Brittannië. Haar debuutroman, Deze brieven eindigen in tranen, won de Pontas Prize en de JJ Bola Emerging Writers Prize.

Bijpassende boeken en informatie

Caroline Wahl – 22 banen

Caroline Wahl 22 banen recensie en informatie over de inhoud van de Duitse debuutroman. Op 14 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van 22 Bahnen, de eerste roman van de uit Duitsland afkomstige schrijfster Caroline Wahl. Hier lees je informatie over de inhoud van de Duitse roman, de schrijfster, de vertaalster en over de uitgave.

Caroline Wahl 22 banen recensie

  • “Wahl vindt het bijzondere in het alledaagse en het troostende in het pijnlijke. Ontroerend en subtiel.” (Benedict Wells)
  • “Een opwindende nieuwe stem in de Duitse fictie.Wahl zet een scherp beeld neer van het sociale leven in een kleine stad. Van een jonge vrouw en van het gewicht van verantwoordelijkheid die zij al op de drempel van volwassenheid moet dragen.” (New Books in German)

22 banen recensie van onze redactie

Caroline Wahl beschrijft het alledaagse van een vrouw in Duitsland die een  zeer leven lijdt zonder hoogte- en dieptepunten en daarmee worstelt. Het gezin waarin ze leeft met haar moeder en zus is doordrenkt van treurigheid, wat alles er niet beter op maakt. Zwemmen is haar enige passie dat haar helpt om haar leven enigszins dragelijk te houden. En als er een kans om haar leven te ontvluchten, worstelt ze met het nemen van een beslissing.

Alhoewel de roman van triestheid aan elkaar hangt, weet Caroline Wahl er toch een soort van lichtvoetigheid in te brengen. Zeker de subtiele compassie die ze toont voor haar hoofdpersoon is goed gelukt. Dat maakt de roman die door onze redactie gewaardeerd is met ∗∗∗∗∗ (zeer goed) lezenswaardig.

Caroline Wahl 22 banen

22 banen

  • Auteur: Caroline Wahl (Duitsland)
  • Soort boek: Duitse roman
  • Origineel: 22 Bahnen (2023)
  • Nederlandse vertaling: Ymke van der Staay
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 14 november 2024
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Caroline Wahl

Tilda is wiskundestudent en haar dagen zijn strikt gepland: studeren, werken achter de kassa van de supermarkt, voor haar zusje Ida zorgen, en op slechte dagen ook voor haar moeder. Met z’n drieën wonen ze in het treurigste huis aan de Fröhlichstraße, in een klein stadje waar Tilda een hekel aan heeft. Haar vrienden wonen al lang in Amsterdam of Berlijn, alleen Tilda is gebleven. Want iemand moet er voor Ida zijn, geld verdienen, de verantwoordelijkheid nemen. Er is geen vader die het vermelden waard is, en haar moeder is alcoholist.

Op een dag begint alles te veranderen: Tilda krijgt het vooruitzicht op een promotie plek in Berlijn, en daarmee op een toekomst die vrijheid belooft. En Viktor verschijnt, de grote broer van Ivan, een vriend van vroeger. Viktor zwemt net als zij elke dag 22 baantjes. Maar als Tilda denkt dat alles misschien toch goedkomt, loopt de situatie thuis volledig uit de hand.

Caroline Wahl is in 1995 geboren in Mainz, Duitsland. Ze studeerde Duitse taal en letterkunde en werkte daarna voor verschillende uitgeverijen. In 2023 verscheen haar debuutroman 22 Bahnen (22 banen). Ook haar nieuwste roman, Windstärke 17 (Windkracht 17), voet na verschijnen meteen de Duitse bestsellerlijsten aan en zal ook in Nederlandse vertaling verschijnen bij Uitgeverij Cossee.

Caroline Wahl Windkracht 17 recensieCaroline Wahl (Duitsland) – Windkracht 17
Duitse roman
Uitgever: Cossee
Verschijnt: 4 september 2025

Bijpassende informatie